Henk Slebos was de beste vriend én leverancier van de Pakistaanse atoomspion Abdul Khan

Henk Slebos was een ondernemende man. Hij handelde in wijn, kunstmest, diepgevroren kippen, beschermende verf voor boten – en apparatuur waarmee een atoombom gemaakt kon worden. Dat materiaal verkocht hij aan zijn studievriend Abdul Qadir Khan, de Pakistaanse ‘vader van de atoombom’ die met in Nederland opgedane kennis het atoomprogramma van zijn land leidde. Slebos werd voor zijn illegale handel met Pakistan twee keer tot een celstraf veroordeeld. Hij overleed op 23 februari in verzorgingshuis Oudtburgh in Bergen, op 82-jarige leeftijd.

Slebos werd in 1943 in Elburg geboren en stapte in 1963 na een propedeuse vliegtuigbouw aan de Technische Universiteit in Delft over naar metaalkunde, waar hij Khan ontmoette. Ze werden vrienden. Aanvankelijk gingen ze na hun studie beroepsmatig ieder een eigen weg, maar ze kwamen elkaar weer tegen bij Ultra Centrifuge Nederland (UCN). Dit bedrijf maakte deel uit van Urenco, het Nederlands-Brits-Duitse samenwerkingsverband om uranium te verrijken. Zowel Slebos als Khan werkte voor Nederlandse toeleveranciers van UCN.

Lees ook

Pakistan neemt afscheid van Abdul Qadeer Khan, ‘de vader van de Pakistaanse atoombom’

Kernfysicus Abdul Qadeer Khan. Foto: Mian Kursheed

Na een vakantie in Pakistan kwam Khan begin 1976 niet meer terug bij zijn werkgever – het Fysisch Dynamisch Onderzoekslaboratorium (FDO) in Amsterdam – en nam de leiding op zich van het atoomprogramma van zijn land. Frits Veerman, Khans collega bij FDO, vermoedde al enige tijd dat de Pakistaan spioneerde, maar zijn waarschuwingen aan zijn leidinggevenden en de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) waren terzijde geschoven. Klokkenluider Veerman kreeg zelfs te horen dat hij zijn mond moest houden. De BVD en de CIA zouden Khan in de smiezen hebben.

Machtsevenwicht

De gevluchte spion koesterde de banden met zijn vriend Henk. Slebos ging regelmatig bij hem op bezoek én voorzag Khan via Slebos Research BV, of een van zijn andere bedrijfjes, van de machine-onderdelen die Pakistan nodig had om uranium te kunnen verrijken en een atoombom te bouwen. Bij de Pakistanen kwam hij bekend te staan als ‘Hanks’.

Slebos’ motivatie voor zijn daden, zo vertelde hij later aan journalisten van het tv-programma Zembla, was het feit dat Pakistans buurland India ook een atoombom had. Het was beter voor het machtsevenwicht als ook de Pakistanen over dit ultieme wapen beschikten, meende hij. Wellicht speelde ook een rol dat hij er „financieel slecht voor stond”, zoals hij later tegenover justitie verklaarde.

In een opname uit 2002, waar NRC Handelsblad indertijd de hand op wist te leggen, zei Slebos over zijn handel met Khan: „Ik leverde hem (…) de hele santenkraam, het hele gebied vanaf elektronica tot de hele grove bouw, allerlei dingen waarin het niet verboden was te handelen.”

Dat was niet het hele verhaal, want hij verkocht ook materiaal dat Nederland niet mocht verlaten. In 1985 werd Slebos veroordeeld voor het zonder vergunning uitvoeren van een kathodestraal-oscilloscoop, meetapparatuur die bruikbaar is in een ultracentrifugefabriek waar hoogverrijkt uranium – het basisingrediënt voor een atoombom – gemaakt wordt. Deze illegale export leverde hem een gevangenisstraf van een jaar op, die in hoger beroep werd omgezet in zes maanden voorwaardelijk en een geldboete.

Commotie

Hiervan ging geen afschrikkende werking uit, want Slebos ging door met zijn handel met Pakistan. De nauwe banden met zijn „beste vriend” Khan onderhield hij ook. In 1988 werd het duo in Nederland samen in een auto aangetroffen. Khan was vijf jaar eerder bij verstek veroordeeld voor spionage, maar die veroordeling was wegens een vormfout in hoger beroep vernietigd. Daarom werd hij niet naar een gevangenis gebracht, maar naar Schiphol, waar hij als ongewenst vreemdeling het land moest verlaten.

Het kon Slebos allemaal niet deren: hij zette zijn activiteiten voort. In 1998 – het jaar dat Pakistan zijn eerste kernbom liet ontploffen – ontstond er commotie toen in Nederland, België en Duitsland vijf ladingen werden tegengehouden van goederen die hij naar de Pakistanen had verscheept. In datzelfde jaar werden Khan en zijn Nederlandse vriend gesignaleerd in Dubai en Mali – een belangrijke vindplaats van uranium.

Slebos’ volharden in de handel met Pakistan kwam hem in 2005 opnieuw op een gevangenisstraf te staan – een jaar, waarvan hij deze keer vier maanden moest uitzitten.

Beschuldigingen dat hij betrokken was bij het doorleveren van Pakistaanse atoomgeheimen aan Iran, Libië en Noord-Korea, wees hij van de hand. Feit is echter dat de door hem illegaal aan Pakistan verkochte technologische kennis daar terecht is gekomen.

Lees ook

De vriend van een atoomspion


Achter de stormvloedkering leven winnaars en verliezers

De Brakwatergrondel (Pomatoschistus microps) en de Gewone steurgarnaal (Palaemon elegans) die zich flexibel aanpassen aan nieuwe omstandigheden zullen niet zo gauw verdwijnen uit de Oosterschelde. Ook over de Weduweroos (Sagartia undata), een algemeen voorkomende anemoon in de Oosterschelde, en de Fluwelen zwemkrab (Necora puber) hoeven biologen zich niet meteen zorgen te maken. Maar diverse andere soorten in het gebied hebben te maken met een flinke achteruitgang, bleek onlangs uit een rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

De Deltawerken van Nederland vormen een kunstmatig rif waarop een rijk dierenleven is ontstaan. De Oosterschelde vormt daarbinnen een uniek natuurgebied dat dankzij de open stormvloedkering een zoutwaterdelta is gebleven. De basaltblokken die de voet van de dijken versterken bieden een rotsachtige ondergrond met talloze spleten en gaten, daar bevindt zich de grootste biodiversiteit van het onderwaterleven.

Op volgorde : de Brakwatergrondel (Pomatoschistus microps), het Kortsnuitzeepaardje (Hippocampus hippocampus), de Oosterscheldekreeft (Homarus gammarus) en de Weduweroos (Sagartia undata).

Foto’s Robert Riewald

Het maakt de Oosterschelde een plek waar zeker voor Nederlandse begrippen uitzonderlijk veel te zien is onder water. Volgens opgave van de Stichting Anemoon worden er jaarlijks wel een half miljoen duiken gemaakt. Duikers met biologische kennis inventariseren al decennialang welke soorten waar precies voorkomen.

