Door het contact op de plantages ontstonden tijdens de slavernij efficiënte nieuwe talen

Op de plantages in het Caribisch gebied zijn ten tijde van de slavernij veel nieuwe talen ontstaan. Voorbeelden daarvan, die je nu ook in Nederland kunt tegenkomen, zijn het Sranantongo (Suriname) en het Papiaments (Nederlandse Antillen). Deze ‘creooltalen’ werden lang gezien als talen met een heerlijk simpele grammatica. Daardoor zouden ze niet goed bij de bestaande taalfamilies kunnen worden ingedeeld, maar een groep op zichzelf vormen.

Tegenwoordig zijn er taalkundigen die daar vraagtekens bij plaatsen. Een van de meest uitgesprokenen onder hen is Enoch Aboh, van de Universiteit van Amsterdam. Aboh groeide op in Benin en is vertrouwd met een aantal West-Afrikaanse talen die hun sporen hebben nagelaten in de creooltalen van onder meer Suriname en Haïti.

Het traditionele verhaal over hoe creooltalen ontstaan zouden zijn, gaat als volgt. Op de plantages moesten mensen die totaal verschillende Europese en Afrikaanse talen spraken, een manier vinden om met elkaar te communiceren. Dat leidde steevast tot een ‘pidgin’: een bestaande Europese taal – Engels, Frans, Portugees – werd in een sterk vereenvoudigde vorm gebruikt voor de alledaagse communicatie. Vervolgens werd dat pidgin, in de loop van een paar generaties, steeds belangrijker. De mensen voegden er van alles aan toe, bouwden het uit, zodat het uiteindelijk een volwaardige taal werd, die de kinderen ook als moedertaal gingen leren.

Dit snelle ontstaansproces – hier wordt vaak de vergelijking met een ‘snelkookpan’ gemaakt – zou verklaren waarom de grammatica van deze talen zo ánders is. Zo heerlijk simpel, vond men vroeger. Tegenwoordig spreekt men liever van: efficiënt en transparant.

Creooltalen zijn inderdaad transparanter dan bijvoorbeeld West-Europese talen. In het Nederlands zeg je ‘de’ woning, maar ‘het’ huis. En het is ‘werken, werkte’, maar ‘lopen, liep’. Geen Nederlander die je kan uitleggen wat daar nou precies het nut van is.

Dat soort gekkigheid vind je niet of nauwelijks in creooltalen. Ook maken ze niet of nauwelijks gebruik van uitgangen (zoals in het Nederlands ‘-t’, ‘-en’, ‘-te’, ‘-s’, etcetera).

Het Sranantongo heeft vooral woorden van Engelse herkomst, al moet je soms even goed kijken om dat te zien. ‘Nou mi no abi ten’ betekent ‘Ik heb nu geen tijd’. In dit zinnetje zijn alle woorden voortgekomen uit Engelse woorden (now, me, not, have, time). Maar de zinsbouw is totaal anders dan die van het Engelse ‘I don’t have time now’.

De Europese kinderen kwamen als baby al in aanraking met het creools. Ze gingen het zelf spreken

Enoch Aboh
Universiteit van Amsterdam

‘Mi e waka’ betekent ‘Ik ben aan het lopen’. ‘Me’ komt van ‘me’, ‘waka’ van ‘walk’. Oké. Maar wat doet die ‘e’ daar? Dat is een bijwoordje, dat aangeeft ‘dat je ermee bezig bent’. In het Engels zeg je dit natuurlijk heel anders: ‘I am walking.’

Dat taalwetenschappers gefascineerd raakten van creooltalen, begrijpt Aboh wel. „Men dacht: geweldig, nu kunnen we zien hoe talen ontstaan.” Maar volgens hem is dat een misvatting. „Het is niet zo dat we op die plantages taal zagen ontstaan. De tot slaaf gemaakte Afrikanen spraken van huis uit al de nodige talen, ze begonnen niet met niets, hè. En vaak beheersten ze verschillende talen tegelijk. In West-Afrika spreken mensen soms wel vijf of zes talen.”

Aboh kent vooral de creooltalen van Suriname en Haïti. „We weten uit historische documenten dat een aanzienlijk deel van de Afrikanen die daarheen zijn gebracht, min of meer dezelfde West-Afrikaanse taal spraken, of talen die erg op elkaar leken. In de nieuwe talen die daar vervolgens ontstaan zijn, vind je daarvan ook allerlei sporen. Een heleboel woorden, en ook grammaticale dingen. In Suriname spraken de meeste Afrikanen een taal van de Gbe-familie. Die talen lijken erg op elkaar. 70 procent van de woorden is hetzelfde. Dus ze hoefden niet echt een nieuwe taal te creëren om onder elkaar te kunnen communiceren.”

Maar er waren op die plantages natuurlijk ook mensen met wie ze iets anders moesten spreken: de Europeanen. „Precies. En daarom denk ik dat het gangbare idee, dat de tot slaaf gemaakten die creooltalen hebben gecreëerd, niet helemaal klopt. Het was de plantage die zo’n taal nodig had. Ik zie de creooltalen dus meer als een product van de héle plantage, als een taal die gecreëerd werd door Afrikanen én Europeanen.”

Keltisch en Latijn

„Uit wat er in die periode is opgeschreven weten we dat de kinderen van de Europese kolonisten op een gegeven moment ook ‘creools’ spraken. Dat is niet zo gek als je bedenkt dat Europese vrouwen in die tijd niet zelf de borstvoeding wilden geven. Daar hadden ze een nanny voor, en die was Afrikaans. En wat doet zo’n nanny, als ze borstvoeding geeft? Ze zingt. Ze praat tegen het kind. Dus de Europese kinderen kwamen als baby al in aanraking met het creools. Ze gingen het zelf spreken.”

Een klassiek geval van taalcontact dus. „Mensen komen terecht in een situatie waarin ze elkaars talen moeten leren, en terwijl ze dat proberen te doen, creëren ze iets nieuws.”

Vervolgens stelt Aboh een retorische vraag: „Komen we dat vaker tegen in de wereldgeschiedenis? Ja! Overal! Het Frans is daar bijvoorbeeld ook een voorbeeld van. Die taal is ontstaan uit het contact tussen mensen die Keltisch spraken en mensen die Latijn spraken. En het Engels is ook een prachtig voorbeeld. Dat wordt gezien als een Germaanse taal, maar 60 procent van de woordenschat van het Engels is Romaans. En hoe komt dat? Door langdurig taalcontact.”

Aboh wijst er altijd graag op dat het Engels, als je het vergelijkt met andere Germaanse talen, ook een vereenvoudigde grammatica heeft. Geen ‘de’ en ‘het’, maar altijd ‘the’. Niet ‘ik loop, wij lopen’, maar ‘I walk, we walk’. „En in het Frans zie je vergelijkbare dingen. Het Frans heeft echt veel minder uitgangen dan het Latijn.”

Ook Aboh spreekt hier liever van ‘efficiënter’ en ‘transparanter’ dan van ‘eenvoudiger’. „Als je zegt dat creooltalen simpeler zijn, suggereer je dat de sprekers ervan ook wat simpeler waren. Terwijl dat natuurlijk niet zo was. Onze voorouders leerden net zo gemakkelijk of moeilijk een taal als iedereen, en natuurlijk kwamen ze met hun eigen oplossingen. Maar waarom zouden die per se simpeler moeten zijn?”

Taalkundigen die creooltalen liever als een aparte groep zien, als talen die op een heel andere manier ontstaan zouden zijn dan bijvoorbeeld het Frans of het Engels, wijzen graag hierop: alle creooltalen gebruiken kleine bijwoordjes om aan te geven dat iets in het verleden ‘gebeurde’, of in de toekomst gaat ‘gebeuren’, of dat iemand ergens ‘mee bezig is’, en meer van dat soort dingen. Dergelijke bijwoordjes worden ‘partikels’ genoemd.

Zoals ik het zie, put de grammatica van een creooltaal uit verschillende brontalen

Enoch Aboh
Universiteit van Amsterdam

‘Ik was aan het eten’ is in het Sranantongo: ‘Mi ben e nyan.’ ‘Mi’ is ‘ik’, ‘nyan’ is ‘eten’ (en heeft een Afrikaanse herkomst). ‘Ben’ en ‘e’ zijn partikels. ‘Ben’ komt van het Engelse ‘been’ en geeft aan dat het verleden tijd is. ‘En’ betekent dat je ‘ermee bezig bent’.

De vraag is hier: zijn zulke partikels een vereenvoudiging van het Engels, veroorzaakt door het gebrekkig spreken van Engels? Of is dit gewoon overgenomen uit een Afrikaanse taal? Aboh: „De Gbe-talen doen het precies zo: met kleine woordjes die je aan het werkwoord laat voorafgaan.”

