Geometrisch gefrustreerde roos wil een vorm aannemen die ruimtelijk onmogelijk is

De wereld mag dan afstevenen op chaos, rampen en tirannie, in het vakblad Science publiceren drie natuurkundigen een grondige verhandeling over hoe rozenblaadjes aan hun puntige vorm komen.

Die vorm, en vooral de manier waarop die tot stand komt, is bijzonder en nieuw, zegt Sourav Roy, een onderzoeker aan de Universiteit Leiden en het Amsterdamse onderzoeksinstituut Amolf. Roy is gespecialiseerd in elastische materialen, die bijvoorbeeld een rol spelen in zachte robots. „Dit is echt een inspirerende paper. Het geeft ons een nieuwe knop om aan te draaien bij het ontwerpen van elastische structuren”, zegt hij.

Van sommige rozensoorten, bijvoorbeeld de black baccara, plooien de buitenste rozenblaadjes zich tot meerdere puntige uiteinden. Hoe ouder het rozenblaadje, hoe meer punten. Het uiterlijk suggereert een satijnzachte stekeligheid, die mooi past bij de bloem van hartstocht en scherpe doorns.

Maar er is ook een wiskundige kant: de vorming van die puntjes, cusps in het Science-artikel, is het gevolg van wat wiskundigen een ‘geometrische frustratie’ noemen: door lokale variaties in de celgroei ‘wil’ het rozenblaadje een vorm aannemen die ruimtelijk onmogelijk is. Dat geeft interne spanningen, die zich concentreren in de puntige uiteinden.

De randen van andijvie

Eén type frustratie, of ‘incompatibiliteit’ was al goed bekend van allerlei oppervlakken in de natuur, zegt Roy. „We kenden al de Gauss-incompatibiliteit. Die zie je bijvoorbeeld in de golvende randen van bladeren van sommige planten, bijvoorbeeld sla.” Voorbeelden zijn krulsla (lollo rossa) en andijvie. Het bladweefsel aan de buitenste rand van het blad dijt sneller uit dan de binnenste delen. Om hieraan ruimte te bieden, gaan de randen lubberen of golven. Dit verklaart de buitenissige franjes van de lollo rossa, maar ook de subtielere ribbels in veel andere plantenbladeren.

„Je kunt hetzelfde zien als je een vuilniszak met de hand doorscheurt”, geeft Roy nog een voorbeeld, „bij de scheur rekt het plastic ter plaatse op, dat geeft een golvend patroon bij de scheur.”

Maar de punten van het rozenblad zijn het gevolg van een heel ander type incompatibiliteit, laten Eran Sharon en twee collega’s van de Hebrew University of Jerusalem zien in het Science-artikel: de Mainardi-Codazzi-Peterson-incompatibiliteit (MCP). Die is genoemd naar de wiskundigen die hem voor het eerst beschreven in de taal van de niet-euclidische wiskunde, de wiskunde van gekromde oppervlakken. Bij de MCP-incompatibiliteit gaat het niet om lokale variaties in oppervlak, maar in de kromming.

Kromming is de neiging om krom te trekken, zoals bij een poster die lang opgerold is geweest, en die niet meteen plat blijft liggen. Bij zo’n irritant opkrullende poster is de gewenste kromming goed te verwezenlijken.

Maar bij rozenblaadjes leidt dit tot een frustratie: het blaadje trekt krom in de richting van het aanhechtingspunt van het blaadje, maar die richting is niet overal hetzelfde. De kromtrek-richtingen vormen een soort waaiervorm, en vallen niet te combineren. Door de kromming ‘wil’ het uiteinde van het rozenblaadje oprollen tot een rolletje, maar over de richting van dat rolletje kan het blaadje het maar niet eens worden.

Lokale concentratie

De oplossing voor die interne spanningen is de vorming van de puntige cusps, waar de spanning lokaal geconcentreerd wordt. Tussen die punten kan het omkrullende rozenbladrolletje gewoon recht of naar binnen gekromd zijn, wat de rozenblaadjes hun puntige uiterlijk geeft. Terwijl het rozenblaadje groeit, wordt de kromming steeds sterker. Het rozenblaadje verandert dan van een vlakke ronde vorm in een vorm met één, twee, drie en soms wel vier of vijf punten. De verst gevorderde blaadjes zitten aan de buitenkant van de roos.

In de publicatie timmeren de onderzoekers dit mechanisme dicht met wiskunde en computersimulaties van ronde oppervlakken, maar ze maken ook plastic versies van de rozenblaadjes, met precies geprogrammeerde krommingen: daar duiken dezelfde puntige uiteinden op. Millimeterdunne reepjes rozenblad, minutieus uitgesneden, tonen bovendien aan dat de kromming vooral aan de rand zit, en gericht is naar het aanhechtingspunt. In de breedte krommen de blaadjes niet.

„Deze groep deed al eerder onderzoek naar de MCP-incompatibiliteit, maar nu laten ze overtuigend zien dat het ook in de natuur voorkomt”, zegt Roy. Het wiskundig verklaren van de vorm van rozenblaadjes kun je zien als poëtisch, of juist het tegenovergestelde, maar de onderliggende principes kun je ook terugvinden in andere toepassingen.

„Je kunt denken aan zachte robots, gemaakt van elastische materialen”, zegt Roy. Zulke robots, bijvoorbeeld gemaakt van siliconen, kunnen omgaan met tere materialen en zijn voor mensen minder gevaarlijk dan krachtige metalen robots. Ook medische hulpmiddelen, zoals stents die in een bloedvat uitvouwen tot de gewenste vorm, leunen op elastische ontwerpprincipes.

„Het ‘ploppen’ van de ene vorm naar de andere heeft bijna altijd te maken met een geometrische incompatibiliteit”, zegt Roy, „en dit is een heel nieuw soort incompatibiliteit, die we kunnen gebruiken bij het ontwerp van elastische structuren.”

Dat het verschijnsel juist de kop opsteekt in de roos, een van de meest gewaardeerde en met symboliek beladen bloemen in de westerse cultuur, is verder eigenlijk toeval, vermoedt Roy. „Ik denk eigenlijk dat de onderzoekers ook weer niet zo veel om rozen geven.”


Gedetailleerde blik op het onderzeese landschap vol heuvels en vulkanen

Een nieuwe kaart onthult onontdekte heuvellandschappen, kleine vulkanen en andere landschapsformaties – op de bodem van de oceaan. Oceanen beslaan 71 procent van het aardoppervlak, maar we weten bar weinig van hoe de bodem op kilometers diepte eruitziet. Wetenschappers publiceerden de nieuwe kaart van dit onderwaterlandschap in Science, met een gemiddelde schaal van acht kilometer gedetailleerder dan ooit.

Slechts 25 procent van de zeebodem is direct in kaart gebracht, met een echolood vanaf een schip. De afgelopen dertig jaar brachten satellieten indirect een groot deel in kaart, maar met relatief lage resoluties van twaalf tot zestien kilometer, waardoor kleinere structuren niet te zien zijn. In 2022 lanceerden NASA en de Franse ruimtevaartorganisatie CNES daarom een nieuwe satelliet: de Surface Water and Ocean Topography (SWOT). Volgens oceanografen van het Scripps Institution of Oceanography, van de University of California, die de kaart publiceerden, biedt een jaar aan SWOT-data meer gedetailleerde informatie dan dertig jaar aan traditionele satellietmetingen.

De kaart toont niet de hoogte of diepte, maar de grilligheid van de zeebodem. Wit op de kaart is een vlakke bodem, rood duidt op een hogere zwaartekracht en elevaties in de bodem, blauw op lagere zwaartekracht en depressies. Vanaf een schip kun je met geluidsgolven direct de zeebodem peilen, maar vanuit de lucht stuiten satellieten op het oceaanoppervlak. Maar ook dat vertelt indirect iets over de zeebodem. Gebergtes trekken namelijk water aan, legt Henk de Haas, onderzoeker aan het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), uit. Hoe dikker de steenlaag, hoe meer water het aantrekt: een berg onder water betekent ook een ‘berg’ van water op het wateroppervlak, en vice versa voor een dal.