Het CBS maakte een trendanalyse van de jarenlange waarnemingen aan 37 kenmerkende soorten vissen en bodemdieren in de Oosterschelde om verschuivingen in de soortsamenstelling in kaart te brengen. De conclusie was dat de populaties van deze soorten sinds 1994 met 28 procent zijn achteruitgegaan. Maar het beeld is gemengd: vijftien soorten namen in die periode af, acht andere soorten namen juist toe. Het gaat om vaste bewoners van de Oosterschelde waarvan de toestand bij elkaar een sterke indicatie geeft van de toestand van het ecosysteem.

Fluwelen zwemkrab (Necora puber)
Foto Robert Riewald

Het is lastig de oorzaak van de verschuivingen precies te duiden. Het komt neer op een optelsom van klimaatverandering, veranderingen in waterkwaliteit en dijkverzwaringen met staalslakken uit de hoogovens. Ook de komst van vele tientallen soorten exoten brengt de oorspronkelijke fauna verder in het gedrang.

De Oosterschelde kent dus verliezers en winnaars. Kwetsbaar is Oosterscheldekreeft (Homarus gammarus), waarvan Wageningen University aantoonde dat die een unieke populatie vormt die genetisch te onderscheiden is van populaties van de Europese zeekreeft elders in de Noordzee. Het Kortsnuitzeepaardje (Hippocampus hippocampus) daarentegen is een soort die zich juist steeds meer thuis voelt in de Zeeuwse wateren, geholpen door een warmer klimaat.

Lees ook

De zeenaaktslak, de wilde mossel, de broodspons – veel soorten in de Oosterschelde zijn er slecht aan toe

De Oosterschelde op 17 april 2024.  Foto  Walter Herfst


Deze promovendus hoopt dat de overheid digitaal zelfstandiger wordt, want ‘veel is overgenomen door consultants’

ChatGPT heeft hij zelf vandaag privé nog even gebruikt om iets uit te testen, vertelt Jasper Kars. Geen probleem, maar in zijn dagelijks werk als ambtenaar ligt dat wat minder voor de hand. Het gebruik ervan wordt afgeraden omdat de overheid geen contract heeft met dat bedrijf. „Ik hou me daar ook aan.” Het Chinese DeepSeek, dat is pas écht taboe. Na een waarschuwing van de Autoriteit Persoonsgegevens werd ambtenaren het gebruik van de „spionagegevoelige” Chinese app verboden.

Het laat zien hoe actueel en urgent het terrein is waarop Kars over enkele jaren hoopt te promoveren, de democratische kansen en bedreigingen van digitalisering en kunstmatige intelligentie (AI). Hij deed twee masters, politicologie aan de Universiteit van Amsterdam en daarna data science in Tilburg, en vond zo de combinatie van politiek, samenleving en techniek die hem zou blijven inspireren.

„Na mijn studie ben ik als rijkstrainee begonnen bij Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dat is een programma voor net afgestudeerden om te proeven aan verschillende opdrachten.” Hij ging aan de slag met het algoritmebeleid van de overheid, volop ter discussie door het slepende toeslagenschandaal. Het was een schot in de roos. „Ik kreeg er energie van. Door de maatschappelijke relevantie van het werk, maar ook doordat de ontwikkelingen zo snel gingen. Dit is een onderwerp waar nog zóveel mee te doen is.”

Inmiddels is hij bijna vier jaar in dienst van het ministerie als senior beleidsmedewerker voor databeleid en kunstmatige intelligentie. Wat houdt dat in? „Het afgelopen jaar ben ik met veel verschillende dingen bezig geweest, vooral ook met verkennend werk en inrichten. Op grond van het coalitieakkoord van Rutte IV [aangetreden in januari 2022] moest er een algoritmetoezichthouder worden aangesteld onder de Autoriteit Persoonsgegevens, dat project heb ik getrokken. Verder heb ik gewerkt aan een beleidsvisie op generatieve AI, rond de opkomst van onder andere ChatGPT, en was ik bezig te onderzoeken welke gevolgen de Europese AI Act zal hebben voor de Nederlandse overheid.”

Nieuwsgierigheid

Het besluit om te promoveren volgde toen min of meer vanzelf. „Voor een deel gewoon uit nieuwsgierigheid, er gebeurt zoveel op dit terrein. Mijn werk als ambtenaar is heel dynamisch, maar je bent natuurlijk veel aan het vergaderen en je moet vaak snel schakelen. Dat vind ik allemaal positief, maar toch wil je soms ook wat meer afstand kunnen nemen om te reflecteren. Daar had ik behoefte aan. Waar zijn we mee bezig, welke kant gaat dat op en hoe kun je dat in een analytisch kader plaatsen?” Binnenlandse Zaken financiert nu, sinds eind 2023, zijn onderzoek als buitenpromovendus, een dag per week aan de School of Governance van de Universiteit Utrecht.

Voor zijn proefschrift onderzoekt hij AI in vier categorieën, die van polity (instituties), policy (beleid), politics (politiek) en polis (de gemeenschap). Het gaat hem om de wisselwerking. „Systeem-technologie als AI beïnvloedt de democratie, maar op hun beurt hebben democratische processen net zo goed invloed op het gebruik en de betekenis van technologie.” Een paper van zijn hand, De opkomst van AI in het Huis van Thorbecke – een van vier die hij van plan is te publiceren – verscheen in november op de site iBestuur.nl.

Gevaren en kansen rubriceert hij voor elk van de vier p’s als enerzijds ‘Pandora’, naar de Griekse mythe over een doos vol rampen, en anderzijds ‘Jefferson’ – naar de utopische idealen van de Amerikaanse president Thomas Jefferson. Die indeling moet bestuurders, beleidsadviseurs en juristen een beter kader bieden om de voor- en nadelen van AI af te wegen. Ook kreeg hij van dertig internationale AI-experts antwoorden op een vragenlijst; een tipje van de sluier kan hij nog niet oplichten, hun respons wordt nog verwerkt.

Kars hoopt dat zijn onderzoek de overheid helpt zelfstandiger op te treden. „Heel veel werk op het gebied van digitalisering is overgenomen door externe consultants, dat geldt voor overheden in de Angelsaksische wereld maar ook in Nederland. Dat brengt het risico met zich mee dat je afhankelijk wordt. Dat betreft niet alleen de landelijke overheid, maar net zo goed of nog meer lokale overheden als gemeenten. Ik hoop dat mijn onderzoek bijdraagt aan het verbeteren van de kennispositie van de overheid, op allerlei niveaus.”