En er is nog iets. „Als je meerdere van die partikels met elkaar combineert, gebeurt dat altijd in een bepaalde volgorde: eerst ‘verleden tijd’, daarna ‘dat je ermee bezig bent’. Alle talen in de wereld gebruiken daarbij dezelfde volgorde. En ook als een taal dit doet door werkwoordsuitgangen met elkaar te combineren – wat bijvoorbeeld in het Turks gebeurt – dan gaat het altijd in die volgorde. Dus dat is helemaal niet zo simpel.”

Zo zijn er meer voorbeelden van grammaticale eigenschappen van creooltalen waar discussie over is. Zijn die een gevolg van vereenvoudiging of komen ze uit een Afrikaanse taal?

„Zoals ik het zie, put de grammatica van een creooltaal uit verschillende brontalen”, zegt Aboh. Hij geeft een voorbeeld uit het Kreyòl (Haïti), dat ontstaan is uit het contact van het Frans met een aantal Afrikaanse talen. „‘Auto’ is daarin ‘machin’. Van het Franse ‘machine’. ‘Een auto’ is ‘une mashin’. Dat ziet er heel Frans uit, hè. Maar ‘de auto’ is niet ‘la machin’ maar ‘mashin-la’. Dat is precies de grammaticale constructie die ik ook gebruik als ik mijn Afrikaanse moedertaal, Gungbe, spreek.”

Aboh is ook kritisch over het gevestigde idee van de taalfamilies. „Die kijk op talen is tijdens de Verlichting ontstaan. Men had toen het idee dat talen uit zichzelf veranderden. Bijvoorbeeld: je had ooit het Latijn, dat veranderde langzaam, uit zichzelf, en daaruit zijn de Romaanse talen voortgekomen: Italiaans, Frans, Spaans, etcetera. Als taalkundige teken je dan een boom. Die begint netjes met één taal, in dit geval het Latijn. En vertakt zich dan: al die Romaanse talen.”

Slavenvertrekken op een plantage in Suriname, litho uit 1850.
Foto KIT

Stukjes grammatica

Maar, zegt Aboh, „het probleem is: in die boomdiagrammen zie je helemaal niets terug van de andere talen die ook in dat gebied gesproken werden. Zoals de Keltische talen in de gebieden waar nu Frans gesproken wordt. Die zijn ook van invloed geweest. Ik vind daarom al met al dat we geen goede reden hebben om het ontstaan van bijvoorbeeld het Frans anders te beschrijven dan het ontstaan van de creooltalen. Want ik denk dat talen altijd veranderen als gevolg van het contact met andere talen.”

Aboh gebruikt daar de term ‘hybride grammatica’ voor. „Dat is de mogelijkheid om met stukjes grammatica uit verschillende talen iets nieuws in elkaar te zetten.”

In creooltalen vind je volgens hem eigenschappen terug uit al de talen die ooit op de plantages gesproken werden. „En daarnaast vind je in zo’n creooltaal ook dingen die je in geen van die brontalen vindt. Gewoon iets nieuws. Zo kan hybride grammatica soms ook werken. Dat er gewoon iets nieuws ontstaat. Zoals het Frans grammaticale eigenschappen heeft die je niet kunt herleiden tot het Latijn, maar ook niet tot de Keltische talen.”

„Als je er wereldwijd naar kijkt zie je dat veruit de meeste mensen meer dan één taal beheersen. Dat was ook in het verleden het geval, denk ik. Mensen hebben meestal met meerdere talen te maken, en ze spreken ook meerdere talen, maar natuurlijk niet allemaal op dezelfde manier. Soms beheersen ze een bepaalde taal heel goed, soms minder goed. Dus wat produceren ze dan als groep? Dat zullen natuurlijk geen perfecte replica’s zijn van de talen waarvan ze zich proberen te bedienen. Het zal daar net een beetje van verschillen, en dat ‘een beetje verschillen’, dat is wat ik ‘hybride grammatica’ noem.”

Uiteindelijk is zijn stelling: álle talen zijn hybride. „Geen enkele taal is zuiver of puur. Dat is een belangrijke conclusie. Zo gauw mensen een bepaalde taal moeten spreken, zullen ze die taal telkens een beetje veranderen, want zo werkt onze cognitie nu eenmaal – ook al merk ik dat onze politici niet weten dat het zo werkt. Als ik het Nederlands, dat niet mijn moedertaal is, precies zo zou moeten spreken als jij, zou ik het nooit kunnen leren. Maar als ik er mijn eigen draai aan kan geven, dan kan ik het wél leren.”


Deze vleesetende rups hult zich in de resten van zijn slachtoffers

Ze behoren tot de meest overtuigende planteneters onder de insecten: vlinders en nachtvlinders. Nog geen 0,13 procent van de rupsen (van bijna 200.000 verschillende soorten) eet vlees. Maar de Nederlandse bioloog Camiel Doorenweerd, werkzaam aan de universiteit van Hawaï op Honolulu, beschreef afgelopen week in Science wel een heel bijzondere carnivore rupsensoort. De door hen ontdekte ‘bottenverzamelaar’, uit de Hawaiaanse familie van Hyposmocoma-motten, leeft in spinnenwebben, eet daar de prooien op en hult zich vervolgens in de afgeknaagde overblijfselen van zijn slachtoffers – vermoedelijk om te voorkomen dat hij vervolgens zélf wordt opgepeuzeld door zijn gastheer.

Hyposmocoma-soorten behoren tot de prachtmotten en de rupsen staan bekend om hun ingenieuze camouflage: ze dragen stuk voor stuk een zelfgemaakt pantser, een soort rupsenhuisje. De basis bestaat uit zijde met spuug, daarbovenop bijvoorbeeld takjes of mos: in het Science-artikel zijn diverse vermommingen te zien, waaronder ‘de burrito’ en ‘de snoepwikkel’.

De bottenverzamelaar is daar een wat lugubere maar vindingrijke variant op. De rups voegt namelijk niet zomaar élk onderdeel aan zijn pantser toe. Hij kiest uitsluitend voor overblijfselen van zijn prooi en knipt die na nauwkeurige inspectie eventueel nog bij, zodat ze precies passen.


De bittere intrekking van een klap-en-smeltverhaal met een bijbels kantje

Als een wetenschappelijk onderzoek door nieuw onderzoek wordt weerlegd, wordt het artikel nooit ingetrokken. Want zo werkt wetenschap, kennis groeit door proberen, mislukken en verbeteren. Het is dus een bijzonder bitter gelag als een wetenschappelijk tijdschrift wél een artikel intrekt. Het is een ultieme vertrapping, het is het verbolgen stempel dat er hier ernstige fouten zijn gemaakt en dat dit onderzoek daarom geen onderdeel meer kan uitmaken van het wetenschappelijk discours. Soms erkennen ook betrokken onderzoekers zelf de fouten, maar soms is er fraude in het spel.

Bij de recente intrekking van een onderzoek uit 2021 over een nederzetting in Israël die 3.600 jaar geleden door de explosie van een meteoriet vernietigd zou zijn, is bijzonder veel bitterheid te proeven. Want géén van de auteurs steunt de intrekking, een groot aantal reageerde zelfs niet eens op contactpogingen van het betrokken tijdschrift, Scientific Reports, een bijblad van Nature. En tot overmaat van ramp is de eerste auteur van het artikel inmiddels overleden.

De redactie van Scientific Reports besloot tot intrekking na twee kritieken op het onderzoek die ook in het blad zijn gepubliceerd. Eén in 2022 en een eind april dit jaar. De eerste kritiek wees op fouten in de methodologie, analyses én interpretaties van het geochemische onderzoek van de verglaasde resten in de opgraving, die zouden wijzen op enorme hitte. En de tweede trok de astronomische conclusies in twijfel: een exploderende meteoriet kan nooit genoeg hitte genereren voor dit veronderstelde effect op het Israëlische Bronstijd-stadje Tel al Hammam. Desinformatie uit een reeks non-peer-reviewed en zelfs onwetenschappelijke bronnen, schampert deze recente kritiek. En toen was dus de maat vol bij Scientific Reports. Redeneerfouten, verkeerde bronnen én desinformatie, dat is geen wetenschap.

Er stond ook veel op het spel bij dit archeologische onderzoek naar het mogelijke effect van een meteoriet in de Bronstijd. In het nu ingetrokken artikel (dat gewoon te lezen is op de site van Scientific Reports – ingetrokken is niet gecanceld) wordt die hoge prijs slechts terloops genoemd: de fysieke waarheid van een legendarisch bijbelverhaal. „Er is een lopende discussie over de vraag of Tall el-Hammam de bijbelse stad Sodom zou kunnen zijn, maar deze kwestie ligt buiten het huidige onderzoek” melden de onderzoekers er langs hun neus weg.