In de Atlantische en Indische Oceaan zijn de mid-oceanische ruggen goed zichtbaar, waar tektonische platen van elkaar weg bewegen en nieuwe oceaanbodem ontstaat. Inzoomend op de mid-Atlantische rug zijn nu voor het eerst ook diepzeeheuvels individueel te onderscheiden, schrijven de onderzoekers. Deze heuvels zijn de meest voorkomende landschapsvorm op aarde en kunnen honderden meters hoog en breed zijn. Als een soort wasbord bedekken ze de zeebodem, oorspronkelijk waren ze net zo hoog als de rug nu. Ze geven informatie over de historische spreiding van de zeebodem. De Haas: „Verandering in de afstand tussen de ruggen is een indicatie voor een verandering in de snelheid van spreiding. Verandering in de onderlinge hoek van de opeenvolgende ruggen komt door een verandering in de bewegingsrichting van de platen.”

Daarnaast zijn de heuvels ook belangrijk voor het mixen in de diepzee, door de interactie met interne golven en getijden – het onderwaterequivalent van het getij aan de oppervlakte. En dat mixen heeft weer invloed op de verspreiding van warmte en CO2 in de oceaan. Dat ze nu voor het eerst zo duidelijk te zien zijn, helpt oceanografen die de zeebodem gebruiken in modellen, aldus de Haas.

Dankzij SWOT konden de wetenschappers ook onderzeese bergen – uitgedoofde vulkanen – beter detecteren. De meeste grote bergen waren al bekend, maar SWOT kon ook de kleinere vinden op plaatsen waar schepen de bodem nog niet in kaart gebracht hebben. Potentieel kan de SWOT-dataset het aantal bekende vulkanen meer dan verdubbelen: van 44.000 naar 100.000, aldus de publicatie. De vulkanen beïnvloeden oceaanstromen, de verspreiding van voedingsstoffen en zijn vaak een hotspot voor biodiversiteit. „Voor de voorbereiding van onderzoek op zee is deze kaart ook erg handig”, aldus De Haas. „Nog niet zo goed als de echoloodkaart, maar heel mooi voor de gebieden waar nog geen mens geweest is.”

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="1. Indische Oceaan ten zuiden van Madagaskar” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="1. Indische Oceaan ten zuiden van Madagaskar” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/30133926/klein_1-1.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-11.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-9.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-10.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-11.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-12.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/0G-UA43Sl0BJx0vdlOmETMgrjWQ=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/30133926/klein_1-1.jpg 1920w”>

1. Indische Oceaan ten zuiden van Madagaskar

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="below" data-description="2. Noord-Atlantische Oceaan” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="2. Noord-Atlantische Oceaan” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/30133928/klein_2-1.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-15.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-13.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-14.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-15.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-16.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/3UY8DKR42jShQlRe4heNaF1LO4c=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/30133928/klein_2-1.jpg 1920w”>

2. Noord-Atlantische Oceaan

<figure aria-labelledby="figcaption-2" class="figure" data-captionposition="below" data-description="3. Indische Oceaan ten zuiden van Indonesië” data-figure-id=”2″ data-variant=”grid”><img alt data-description="3. Indische Oceaan ten zuiden van Indonesië” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-3.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/30133929/klein_3-1.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-19.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-17.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-18.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-19.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-20.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/SyXPHBVpejBYsoMPg-QNCnb5LT4=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/30133929/klein_3-1.jpg 1920w”>

3. Indische Oceaan ten zuiden van Indonesië

<figure aria-labelledby="figcaption-3" class="figure" data-captionposition="below" data-description="4. Noord-Atlantische Oceaan” data-figure-id=”3″ data-variant=”grid”><img alt data-description="4. Noord-Atlantische Oceaan” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-4.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/30133931/klein_4-1.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-23.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-21.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-22.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-23.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/gedetailleerde-blik-op-het-onderzeese-landschap-vol-heuvels-en-vulkanen-24.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/OQxbrqdxImZcORRE2ouSFYyMrsg=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/30133931/klein_4-1.jpg 1920w”>

4. Noord-Atlantische Oceaan


Waardoor komt er na het douchen soms ineens weer water uit de douchekop?

Je hebt gedoucht, de kraan dichtgedraaid, de douche drooggewist, je aangekleed, en dan ineens: een flinke scheut water stroomt zomaar uit de douchekop. Een soort gekke oprisping, terwijl de douche door de dag heen niet drupt. Hoe kan dat?

Het gebeurt bij een grote regendouche vaker dan bij een gewone douche, lezen we op consumentenfora. Je moet de douchekop na het douchen scheef zetten, of juist niet, wordt er geopperd, of de kraan even omzetten van regendouche naar handdouche. Maar wat is er dan aan de hand? Is de kraan toch lek?

„Dat is geen lek, maar eerder nadruppelen van het water dat al in de douchekop zit”, oppert iemand. „Zoals sommigen onder ons eens goed moeten schudden na het plassen om dat nadruppelen te vermijden.” Waarvan akte.

Maar waardoor gebeurt het bij de douche dan spontaan, en pas na een tijdje? Via een interessante brochure over de wiskunde achter fenomenen in waterleidingen komen we terecht bij Sioux Technologies, een Eindhovens bedrijf dat andere bedrijven helpt met software, hardware en ‘mathware’: wiskunde om systemen en processen te verbeteren. Philip Ruijten van Sioux heeft even over onze vraag gebrainstormd met zijn collega’s.

„Het heeft te maken met drukveranderingen”, zegt hij. Als je de kraan uitdraait, zitten doucheslang en douchekop nog vol met water. Ruijten kan verschillende situaties bedenken waarin een deel van dat water uit de douchekop loopt zodra de druk daarin verandert. „Bijvoorbeeld als je plotseling de deur van de badkamer naar buiten toe opent, waardoor er onderdruk ontstaat in de badkamer. Of het water in de douchekop koelt af en neemt dan minder ruimte in. Zodra er een beetje lucht bij kan, loopt de hele douchekop leeg.”

Hoezeer dat speelt, hangt volgens Ruijten af van het ontwerp van de douchekop. „Je zou even moeten bellen met een verkoper van douchekoppen.”

Binnenwand en gaatjes

Prima tip. We bellen met sanitairproducent Hansgrohe. „Die hele douchekop zit vol met warm water”, zegt Carlos Frasquet. „Ondanks de gaatjes onder in de douchekop blijft dat water hangen, vanwege adhesie: de aantrekkingskrachten tussen het water en de binnenwand van de douchekop en de gaatjes.”

De gaatjes zijn klein, dus de adhesiekrachten zijn relatief groot. En als er boven in het ‘dak’ van de douchekop geen lucht in lekt, dan houdt ook onderdruk het water op zijn plek: het water kan er niet uit lopen zolang er niets voor in de plaats komt. Net zoals je een vol rietje verticaal kunt houden zonder dat de limonade eruit loopt, zolang je je vinger op de bovenkant houdt.

Maar nu koelt dat water in de douchekop af. Het krimpt een heel klein beetje. En misschien verdampt er wat. „Dan kruipt er lucht door de gaatjes naar binnen, langs de rand van de douchekop omhoog, en de adhesie wordt opgeheven. Dan kan al het water eruit vallen.”

Wat is ertegen te doen? „Een handdouche kun je na het douchen rechtop in de houder zetten, zodat de gaatjes naar voren wijzen in plaats van naar onderen”, zegt Frasquet. „Dan loopt het water er meteen uit.” Bij een regendouche kan dat niet, maar dan helpen wellicht de tips op de fora.

Of je kunt de oprisping accepteren en gewoon even wachten met het droogmaken van je douche.


Een goede zorgrobot blijft een beetje robot

‘Kinderen kunnen door hun fantasie al heel snel een persoonlijkheid aan een robot toedichten, zegt Anouk Neerincx (31). „Als ze een jaar of acht zijn weten ze heus al wel hoe een robot werkt, en dat een robot geen eigen persoon is, maar ze gaan toch gemakkelijk mee in dat spel.”