Digitale achterstand

Ook parlement en rechterlijke macht moeten digitale achterstand nodig inlopen om die afhankelijkheid te voorkomen. „Waar moet je op letten, wanneer kan het misgaan en hoe kun je dat voorkomen? Op het gebied van AI is een beperkt aantal aanbieders, en de meeste komen niet uit Europa. Ook dat maakt meer reflectie urgent. Private partijen hoeven geen of zeer weinig democratische verantwoording af te leggen. Je ziet nu met Trump hoe kwetsbaar dat is.”

Dat schept ook nieuwe dilemma’s voor overheden en beleidsmakers. Van een uit de kluiten gewassen digitale controlestaat is nog lang geen sprake, zegt hij. Integendeel: zorgen om privacy zetten vaak de toon. „Privacy is natuurlijk een belangrijk grondrecht. Maar er zijn meer publieke waarden in het spel, efficiëntie is er ook één. Die afweging moet je blijven maken. Overheden worstelen nu met de balans.” Dat geldt ook voor de Europese Unie. „Europa is koploper als het gaat om ‘waarde-gedreven digitalisering’, er is allerlei Europese wet- en regelgeving over digitalisering, met de beste intenties. Maar als je wilt meedoen in de geopolitieke race, en ik krijg de indruk dat Europa dat wil, zul je soms toch concessies moeten doen. Dan heb je een analytisch kader hard nodig.”


Weten watervogels straks nog wel hoe ze wakken moeten openhouden?

Dankzij een straffe oostenwind lag hier en daar flink wat ijs, eind februari. Dat riep bij een lezer de vraag op: „Zouden watervogels het vermogen verliezen om wakken in het ijs te onderhouden? Bij mijn weten zag je vroeger in sloten en vijvers altijd groepen eenden, zwanen en meeuwen gezamenlijk een wak openhouden. Afgelopen dagen zag ik juist veel vogels óp het ijs zitten, zonder wakken in de buurt. Zouden eenden en collega’s echt beseffen dat ze het water kunnen openhouden door te zwemmen? Geven ze die kennis door aan latere generaties? En verliezen ze dan die kennis nu er minder vaak ijs ligt?”

Je ziet het vooral op kleinere wateren: als de sloot of plas echt dicht ligt, hebben watervogels pech. Ze zitten óp het ijs, zolang als het gaat, of trekken meteen al weg. Grotere watervlakten vriezen minder snel dicht. Maar houden vogels die zelf actief open?

Studies die specifiek hierover gaan, blijken niet te vinden. Maar hoe zou je zoiets ook onderzoeken..? Er zijn wel anekdotische verhalen. Op een outdoorforum schrijft iemand uit Minnesota (VS), die uitkijkt op een plas met Canadese ganzen: „Er lijkt een soort ‘teaminspanning’ te zijn om open waterkanalen in het ijs te creëren. De ganzen volgen steeds dezelfde route om hun kanalen open te houden. Dit doen ze waarschijnlijk om toegang tot voedsel behouden, maar het gebeurt duidelijk met opzet. Erg vermakelijk en bijzonder om te zien!”

Een complexe mix

Is hier echt sprake van opzet? Heeft een vogel een doel in zijn hoofd, en handelt hij daar bewust naar, of reageert hij puur op de omstandigheden? En is dat dan aangeleerd, of vastgelegd in de genen? Al een eeuw geleden deden gedragsbiologen als Niko Tinbergen en Konrad Lorenz experimenten om dit te ontrafelen. Wat je ziet, concludeerden zij, is een complexe mix van instinctief en aangeleerd gedrag. Maar ook dat laatste heeft genetische elementen. Veel dieren hebben bijvoorbeeld vaste, gevoelige perioden waarin ze, als vanzelf, bepaalde dingen leren. Bijvoorbeeld wie hun ouders zijn. En hoe je moet vliegen, lopen of jagen. Zelfs een eend moet leren zwemmen.

Theunis Piersma, hoogleraar trekvogelecologie in Groningen, ontdekt de laatste jaren in vogellevens een steeds grotere rol voor ‘leren’. Trekgedrag, zo zag hij bijvoorbeeld, is een leerproces dat vorm krijgt gedurende een individueel vogelleven, op basis van genen én ervaringen. „Jouw vraag is dus te dichotoom”, reageert Piersma nu op het vogelwakkenvraagstuk. Oftewel: te zwart-wit. Het is niet óf-óf. Het liefst zou hij het gebruik van slechts twee termen (‘instinctief’ en ‘aangeleerd’) vermijden, want nature en nurture vloeien in elkaar over: al meteen na de bevruchting zijn er allerlei externe invloeden die bepalen hoe een ei zich ontwikkelt. Dat gaat het hele vogelleven door.

„De eenden en koeten klonteren samen op plekken die nog niet dichtgevroren zijn en houden de boel zo ook open, natuurlijk”, vat hij samen. „Maar jee, is dat aangeboren? Wat is er aangeboren aan het eend- of meerkoet-zijn? Net als jij en ik zijn het dieren in een fase van hun persoonlijke ontwikkeling. Ze vertonen leergedrag, samen met het soort gedrag dat adaptief is voor bepaalde soorten – bijvoorbeeld klonteren op goede plekken, en het opzijzetten van haantjesgedrag. Ik denk dat ze het daarom ook na vele warme winters weer heel snel zouden leren, dat wak-waken.”


Column | Voor altijd in de dramadriehoek

Hoe voelde u zich de afgelopen dagen, te midden van alle politieke turbulenties? Als dat een gevoel van verwarring was, mag u zich gelukkig prijzen. Want er is iets aan de hand. Zelden werden er zulke heftige, hyperbole emoties geuit door en over wereldleiders, en zelden waren die emoties zo eendimensionaal en plat. ‘Verwarring’ is in dat licht een parel van emotionele gelaagdheid en diepgang.

Want het aantal publiek geuite sentimenten was eigenlijk op drie vingers te tellen. 1) Leiders zijn ‘woest’: Trump was ‘woest’ op leden van zijn partij. De Europese landen waren ‘woest’ op Trump. Yesilgöz was woest op Faber. 2) Leiders zijn ‘kil’: NRC weidde een heel artikel aan het feit dat AfD-leider Weidel altijd al zo’n ‘koele kikker’ was geweest’. Faber was ‘onaangedaan’. En Merz was ‘arrogant en elitair’. Of ze zijn ‘geschokt’ dan wel ‘verontwaardigd’, inclusief bijbehorende tranen van frustratie (bij Christoph Heusgen, de voorzitter van de Veiligheidsconferentie in München).

De emotionele staalkaart is verschrompeld tot een drietal armoedige schakeringen, die elkaar ook onderling lijken te neutraliseren. Als de één woest is, toept de ander eroverheen met nog meer razernij. Als de één moet huilen, vindt de ander (Musk) dat pathethisch. Of, op z’n talkshow-Hollands: er moet niet zo worden ‘gejankt’ (Jort Kelder).

Voor tussenvormen, nuances, ambivalenties is op de markt van aandacht en ophef geen plek meer.

En dat is niet van alle tijden, we kunnen in Nederland zelfs redelijk precies stellen wanneer dat begon. Misschien wel in deze krant, op 11 maart 1999.