Sodom! Vaak in één adem genoemd met zusterstad Gomorra die volgens het bijbelboek Genesis (19:24) samen door God met zwavel en vuur zouden zijn vernietigd om de zondigheid van de stedelingen. In Genesis 18:16-32 wordt de aanstaande vernietiging al besproken tijdens een sprookjesachtige wandeling van God met Abraham, bij wie hij op bezoek was geweest. Abraham wil de stad te redden en na veel discussie belooft God de stad te redden als er tien onschuldigen zullen blijken te wonen. Die belofte komt niet terug in het verhaal.

NRC publiceerde in 2021 ook over het Tell El Hammam-onderzoek, maar wij hoeven hier niets te rectificeren. In deze rubriek Ophef werd toen al de wankelheid van de meteorietklapconclusies betoogd.


Trump-aanklager beschuldigt medisch tijdschrift van vooringenomenheid

Wetenschappelijke tijdschriften vrezen dat zij het volgende doelwit zijn van de regering-Trump, die bezig is af te rekenen met ‘linkse’ universiteiten door subsidies in te trekken en hervormingen af te dwingen.

Het New England Journal of Medicine, een van de meest vooraanstaande medische tijdschriften ter wereld, heeft een brief gekregen van de openbaar aanklager in Washington met een reeks intimiderende vragen over het beleid van het blad.

De brief is afkomstig van de door Trump benoemde aanklager in Washington, Edward Martin junior, die bekend staat als fanatieke aanhanger van Trump en omstreden is om zijn activistische gebruik van de functie.

Martin noemt het tijdschrift in zijn officiële brief „bevooroordeeld in bepaalde wetenschappelijke debatten”. Hij geeft geen voorbeelden maar aangenomen wordt dat de aanklager doelt op artikelen over onderwerpen die door Trump controversieel of taboe zijn verklaard zoals klimaat en gender. In de brief stelt Martin geladen vragen over de selectie van artikelen, het niet-toelaten van artikelen met „een tegengestelde visie”, over subsidies en donaties aan het blad en over straffen voor auteurs die „de lezers mogelijk hebben misleid”.

Peer review

De hoofdredacteur van het tijdschrift onderstreept in The New York Times het onbevooroordeelde karakter van het tijdschrift, dat werkt met academische peer review, en omschrijft de brief als „vaag bedreigend”. Een oud-hoofdredacteur van het blad Science spreekt van intimidatie. Ten minste drie andere, kleinere wetenschappelijke bladen ontvingen vergelijkbare brieven.

Voor zijn benoeming door Trump verdedigde Martin als advocaat enkele bestormers van het Capitool op 6 januari 2020. Hij was daar ook zelf bij aanwezig en twitterde over een dag van ,,liefde, geloof en vreugde”. Als aanklager dreigde hij recent Wikipedia aan te pakken wegens het verspreiden van „propaganda”.

Robert Kennedy

Wetenschappers maken zich zorgen over de brief van de aanklager omdat die past bij de aanval van de regering op ‘partijdige’ wetenschap. Trumps minister van gezondheidszorg Robert Kennedy is omstreden om zijn vaccinatie-scepsis en zijn onwetenschappelijke opmerkingen over de oorzaken van autisme.

In een interview voor zijn aantreden heeft Kennedy al aangekondigd The New England Journal of Medicine en andere tijdschriften aan te pakken. Het blad loog het publiek voor, zei hij, en trok artikelen met „echte wetenschap’’ terug. Daarmee leek hij te doelen op artikelen over onder meer klimaat en vaccins. Kennedy dreigde de tijdschriften voor de rechter te zullen slepen wegens overtreding van anti-corruptiewetten. Hij waarschuwde hen: ,,Ik zal jullie aanklagen tenzij jullie snel met een plan voor de dag komen om echte wetenschap te publiceren.’’

Martin speelt nu in op dat dreigement. Het ministerie van gezondheidszorg wilde niet zeggen of Kennedy bemoeienis heeft gehad met de brieven van de aanklager.

Ook Trump heeft een geschiedenis met het gerenommeerde tijdschrift. Bij de presidentsverkiezingen van 2020 sprak dat zich in een opmerkelijk commentaar uit tegen Trump wegens zijn armzalige aanpak van de corona-crisis, die hij had laten uitmonden in ,,een tragedie’’. Het was de eerste keer in het ruim tweehonderdjarig bestaan dat het Amerikaanse tijdschrift zich uitsprak over een presidentskandidaat.


Eindelijk een satelliet die hout kan meten, dankzij de P-band

Wie dacht dat satellieten de aarde al op alle mogelijke manieren in kaart brengen, heeft bijna gelijk. Dinsdag 29 april om 11.15 Nederlandse tijd wordt de Europese satelliet Biomass gelanceerd, om de aarde te bekijken in een van de laatste onontgonnen gebieden van het radarspectrum: de P-band. Daarmee is de hoeveelheid hout, en daarmee ook de hoeveelheid opgeslagen CO2, in tropische wouden voor het eerst meetbaar.

„Bij de P-band gaat het om radiogolven van 70 centimeter, en die zijn gevoelig voor de afmetingen van stammen en takken”, zegt Dirk Bernaerts, programmamanager van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA, tijdens een presentatie in Noordwijk voorafgaand aan de lancering. Bestaande satellieten brengen weliswaar al met hulp van foto’s of radarbeelden bossen in kaart. Bernaerts: „Maar dan zie je vooral het groen van de boomkruinen, niet hoeveel hout daaronder zit.”

Witte vlekken in de tropen

Over de komende vijf jaar moet Biomass de wereldvoorraad aan levend hout in tonnen per vierkante kilometer in kaart gaan brengen. Vandaar ook de naam. Vooral voor tropische bossen wordt zo een grote witte vlek ingevuld. „Volgens schattingen zit 45 procent van de biomassa op land in tropische bossen”, zegt Bernaerts, „maar die zijn heel slecht in kaart gebracht.” In gematigde streken, bijvoorbeeld Europa, is de hoeveelheid kubieke meters hout in bossen redelijk bekend dankzij onderzoeken ter plekke, maar zulke surveys zijn er in de tropen veel minder gedaan.

„We vermoeden dat de biomassa in tropische wouden flink onderschat wordt”, zegt Johannes Reiche, specialist in radarmetingen van bossen aan de Wageningen Universiteit, die de Biomass-gegevens zal gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek. Aangezien tropische wouden een grote rol spelen in de mondiale cyclus van CO2, zullen de gegevens helpen bij het betrouwbaarder maken van klimaatmodellen. De urgentie van het beschermen van tropische bossen is intussen groot. Gemiddeld gaan er honderden vierkante kilometer per dag verloren aan ontbossing, vaak ten gunste van landbouw.

De ongebruikelijke radargolflengte verklaart het eigenaardige uiterlijk van de satelliet: aan de standaard doosvorm-met-zonnepanelen zit een 12 meter brede, uitklapbare antenne die verdacht veel op een paraplu lijkt. Hij klapt ook uit als een paraplu, na de lancering aan boord van een Vega-C-raket vanaf het ESA-ruimtevaartcentrum Kourou in Frans Guyana.

Een phased array, een platte antenne op het doos-gedeelte, schiet radarpulsen van 100 Watt naar boven, die via de paraplu naar de aarde teruggekaatst worden. Daar kaatsen ze opnieuw terug, al dan niet gehinderd door boomstammen, takken of de bosbodem zelf. Ongeveer een tien biljoenste van de oorspronkelijke puls komt via de paraplu weer terug op de antenne om gemeten te worden. Nog langere radargolflengtes zijn verboden gebied: die golflengtes gebruiken militaire satellieten om lanceringen van kernraketten te detecteren.

Bewijs voor bedrijven

Niet alleen wetenschappers zullen de data van de satelliet afnemen, maar ook bedrijven zoals het Utrechtse bedrijf Satelligence, dat andere bedrijven aan de hand van satellietbeelden inlicht over zaken als ontbossing, watertekorten.

„Onze klanten zijn producenten van cacao, koffie, soja, palmolie en andere gewassen”, zegt directeur Niels Wielaard, die Satelligence in 2016 oprichtte. „Die hebben bijvoorbeeld onafhankelijk bewijs nodig dat hun activiteiten niet leiden tot ontbossing. Dat kunnen wij leveren.”

Plantagehouders, maar ook grote voedingsbedrijven en hun financiers lopen risico’s als ze ontbossing veroorzaken. „Dan moet je denken aan reputatieschade, maar ook aan wetgeving over ontbossing die eraan zit te komen of nu al geldt.” In december dit jaar wordt de Europese EURD-wetgeving van kracht (EU Deforestation Regulation), met flinke boetes voor bedrijven die meewerken aan ontbossing. Ook de VS, China, en Brazilië hebben wetgeving aangekondigd. Wielaard: „Zelfs een kleine partij in de voedselmarkt heeft al snel zo’n tienduizend plantages als toeleveranciers, grote partijen wel een half miljoen. Wij kunnen dat uitsplitsen naar percelen en verschillende bronnen samenvatten.”