Gemakkelijker dan volwassenen tenminste. Hoge verwachtingen over het sociale contact tussen robots en mensen worden vaak niet ingelost. Terwijl sociale robots gemáákt zijn voor interactie. Met het oog op toekomstige personeelstekorten in de zorg wordt onder meer daar veel onderzoek gedaan naar mens-robotinteractie. Over kind-robotinteractie in de zorg is veel minder bekend. Reden voor Neerincx om zich hierop te storten.

Ze rolde er per toeval in, en toch ook weer niet. Het toeval: ze begon nog zonder vastomlijnd plan als promovendus op het gebied van mens-robotinteractie aan de Universiteit Utrecht, toen het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) in Capelle aan den IJssel aanklopte met een onderzoeksvraag. Ze hadden enkele robots aangeschaft, maar gebruikten die minder dan vooraf gehoopt. Hoe kunnen ze de robots meer en beter inzetten? Dat Neerincx op deze vraag aansloeg was geen toeval: haar vader is óók robotonderzoeker (bij de TU Delft en TNO) en ze had tijdens haar bachelor psychologie onderzoek gedaan naar kind-robotinteractie in een project van hem. Ze spreekt Italiaans, en op een Italiaans zomerkamp voor kinderen met aangeboren diabetes onderzochten ze hoe robots hen konden helpen omgaan met de ziekte. Mede daarom koos Neerincx voor een master cognitieve kunstmatige intelligentie aan de VU in Amsterdam.

Ervaringen delen

Nu onderzocht ze of robotinteractie de spanning bij kinderen kan verminderen voor een medische procedure zoals een vaccinatie – ja, tenzij de angst heel groot is. Ook keek ze of robots kinderen aan het praten kunnen krijgen over hun ervaringen rond corona – ja, en bij introverte kinderen is het effect het grootst. En ze ontwikkelde een spel om kinderen met een robot te leren hun emoties te reguleren.

„We bedachten 30 scenario’s waar de robot van nut zou kunnen zijn”, zegt Neerincx. „Een van de eerste vragen die op tafel kwamen was of een kind zich tegenover een robot veiliger voelt om zich te uiten over huiselijk geweld. Heel interessant, maar ik wilde bij een minder kwetsbare groep kinderen beginnen. Het corona-onderzoek bevroeg wel iets vergelijkbaars: stellen kinderen zich emotioneel open tegenover een robot en willen ze persoonlijke ervaringen delen?”

Het CJG in Capelle heeft twee Ipal-robots – op de grond staand, wit, mensachtige vorm, zonder mond maar met een schermpje op de borst – en een Alpha Mini – tafelmodel, ook wit maar zonder scherm. Rondom deze robots draait het proefschrift van Neerincx dus ook, en ook haar doelgroep (8- tot 12-jarigen) is dezelfde als die van het CJG.

„Bijna alle kinderen die ik heb ontmoet, bij het CJG maar ook op scholen en op een wetenschapsfestival, reageerden enthousiast op de robots. Al gauw gingen ze bewegingen spiegelen bijvoorbeeld”, zegt Neerincx. „Zelfs de zestienjarigen die op dat festival ook rondliepen reageerden enthousiast, dat verraste me wel. Het kan de nieuwigheid zijn, maar het verschil met volwassenen was groot.”

Ook opvallend vond Neerincx: hoe robotachtiger de robot zich gedroeg, hoe uitgebreider kinderen met hem in gesprek gingen. „Kinderen deelden meer over hun ervaringen als een robot zich machineachtiger gedroeg, onder meer wat betreft spraak. Misschien omdat ze zich dan minder beoordeeld voelen, of omdat het meer voldoet aan de verwachtingen die kinderen hebben van een robot. Dit zou verder uitgezocht moeten worden. Robotmakers proberen robots op mensen te laten lijken, maar dit laat zien dat dat wellicht niet de juiste weg is. We moeten denk ik meer kijken naar wat voor relatie een kind met een robot heeft, die is anders dan met een mens en dat is precies het punt waarvan je gebruik zou willen maken.”

Volgens een script

De opkomst van chatbots verandert de robotica de laatste jaren snel. Dankzij taalmodellen leren robots natuurlijke gesprekken te voeren. „Voor inzet in de zorg zijn taalmodellen zoals ChatGPT niet per se geschikt”, zegt Neerincx. „Je wilt wel dat de robot het juiste zegt, dus je moet hem een soort script geven. Ook de privacy moet goed geborgd zijn, liever met lokale infrastructuur dan in de cloud.”

Een sociale robot is bovendien meer dan een taalmodel. „De embodiment, dat de robot een lichaam heeft, doet ertoe”, zegt Neerincx. „Bij een van mijn experimenten in de wachtkamer interacteerde een deel van de kinderen met een tablet en een ander deel met een robot. De kinderen waren veel meer betrokken bij de interactie met de robot. Ze speelden langer, ze lachten meer en ze praatten meer.”

Neerincx heeft zich in haar promotieonderzoek beperkt tot eenmalige interacties, maar hier stopt het niet, wat haar betreft. „In het geval van prikangst hebben eenmalige interacties echt toegevoegde waarde, maar ik zou het mooi vinden om met robotica ook langduriger het mentale welzijn te verbeteren. Op het gebied van emotieregulatie heb ik een begin gemaakt. Met een onderzoeksgroep in Portugal heb ik een spel dat normaal gesproken met een coach wordt gespeeld vertaald naar een robotvariant. Met de speltherapeuten van het CJG zijn we nu de laatste dingen aan het verwerken om het hier te kunnen toepassen.” Sinds april werkt ze als docent-onderzoeker aan de Hogeschool Utrecht aan sociale robotica. „Ik ga kijken of ik een kleine subsidie kan krijgen zodat ik wat meer uren heb om het onderzoek met het CJG voort te zetten.”


Over het ruimtetoerisme à la Katy & Jeff zijn weinig harde feiten te vinden

’s Werelds eerste all female ruimtevlucht van 14 april heeft nog geen tien minuten geduurd maar voor Katy, Lauren, Aisha, Amanda, Gayle en Kerianne was het een life changing event. Gewichtloos in de ruimte! Ze hadden rondgezweefd in hun capsule, ze hadden zich connected gevoeld en tegelijk de maan én de aarde kunnen zien. Katy had een lied gezongen en een bloem voor de camera gehouden en Lauren had opeens helemaal geen last meer gehad van haar lippen. En gelukkig had niemand hoeven plassen want daar waren de mooie ruimtekostuums niet op ingericht.

Toen ze na die tien minuten weer terug waren op aarde, een paar kilometer van de plek waar ze waren vertrokken (want Jeff had ze recht omhoog geschoten) toen had Katy in een opwelling de grond gekust. ’t Had haar niets kunnen schelen dat er daarna zand op haar gezicht zat, het was schoon woestijnzand dat volgens het milieueffectrapport (2006) van het bedrijf Blue Origin bestond uit kalkhoudende leem. Daar kreeg je niks van.

Foto AFP

Maar nu gingen opeens allerlei lui zich afvragen of het wel een échte ruimtereis was geweest. Misschien omdat de capsule met al die ramen en die zes tandartsstoelen en de huisbar in het midden er zo gezellig had uitgezien. What the fuck. Jeffs New Shepard-raket had ze op 107 km hoogte gebracht en iedereen weet dat de ruimte op 100 km hoogte begint. Dat daar nog gewoon lucht is maakt niet uit, het is geen lucht waar je van leven kunt. Toen Felix Baumgartner in 2012 op 38 kilometer hoogte uit een ballon sprong kon hij ook niet ademhalen.

En ze waren wel degelijk gewichtloos geweest, zeker drie minuten lang. Dat was begonnen toen ongeveer drie minuten na vertrek de raketmotor stilviel en de capsule op eigen snelheid doorzeilde en het hield weer op toen hij, terugvallend naar de aarde, door de lucht werd afgeremd. Microgravity moest je het noemen, want er was eigenlijk steeds luchtweerstand en de capsule zelf, zo’n vier meter in diameter, genereerde natuurlijk à la Newton ook zwaartekracht.