Een huilende minister

De bovenste helft van de voorpagina van NRC Handelsblad van 11 maart 1999.

Een kwart eeuw geleden had deze kant een primeur. Op de voorpagina prijkten vier foto’s van een huilende minister, direct na elkaar geschoten. Op één foto met een hand wanhopig voor het gezicht geslagen. ‘Tranen Maij bij verhoor’, kopte de krant. Daaronder een verslag van het verhoor van de parlementaire enquêtecommissie over de Bijlmerramp, waarbij oud-minister Hanja Maij-Weggen (Verkeer en Waterstaat) volgens de krant ‘haar zelfbeheersing verloor en in tranen uitbarstte’. Er waren al vaker tranen in de Kamer geweest, en zelfs kort op tv (VVD-lijsttrekker Hans Wiegel in 1981 over weduwnaars, minister Jan Pronk in 1993 over Somalië, en er zijn nog wat voorbeelden te vinden). Maar wat in 1999 de primeur was, was dat er camera’s in de Tweede Kamer stonden opgesteld die live de tranen opvingen. Die vervolgens in een salvo van beelden op de voorpagina belandden, en ’s avonds in de talkshows (ook net nieuw) verder werden uitgemolken. Van een informatiemarkt was de mediale ruimte een aandachtsmarkt geworden. ‘The only thing the media are after’, zei mediagoeroe en communicatiewetenschapper Gabriel Weimann ooit, ‘is to look for the features of a dramatic story’.

Zo belandden we van een democratie in een emocratie, waar we inmiddels door de online dramamachine van de socials voorgoed in vastgeschroefd zitten.

Voor een deel was dat een voorgeprogrammeerd effect van de volksdemocratie. Henk te Velde schreef in 2002 een prachtig boek, Stijlen van leiderschap. Daarin laat hij zien dat de komst van de democratie zelf de kiem van die emotionele uitholling al bevatte. Thorbecke, de man van 1848, van vóór de volkspartijen, ‘deed geen moeite het publiek te charmeren en maakte zo’n stugge indruk dat zijn vriend W.C.D. Olivier herinneringen aan Thorbecke publiceerde om te laten zien hoe hartelijk hij in huiselijke kring wel was geweest’. Daarna werd Thorbeckes stijl ingehaald door volkspartijen en grote kranten, en gaven volksmenners zoals Abraham Kuyper en Pieter Jelles Troelstra hem het nakijken. Te Velde: ‘Zij werden door hun aanhang op handen gedragen, maar de eerste was voor zijn vrienden vaak een onmogelijk mens en de tweede hád amper persoonlijke vrienden. In massabijeenkomsten wekten ze echter een indruk van grote warmte.’

Loze hyperbolen

Met andere woorden, het zat er al in, en is nu slechts versneld door de socials. En, zal wellicht een jonge kiezer vragen, waarom is dat erg? Horen emoties er niet gewoon bij? Zeker, emoties an sich zijn niet het probleem. Maar wel de verschrompeling ervan tot loze hyperbolen die slechts leiden tot cynische tegenreacties en uiteindelijk tot afstomping. En daardoor het democratische debat inhoudelijk ondermijnen en tot stilstand brengen.

Kijk nog eens naar Maij-Weggen in 1999. Zij huilde niet omdat ze boos, verontwaardigd of geschokt was, maar omdat ze worstelde met de complexiteit van besturen in tijden van crisis. Haar worsteling was dapper, gelaagd en eerlijk. En had tot echte bestuurlijke vernieuwing kunnen leiden. Maar aanklager Rob Oudkerk walste er dwars doorheen, nam geen genoegen met die complexiteit en wilde voor lopende camera’s in Kamer en talkshow scoren door gewoon ‘de schuldige’ te ontmaskeren.

Want dat is het probleem van die beperkte emotionele staalkaart. Politiek is verworden tot een dramadriehoek: aanklager, slachtoffer en redder houden elkaar vast in een onvruchtbare omklemming. De Bijlmer-enquête leverde vooral nog meer woede, gevoelens van onmacht en complottheorieën op. Het bracht closure noch catharsis.

Wat is daar nog aan te doen? Heus nog wel iets, maar dat vereist oefening en zelfbeheersing: ga niet mee in de dramadriehoek, rek uw emotionele bandbreedte op (check Plutchiks ‘Wheel of Emotions’ (1980)), en beloon politici en journalisten niet voor drama, maar voor bezonnenheid. En ja, dan mag er innerlijk nog steeds geweend worden.

Beatrice de Graaf is hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen in Utrecht.


Tientallen doden door mysterieuze ziekte in Congo

Het zou begonnen zijn met drie kleuters in het Congolese dorpje Boloko die van een vleermuis zouden hebben gegeten, en vervolgens overleden. Inmiddels zijn er in deze nieuwe uitbraak van een dodelijke ziekte meer dan vierhonderd ziektegevallen gemeld en zeker 53 doden. Genetische tests in Kinshasa, de hoofdstad van de Democratische Republiek Congo, hebben uitgesloten dat het hier gaat om een uitbraak van ebola of marburg. Dat schrijft het regionale Afrikaanse kantoor van de Wereldgezondheidsorganisatie in een tussentijds rapport.

De drie kinderen met wie de uitbraak begon overleden al tussen 10 en 13 januari. Daarna zijn in het dorp Boloko in de Evenaarsprovincie nog enkele mensen overleden, evenals in het naburige dorp Danda. De slachtoffers hadden symptomen als koorts, overgeven, diarree, vermoeidheid, buikpijn, spierpijn en hoofdpijn. Bij enkele patiënten kwamen ook bloedingen voor, zoals die ook kunnen optreden bij hemorragische virusziekten als ebola en marburg. Vier bloedmonsters en een monsters van een overleden patiënt bleken eind januari echter negatief voor deze virussen bij pcr-testen in het National Institute of Biomedical Research in Kinshasa.

Geen ebola of marburg

De Congolese gezondheidsautoriteiten ontdekten vanaf 9 februari een tweede cluster van deze uitbraak van de onbekende dodelijke ziekte in de iets grotere plaats Bomate, honderdvijftig kilometer ten noordoosten van Bokolo. De onderzoekers konden geen link leggen tussen beide uitbraken, maar de symptomen kwamen overeen. In Bomate werden meer dan 400 ziektegevallen gemeld, en overleden zeker 45 mensen. Ook hier werden monsters genomen, die eveneens negatief testten op ebola en marburg.

Rond beide uitbraken zijn de medische hulpposten overbelast geraakt. Vanwege de afgelegen locatie en de zwakke gezondheidszorg-infrastructuur bestaat er „een verhoogd risico” dat de uitbraak zich nog verder zal uitbreiden, schrijft de WHO in het rapport. Of er een dodelijke infectieziekte of een levensgevaarlijke giftige stof in het spel is durven de autoriteiten nog niet te zeggen. Malaria, een onbekende virale hemorragische koorts, voedsel- of watervergiftiging, tyfus en meningitis behoren tot de oorzaken die de artsen nader onderzoeken.