Anderzijds kan het aantoonbaar opslaan van CO2 in bossen ook geld opleveren via koolstof-credits en andere programma’s om uitstoot te compenseren. Naast ontbossing kunnen satellieten ook watertekorten, overstromingen, bosbranden, of aantasting van kwetsbare bosgebieden met zeldzame soorten in kaart brengen. Satelligence, met inmiddels 40 werknemers en wereldwijd zeven kantoren, werkt nu met gegevens van bestaande satellieten, maar Biomass kan daarop aanvullingen bieden, verwacht Wielaard: „We verwachten veel preciezer te kunnen zien hoeveel CO2 er opgeslagen is. En mogelijk kunnen we ook wel verschillende gewassen onderscheiden, die nu nog allemaal gewoon groen zijn.”


Hoogleraar Agnes Kant snapt dat het gebruik van het ‘revolutionaire’ Ozempic toeneemt. Maar wat zijn de bijwerkingen?

Baby’s zonder handjes. Of handjes aan de schouders. Voetjes aan de billen. Beentjes zonder voetjes. Op 1 oktober 1957 bracht de Duitse firma Chemie Grünenthal een slaap- en kalmeringsmiddel op de markt dat bijzonder goed bleek te werken tegen zwangerschapsmisselijkheid en ook nog eens buitengewoon veilig zou zijn. Drie jaar later waren er in veertig landen meer dan tienduizend kinderen geboren met focomelie, een misvorming van de ledematen die voorheen zelden werd gezien. De oorzaak was thalidomide, de werkzame stof in het middel, dat in Nederland werd het verkocht onder de naam Softenon. Softenonbaby – het woord staat nog altijd in de Van Dale.

Sinds 1965 worden in Nederland bijwerkingen landelijk geregistreerd en sinds 1996 gebeurt dat door het Bijwerkingencentrum Lareb, waar ze worden gemeld, verzameld en geanalyseerd. Ook bijwerkingen van vaccins, vitaminepillen en andere gezondheidsproducten. En toch zegt Agnes Kant, de directeur van Lareb, dat er „in het onderzoeken, ontdekken, bewaken en voorkomen” van bijwerkingen „meer mogelijk is”. Het kan en moet beter, vindt ze.

Agnes Kant (58), epidemioloog, op haar dertigste gepromoveerd in de biomedische wetenschappen, is sinds mei vorig jaar voor een dag per week bijzonder hoogleraar innovatie van farmacovigilantie bij het LUMC/Universiteit Leiden. Farmacon: Oudgrieks voor geneesmiddelen en vergif. Vigilantie: Latijn voor waakzaamheid. Bij het LUMC gaat ze onderzoek doen naar bijwerkingen. Hoe kunnen ze sneller ontdekt worden? Wie ervaren ze wel, wie niet, en waarom? Waarom ervaren vrouwen ze gemiddeld vaker dan mannen? Welke middelen zijn veilig in de zwangerschap?

Vrijdag hield ze haar inaugurele rede, Bijwerkingen zijn geen bijzaak, en daarin zei ze wat ze als Tweede Kamerlid namens de SP (en fractievoorzitter van 2008 tot 2010) ook al zei: dat er een fonds moet komen voor onafhankelijk onderzoek naar de veiligheid van geneesmiddelen nadat ze zijn toegelaten op de markt. En dat fonds kan gevuld worden door bijdragen van farmaceutische bedrijven. „Zij maken de winsten. Ze hebben geen belang bij dat soort onderzoek, maar het maatschappelijk belang is groot.” In dit gesprek, in Doesburg, waar ze woont, zegt ze dat ze zich heeft voorgenomen om verder geen politieke uitspraken te doen. „Dat past niet bij mijn rol. Maar deze wilde ik wel even kwijt.”

Wat er thuis, in het verpleeghuis of tijdens een ziekenhuisopname gebeurt, weten we niet

In je oratie zei je dat 5 tot 10 procent van alle acute ziekenhuisopnames in Nederland wordt veroorzaakt door gebruik van geneesmiddelen.

„En dat zijn dan alleen nog maar de bijwerkingen die we kennen en herkennen, en die geregistreerd zijn, zoals maagbloedingen door pijnstillers als diclofenac en ibuprofen. Wat er thuis, in het verpleeghuis of tijdens een ziekenhuisopname gebeurt, weten we niet.”

Je vertelde ook hoe het mis kan gaan als een bijwerking níét herkend wordt.

„Atiya Mohammad – ze is apotheker, net gepromoveerd in Groningen – beschrijft in haar proefschrift een vrouw van 71 die van haar huisarts een middel kreeg tegen hoge bloeddruk. Na een paar weken werden haar enkels dik en gaf de cardioloog haar iets tegen oedeem. Omdat ze toen de hele tijd moest plassen gaf de uroloog haar iets tegen incontinentie. Daardoor kreeg ze last van een droge mond en toen gaf de huisarts haar wat om de speekselproductie te stimuleren. Uiteindelijk viel ze en moest ze worden opgenomen, waarschijnlijk door de opeenstapeling van bijwerkingen.”

Je wil meer onderzoek doen naar alles wat vrouwen aan middelen slikken tijdens de zwangerschap

„Geneesmiddelen die door een arts worden voorgeschreven en zelfzorgmiddelen die je kunt kopen bij de drogist. Van 70 procent weten we nog niet of ze veilig zijn tijdens de zwangerschap, en dat dus ondanks de softenonaffaire. Ik vind dat onbegrijpelijk. En we kunnen er morgen mee beginnen, want we hebben een landelijk zwangerschapsregister waarin alle informatie die zwangeren verstrekken over hun gezondheid en hun baby’s wordt bijgehouden, ook over medicatie en zelfmedicatie. Maar het is moeilijk om er financiering voor te krijgen.”

Je verwacht een bijwerking en die ervaar je dan ook echt. In de communicatie is dat best lastig

Krijgen jullie meldingen over Ozempic en andere vermageringsmiddelen?

„Ozempic is een geneesmiddel tegen diabetes, hè. Bij diabetespatiënten wordt het nu een jaar of zeven gebruikt. Maar sinds het een hype werd op sociale media omdat je ervan afvalt, is het gebruik enorm toegenomen. Ik snap het wel, het is revolutionair. De meldingen die wij krijgen gaan onder andere over extreme uitdroging. Mensen kunnen zo’n Ozempic-face krijgen, met van die ingevallen wangen. Soms belanden ze met uitdrogingsverschijnselen in het ziekenhuis en moeten ze aan het infuus. Alvleesklierontsteking wordt ook gemeld. Maag- en darmklachten zijn vanaf het begin een bekende bijwerking. Ik zou mensen die Ozempic of aanverwante middelen krijgen langere tijd willen volgen. Hoe vaak komen welke bijwerkingen voor? Wat is het beloop? Als hoe belastend worden ze ervaren?”

Andersom krijgen mensen klachten door het lezen van bijsluiters.

„Het nocebo-effect, ja. Je verwacht een bijwerking en die ervaar je dan ook echt. In de communicatie is dat best lastig. Spierpijn is bijvoorbeeld een bekende bijwerking van statines, een veel voorgeschreven middel ter preventie van hart- en vaatziekten. Maar het benoemen van spierpijn als bijwerking kan het nocebo-effect uitlokken. Tegelijkertijd moeten patiënten met spierpijnklachten weten dat het een bijwerking kan zijn, en dat tijdelijk stoppen en overstappen op een andere statine soms kan helpen.”

En bijwerkingen van vaccinaties?

„De aandacht daarvoor is in de coronatijd enorm toegenomen.”

Je kwam destijds in het journaal om te vertellen dat jullie meer dan duizend meldingen hadden ontvangen over menstruatieproblemen.

„Maar dat toen nog onduidelijk was of het een bijwerking van de vaccinatie was. Ik kreeg net genoeg tijd om óók te zeggen dat er geen risico was op onvruchtbaarheid, daar was al uitvoerig onderzoek naar gedaan. Die boodschap wilde ik graag kwijt. En ik wilde laten zien dat we de klachten serieus namen en dat we goed naar de meldingen gingen kijken.

„Natuurlijk kwamen er de volgende dag nog een paar duizend meldingen bij, maar dat wil je ook. Uiteindelijk hadden we er zeventienduizend – langere of kortere cyclus, hevige bloedingen, dat soort dingen – en na grondige analyse hebben we geconcludeerd dat we dachten dat het een mogelijke bijwerking was van de coronavaccins. Uiteindelijk moest het van de EMA [European Medicines Agency] worden opgenomen in de bijsluiters.”

Lees ook

Menstruatiestoornis na vaccinatie: ‘Onderzoek de klachten van vrouwen goed’

Een GGD-medewerker voert een coronatest uit in de teststraat bij het HMC Bronovo.