Plotselinge vertraging

De buitenstaander die de ruimteavonturen van Katy, Lauren en de anderen probeert te volgen komt tussen de propaganda maar weinig harde feiten tegen. Hoeveel versnelling de all female crew onderging en of die wel op het juiste moment vastzat in de stoelen is niet terug te vinden. Als de toeristische vluchten met de New Shepard-raket net zo verlopen al die met wetenschappelijke apparatuur dan ondergingen de toeristen een versnelling van hoogstens driemaal de zwaartekrachtversnelling (3g) en dat is ruim onder de 5g die een mens verdragen kan. De plotselinge vertraging die de drie parachutes opleverden is misschien gevaarlijker.

Dat er een aparte zuurstofvoorziening was voor de ruimtereizigers is niet waarschijnlijk. Volgens Blue Origin heeft de ‘Crew Capsule’ een inhoud van 15 kubieke meter en je rekent makkelijk uit dat zes normaal ademende mensen daaruit in tien minuten nog niet 1 procent zuurstof weghalen. Dat is geen probleem. Wel mag je aannemen dat de capsule elektrisch kan worden bijverwarmd want het kan op 15 km hoogte (onder in de stratosfeer) en op 85 km hoogte gemeen koud zijn.

Ruimtetoerisme bestaat al sinds 2001 maar de vorm die Jeff Bezos van Blue Origin eraan gegeven heeft hebben weinigen voorzien. Hij doet sterk denken aan die befaamde ruimtereis van 1 december 1865 waarbij twee Amerikanen en een Fransman (en twee honden en 200 liter eau de vie) vanuit een verticaal geplaatste kanonsloop naar de maan werden geschoten. De Franse auteur Jules Verne beschreef de reis in De la Terre à la Lune. Technische bijzonderheden werkte hij tot in het laatste detail uit.

Het was destijds de bedoeling op de maan te landen maar door een misrekening vloog de aluminium capsule, een klein uitgevallen Bezos-capsule, om de maan heen en keerde hij terug naar de aarde. De reis duurde daardoor meer dan 96 uur maar de samenstelling van de capsulelucht bleef prima op peil dankzij een toestel van Reiset en Regnault dat zuurstof vrijmaakte uit kaliumchloraat en CO2 vastlegde in kaliumhydroxide.

De capsule van Jules Verne.

De ‘space gun’, zoals we het kanon van Jules Verne tegenwoordig zouden noemen, stelde de ruimtereiziger bloot aan enorme g-krachten. Verne ving die op met de verplaatsing van een grote hoeveelheid water, maar dat schoot uiteindelijk toch tekort. Eén van de honden raakte bij het afvuren van het kanon dodelijk gewond. Het aardige is dat het concept van een ‘space gun’ die satellieten de ruimte in schiet rond 1980 nog serieus is uitgewerkt door de Canadees Gerald Bull. Het is hem slecht vergaan.

Nog aardiger is dat Verne voorzag dat de ontploffing van de 200 ton schietkatoen (cellulosenitraat) die nodig was om de capsule de ontsnappingssnelheid van 12.000 yard per seconde te geven de dampkring in de war zou brengen en het weer voor lange tijd kon beïnvloeden. Dit was in 1865.

Voor de milieueffecten van het zich ontwikkelende ruimtetoerisme is tegenwoordig opnieuw belangstelling. Blue Origin lijkt een goede beurt te maken doordat de New Shepard-raket waterstof met zuurstof verbrandt. Dat levert onschuldig water op. Maar het ligt anders: in de hitte van de raketmotor verbinden zich stikstof en zuurstof uit de lucht tot NOx en in de stratosfeer is deze stof een bedreiging van de beschermende ozonlaag. Daarbij komt het ongelukkig uit dat de New Shepard-raket na gedane zaken en voor het mooie hergebruik weer terugkeert naar aarde: brandend en wel en opnieuw door de ozonlaag. Enfin, daar zal wel niemand de all female crew mee hebben lastig gevallen.


Column | Na het eten komen de eetlustremmers

Het enige grote voedingsprobleem in ons deel van de wereld is obesitas. Het vergroot het risico op hartinfarcten, beroertes en kanker en op minder ernstig klinkende maar nare aandoeningen zoals kapotte knieën, brandend maagzuur, slecht slapen, eenzaamheid, depressies, onvruchtbaarheid en slechte seks. Hoe stoppen we deze pandemie?

Daar zijn twee benaderingen voor: de dikmakende omgeving aanpakken, of mensen die te dik zijn behandelen met medicijnen. Wetenschappers beginnen langzamerhand grip te krijgen op welke omgeving en welke eetwaren ertoe leiden dat mensen te veel calorieën naar binnen werken. Het effect van de nieuwe eetlustremmende medicijnen is echter veel spectaculairder. De ontdekker ervan, Daniel Drucker, krijgt ongetwijfeld binnenkort een Nobelprijs. Er komen eetlustremmers aan die je kunt slikken, zodat je ze niet hoeft te injecteren, wat nu nog moet. De middelen worden ook steeds effectiever; 25 kilo in een jaar afvallen wordt heel gewoon. Langetermijnbijwerkingen zijn vermoedelijk zeldzaam. Eetlustremmers zijn nu nog duur, maar in China en India lopen de eerste patenten volgend jaar af en de lokale farmaceutische industrie staat te trappelen om goedkope kopieën op de markt te brengen. Bij ons gebeurt over vijf tot tien jaar hetzelfde. Als de prijzen zakken zullen heel veel mensen deze middelen gaan slikken of inspuiten.

Voor sommige bedrijven is dat gunstig, voor andere juist niet. Voedselproducenten en supermarkten zullen hun omzet zien dalen en schrijvers van dieetboeken en fabrikanten van kunstknieën kunnen beter een andere broodwinning zoeken. Daarentegen zullen luchtvaartmaatschappijen honderd miljoen liter kerosine per jaar besparen dankzij lichtere passagiers. Het geruzie met plus-sized passagiers die anderhalve stoel nodig hebben zal ook afnemen.

Alcohol, sigaretten en drugs

De nieuwe middelen veroorzaken niet alleen minder trek in eten, maar remmen ook het verlangen naar alcohol, sigaretten en drugs. Dat is een uitkomst voor rokers die niet durven te stoppen uit angst om aan te komen; een eetlustremmer vermindert tegelijk de trek in eten én de zucht naar nicotine. Ook tegen alcohol helpt het: probleemdrinkers dronken de helft minder als ze wekelijks een klein beetje eetlustremmer inspoten. Eenzelfde lage dosis eetlustremmers leidde bij diabetespatiënten binnen een paar jaar zelfs tot halvering van het aantal nieuwe gevallen van dementie. Het klinkt haast te mooi om waar te zijn, maar de cijfers lijken te kloppen.

De grootste winst is natuurlijk dat obesitas fors gaat afnemen; dat geeft veel mensen een kans op meer levensgeluk. Het zal ook de farmaceutische industrie en zijn aandeelhouders rijk maken. Daar heb ik niet zo’n probleem mee zolang het dit soort geneesmiddelen oplevert. Maar is dit wat we willen, mensen eerst dik laten worden en ze vervolgens levenslang behandelen met medicijnen?

Obesitas is een omgevingsziekte die wordt veroorzaakt door onweerstaanbaar lekker, goedkoop gemaksvoedsel dat ons van alle kanten wordt opgedrongen. Ingrijpen daarin is moeilijk. De meeste mensen onderkennen niet wat een bedreiging obesitas vormt voor hun gezondheid en die van hun kinderen; ze eisen daarom geen maatregelen van de politiek tegen de obesogene omgeving. Zelfs als bestuurders er toch tegen willen optreden, zoals nu tegen sigaretten, zullen ze voor de rechter per voedingsmiddel moeten bewijzen dat het dik maakt. Voor suikerhoudende dranken staat dat vast, maar veel verder is de wetenschap nog niet. Zijn croissants dikmakers die een extra accijns verdienen en witte boterhammen niet? Is margarine verslavender dan roomboter? Wat we nodig hebben is een manier om het dikmaakpotentieel te meten, zodat we het op de verpakking kunnen zetten, net als het gehalte aan vitamines of zout.