Verspreiding naar Europa

„Wij hoeven niet bang te zijn dat deze ziekte zich snel naar Europa zal verplaatsen, want het gaat om een zeer afgelegen gebied met nauwelijks reisverkeer met Europa”, zegt professor Martin Grobusch, hoofd van het Centrum voor Tropische Geneeskunde en Reizigersgeneeskunde in Amsterdam UMC. „Maar voor de mensen in het getroffen gebied is dit wél zorgelijk”. Het gebrek aan goede gezondheidsvoorzieningen in combinatie met de armoede en gewapende conflicten maakt de lokale bevolking kwetsbaar, zegt hij.

Die omstandigheden kunnen bovendien het herkennen van een bekende ziekteverwekker ingewikkeld maken. „Afgelopen december was er ook een mysterieuze uitbraak in het zuidwesten van het land. Later bleek dat malaria, maar in combinatie met bloedarmoede en ondervoeding gaf dat een andere presentatie dan we van de ziekteverwekker kennen.”

In Congo steken regelmatig mysterieuze ziektes de kop op. Het is een van de armste landen ter wereld en inwoners zijn voor hun voedselvoorziening voor een groot deel afhankelijk van het eten van wilde dieren, reservoirs voor allerlei ziekteverwekkers. Vleermuizen staan erom bekend veel virussen bij zich te dragen.

Nieuwe verwekker

Toen Grobusch hoorde over de klachten van de drie kleuters, was hij in eerste instantie enigszins verbaasd dat ebola en marburg werden uitgesloten. „In combinatie met dat vleermuizenverhaal zou ik toch gelijk aan een van die twee virussen denken. Toen bleek dat er meer brandhaarden waren, werd dat al minder waarschijnlijk. En de pcr-test sloot dat helemaal uit.”

Er zou in theorie ook sprake kunnen zijn van een nieuwe, nog onbekende ziekteverwekker. Die besmet mensen juist op dit soort plekken, zegt Grobusch: in afgelegen regenwouden waar het contact tussen mens en dier groot is. „Maar logisch beredeneerd is de kans op vaak voorkomende virussen groter dan de kans op iets nieuws.”

De huidige stand van zaken vraagt om meer antwoorden, zegt Grobusch. „Dat de drie kinderen door iets anders ziek zijn geworden dan door de vleermuis is onwaarschijnlijk, maar we weten nog niet of die andere uitbraken rechtstreeks aan die drie gevallen gerelateerd kunnen worden.”

Lees ook

Lees ook: Welke ziekte zorgt voor een dodelijke uitbraak in Congo? Het zou malaria kunnen zijn

Een behandelcentrum voor mpox in het oosten van Congo. Het land wordt vaker getroffen door ziekte-uitbraken. De nieuwe uitbraak van een nog onbekende ziekte is in het zuidwesten van het land.


Amsterdamse onderzoekers bouwen robot die laat zien hoe een schimmelnetwerk groeit

Schimmels en planten zijn voor hun voedingsstoffen van elkaar afhankelijk. Schimmels spelen bovendien een grote rol bij opslag van CO2 in de bodem. Over hoe schimmelnetwerken groeien en de ‘handel’ in voedingsstoffen aanpakken is echter nog veel onbekend.

Nieuw onderzoek laat drie strategieën zien die de schimmels gebruiken om de uitwisseling van voedingsstoffen efficiënt te laten verlopen. Onderzoekers van natuurkundig onderzoeksinstituut Amolf en de VU Amsterdam bouwden hiervoor een robot die ontwikkeling van schimmelnetwerken in ruimte en tijd in beeld kan brengen. Ze publiceren er woensdag over in Nature.

Tot wel 70 procent van het totaal aan koolstof in de bodem is opgeslagen in de grote kluwen van ragfijne draden van zogenoemde mycorrhizaschimmels. Dit maakt schimmels van groot belang voor de CO2-huishouding van de aarde. Mycorrhiza komt overal ter wereld voor. De schimmel groeit op koolstof afkomstig van planten en op hun beurt leveren de schimmels stikstof en fosfor aan de plant.

„Deze symbiotische relatie vraagt veel van de schimmels”, zegt Toby Kiers, auteur van het onderzoek en hoogleraar evolutionaire biologie aan de VU. „Ze moeten eerst voedingsstoffen verzamelen, die transporteren naar de plant en pas dan krijgen ze de voedingsstof waar ze zelf op groeien. Zo’n aanvoerketen moet efficiënt zijn, maar we hadden geen idee hoe schimmels dat aanpakken. Schimmels hebben geen centraal zenuwstelsel.”

Microscopisch klein

Schimmelnetwerken kunnen bovendien kilometers groot zijn, de individuele draden juist microscopisch klein en alles gebeurt ondergronds. Dat maakt onderzoek ingewikkeld. Bij eerdere experimenten in het lab werd alleen de begin- en de eindsituatie gemeten, vertelt Kiers.

Dankzij de nieuwe robot is de ontwikkeling van schimmelnetwerken in real time te volgen. „Kort gezegd legt hij 40 schimmelnetwerken die groeien in een petrischaaltje elke twee uur onder de microscoop, 24 uur per dag”, zegt Tom Shimizu, eveneens auteur, groepsleider bij Amolf en hoogleraar biofysica aan de VU. „Met de computer konden we vervolgens de ontwikkeling van een half miljoen vertakkingen gelijktijdig analyseren, de architectuur van het netwerk.”

Met een andere microscoop, waar de schimmels door een mens onder worden gelegd, zijn specifieke knooppunten in meer detail in beeld gebracht. „We zoomden in op de beweging van de voedingsstoffen binnen deze schimmeldraden, het gedrag van het verkeer op de weg als het ware”, zegt Shimizu. „Er is nog zo weinig onderzocht aan deze schimmels, bijna alles wat we zien is een nieuwe ontdekking.”

Schimmels blijken actief op zoek te gaan naar plekken waar veel voedingsstoffen zijn. Dit doen ze niet via exponentiële groei, zoals in de natuur vaak gebeurt, maar met specialistische schimmeldraden die verkennend werk uitvoeren. Die trekken eropuit, en in het kielzog ontwikkelen zich vertakkingen die net dik genoeg zijn voor het transporteren van bijvoorbeeld fosfaat. De verkenners blijken in hun zoektocht voorkeur te hebben voor grote winst in de toekomst boven beperkte winst op korte termijn.

Ook werd duidelijk dat binnen de schimmeldraden tweerichtingsverkeer plaatsvindt. Koolstof – in de vorm van suikers en vetten – wurmt zich langs fosfor en stikstof. „Dat gaat niet via aparte ‘rijstroken’”, zegt Kiers. „Stel het je voor als een chaotisch kruispunt met auto’s, fietsers en wandelaars. Verrassend genoeg botst er niemand.” Om opstoppingen te voorkomen passen schimmels de snelheid aan en op plekken waar veel voedingsstoffen nodig zijn vergroten ze de vaten.