De onafhankelijke wetenschap dreigt het te verliezen van simplistische, virale leugens

De Amerikaanse minister van Volksgezondheid zegt dat vaccinaties tegen kinderziekten autisme veroorzaken.

„Mensen worden overspoeld met dit soort onzinverhalen, ja. Voor mij is dat de reden om een onafhankelijke informatievoorziening in stand te houden. Dat wij kunnen zeggen: kijk, hier in de kennisbank op onze site kun je vinden wat de wetenschap zegt over vaccinaties en menstruatie, onvruchtbaarheid of autisme. Mensen hebben daar recht op, ook als we het niet weten, of nog niet weten. Dat vind ik, hè. Ik moet maar hopen dat er genoeg geld voor beschikbaar blijft. Dat is op dit moment helaas onzeker.”

En de vitaminepillen en andere gezondheidsproducten, hebben jullie het daar ook druk mee?

„We krijgen meldingen over de vreemdste producten, bijvoorbeeld over Alkadruppels, die de zuurbasebalans in je lichaam zou herstellen, een soort gootsteenontstopper. Een jongetje van twee heeft er een ernstig verbrande slokdarm aan overgehouden. Zijn oma dacht dat ze hem vitamine D gaf. Nog zoiets: vitamine B6. Veroorzaakt zenuwschade als je er te veel van binnenkrijgt. Tintelingen in de voeten, gevoelloze vingers. In de wet is nu een maximum vastgelegd voor hoeveel B6 er in een voedingssupplement mag zitten, wat ik hartstikke goed vind. Maar de meldingen blijven komen. Dus misschien zit er toch meer in dan is toegestaan. Of nemen mensen er te veel van. Of geeft het ook schade bij lagere doses. En ook hier wil je weten: wie is er gevoelig voor en waarom?”

Ondertussen blijven influencers van alles aanbevelen.

„Het is te simpel om te zeggen: mensen moeten zich niet zo laten beïnvloeden. Verhalen en mythes hebben altijd een rol gespeeld en iedereen is beïnvloedbaar. Ons brein werkt gewoon zo. Wat de Israëlische historicus Yuval Noah Harari daarover schrijft in Nexus was voor mij zeer verhelderend. Ik heb zijn boek verslonden. De mechanismes zijn van alle tijden, schrijft hij. Maar nu zijn daar sociale media bijgekomen, met het bijbehorende verdienmodel. Die versterken het en dat maakt het wel echt gevaarlijk. De onafhankelijke wetenschap, die complexiteit en nuance vereist, dreigt het te verliezen van simplistische, virale leugens.”

Lees ook

Het alarmisme in het nieuwe boek van Harari over de groeiende macht van algoritmen is héél terecht, maar ook wel erg bekend

Postduiven werden al door de oude Grieken gebruikt om boodschappen over te brengen. Het is een van de oudste voorbeelden van een informatienetwerk volgens Harari. Foto Getty Images


VS stoppen financiering van grote studie naar vrouwengezondheid

Dat Donald Trump drastisch wil bezuinigen op medische onderzoeken, maakte hij vlak na zijn aantreden al bekend. Dat daarbij streng gescreend zou worden op aanvragen die woorden bevatten als ‘gender’, ‘vrouw’ en ‘inclusie’, ook. Maandag bleek wat daarvan de concrete uitwerking is, nadat het Women’s Health Initiative (WHI) een brief ontving. De langstlopende en nog steeds grootste studie naar vrouwengezondheid zal per september 2025 geen federale subsidie meer ontvangen, maakte het WHI maandag bekend.

Het WHI is een grote landelijke studie die dertig jaar geleden werd opgezet in opdracht van Bernadine Healy, de eerste vrouwelijke directeur van het National Institute of Health (NIH). Het doel: onderzoek naar de gezondheid van oudere vrouwen. In de jaren 90 werden meer dan 160.000 postmenopauzale vrouwen vanuit het hele land in verschillende studies geïncludeerd, zoals in onderzoek naar de effecten van hormoontherapie op hartziekten en vitamine D op botbreuken. Het leverde de grootste Amerikaanse dataset ooit op over de gezondheid van vrouwen tussen de tachtig en negentig jaar oud, waaruit bijna 2.500 wetenschappelijke publicaties volgden. Een deel van deze vrouwen doet tot op de dag van vandaag mee aan follow-upstudies, sommigen zijn al ouder dan honderd jaar.

De contracten met de zogenaamde ‘regionale centra’ worden na aankomende zomer niet verlengd. Dat zijn de locaties door heel het land waar de gegevens van de deelnemers worden verzameld, zoals vragenlijsten en bloedmonsters. In praktisch opzicht betekent deze maatregel de nekslag voor de studie, zeggen betrokken onderzoekers in vakblad Science. Het coördinatiecentrum van het project zal volgens de verklaring „tot januari 2026 blijven opereren, waarna financiering onzeker is”. In de database van de NIH waar de aanvraagstatus van subsidies bijgehouden wordt, is de beëindiging van de contracten met de regionale centra al in te zien.

’Goedmaker’ voor vrouwen

„Dit project was echt bedoeld als belangrijke goedmaker voor vrouwen, omdat zij al die jaren niet zijn betrokken in medische onderzoeken”, zei biostatisticus Garnet Anderson, een van de leiders van het project, in Science. „Onze deelnemers zijn al meer dan dertig jaar toegewijd aan de studie en delen hun data met liefde. Door deze maatregel verliezen we hen uit het oog.”

Onderzoekers wijzen er bovendien op dat deze studie méér mensen ten goede komt dan alleen oudere vrouwen. Zo geeft het een uniek beeld van de ontwikkeling van kanker en alzheimer. Een betrokken wetenschapper van de Harvard Medical School noemt het besluit „een verwoestende klap voor de gezondheid van alle ouderen in de VS en overal ter wereld”. En dat terwijl juist de aanpak van chronische ziekten hoog op het prioriteitenlijstje staat van Trump en zijn gezondheidsminister Robert F. Kennedy jr.


Eindeloos in gevecht met modder om de vaargeul naar Ameland open te houden

Terwijl ze tot aan hun kuiten in de blubber wegzakken, ploeteren twee wetenschappers over het wad. Hun neopreenschoentjes en wetsuits zitten onder het donkergrijze slib. Een zurige moddergeur verdrijft de zilte zeelucht. In de verte klinkt een scheepshoorn: de veerboot naar Ameland vertrekt. Verderop is een baggerschip aan het werk, zoals iedere doordeweekse dag. Anders kan de veerboot niet varen.

Baggerwerkzaamheden in de vaargeul lopen de spuigaten uit. Begin deze maand informeerde de minister van Infrastructuur en Waterstaat de Tweede Kamer nog over de reeds getroffen maatregelen om Ameland bereikbaar te houden, terwijl hij werkt aan een langetermijnoplossing. Wetenschappers van onder andere de TU Delft zoeken ondertussen uit waar het sediment precies vandaan komt.

Roy van Weerdenburg (29) is onderweg om het meetstation te ontmantelen dat hij begin februari heeft neergezet. Marthe Wassink (25), ook promovendus kustwaterbouwkunde aan de TU Delft, helpt hem een handje. Het onderzoek is onderdeel van een grootschalig NWO-project over sediment in de Waddenzee, WadSED. Daarbinnen werken universiteiten, overheidsinstellingen, bedrijven en natuurorganisaties samen om zand en slib beter te kunnen managen. Slib bestaat uit veel fijnere deeltjes dan zand en vormt tijdens rustige condities een plakkerige laag modder op de zeebodem.

Modellen vatten de grootschalige waterbeweging en sedimenttransporten in de Waddenzee al goed, maar hoe het sediment zich lokaal gedraagt, is nog grotendeels onbegrepen. Nu is het soms een beetje gissen wat wijsheid is, qua vaargeulonderhoud. Ernst Lofvers, adviseur morfologie Waddenzee bij Rijkswaterstaat: „Sinds 2016 hebben we een aantal bochten in de vaargeul afgesneden. Het is moeilijk te voorspellen hoe een geul zich dan gaat gedragen: soms pakte het goed uit, soms minder.” Hij hoopt dat het onderzoek nuttige inzichten oplevert.

De geulen en platen van de Waddenzee zijn continu in beweging. Geulen brengen het getij vanuit de Noordzee naar binnen en naar buiten, bij laag water vallen de platen droog. Op rustige plekken, waar het water langzaam stroomt, zakt sediment – zand en slib – naar de bodem. Tijdens storm komt die bovenste laag weer in beweging. Deze dynamiek is precies wat de Waddenzee, ’s werelds grootste aaneengesloten droogvallende getijdengebied, zo bijzonder maakt. Het strekt zich vijfhonderd kilometer lang uit langs de Nederlandse, Duitse en Deense kust en is als enige Nederlandse natuurgebied Unesco-werelderfgoed. De „ongeëvenaarde omvang en biodiversiteit”, het feit dat biodiversiteit op wereldschaal ervan afhankelijk is – bijvoorbeeld de miljoenen trekvogels die hier jaarlijks foerageren – en de ecologische en geologische processen die grotendeels ongestoord hun gang kunnen gaan, maken het gebied volgens Unesco van uitzonderlijke universele waarde. Ook de Europese Natura 2000-status beschermt de Waddenzee.