Vet, suiker, zout

Gelukkig gaat het onderzoek wel de goede kant op. De leidende onderzoeker op dit gebied is Kevin Hall van de National Institutes of Health in Washington. Hij toonde met wetenschappelijke zekerheid aan dat een menu van populaire ultrabewerkte voedingsmiddelen ertoe leidde dat mensen meer calorieën naar binnen werkten, en dat dit los stond van het gehalte aan vet, koolhydraten, suiker, zout of vezel. Hij was goed op weg om de vinger te leggen op wat ‘dikmakend’ is, zodat je het per voedingsmiddel kunt meten. ‘Was’, want een maand geleden nam hij ontslag. Onder druk van de nieuwe Amerikaanse regering begonnen zijn bazen te dicteren wat hij mocht zeggen en schrijven over dikmakende voeding en wat voor onderzoek hij mocht doen. Dat pikte hij niet. Zou ik ook niet doen, maar het onderzoek stagneert nu.

Is het een idee als een Nederlandse universiteit hem aanbiedt om zijn onderzoek hier voort te zetten? Daarmee staan we in één klap aan het front van de voedingsresearch; niet onbelangrijk voor een land met een grote, hoogontwikkelde voedsel- en landbouwsector. Zo zou Nederlands onderzoek het verschil kunnen maken bij het voorkómen van obesitas. Dan is het niet meer nodig dat de halve mensheid levenslang eetlustremmers slikt of inspuit.

Martijn Katan is biochemicus en emeritus hoogleraar voedingsleer aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Voor cijfers, bronnen en belangen zie mkatan.nl.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.


Nederland loopt achter met vaccineren. Zorgvuldig of kortzichtig?

Nederland loopt in vergelijking met andere Europese landen achter met het vaccineren van volwassenen. Ouderen en mensen met een zwakke gezondheid lopen daardoor onnodige gezondheidsrisico’s. Dat was de boodschap die een coalitie van bijna twintig zorg-, patiënten- en ouderenorganisaties zaterdag lanceerde. Onder meer artsenfederatie KNMG, de beroepsvereniging voor verpleegkundigen en verzorgenden V&VN, het Longfonds en het Aidsfonds tekenden het pamflet ‘Vooruit met vaccineren’.

Een aantal vaccins dat bewezen effectief is bevonden door de Gezondheidsraad wordt volgens de coalitie nog niet structureel en gratis aangeboden voor volwassenen die daarvoor in aanmerking komen. Het gaat met name om vaccins tegen het gordelroos (het Recombinant Zoster Vaccin, RZV) en om een nieuwe variant van het griepvaccin.

Gordelroos

De run op het RZV-vaccin is enorm, merken huisartsen en GGD’s al maandenlang. Gordelroos is een pijnlijke huidziekte die wordt veroorzaakt door hetzelfde virus als de waterpokken: het varicellazostervirus. Dat virus kan op latere leeftijd, of met een verzwakt immuunsysteem, opnieuw opvlammen in de vorm van gordelroos. Patiënten krijgen jeukende en pijnlijke blaasjes op hun lichaam, vaak rond de buik of de middel in de vorm van een gordel, en koorts. Na de acute fase van de ziekte kan zenuwpijn ontstaan die nog jaren aanhoudt.

Lees ook

Waarom kloppen ouderen opeens massaal aan bij de GGD’s voor het gordelroosvaccin? En vier andere vragen

Een vaccin tegen gordelroos. De kosten komen grosso modo uit op 400 à 550 euro.

Begrijpelijk dus dat ouderen zich graag laten prikken, want het vaccin voorkomt 90 procent van de infecties. Maar op dit moment wordt het middel alleen vergoed voor mensen uit een aantal risicogroepen. ‘Gezonde’ vijftigplussers betalen zo’n vijfhonderd euro voor de twee prikken, terwijl de Gezondheidsraad al in 2019 adviseerde om het vaccin te vergoeden voor iedereen boven de zestig.

Griepprik

Ook tegen de griep is de afgelopen jaren een aantal vaccins ontwikkeld, die anders werken dan de huidige griepprik die iedereen vanaf zestig jaar elk jaar gratis kan halen. De nieuwe vaccins beschermen met name bij ouderen 10 tot 30 procent beter tegen ziekenhuisopnamen. In 2024 adviseerde de Gezondheidsraad: voeg een van de nieuwe vaccins die toe aan het Nationaal Programma Grieppreventie.

Beide vaccins worden nog niet op grote schaal uitgedeeld. De prijs van het gordelroosvaccin moet eerst omlaag. Het middel overschrijdt de maximale prijs die de Nederlandse overheid hanteert voor het winnen van een jaar in goede gezondheid (een zogenoemd ‘Quality Adjusted Life Year’, QALY), namelijk 20.000 euro. Anders gezegd: het middel is niet ‘kosteneffectief’. Over de prijs van het vernieuwde griepvaccin was in het laatste rapport van de Gezondheidsraad nog geen duidelijkheid. Intussen wordt het gordelroosvaccin in onder meer Duitsland, Griekenland en Luxemburg al wel op grote schaal en gratis uitgedeeld aan ouderen.

Hoe zit dat?

Gezondheidseconoom Matthijs Versteegh „begint er niet aan” om het aanbod van vaccins in verschillende Europese landen met elkaar te vergelijken. „Dat andere landen een middel sneller of eerder aanbieden, betekent niet dat het een betere beslissing is. Het is heel makkelijk om te wijzen naar wat er in andere landen wél beschikbaar is, maar vaak wordt dan weggelaten wat er daar allemaal niet is. Gratis bestaat niet.”

De „zorgvuldigheid” waarmee de Nederlandse overheid dit afweegt is volgens Versteegh juist prijzenswaardig. Want wat op het eerste gezicht een geldkwestie lijkt, is in feite een gezondheidskwestie. „Geld dat je uitgeeft aan deze vaccins, houd je niet over voor andere maatschappelijke bestedingen die voor dezelfde euro misschien wel méér gezondheidswinst opleveren.”

Alle zestigjarigen laten vaccineren tegen gordelroos, zou neerkomen op zo’n 250.000 volwassenen per jaar, en een eenmalige inhaalslag van zo’n vijf miljoen zestigplussers. Omgerekend kost dat de eerste vijf jaar 185 miljoen euro, en de jaren daarna 32 miljoen. Bespaarde zorgkosten? Maximaal 11 miljoen euro per jaar. „Uiteindelijk is het een verdelingsvraagstuk waar de overheid goed over moet nadenken”, zegt Versteegh.

Prijs uitonderhandeld

Gezondheidseconoom Maarten Postma van de Rijksuniversiteit Groningen is kritisch over het Nederlandse beleid. Hij zit onder meer in de wetenschappelijke adviesraad die de Britse overheid adviseert over het implementeren van vaccins en ziet de verschillende afwegingen die de twee landen maken. „Onze overheid lijkt het argument van kosteneffectiviteit, of het gebrek aan duidelijkheid daarover, vooral te gebruiken om middelen úít het vaccinatieprogramma te houden.”

Postma ziet dat meer vaccins die in Nederland nog niet vergoed worden, in het Verenigd Koninkrijk al op grote schaal worden uitgedeeld, „terwijl daar de kosteneffectiviteit een nog veel belangrijkere rol speelt dan in Nederland. Als zij een redelijke prijs voor het vaccin hebben kunnen uitonderhandelen met de farmaceut, is er geen reden te bedenken dat wij dat niet zouden kunnen”. Als voorbeeld wijst hij op het RSV-vaccin, dat niet alleen baby’s, maar ook ouderen beschermt tegen het respiratoir syncytieel virus.

Matthijs Versteegh benadrukt dat preventieve interventies een maximaal prijskaartje hebben, omdat veel gezonde mensen een vaccin moeten krijgen om een klein aantal ziektegevallen te voorkomen. „Het is dan des te belangrijker om goed af te wegen of de totale ziektelast gerechtvaardigd is om zoveel geld aan uit te geven.”

Wat Versteegh beschrijft als „zorgvuldig”, ziet Postma als „kortzichtig”. Volgens hem laat Nederland als rijk land de laatste jaren relatief weinig middelen toe op de markt. „Zeker preventie heeft het tij niet mee”, zegt hij, „want dan investeer je nu, terwijl de baten pas later komen. Ik denk dat Nederland daarin te zuinig is.”