Kruispunten die ontstaan

Verder blijkt dat de schimmeldraden onderling samenwerken op basis van ‘lokale regelgeving’. Als verschillende draden elkaar tegenkomen, dan ontstaat er een kruispunt in plaats van dat ze langs elkaar heen gaan en alles via eigen vertakkingen transporteren.

„We staan nog maar aan het begin van wat er mogelijk is met deze manier van onderzoeken”, zegt Shimizu. „We werken inmiddels aan een nieuwe versie van de robot, die sneller werkt en 200 netwerken tegelijk in beeld kan brengen. Hij kan ook het inzoomen zelf organiseren, een mens is niet meer nodig.”

„We hebben nu pas één type schimmel bekeken, maar er zijn er nog zoveel meer”, zegt Kiers. „Ook het bodemleven is eindeloos divers, wat gebeurt er als je bacteriën toevoegt? Of meerdere planten aan een schimmelnetwerk koppelt?”

Veel vragen zijn er ook over de relatie tussen schimmels en de CO2huishouding van de aarde. Hoe reageren ze op temperatuurverandering en andere verstoringen? Shimizu: „Er gaat ongelooflijk veel koolstof om in schimmels, maar welke mechanismen er spelen weten we nog helemaal niet.”

Lees ook

Toby Kiers kijkt het liefst omlaag, want daar bevindt zich het schimmelrijk

Toby Kiers bemonstert de bodem op het atol Palmyra.


Een geheime voorraad uranium in een Delftse kelder was na de oorlog Nederlands stralende bruidsschat

Geheimhouding in de wetenschap, die bezigheid waar juist openheid zo goed werkt, dat intrigeerde natuurkundige Machiel Kleemans mateloos. „Vooral de soms nogal losse manier waarop wetenschappers daarmee omgaan.”

Een voorbeeld: „Na mijn afstuderen als natuurkundige werkte ik bij Reed Elsevier, en was uitgever van wetenschappelijke tijdschriften over kernfysica. Daarvoor kwam ik ook bij de grote Amerikaanse nucleaire laboratoria, waar nog altijd onderzoek gedaan wordt aan kernwapens. Ik ging in een van die labs met twee Amerikaanse onderzoekers praten over een nieuw tijdschrift. Dat kon, maar onder strenge voorwaarden. Wij werden in een kamertje gestopt, ergens in dat lab, en een mevrouw van de beveiliging kwam ons vertellen dat we daar absoluut niet uit mochten. Alles was echt superstrikt. En zij loopt de kamer uit, en die twee kijken elkaar aan en zeggen: kom, we gaan naar de kantine.”

In zijn proefschrift onderzoekt Kleemans hoe Nederland samen met Noorwegen in 1951 de eerste kernreactor voor open wetenschappelijk onderzoek kon starten: de Joint Establishment Experimental Pile (JEEP) in het Noorse Kjeller. Dit ondanks een monopolie op nucleaire kennis en draconische geheimhouding door de VS, die de eerste atoombom ontwikkelden.


„Geheimhouding kwam ik dus in mijn werk al tegen, en dat zette me aan het denken”, vertelt Kleemans in zijn woonkamer in Oegstgeest, „Wie besluit dat iets geheim is? Waarom is dat zo, en waarom wordt het weer vrijgegeven? Hoe werkt dat?”

Kernfysica, de natuurkunde van atoomkernen, begint in de jaren dertig als gewone, open wetenschap zonder duidelijke toepassingen. In 1932 was het neutron ontdekt en begon het duidelijk te worden hoe iedere atoomkern een klontje is van protonen en neutronen.

Maar in 1938 ontdekken Duitsers dat kernen van het zware element uranium uit elkaar vallen als je er een neutron op afschiet. Daarbij komen weer nieuwe neutronen vrij, wat kan leiden tot een kettingreactie, waarbij immense hoeveelheden energie vrijkomen: een kernexplosie.

Kleemans: „Wetenschappers beseffen heel snel: het is niet handig om dit allemaal in de openbaarheid te doen, zeker met de oorlog die er duidelijk aan zit te komen. Dus besluiten ze zelf om nieuwe details niet openbaar te maken.” De stroom publicaties droogt op, maar het onderzoek gaat door.

Hoofdrol voor Nederland

Nederland speelt op dat moment een hoofdrol in Europese natuurkundenetwerken, en de Leidse natuurkundige Wander de Haas zoekt contact met de regering. Samen met minister-president Hendrikus Colijn wordt snel besloten tot de aanschaf van tien ton yellowcake, uraniumoxide uit Belgisch Congo. Dat was te koop als pigment om glas een gele of groenige kleur te geven.

Kleemans loopt naar een kabinet. „Kijk, ik heb hier een glaasje dat met uraniumoxide gekleurd is.” Het borrelglaasje schittert gifgroen in het zonlicht.

Als de oorlog uitbreekt worden tweehonderd vaatjes verstopt in een kelder in het hoofdgebouw van de Technische Hogeschool in Delft, de latere Technische Universiteit. Werner Heisenberg, de leider van het Duitse atoomproject, komt er nog op bezoek, maar de vaatjes blijven verborgen.

Intussen starten de VS het Manhattan Project, het geheime project om een atoomwapen te ontwikkelen onder leiding van natuurkundige Robert Oppenheimer, die eerder nog in Nederland studeerde. Onder strikte geheimhouding werken meer dan honderdduizend mensen aan de atoombom – wetenschappers, technici en ondersteunend personeel. In augustus 1945 worden de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki vernietigd door een Amerikaanse atoombom. Japan geeft zich over, de oorlog is voorbij.

Gunnar Randers (centraal) en andere onderzoekers achter het JEEP-controlepaneel.
De controlekamer van de JEEP-reactor.

Foto Norsk Teknisk Museum

Kleemans: „Wetenschappers verwachten dat de informatie nu wel vrij snel openbaar zal worden.” De jonge Noorse astronoom Gunnar Randers, geïnteresseerd in het ontwikkelen van kernenergie en zelfs een Noorse atoombom, reist in 1946 naar de VS en krijgt van bevriende collega-wetenschappers cruciale en geheime informatie, zoals het aantal neutronen dat per kernsplijting vrijkomt. Kleemans: „Dat was geheime informatie, maar doorslaggevend voor Randers. Hij komt tot de conclusie dat het mogelijk moet zijn om zelf een kernreactor te bouwen.” Randers, later bekend als ‘Atom Gunnar’, is ambitieus, en heeft het oor van de minister van Defensie. Kleemans: „Zij gingen het gewoon doen.”