Roy van Weerdenburg en Marthe Wassink registreren metingen.
Foto Kees van de Veen

Een slibbig hoekje

Naast de auto-opstelplaats voor de veerboot zijn de wetenschappers de greppel overgestoken en de kwelder in gelopen, de wadplaat op. Van Weerdenburg ploegt door een „slibbig hoekje” van de Waddenzee: zo’n 60 procent van het sediment is slib, de overige 40 procent zand. Twee kilometer naar het oosten ligt het wantij: een ondiepe strook waar de twee getijdenstromen uit beide zeegaten naast het eiland samenkomen. Het stroomt er nauwelijks, waardoor hier veel slib bezinkt. Een beetje een ongelukkige plek voor een vaargeul.

Het wantij ligt niet midden onder de eilanden, precies tussen de zeegaten die het tij aan- en afvoeren, maar iets ten oosten ervan. De getijdegolf beweegt namelijk van west naar oost langs de Nederlandse kust – in Den Helder is het eerder hoogwater dan in Delfzijl – dus loopt een westelijk gelegen zeegat eerder vol dan een oostelijke. Hoe verder Van Weerdenburg de plaat op loopt, hoe dunner het slib wordt en hoe dieper hij erin wegzakt. Hoe het slib door de tijd verandert, is volgens hem ontzettend complex: „De ene dag loop je hier zo overheen, als je een maand later terugkomt zak je tot je kuiten weg. Dat hangt af van veel processen, zoals het getij, wind en golven, maar ook uitdroging bij droogval. Het samenspel van al die processen maakt het erg ongrijpbaar.”

Niet alleen in de vaargeul naar Ameland, maar in de hele Waddenzee komt meer sediment binnen dan eruit gaat. De zee wordt daardoor ondieper: hij verlandt. In de westelijke Waddenzee komt dat voornamelijk nog door de afsluiting van de Zuiderzee met de Afsluitdijk in 1932, die een fikse verkleining van de Waddenzee betekende. De geulen waren ineens te groot en stroomsnelheden namen af, waardoor meer sediment bezonk. In 1969 werd daarnaast in het oosten de Lauwerszee afgesloten en onder Ameland speelt ondertussen ook de indijking van de middeleeuwse Middelzee en de daaropvolgende landaanwinningswerken nog mee. Deze zeearm liep langs Leeuwarden naar het zuiden en boog af naar het westen, tot aan Bolsward. Tussen 1200 en 1300 slibde hij, geholpen door de mens, dicht. Samen met bedijkingen en inpolderingen verkleinden deze afsluitingen de Waddenzee drastisch. De platen en geulen bewegen nog steeds naar een nieuw, ondieper, evenwicht. Het verlanden kan nog wel honderden jaren doorgaan.

De natuurlijke geul trekt zich door verlanding steeds verder terug

Ernst Lofvers
Rijkswaterstaat

Na een dik half uur ploeteren door het zachte slib bereiken de onderzoekers de meetopstelling. In de waterige modder staat een constructie van drie verticale en drie horizontale steigerbuizen, ruim een meter hoog en twee meter breed. Met bouten en ijzeren platen zitten er meetinstrumenten aan bevestigd; tiewraps houden bedrading bijeen tegen de buizen. De zes meetstations van Van Weerdenburg zijn haaks ten opzichte van de geul uitgezet, zodat ze op verschillende dieptes meten: de laagste staat op -1,6 meter NAP in de geul, de hoogste op de plaat, die vandaag ontmanteld wordt, op +0,2 meter. Van Weerdenburg: „Ik hoop dat het mijn hypothese kan bevestigen dat de bodem lager op de wadplaat dynamischer is, want dat is makkelijker erodeerbaar slib. En dat hoger op de platen het slib stabieler is.”

Sinds de zomer van 2022 staat er ook een meetpaal van Rijkswaterstaat in de vaargeul, wijst Van Weerdenburg in de verte. In het najaar waren toen de concentraties sediment in het water relatief laag, vertelt hij. Een jaar later, vanaf oktober 2023, waren ze ineens ontzettend hoog. „We denken dat dat komt doordat we in oktober 2023 een buitengewoon sterke storm hadden vanuit het oosten – de heersende wind is noordwest. Dus dat betekent in dit stuk van het wad dat er veel aanvoer vanuit het oosten deze kant op kwam – vanaf het wantij.”

Tot de jaren vijftig voer de veerboot met hoogwater in een rechte lijn over de platen van Holwerd naar Ameland. Met laagwater volgde hij een natuurlijke geul via het Dantziggat, iets ten westen van Holwerd. In de jaren vijftig werd de directe hoogwaterroute uitgebaggerd, zodat ook met laagwater de kortste route gevaren kon worden.

Lange tijd was baggeren nauwelijks nodig. In de jaren tachtig werd in de Amelandse vaargeul jaarlijks enkele tienduizenden kubieke meters gebaggerd. In 2000 baggerde Rijkswaterstaat voor het eerst meer dan een half miljoen kubieke meter sediment uit de vaargeul. Anno 2025 is dat verdrievoudigd naar anderhalf miljoen kuub op jaarbasis – zeshonderd olympische zwembaden vol.

Het baggerwerk is de afgelopen pakweg twintig jaar drastisch toegenomen, doordat de vaargeul op steeds meer plekken ondieper wordt dan de minimaal benodigde 3,85 meter, aldus Lofvers. „Eerst baggerden we alleen bij Holwerd en ergens halverwege, nu moeten we een derde van de vaargeul doen.” Tegelijkertijd is de geul zo’n vijftien jaar geleden verbreed en verdiept om de veerboten meer ruimte te geven: nog meer baggerdruk. Ten slotte is de geul steeds meer gaan meanderen: door het bochtige verloop neemt de lengte van de vaargeul toe en de stroming af. „De natuurlijke geul trekt zich door verlanding steeds verder terug en het meanderen gaat onophoudelijk door. Dus je zult over steeds langere einden moeten baggeren.”

Foto’s Kees van de Veen

Het baggeren is inmiddels lopendebandwerk, aldus Lofvers. De geul blijft namelijk streven naar zijn natuurlijke evenwicht: een stuk minder diep en breed dan waar hij nu kunstmatig op gehouden wordt. Kosten: 7,5 miljoen euro op jaarbasis voor de gehele Waddenzee (minus de Eems), en ongeveer de helft daarvan gaat naar deze ene geul. Tot wel drie baggerschepen, zogeheten sleephopperzuigers, zuigen dagelijks sediment op van de bodem en deponeren het in een andere grote geul, halverwege Ameland. Daarvandaan waaiert het uit over de Waddenzee. Onder bepaalde omstandigheden mag het ook ‘op stroom gezet’ worden in het gebaggerde deel zelf: dan neemt de stroming het mee naar een ander gebied. Lofvers: „We krijgen vaak de vraag: waarom breng je het niet helemaal naar de Noordzee? Dan ben je ervan af. Maar dat is heel ver varen. Dan breng je dat weg met je baggerschip, kom je terug, is al je werk alweer teniet gedaan. Zo hard gaat het, de aanvoer van zand en slib is enorm.”

De natuurlijke geul trekt zich door verlanding steeds verder terug

Ernst Lofvers
Rijkswaterstaat

Van Weerdenburg stapt plonzend naar het grote frame en wijst de verschillende instrumenten aan. Een kleine driepoot meet stroomsnelheid van het water en de golven. „In het lab hebben we al erosieproeven gedaan met bodemmonsters: we bootsten de stroming na boven een laagje slib in een buis”, vertelt hij enthousiast. „Zo konden we meten bij welke snelheid het slib wordt opgepikt van de bodem en meegenomen met de stroming.” Op een andere hoek een sensor die de afstand tot de bodem meet. Van Weerdenburg: „Ik hoop vooral dat we daarmee gaan zien dat het wad aangroeit tijdens rustige condities en afbreekt tijdens stormachtige. We hebben helaas geen storm gehad de afgelopen weken, maar wel windkracht zes, zeven vanuit verschillende richtingen.”

Voordat ze de constructie uit elkaar halen, moet de hoogte van de instrumenten nog met behulp van gps tot op de centimeter nauwkeurig gemeten worden. Van Weerdenburg diept een tablet op uit zijn rugzak. Met een rood-wit gestreepte stok met een antenne erbovenop gaat hij één voor één de meetinstrumenten langs. Daarna demonteert het duo in een paar minuten soepeltjes de instrumenten en de stalen buizen, die ze in de sleeën leggen. Met een luid slurpend geluid komt ook de laatste ijzeren buis uit de grond. Aan de onderkant kleeft zwarte slib.