Waarom mussen graag peuken in hun nest leggen – en andere vormen van zelfmedicatie in de natuur

Mieren verzamelen hars om hun nest plaagvrij te houden; vogels gebruiken daarvoor geurige kruiden. Chimpansees kauwen op bittere planten als ze een infectie hebben en slikken harige bladeren in hun geheel door om wormen uit hun darmen te ‘borstelen’. En monarchvlinders die parasieten bij zich dragen, leggen hun eitjes heel gericht op medicinale planten. Allemaal voorbeelden van dieren die de natuur gebruiken als medicijnkast.

Jaap de Roode, een Nederlandse bioloog die hoogleraar is aan Emory University in Atlanta (VS), schreef er een boek over. Eind april verscheen de Nederlandse vertaling: Dokters van nature.

Jaap de Roode.
Foto Kay Hinton

„Ook mensen en hun voorouders halen al miljoenen jaren medicatie uit de natuur”, vertelt De Roode. „Het is heel aannemelijk dat zij in bepaalde gevallen de kunst hebben afgekeken van dieren.” Veel van die kennis is verloren gegaan. Maar nog altijd heeft een groot deel van onze huidige medicijnen zijn oorsprong in de natuur. Van de antibacteriële en antiparasitaire middelen die in de afgelopen veertig jaar op de markt zijn gekomen, is grofweg de helft gebaseerd op stoffen uit de natuur, schrijft De Roode in zijn boek. Plantensappen, het gif van slangen en kwallen, de ‘vechtstoffen’ van schimmels en bacteriën: ze bevatten een schat aan potentiële medicijnen, waarvan we nog maar een fractie hebben ontdekt en toegepast.

„Veel mensen hebben geen idee hoeveel medicijnen wij uit de natuur halen”, stelt De Roode. „En geen idee dat dieren dat ook doen. Daarom dacht ik: die verhalen wil ik opschrijven. Om mensen te verbazen, met andere ogen naar dieren te laten kijken. Maar ook om ze te inspireren om hier meer mee te gaan doen.”

Zelf doet De Roode onderzoek aan monarchvlinders. Deze van oorsprong Noord-Amerikaanse vlindersoort staat vooral bekend om zijn ongelooflijke migratie. Vlinders die geboren worden in de VS en zuidelijk Canada, vliegen in de herfst naar Mexico om daar massaal te overwinteren. Tijdens de trek naar het noorden, in het voorjaar, planten ze zich voort. De tweede en derde generatie voltooit de trek tot in de noordelijkste leefgebieden.

„Tijdens mijn promotieonderzoek in Edinburgh onderzocht ik malariaparasieten, die zich in muggen voortplanten”, vertelt De Roode. „Toen kwam ik erachter dat deze monarchvlinders een parasiet bij zich dragen die daar sterk aan verwant is. Dat vond ik fascinerend. In Atlanta kon ik daar postdoconderzoek naar doen, en daar ben ik sindsdien blijven hangen.”

De parasiet die monarchvlinders besmet, is een eencellige. Vlinders gaan er meestal niet direct aan dood, maar vliegen wel slechter, planten zich minder goed voort en leven minder lang. Als een besmet vrouwtje eitjes legt, vallen er sporen van de parasiet van haar achterlijf op de eitjes en op het blad. De rupsjes die uit de eitjes komen, raken daardoor vaak meteen besmet. „Dat kan een vrouwtje niet voorkomen”, vertelt De Roode. „Maar wat ze wél kan doen, is haar eitjes op een medicinale plant leggen. Als de rupsen daarvan eten, is de kans kleiner dat de parasiet zich in de rupsen kan nestelen. En als dat wel gebeurt, dan hebben ze er minder last van.”

Een monarchvlinder legt een eitje op de medicinale frederiksbloem.
Foto Jaap de Roode

De Roode en collega’s deden in Atlanta een grootschalig experiment in een kas. Daarin zetten ze twee soorten zijdeplant neer: de medicinale frederiksbloem, die bepaalde glycosiden aanmaakt waar parasieten niet goed tegen kunnen, en de nauw daaraan verwante, niet-medicinale rode zijdeplant. Beide zijn zogeheten waardplanten van de monarchvlinder: de rupsen eten de bladeren. De Roode: „Geïnfecteerde vlinders kozen bij voorkeur medicinale planten om hun eitjes op te leggen. Niet-geïnfecteerde monarchvlinders hadden die voorkeur niet. Geïnfecteerde monarchvlinders maakten dus een keuze die goed was voor hun rupsen.”

Op de frederiksbloem werden inderdaad minder jonge monarchrupsen geïnfecteerd dan op de rode zijdeplant, en de rupsen die wel geïnfecteerd raakten, droegen minder parasieten bij zich. Maar hoe weet die vlinder dat dan? „Dat weten we niet precies. We hebben er wel ideeën over. Het vrouwtje vliegt rond en landt op een bepaalde plant. Met haar voetjes, achterlijf en antennes ‘proeft’ ze dan aan de plant. Het zou goed kunnen dat geïnfecteerde vrouwtjes een voorkeur hebben voor het bittere van de medicinale plant.”

Net zoals de zieke chimpansees in Tanzania die De Roode in zijn boek beschrijft. Die kauwen op het merg van bitterblad, waarna ze snel weer opknappen. Gezonde chimpansees laten bitterblad liever links liggen. De lokale menselijke bewoners gebruiken deze struik als geneesmiddel tegen misselijkheid, darmparasieten, malaria en diarree.

Chimpansees gebruiken bij een infectie bepaalde planten.
Foto Getty Images

Hoe weten dieren welke planten goed voor ze zijn? Die vraag houdt De Roode erg bezig. „We vermoeden dat dieren die ziek zijn, een andere smaakbeleving hebben, een andere waarneming. Bij beervlinders hebben anderen dat onderzocht. Rupsen van beervlinders die waren geïnfecteerd met vliegenlarven, aten het liefst bladeren met daarin veel alkaloïden, de afweerstoffen van planten. Een van de vier smaakreceptoren van die rupsen bleek daarvoor speciaal gevoelig te zijn. Als de rupsen geïnfecteerd zijn, gaan de zenuwen die verbonden zijn aan die receptoren, extra veel vuren. Dat is gemeten met piepkleine elektroden. Echt waanzinnig onderzoek.”

Die receptoren zijn bij besmette rupsen dus actiever, en dat vertaalt zich er wellicht in dat die plant op dat moment voor die rups beter smaakt. „We vermoeden dat zoiets bij andere dieren ook aan de hand is. En bij mensen. Wij zijn ook van plan om dit soort experimenten met de monarchvlinders te gaan doen.”

In het boek behandelt De Roode nog talloze andere voorbeelden. „Een van mijn favoriete verhalen is dat van de mussen in Mexico, die sigarettenpeuken in hun nesten verwerken”, vertelt hij. „In die peuken zit veel nicotine, een stof die helpt tegen teken, mijten en luizen. De interessante vraag is natuurlijk of de vogels die peuken expres verzamelen.”

Om dat te onderzoeken hebben Mexicaanse onderzoekers allerlei experimenten gedaan, vertelt De Roode. Ze voorzagen nesten bijvoorbeeld tijdens het broedseizoen van een bekleding met daarin veel levende teken, of geen teken, of dode teken. „De mussen in nesten met levende teken bleken meer sigarettenpeuken te verzamelen. En die peuken bleken vervolgens ook daadwerkelijk te zorgen voor minder parasieten. Dat is dus echt een ántwoord op die vraag. Fantastisch leuk.”

De vraag blijft dan hoe die vogels dat weten. „Nicotine komt natuurlijk uit tabaksbladeren”, merkt De Roode op. „Een voorkeur voor aromatische planten als nestmateriaal zien we wereldwijd bij heel veel verschillende vogelsoorten. Ook bijvoorbeeld bij onze spreeuwen en mezen. Het is dus aannemelijk dat ze daar al miljoenen jaren op zijn geselecteerd.”