Noorwegen heeft al ruim voor de Duitse bezetting in juni 1940 een fabriek voor zwaar water, gebruikmakend van overvloedige waterkracht-elektriciteit. Zwaar water, waarin de waterstofatomen zijn vervangen door het waterstof-isotoop deuterium, is een van de stoffen die kunnen dienen als ‘moderator’: een stof die neutronen kan afremmen. In een kernreactor helpt een moderator om een gecontroleerde kettingreactie op gang te brengen, essentieel voor het onderzoek en het produceren van plutonium, een ingrediënt voor atoomwapens. Het Noorse verzet speelt een hoofdrol in het vernietigen van de voorraden zwaar water en de fabriek, zodat die niet in Duitse handen komen.

Ook heel zuiver grafiet kan dienen als moderator, maar dat gegeven wordt met succes geheim gehouden voor de Duitse onderzoekers. Zij testen wel grafiet, maar door lichte verontreinigen komt het uit de bus als een slechte moderator.

Maar anders dan verwacht, komt de Amerikaanse openheid er na de oorlog niet. Op het lekken van nucleaire geheimen komt de doodstraf te staan. Wel publiceren de VS een technisch rapport over de nucleaire technologie.

Kleemans: „Dat biedt veel theoretische informatie, maar geeft ook scherp de grens van de openheid aan: over hoe je zaken werkelijk moet maken, zegt het niets. Randers vindt het heel frustrerend, hij zegt: het is een kookboek, maar er staat niet bij hoeveel van alle ingrediënten je nodig hebt.”

De wanhopige Noren zaten zonder splijtstof

Europese landen pionieren zelf, dromend van goedkope energie of zelfs eigen kernwapens. Frankrijk, ook voor de oorlog al vergevorderd in kernfysica, bouwt een eigen reactor, en Randers krijgt Franse medewerking. Maar aan eigen splijtstof ontbreekt het. „Randers probeert overal Noors zwaar water te ruilen tegen uranium, maar vangt steeds bot. Een poging om in Noorwegen uranium te delven loopt op niets uit: het erts is niet rijk genoeg. Zijn kernreactor in aanbouw dreigt zonder splijtstof te komen zitten. Kleemans: „Randers is eigenlijk wanhopig.”

Dan besluit de invloedrijke Nederlandse natuurkundige Hans Kramers, met goedvinden van de overheid, het Nederlandse geheim te onthullen. „Als Kramers op reis gaat naar Noorwegen krijgt hij toestemming om die informatie te delen als dat goed uitkomt.” Het Nederlandse uranium blijkt de perfecte bruidsschat om mee te doen aan het reactorproject. De Noorse kernwapenambities zijn dan al opgegeven – frustratie van Randers, die later nog een rol speelt bij het ontwikkelen van een Israëlische atoombom.

In een later stadium werd het Nederlandse uraniumoxide geruild tegen metalen staven van splijtbaar uranium.
Foto Norsk Teknisk Museum

Wel vragen de Nederlanders braaf toestemming aan de VS. Kleemans: „Kramers stuurt voor de zekerheid toch een brief aan Oppenheimer, een huisvriend van de Kramers.” Die adviseert om dit vooral eerst met de Amerikaanse overheid te bespreken, niet als wetenschappers onderling. De Amerikanen gaan met frisse tegenzin akkoord. Nederland en Noorwegen zijn tenslotte „the best of the lot”, schrijft een Amerikaans politicus in 1950: de meest Atlantisch gezinde Europese staten buiten het VK.

De grootste druk is dan al van de ketel: in 1949 brengt de Sovjet-Unie een atoombom tot ontploffing. Geen loslippige wetenschappers hebben de atoomgeheimen verklapt, maar de spion Klaus Fuchs, die midden in het Manhattan-project werkte.

In juli 1951 wordt JEEP officieel geopend, in aanwezigheid van hoogwaardigheidsbekleders. Tot 1960 werken er onderzoekers en gaandeweg worden veel van de atoomgeheimen alsnog openbaar. Kleemans: „Ze meten bijvoorbeeld de kans op het splijten van uranium bij verschillende neutron-energieën, waar de Amerikanen slechts één waarde hadden vrijgegeven.” Nederland begint met het verrijken van uranium onder natuurkundige Jaap Kistemaker, wat leidt tot een complete verrijkingsindustrie.

Een radicale beleidswijziging

In 1953 kondigt Eisenhower het Atoms for Peace-programma aan, een radicale beleidswijziging, met nadruk op openheid en civiele toepassingen in plaats van kernwapens. De VS leveren complete reactoren met splijtstof aan bondgenoten. Kleemans: „Het was het einde van de geheimhouding, met als zeer bewust doel om invloed terug te winnen. De Noors-Nederlandse samenwerking heeft daarmee zijn beste tijd gehad, maar de Nederlandse wetenschappers hebben wel het gevoel: kijk dat hebben wij voor elkaar gekregen, met onze ontdekkingen. Volgens Kistemaker zeggen Amerikanen dat ook met zoveel woorden. Maar ik heb daarover helemaal niets terug kunnen vinden in de verslagen van de vergaderingen die de Amerikanen, Canadezen en Engelsen hielden over het ‘derubriceren’ van geheimen.” De plotselinge Amerikaanse openheid was vooral bedoeld om invloed te houden in het kernfysisch onderzoek, en om commerciële kansen niet voorbij te laten gaan.

Gaandeweg wordt het Kleemans duidelijk hoe geheimhouding en openheid twee kanten van een medaille zijn. „Zowel openheid als geheimhouding wordt voortdurend gebruikt om machtsverhoudingen te beïnvloeden. Eerst houden de VS alles geheim, daarna komen ze juist naar buiten. Ook Nederland zegt niets over zijn uraniumvoorraad, tot het juiste moment.”

Voor zijn onderzoek, verspreid over tien jaar, dook Kleemans in archieven in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, de VS en Noorwegen. „Ik spreek geen Noors, maar dat bleek helemaal niet moeilijk te lezen. Verstaan is overigens een ander verhaal.”

Duidelijk werd ook dat zelfs in dit ruim zeventig jaar oude dossier de grenzen van de geheimhouding nog altijd schuiven. „Ik was vooral geïnteresseerd in besprekingen over het vrijgeven van materiaal. Die verslagen heb ik eind 2018 in Engeland ingezien, en ik kon ook foto’s maken. Maar in de maanden dat ik ze heb gezien, zijn ze allemaal uit het archief verdwenen. Heel veel nucleaire geschiedenis is niet meer te vinden. Ik kan wel raden waarom: het is nog altijd gevoelig materiaal: duizenden pagina’s geschiedenis, bouwtekeningen, procesbeschrijvingen, formules. Een herevaluatie was ook aangekondigd. Maar als je aan de beheerders vraagt waarom dit is verdwenen, krijg je geen antwoord. Dat is geheim.”


Britse artsen haalden cruciaal examen tóch niet, krijgen ze anderhalf jaar later te horen

De studenten zaten máánden met hun neus in de boeken, blokten door in de avonduren en weekenden, stemden er hun gezinsuitbreidingen op af en schoven huwelijken vooruit: het driedelige MRCP(UK)-examen is een zware maar cruciale toets voor Britse artsen die zich na hun geneeskundediploma verder willen specialiseren, tot bijvoorbeeld cardioloog, internist of geriater.