Foto’s Kees van de Veen

Van Weerdenburg pakt twee plastic potjes uit een slee: „Ik neem nog even wat bodemmonsters.” Hij gaat op zijn hurken zitten en schept ze vol met de modderige toplaag. Met een soort grote plastic spuit zuigt hij ten slotte nog een bodemprofiel op. Hij toont de verschillende lagen slib, goed zichtbaar in de plastic koker: „Bovenop ligt het dunne spul waar we nu in wegzakken, dan een donkergrijze tussenlaag en de zwarte, anoxische onderlaag. Daar staan we op, die is stevig en ligt er al een paar seizoenen.”

In de vaargeulen is men het sediment liever kwijt dan rijk, maar voor de waddennatuur zelf is het baggeren helemaal niet goed. Het verstoort niet alleen de natuurlijke loop van de geul, maar lokaal ook het bodemleven. „Het is ongelooflijk troebel water bij Holwerd door alle baggeractiviteiten: de continue troebelheidsmetingen met twee meetpalen laten grote verschillen zien tussen de gebaggerde geul en een natuurlijke geul in het Danztiggat bij Ferwerd”, aldus Lofvers. „We hebben zelf monsters genomen in de geul bij Holwerd en daaruit blijkt dat het op de baggerlocaties helemaal dood is.” Bovendien zijn zand en slib enorm waardevol voor de Waddenzee: het droogvallen van de wadplaten is namelijk essentieel voor onder andere de vogels die er naar voedsel zoeken en de bodemdieren die er leven. Het is wat de Waddenzee uniek maakt.

Normaal gesproken groeit het wad ook mee met een stijgende zeespiegel, doordat extra sediment vanuit de Noordzee het stijgende water compenseert. Een fenomeen dat al duizenden jaren optreedt. Maar het is nog maar de vraag of het wad de sterk versnellende stijging in de toekomst nog goed kan bijbenen, aldus Van Weerdenburg. Zo niet, dan kunnen delen minder vaak droogvallen – en op een bepaald moment misschien helemaal niet meer: wadplaten ‘verdrinken’. Nog een proces dat hij met zijn onderzoek beter wil kunnen voorspellen.

Foto’s Kees van de Veen

Radicale oplossing

Het verdrinken is echter van veel latere zorg, volgens Lofvers. Prangender is de verlanding en daarmee de vaargeulkwestie. Want „dagelijks baggeren is op termijn niet langer houdbaar”, aldus minister Madlener in een brief aan de Tweede Kamer eind vorig jaar. Het ministerie onderzoekt nu twee hoofdoplossingen om Ameland bereikbaar te houden: de veerdam (waar de veerboten aanleggen), vaargeul en veren bij Holwerd optimaliseren, of, radicaler, de hele veerdam naar Ferwerd verplaatsen, zes kilometer naar het westen. Dan kan de veerboot via de natuurlijke geul in het Dantziggat varen, net zoals vóór de jaren vijftig.

De huidige geul optimaliseren kan door hem nog verder te verruimen, aldus Lofvers, maar zal nóg meer baggerwerk opleveren. Duur en slecht voor de natuur. Meer bochten afsnijden kan ook. Of de geul juist meer terug laten gaan naar de natuurlijke staat. Want: hoe dichter je bij het natuurlijke evenwicht van een geul zit, hoe minder je hoeft te baggeren. „Maar dat ligt gevoelig, want het kan leiden tot meer met het getij varen, minder afvaarten, kleinere schepen, scheiden van vracht en passagiers. Een flink dilemma waar komende jaren verder op gestudeerd zal worden”, aldus Lofvers.

De vaargeul naar Ameland eist nu alle aandacht op, maar ondertussen verlandt ook de rest van de Waddenzee. Of Harlingen qua baggerwerkzaamheden het nieuwe Holwerd kan worden? Lofvers: „Op termijn kan dat wel, ja. Dus we moeten die ontwikkelingen heel goed doorgronden. We doen het echt om de eilanden en havens draaiende te houden. De eilanders moeten op de veerdienst kunnen bouwen. De vaargeul is hun navelstreng. Voor toeristen is het meestal niet zo erg als ze soms wat vertraging hebben.”

De terugweg verloopt moeizamer voor de waddenwetenschappers: de zwaarbeladen sleeën glijden niet meer zo soepel. Van Weerdenburg en Wassink hangen geregeld met hun volle gewicht in het touw om ze over een hobbel te trekken, maar ze kletsen opgewekt verder. Een kleine drie uur nadat ze het wad opstapten, staan ze weer op het asfalt. Morgen breken ze de andere frames af, de dag erna gaan ze met een boot naar de laatste meetstations in de geul. Van Weerdenburg denkt dat hij tot de zomer bezig is met het uitpluizen van de dataset en de eerste analyses. Daarna wil hij de gemeten dynamiek gaan reproduceren met modellen. Maar nu eerst onder de tuinslang het opdrogende slib van de meetinstrumenten afspoelen – en van henzelf.

Foto Kees van de Veen


Column | De blinde vlekken van de wetenschap

Vraag een expert wat een quantumcomputer zal brengen, en je krijgt haast steevast hetzelfde antwoord. Namelijk dat zo’n ultrakrachtige computer problemen zal oplossen die ‘traditionele’ computers nooit kunnen behappen. Toch zal het ministerie van Defensie ook concretere redenen hebben om op het terrein van quantumtechnologie met universiteiten te willen samenwerken. Denk bijvoorbeeld: om te voorkomen dat quantumcomputers andere mogendheden de kans geven om de beveiliging van Nederlandse bankgegevens te kraken, of die van de Deltawerken.

Maar zoiets is in veel vormen van wetenschapscommunicatie minder vaak onderwerp van gesprek. Sowieso wordt er weinig gepraat over hoe wetenschap en innovatie telkens weer nieuwe vormen van machtsuitoefening en (beschermen tegen) oorlogsvoering voortbrengen. Terwijl daarvan toch talloze voorbeelden zijn. Neem het gifgas dat Nobelprijswinnaar Fritz Haber tijdens de Eerste Wereldoorlog in Berlijn met vier andere latere Nobelprijswinnaars ontwikkelde. En beroemd is natuurlijk het Amerikaanse Manhattanproject om de atoombom te maken – waar direct en indirect zelfs 26 Nobelprijswinnaars bij betrokken waren. Trouwens, ook wie weigerde om hieraan mee te werken, zoals Lise Meitner die het voor atoombommen cruciale proces van kernsplijting identificeerde, ontkwam er niet aan: ontdekkingen worden steevast ook ‘ten kwade’ (en ter afwending daarvan) gebruikt.

In een interessant artikel vorige week in Nature liet Steven Blank van Stanford University, en expert op dit terrein, zien hoe wetenschap en militaire toepassingen in de Tweede Wereldoorlog door dat Manhattanproject nog eens extra verweven raakten. Hij beschrijft bovendien hoe die verwevenheid vervolgens het succesvolle onderzoekssysteem voortbracht dat de Verenigde Staten tot wereldleider in wetenschap en innovatie maakte, én tot het land met de meest afschrikwekkende krijgsmacht ter wereld.

Onderzoek naar wapentechnologie

Juist in de Tweede Wereldoorlog overtuigde wetenschapsadviseur Vannevar Bush de regering van president Roosevelt ervan dat onderzoek naar wapentechnologie uitgevoerd zou moeten worden door academici aan gewone universiteiten. Bush bepleitte verder dat die wetenschappers ruime overheidsfinanciering moesten krijgen, óók voor hun laboratoria en de organisatie daarvan – ofwel, voor alle ‘overhead’. Daarnaast stimuleerde hij dat onderzoekers rechtstreeks met bedrijven gingen samenwerken en van die bedrijven financiering konden ontvangen.

En al die aspecten, schrijft Blank, komen terug in het naoorlogse systeem waarin de Amerikaanse overheid, via bijvoorbeeld de National Institutes of Health en de National Science Foundation, onderzoeksgroepen en hun overheadkosten ruimhartig is blijven financieren (60 miljard dollar in 2023). Waarin (vooral) bedrijven zulke subsidies vervolgens bijna verdubbelen (46 miljard). En waarin innovaties die niet rechtstreeks hun weg terugvinden naar de overheid of zulke bedrijven, worden doorontwikkeld in start-ups, die opnieuw profiteren van investeringen door de overheid (4 miljard dollar in 2023) en andere kapitaalverschaffers (170 miljard).