Een ander mooi voorbeeld zijn de planten kattenkruid en zilverwijnstok, waar katten graag in rollen. „Daarin zitten tientallen chemicaliën waarvan is aangetoond dat ze muggen verdrijven”, vertelt De Roode. „En het leuke is dat één stof daarvan ook blijkt aan te grijpen op het pleziersysteem in de hersenen van katten. Voor katten voelt het dus gewoon lékker om in kattenkruid en zilverwijnstok te rollen. Geweldig, toch?”

Mensen hebben zichzelf in de loop van de eeuwen buiten de natuur geplaatst

Het slot van het boek is een pleidooi: we moeten die natuurlijke geneeskunde meer gaan omarmen en weer terugbrengen in ons dagelijks leven. „Mensen hebben zichzelf in de loop van de eeuwen buiten de natuur geplaatst, er zelfs tegen afgezet”, zegt de hoogleraar. „Terwijl veel van onze huidige kennis van traditionele genezers komt, die op hun beurt naar dieren keken om van ze te leren.” Als voorbeeld noemt hij sjamanen in Noord-Amerika, die zorgvuldig naar beren keken, ja, zelfs beren probeerden te wórden, om te leren welke kruiden zij aten onder welke omstandigheden. Beren die net uit hun winterslaap komen, eten bijvoorbeeld graag boombast met veel salicylzuur – beter bekend als aspirine.

De Roode: „Wij mensen willen graag speciaal zijn, beter zijn dan dieren. Ook in de geneeskunde. Maar daarin ervaren we nu allerlei problemen, zoals antibioticaresistentie. En dat terwijl de natuur vaak de oplossing kan bieden.” Niet alleen onze eigen geneeskunde kan daarvan profiteren, merkt hij op. „We kunnen ook onze huisdieren helpen die natuurlijke apotheek aan te boren. Bijvoorbeeld door aromatische planten als tijm, rozemarijn en basilicum in onze tuin te zetten. En kattenkruid, natuurlijk.”

Ook voor imkers heeft De Roode een tip. Bijen maken propolis, legt hij uit: een bijzondere mix van plantensappen en bijenwas. Daarmee maken ze hun natuurlijke nesten vanbinnen glad. Propolis blijkt allerlei ziekteverwekkers te weren: bacteriën, virussen, schimmels, maar ook de beruchte varroamijt. „Mensen kennen die werking van propolis al duizenden jaren: ze gebruiken het tegen allerlei aandoeningen, van verkoudheid tot chronische vermoeidheid. Maar moderne bijenkasten zíjn vanbinnen al glad. Daar maken de bijen dus veel minder propolis. En als ze het al maken, dan halen imkers het weg omdat het de deksels dichtplakt.”

Als je nu groeven maakt aan de binnenkant van die kasten, dan gaan de bijen die opvullen met propolis, weet De Roode. „Vervolgens blijven ze gezonder en krijgen ze meer nakomelingen. Kijk, dát zijn nou van die dingen die ik echt geweldig mooi vind.”

Hij zwijgt even en besluit dan: „Er is nog zoveel te leren van die natuur, nog zoveel rijkdom te vinden. Dáárom moeten we dit soort fundamenteel onderzoek blijven doen. En dáárom moeten we die natuur behouden.”


Dagdromen bij een weergaloze jungle op een Zuid-Hollands eiland

Toen „zijn pensioen dreigde” streek bioloog en schrijver Rolf Roos met zijn vrouw Anneke en hun twee honden neer op het Zuid-Hollandse Goeree-Overflakkee. Ze kochten een opknaphuis met een aardige lap grond erbij, en namen het perceel beetje bij beetje onderhanden. Het resultaat: een weergaloos Erf – de hoofdletter waardig. „In een tuin is elk detail bedacht, op een landgoed heb je personeel”, schrijft Roos in zijn gelijknamige boek. „‘Erf’ is een woord van het platteland. Je moet er zelf aanpakken. Met een erf voel je je een beetje boer of je bent er een.”

Daarmee valt Erf strikt genomen niet onder de tuinliteratuur. Ténzij we die definitie oprekken tot ‘boeken over een eigen stuk natuur, minutieus geobserveerd’. Dan valt er opeens van alles onder: van recente prachtboeken als Berichten uit de vallei (Stefan Brijs) tot tijdloze klassiekers als Walden (Henri David Thoreau), A Sand County Almanac (Aldo Leopold) en Pilgrim at Tinker Creek (Annie Dillard).

Toch is het schrijven van tuinliteratuur zo makkelijk niet. Biologen en schrijvers spreken vaak een compleet andere taal: beschrijvend versus verbeeldend. De bioloog weet veel, maar gebruikt algauw houterige zinnen. De schrijver verwoordt het mooi, maar kampt met een tekort aan natuurkennis. Gelukkig zijn er ook auteurs die het beste van beide werelden weten te verenigen. Bovenstaande namen bijvoorbeeld, én Rolf Roos.

Mierenskeletjes

Niet dat Erf direct de nieuwe Walden is – daarvoor is het te beknopt, en springt het te veel van de hak op de tak. Maar Roos schrijft toegankelijk, verfrissend, luchtig. Vlotjes laveert hij tussen Voltaire, PFAS en Corsicaanse munt. Het is alsof je achter hem aanloopt over zijn Erf, en hij je in hoog tempo op tal van wetenswaardigheden wijst. Kijk, daar liggen de langwerpige uitwerpselen van de groene specht, vol mierenskeletjes! En zie je die koeienschedel? Die was doorgroeid met wortels van de ernaast staande elzenboom.

Jammer is dat het boek zó vol staat met foto’s en fraaie zwart-wittekeningen dat het visueel aanvoelt als overdaad. Eerdere boeken van Roos (zoals de lezenswaardige reeks Duinen en mensen) waren groter, met een rustigere lay-out. Dat had Erf ook goed gedaan. Tegelijkertijd is het formaat nu wel zo handzaam dat je het boek makkelijk kunt lezen onderweg naar kantoortuin of drie-hoog-achterappartement. Om even te kunnen dagdromen over een eigen groene jungle.


’Universitaire visitaties zijn een spel dat draait om het hooghouden van status’

Maar je kent de naam van je eigen onderzoeksprogramma toch wel, vroeg een decaan vertwijfeld aan een promovendus, die was opgeroepen door een visitatiecommissie. De promovendus werkte alleen, met eigen financiering, maar íéts van verbondenheid met de rest van de faculteit moest toch op zijn minst worden gesuggereerd, was de boodschap.

Het is een van talrijke anekdotes en taferelen in de dissertatie Evaluative Anxiety van Anne Slootweg, een antropologische studie naar visitaties bij rechten en filosofie aan verschillende universiteiten.

Slootweg, begin april cum laude gepromoveerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, kreeg als fly on the wall een zeldzaam kijkje achter de schermen van universitaire visitaties: de evaluatie en toetsing van onderzoek. Dat gebeurt niet langer kwantitatief, op basis van publicaties, maar met oog voor ‘narratieven’, gericht op ‘kwaliteit’ en ‘relevantie’.

In een uitgebreid, ‘etnografisch’ verslag, aangevuld met (geanonimiserde) interviews, laat Slootweg zien hoe dat criterium in de praktijk al improviserend wordt vormgegeven. Het ongemak van alle betrokkenen is in haar verslag evident – ze besteedt gedetailleerd aandacht aan visiteren als ‘affectieve’ praktijk, vol gevoelens, met de ironische dubbelzinnigheid van bagatelliseren maar toch je best doen.

Maar Slootweg, die promoveerde bij de ‘links van linkse’ socioloog Willem Schinkel en universitair docent Rogier van Reekum – die in hun eigen werk de universiteit bekritiseren als een wit bolwerk – gaat verder. Ze plaatst haar verslag in hun kritiek op het academisch bedrijf, met het bijbehorende idioom. Dat bedrijf is een bastion van ‘witheid’, de aanduiding voor een dominante machtsstructuur, en van een ‘koloniale’, eurocentrische blik op kennis die alternatieven uitsluit en wezenlijke vragen onmogelijk maakt. Visitaties zijn een oefening in ‘witte breekbaarheid’, een gevoeligheid voor kritiek bij mensen die in feite de macht in handen hebben.