Maar anderhalf jaar na hun examen, afgelegd in september 2023, was daar opeens die mail: 222 van de 1.451 deelnemers lazen dat ze tóch niet geslaagd waren voor het tweede, schriftelijke deel van de toets. Een „probleem met de dataverwerking”, stond er. De mail belandde om 17.00 uur in hun inbox. Gedupeerden, vol met vragen, kregen nul op het rekest: de telefoon werd niet meer opgenomen.

„Dit is precies hoe wij leerden dat een slechtnieuwsgesprek níet moet”, zegt een van hen, Katherine, in een nieuwsbericht in de British Medical Journal (BMJ). „In extase” was ze, toen ze destijds hoorde dat ze was geslaagd voor de toets. Toen ze de beruchte mail ontving, dacht ze eerst dat het spam was, of dat de mail naar de verkeerde persoon was gestuurd. „Maar toen het tot me doordrong dat dit écht was, kon ik alleen maar huilen.” Over een maand mogen de artsen de toets herkansen, kregen ze te horen. „Maar ik heb drie tot vier maanden geblokt”, zegt Katherine. „De suggestie dat je je hier in een maand op kunt voorbereiden is belachelijk.”

Een andere gedupeerde zegt de geboorte van haar tweede kind precies te hebben afgestemd op de toets. „Ik was destijds zwanger en had alvast de herkansing geboekt, voor het geval dat nodig zou zijn. Ik wíst hoeveel moeilijker studeren voor zo’n toets zou zijn als mijn tweede kind eenmaal geboren was. Er is al zoveel tijd overheen gegaan sinds die toets, een herkansing op korte termijn lukt me echt niet.”

Gratis herkansing

De artsen kregen het bedrag dat ze betaalden voor hun deelname terug en mogen gratis herkansen, liet de Britse federatie van artsenopleidingen (RCP) weten, de organisatie die de toets afneemt. Tegen de slachtoffers liet het RCP verder weinig los. Maar na navraag van BMJ („hoe kon dit pas zo laat ontdekt worden?”) bleek een kwaliteitscontrole de fout aan het licht te hebben gebracht.

Een deel van de gedupeerden is inmiddels begonnen met de opleiding tot specialist, maar de federatie toont zich onverbiddelijk. Het RCP noemt de toets „de gouden standaard voor beginnende specialisten”. Die standaard moet hooggehouden worden, vindt de organisatie, en dus moeten de kandidaten eerst de toets halen voordat ze verder studeren.

De Britse vakbond voor artsen (BMA) en verschillende artsenorganisaties spreken vol walging over het „catastrofale” incident en eisen een onafhankelijk onderzoek naar de vraag waarom dit pas 18 maanden later aan het licht is gekomen. De gedupeerden moeten mentale ondersteuning krijgen, vindt de BMA, en ze moeten ervan op aan kunnen dat deze fout geen consequenties heeft voor hun huidige werk.

61 aanvankelijk gezakte kandidaten kregen overigens door diezelfde controle te horen dat ze toch wél geslaagd waren. Ze deden onterecht een herkansing, of hebben het vak verlaten.


Zilver was een betaalmiddel dat van ver moest komen

Op de Olympische Spelen is een gouden medaille meer waard dan een zilveren, maar in het oude Egypte was zilver kostbaarder dan goud. Dat kwam omdat het minder vaak dan goud in pure vorm in de natuur te vinden is, maar met behulp van vuur uit zijn omgeving verlost moet worden.

Zilver manifesteert zich meestal in erts, in combinatie met een ander metaal, vooral lood. In de antieke wereld ontwikkelde men, waarschijnlijk al in het vierde millennium voor Christus, een methode om het zilver hieruit los te maken: cupellatie. De zilvermix werd verhit tot ongeveer 1.000 graden Celsius, zodat de onedele metalen een reactie met de lucht aangingen en oxideerden. Het zilver dat achterbleef in de pan kon tot sieraad worden gemaakt, of in plakjes als betaalmiddel worden gebruikt.

Dat laatste gebeurde al lang voordat zilver vanaf 600 voor Christus tot munten werd gemaakt. In de Bijbel bijvoorbeeld koopt Abraham een begraafplaats voor zijn Sarah, en weegt ter betaling een bepaalde hoeveelheid zilver af.

De kleine restjes lood die bij het proces van cupellatie in het zilver achterbleven, maken het voor archeologen nu mogelijk om te achterhalen waar hun opgegraven zilver vandaan komt. Elk gebied heeft namelijk zijn eigen ‘handtekening’ als het gaat om de verhouding waarin loodisotopen in de grond voorkomen. Wie het lood-isotopenpatroon in een zilveren munt kan vaststellen, weet dus waar het gedolven is.

cards visualization

Op deze manier zijn archeologen erin geslaagd vast te stellen welke mijnen op welk moment het meeste zilver produceerden. Daardoor kunnen ze ook veranderende politieke machtsverhoudingen en handelsstromen beter in kaart brengen.

Een aardig voorbeeld daarvan geeft een artikel uit Journal of Archaeological Research van juli vorig jaar. De auteurs beschrijven hierin de ‘zilvergeschiedenis’ van de Levant – het huidige Syrië, Libanon en Israël – tussen 1700 en 600 voor Christus, de periode van de Late Bronstijd en IJzertijd. In de Levant bevonden zich geen zilvermijnen, dus kooplieden moesten hun zilver van ver halen. Aanvankelijk kwam het uit Griekenland, laten de isotopen zien, daarna Anatolië, toen Sardinië en uiteindelijk zelfs uit Spanje, waar de Feniciërs, een volk van handelaars uit Libanon, kolonies hadden.

Tegenwoordig is zilver niet meer in gebruik als betaalmiddel, maar de populariteit van het soepele metaal is onverminderd groot. In 2024 kwam er ongeveer 23.000 ton uit ’s werelds zilvermijnen. Behalve in juwelen belandt deze oogst vooral in elektronica, omdat zilver bijzonder goed stroom geleidt. In elke mobiele telefoon, computer of televisie zit zilver.

Een dun laagje pasta

Ook bij groene energie speelt zilver een belangrijke rol. In een gemiddeld zonnepaneel zit 20 gram zilver, in de vorm van een dun laagje pasta. Als licht het paneel raakt komen elektronen vrij uit het silicium, en de goede geleider zilver maakt hier een bruikbare elektrische stroom van. De verwachting is dat door de groei van zonne-energie in 2030 20 procent van alle jaarlijks gewonnen zilver naar deze bedrijfstak gaat.

Niet álle zilver komt overigens uit de grond. Onderzoekers slagen er sinds enige tijd in zilvernanodeeltjes uit planten te extraheren. Deze deeltjes lijken veelbelovend als het gaat om de bestrijding van bacteriën, schimmels, virussen en zelfs kankercellen.