Het zorgde, zeker in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog, voor een ongekende groei in welvaart, steeds betere medische zorg en bijna voortdurende economische groei. Maar tegelijk, en dat was de aanleiding voor Blanks stuk, bracht dezelfde VS óók de regering-Trump voort die dit ‘wereldleidende’ onderzoekssysteem nu in sneltreinvaart aan het ontmantelen is.

Waar ging het mis? Kreeg Trump zoveel steun omdat de VS, zoals sommigen zeggen, te veel geld spendeerden aan het voeren van oorlogen elders, en te weinig aan openbaar vervoer, goed onderwijs en toegankelijke medische zorg in eigen land? Komt het doordat de megawinsten die voortvloeien uit innovatie op het terrein van informatietechnologie nu vooral terechtkomen bij een kleine groep techbro’s en hun entourage? Doordat de Amerikaanse droom van een eigen huis, auto en rustig leven voor velen onbereikbaar is geworden? Doordat een grote groep slecht opgeleide mensen nauwelijks is opgewassen tegen alle desinformatie die via innovatieve smartphoneapplicaties over hen wordt uitgestort?

Schimmel en slechte isolatie

En inderdaad: wat heb je aan nieuwe innovatieve kankerbehandelingen als zelfs basale medische zorg buiten je bereik ligt? Of, om het naar Nederland te vertalen: aan de nieuwste zonneceltechnologie als je zelf in een huurwoning met slechte isolatie en schimmelproblemen woont? Aan oeverloze discussies over juist taalgebruik aan universiteiten als je zelf tot de 20 procent behoort die laaggeletterd van school kwam?

Ik moest ineens denken aan Emilie du Châtelet, die driehonderd jaar geleden al doordrongen was van de samenhang van wetenschap, innovatie, defensie en militaire inspanningen. In haar boek Grondslagen van de fysica legde ze de destijds nieuwste inzichten in de klassieke mechanica uit aan haar zoon, die als lid van de hoogste Franse adel voorbestemd was voor een glansrijke carrière in het leger. En ze lardeerde al die kennis met voor de militaire praktijk nuttige voorbeelden. Wilde ze zo van haar zoon een winnaar maken? In plaats daarvan eindigde hij onder de guillotine tijdens de Franse Revolutie, die mede was ontketend doordat het leeuwendeel van de bevolking amper van alle nieuwe kennis en vooruitgang profiteerde. Misschien zegt het allemaal samen wel dat we vaker moeten praten over wat een samenleving het verdedigen waard maakt en hoe wetenschap (en onderwijs) juist ook daarbij van betekenis kunnen zijn.

Margriet van der Heijden is natuurkundige en hoogleraar wetenschapscommunicatie aan de TU Eindhoven.


Zijn vrolijk gekleurde instrument speurt naar vingerafdrukken van exoplaneten

In 1995 ontdekten Zwitserse sterrenkundigen de eerste exoplaneet – een planeet buiten ons zonnestelsel. Inmiddels, duizenden exoplaneten later, kunnen wetenschappers concluderen dat bijna elke ster een planetenstelsel heeft. Bij het observatorium in de Franse Haute Provence waar het onderzoek dertig jaar geleden werd afgetrapt, komt een instrument dat hierin een cruciale rol kan spelen. Het brein erachter: Casper Farret Jentink.

„Mijn interesse voor meetinstrumenten begon op de middelbare school”, zegt hij. „Op een kerstmarkt in het Duitse Oldenburg kocht ik een brok steen waarvan de verkoper beweerde dat het uraniumerts was. Op eBay vond ik een bouwpakketje om zelf een geigerteller in elkaar te solderen – de man bleek gelijk te hebben gehad.” Farret Jentink bouwde later als student sterrenkunde in Groningen een radio-interferometer voor zonne-observaties en ontwierp in Leiden de zonnetelescoop Aboras. En toen raakte hij verzeild in de „fascinerende” wereld van exoplaneten.

De vraag of er elders in het universum leven is, houdt hem bezig. „Als we dat vinden denk ik dat de impact op de maatschappij zeer groot zal zijn. Ik hoop dat men zal waarderen hoe bijzonder het is hoe leven zich hier op aarde heeft ontwikkeld, maar dat het ook niet uniek is. Het is een jong vakgebied dat gedreven wordt door de ontwikkeling van nieuwe instrumentatie. Dat maakt het aantrekkelijk voor mij.”

Farret Jentink solliciteerde op een promotieplaats bij het instituut van Nobelprijswinnaar Michel Mayor, die de eerste exoplaneet ontdekte. „Ik wist dat ze in Genève toffe instrumentatie ontwikkelen. Maar elk instrument begint met een vraag.” De vraag aan Farret Jentink draaide om planeten die hun atmosfeer verliezen.

Een woestijn en een vallei

Er zijn nu zo’n zesduizend exoplaneten ontdekt, in alle soorten en maten. Toch zijn er opvallende hiaten. Een voorbeeld is de ‘neptunuswoestijn’: er zijn nauwelijks Neptunusachtige exoplaneten in een korte omloopbaan. Een tweede mysterie is de ‘straalvallei’: het kleine aantal planeten dat anderhalf tot twee keer zo groot is als de aarde.

Mogelijke oorzaken hiervan zijn migratie (planeten die van baan verschuiven) en atmosfeerverdamping. „Planeten die dicht bij hun ster staan, worden heet. Hun atmosferen zetten uit en kunnen door de intense straling worden weggeblazen. Hierdoor kunnen neptunusachtige planeten hun dikke gaslagen verliezen en achterblijven als vrijwel kale, rotsachtige kernen.” De straalvallei kan op een vergelijkbare manier ontstaan: planeten die net onder een bepaalde grootte zitten verliezen hun gaslaag en worden kleiner en dichter.

Ook op aarde gebeurt dit: jaarlijks vliedt zo’n 100.000 ton van de dampkring de ruimte in. En de ‘kale’ planeet Mars had vroeger ook een atmosfeer, die het oppervlak een stuk aangenamer maakte – wellicht zelfs leefbaar. „Een beter begrip van atmosfeerverdamping is dus ook nodig voor de vraag of leven elders in het heelal bestaat.”

Theoretische modellen laten zien dat de neptunuswoestijn en de straalvallei veroorzaakt worden door een combinatie van migratie en atmosfeerverdamping. Om dit te testen is een grote studie nodig van exoplaneten van deze kritieke grootte. Maar dat is lastig: „Het zou te veel tijd in beslag nemen op grote telescopen, die erg competitief zijn.” Zo ontstond het idee voor een klein, maar efficiënt instrument dat precies is afgestemd op de onderzoeksvraag en past op een kleine telescoop. „Het wordt het eerste instrument dat speciaal gemaakt is voor een grootschalig onderzoek van planeetatmosferen.”

De Near Infrared Gatherer of Helium Transits (Night) is een spectrograaf die een klein stukje van het infraroodspectrum bestudeert waar drie spectraallijnen van helium zitten: een herkenbare ‘vingerafdruk’ die deze stof achterlaat in het licht. In de spectrograaf valt het planeetlicht door een tralie, die het opbreekt in verschillende kleuren, waaronder de ‘kleuren’ van helium. „Helium is een ideale tracer voor atmosfeerverdamping: het is een licht en vluchtig element, gevoelig voor stralingsdruk. Ook kunnen we helium in exoplaneten vanaf het aardoppervlak observeren, omdat het in onze eigen atmosfeer niet voorkomt. Zo kunnen we met Night zien of een planeet een atmosfeer heeft en in welke mate die aan het verdampen is.”

Concurreren met grote telescopen

Wat Night bijzonder maakt, is de efficiëntie. Traditionele spectrografen halen maximaal 50 procent efficiëntie: slechts de helft van het licht dat de telescoop binnenkomt, wordt uitgemeten. Night haalt 85 procent en kan „concurreren met veel grotere telescopen, terwijl het instrument gemonteerd is op een telescoop met een kleine spiegel die minder licht opvangt”.

Farret Jentink was verantwoordelijk voor bijna alle aspecten van Night. Hij werkte de onderzoeksvraag uit, ontwierp het optische systeem, vroeg extra financiering aan, regelde de inkoop van materialen („in Montréal kochten we voor een prikkie een tweedehands infrarooddetector”) en coördineerde de bouw en het testen van het instrument in Genève. Normaal worden zulke projecten geleid door ervaren onderzoekers.

De laatste hand aan Night werd gelegd door een graffiti-artiest, die de vacuumtank een kleurig uiterlijk gaf – zeer ongebruikelijk in de witgrijze wereld van telescopen. In mei wordt de hele santenkraam in een bestelbus geladen en rijdt Farret Jentink met zijn team naar Zuid-Frankrijk. In het eerste jaar is het doel om 35 planeten waar te nemen, maar dat moeten er „honderden” worden. „Ik vind het heel spannend. Het moment van de waarheid komt als we de telescoop openzetten en de eerste spectra binnenkomen.”