In een koffiehuis in Amsterdam-West praat Slootweg (43), die antropologie studeerde aan de Universiteit van Amsterdam en daar nu werkt als scriptiebegeleider, bedachtzaam over haar onderzoek. Dat mondt uit in een pleidooi om de huidige praktijk van visiteren te „weigeren”, in lijn met de Grote Weigering die de maatschappijkritische neomarxist Herbert Marcuse in de jaren zestig aanbeval.

Universiteitskritiek in het hol van de leeuw. Hoe ging het?

„Het is goed afgelopen. Wat ik mooi vond was dat commissieleden aangaven het ongemak dat ik beschrijf te herkennen. Ze omarmden het. Er was ook een goede vraag over de ironische houding die ik bij mensen zag in het visitatieritueel. Hoe kom je daaraan voorbij? Ironie is een van de affecten die gemobiliseerd worden in het spel van evalueren en beoordelen. Aan de ene kant uiten mensen kritiek op deze praktijken en doen ze het af als een grote poppenkast, die ook nog eens veel tijd kost. Tegelijk willen ze heel erg hun best doen om er goed uit te komen en de commissie niet te irriteren. Die dubbelzinnigheid zie je voortdurend. Zo word je in het proces gevouwen.”

Wat er na de ironie komt, is: weigeren. Het spel niet meer meespelen

Spel, maar ook een machtsspel.

„Een spel dat draait om het hooghouden van status. Die dubbele gezichten van ernst en ironie wisselen elkaar constant af, met alle gevoelens die erbij horen. Wat na de ironie komt, is: weigeren. Het spel niet meer meespelen, niet om de huidige universiteit te redden, maar om voorbij de dominante opvattingen te komen naar alternatieve praktijken om verantwoording van kennis af te leggen en ‘kwaliteit’ te toetsen.”

Vroeger gaven commissies rapportcijfers, dat wekte veel ongenoegen. Nu willen universiteiten breder gaan ‘evalueren en waarderen’. Dat is toch beter?

„Ja, dat is de inzet. Maar tegelijk zie je dat de huidige manier van evalueren ook weer allerlei ordenende en disciplinerende effecten heeft. ‘Kwaliteit’ toetsen, via zogenaamd open gesprekken, is altijd performatief: er ís geen voorafgaande, vaste ‘kwaliteit’ en ‘relevantie’, de visitatiepraktijk maakt die begrippen voorstelbaar. Visiteren schept de criteria die het geacht wordt te toetsen. Want wat is ‘kwaliteit’? Een lege huls, die op allerlei manieren kan worden ingevuld of gemobiliseerd. Het klinkt heel mooi, praten over kwaliteit en geen cijfers meer geven, maar het is een schijnoplossing.”

Je onderzocht alleen filosofen en juristen, disciplines met notoir uiteenlopende benaderingen van het vak.

„Ja, maar in de visitatie wordt elke afdeling wel geacht met één centraal narratief te komen: dit vinden wij belangrijk, zo gaan we het doen. Zo krijg je toch weer een hiërarchische ordening die niet vanzelf spreekt.”

Wat is daarop tegen?

„De praktijk is dat men vooral de evaluatie wil overleven, de zaken presenteren op een manier waarvan je denkt dat die goed overkomt bij de commissie. Terwijl echt moeilijke, controversiële onderwerpen worden vermeden. Zoals de vraag welk onderzoek in opdracht van derden je eigenlijk wilt doet en voor wie. Verlies je zo niet je onafhankelijkheid? Daar is wel aandacht voor, maar hooguit als: ja, dat moeten we in de gaten houden. Contractonderzoek geldt als iets wat per se goed is, omdat het je afdeling maatschappelijk relevant maakt. Maar neem de omstreden samenwerking met Israël, die komt in zo’n context niet aan de orde.”

Foto Bram Petraeus

Dat is toch een politieke of morele vraag, geen wetenschappelijke?

„Dat onderscheid vind ik problematisch. Het is te makkelijk om te zeggen dat wetenschap neutraal is en ‘de samenleving’ of politiek het dan maar moet zeggen. Er is ook niet één samenleving. Je kunt wel wijzen naar bestuur of universiteitsraad als de plek om zulke kwesties te bespreken, maar zo zijn er altijd momenten om te zeggen: nu even niet of hier even niet. Terwijl de genocide gewoon doorgaat en we in een klimaatcrisis zitten. Juist als je bezig bent je werk te legitimeren moet je het daar over hebben.”

Kreeg je moeilijk toegang?

„Ik werd zeker niet overal toegelaten. Vaak was het argument dat ik te laat in het proces kwam, dat er te veel stress was, of ze geen tijd meer hadden. Er moest altijd over worden onderhandeld. Logisch, kun je zeggen. Aan de andere kant, het idee van visiteren is om wetenschap transparanter te maken. Dus waarom dan moeilijk doen als er een onderzoeker komt die de transparantie transparant wil maken?”

Waarom spreek je van ‘witte’ affecten en niet van ‘bureaucratische’? Is een bureaucratisch ritueel per definitie wit?

„Omdat er uiteindelijk een koloniale verbeelding van kennis wordt bestendigd. De huidige wetenschap wordt impliciet voorgesteld als iets wat neutraal en universeel is. Terwijl kennis altijd gepositioneerd is, economisch, sociaal en politiek. Maatschappelijke relevantie wordt afgevinkt door het optellen van allerlei opdrachten en uitstapjes naar ‘de samenleving’, of het nu gaat om een milieuorganisatie of een Shell, want ja, ‘de samenleving bepaalt’. Zo weet witheid zich te ontdoen van context en wordt een geprivilegieerde kennispositie geclaimd.”

Ik denk dat het zinvol is om het ongemak van het visiteren expliciet te maken

Ik studeerde in de jaren zeventig. Geen visitatiecommissie te bekennen, bijna geen bureaucratie. Kun je het niet omdraaien en zeggen dat de universiteit sindsdien zelf is gekoloniseerd: door de samenleving, de politiek en het bedrijfsleven?

„Dat hoorde ik ook vaak: de universiteit is geïnfecteerd door het neoliberalisme, door de markt. Maar zo wordt de geschiedenis van de universiteit toch behoorlijk geromantiseerd. Kennis en kapitaal zijn altijd al met elkaar verweven geweest, zeker in het historische kolonialisme.”

Je eindigt met een oproep om de universiteit te ‘weigeren’, zoals je docenten Schinkel en Van Reekum zich in hun werk keren tegen de ‘stropdasmannetjes’. Wat houdt dat weigeren in?

„Niet meer accepteren dat we maar moeten meegaan in heersende praktijken, ook niet die van visitaties. Het gaat mij om het zoeken naar een nieuwe verbeelding van kennis en van wat een universiteit kan zijn. Hoe precies, dat weten we nu nog niet, maar het moet gaan om andere, minder gewelddadige manieren om aan kennis te ‘doen’.”

Als je het idee loslaat dat kennis universeel is loop je niet het risico van provincialisme: alleen kennis legitiem vinden die strookt met je politieke overtuigingen?

„Kennis krijgt altijd vorm in een context, die bepaalt wat we een ‘feit’ vinden. Waar het mij om gaat is dat die context veel explicieter gemaakt moet worden. Welke investeringen en belangen dient onderzoek en ten koste van wie of wat?”

Je hebt niet geweigerd je proefschrift te laten toetsen. Je promotors deden ook mee aan het ritueel. Allemaal in de machine.

„Nee, dat is ook zo. Dat is ook best wel bizar. Want het ging wel vaak door me heen: wil ik dit wel? Maar je moet het ‘weigeren’ niet in de eerste plaats weer zien als iets van het individu alleen, waardoor je een enkeling een schuldgevoel gaat bezorgen. Daar zou ik nu juist van af willen.”

Iemand moet toch de eerste zijn die weigert achter in de bus te gaan zitten?

„Dat is ook waar weigeren over kan gaan: niet uitstappen maar ruimte opeisen. Ik denk dat het zinvol is om het ongemak van het visiteren expliciet te maken, te laten zien waarom het nodig is die praktijk te ontregelen. Om uiteindelijk hopelijk een opening te bieden voor een andere verbeelding van kennispraktijken en vormen van samenleven die daarmee mogelijk worden gemaakt.”