Paardenbloemenkenners raken niet snel uitgeteld

Zowel de felgele bloemen als de pluizig witte zaadbollen tooien momenteel massaal de stoepen, de bermen en de tuinen. Het is dan ook een van de weinige plantensoorten die bijna iedereen in Nederland bij naam kan noemen: de paardenbloem. Toch is het geslacht Taraxacum binnen de botanie juist bijzonder ingewikkeld. Menig taraxacoloog heeft zich bijvoorbeeld al gebogen over de vraag hoeveel paardenbloemsoorten er nu eigenlijk zijn.

Een eeuw geleden stond er in schoolflora’s nog maar één soort vermeld, Taraxacum officinale, met hooguit enkele ondersoorten. In de net verschenen Veldgids Paardenbloemen van Karst Meijer en Erik van den Ham daarentegen staan meer dan honderdvijftig soorten beschreven – en wie ook de zeldzamere exemplaren meerekent komt in Nederland algauw op duizend soorten uit. Toegegeven, dat zijn officieel ‘microsoorten’: geen aparte taxonomische eenheid, maar wel van elkaar te onderscheiden op basis van hun uiterlijk. Maar toch: duizend! En daar worden de buitenlandse soorten nog niet eens bij meegerekend. In Japan komt bijvoorbeeld ook een roze paardenbloem voor.

Wacht niet te lang

Voor taraxacologen in spe (en voor iedereen die wat wil bijleren over de natuur in eigen achtertuin) staat de veldgids vol informatie. Meijer en Van den Ham behandelen in woord en beeld uitgebreid hoe je paardenbloemen kunt verzamelen voor een eigen herbarium. Tip: wacht niet te lang, want na eind mei verzamelen heeft geen zin meer. „De planten hebben dan totaal andere bladeren en er treden verschillende maaivormen op.”

Vervolgens volgen tips voor de determinatie: microsoorten zijn onder meer te onderscheiden op basis van de beharing van de steel, de vorm van de bladeren en de al dan niet gestreepte lintbloemen. Want ja, één paardenbloem bestaat in feite uit honderd verschillende bloemen: elk geel ‘lintje’ is een aparte bloem.

In de determinatiesleutel blijkt dat de microsoorten onder te verdelen zijn in verschillende secties. Net als bijvoorbeeld korstmossen en paddenstoelen blijken Taraxacum-secties ook prachtige namen te hebben. Wat te denken bijvoorbeeld van de groenstelige hoefijzerpaardenbloem, de schraallandpaardenbloem of de veellobbige helmpaardenbloem?

Dat paardenbloemen bestuderen een serieuze bezigheid is, blijkt uit de fraaie historische foto’s in het boek. We zien ‘nestor’ Johan van Soest in driedelig krijtstreeppak met gleufhoed op zitten in een knalgele wei; verderop doet de fameuze bioloog Piet Oosterveld zijn intrede. Hij overwinterde in de jaren zestig op Spitsbergen en overleefde er in de jaren tachtig de aanval van een ijsbeer. In Nederland, in zijn woonplaats Bovensmilde, legde hij zich toe op het kweken van paardenbloemen. Een minder gevaarlijk studieobject, al is een waarschuwing op z’n plaats: de taraxacologie kan verslavend werken.


Vrijwilligers zijn de extra ogen en handen voor de wetenschap

Ruim tien jaar geleden begon ze als vrijwilliger bij de lokale dierenambulance en vogelopvang, nu werkt ze er tijdelijk als senior verzorger. Toen ze er binnenstapte, studeerde ze nog biologie aan de Universiteit Leiden. In 2020 begon ze aan haar promotieonderzoek en inmiddels heeft Liselotte Rambonnet haar proefschrift ingediend.

Ze is bioloog, maar promoveert binnen de wetenschapscommunicatie, het vakgebied waar onderzoek wordt gedaan naar hoe wetenschap en maatschappij meer verbonden kunnen worden. Dat kan bijvoorbeeld door als wetenschapper populair-wetenschappelijke artikelen te schrijven of lezingen te geven, maar volgens Rambonnet gaat het om meer dan alleen het ‘zenden’ vanuit de wetenschap. Haar onderzoek focuste zich op burgerwetenschap, waarbij wordt samengewerkt met vrijwilligers om tot nieuwe inzichten te komen.

„Het was een voordeel dat ik zelf vrijwilliger was”, zegt ze. Ze wist waar ze rekening mee moest houden. Ze kon bijvoorbeeld beter niet in het voorjaar aankloppen voor interviews bij organisaties die gewonde, zieke en verweesde wilde dieren opvangen. In deze periode is het namelijk erg druk bij de opvangcentra, zo wist ze uit ervaring.

Rambonnet neemt plaats in het kantoor bij haar ‘eigen’ dierenambulance en opvang. Ze zitten op een tijdelijke plek en hebben geen grote volières. Dit betekent dat vogels die bijna hersteld zijn ergens anders naartoe moeten zodat ze kunnen oefenen met vliegen. Ze hebben een vrijwilligerstekort en zijn afhankelijk van donaties, vertelt Rambonnet. Ook andere opvangcentra kampen met een gebrek aan tijd en middelen. Wetenschappers die de samenwerking willen aangaan, moeten er rekening mee houden.

Het samenwerken gebeurt tot nu toe nog weinig, terwijl de opvangcentra wel veel data verzamelen. Het opvangen en rehabiliteren van dieren heeft hun prioriteit, maar ze zijn wettelijk verplicht om ook gegevens over de binnengebrachte dieren bij te houden. De gegevens bieden mogelijk inzichten waarom wilde dieren in de problemen komen of hoe ziektes onder dieren zich verspreiden.

Schone Rivieren

Rambonnet wist dat ze ‘iets’ wilde doen met de Nederlandse wildopvangcentra bij haar promotieonderzoek. Eerder deed ze onderzoek naar de vrijwilligers van het onderzoeksproject Schone Rivieren. Twee keer per jaar verzamelen meer dan 1.100 vrijwilligers afval dat achterblijft langs grote rivieren zoals de Maas en de Waal.

Voor de meeste vrijwilligers staat voorop dat ze kunnen bijdragen aan het oplossen van de plasticvervuiling, maar het levert de wetenschap ook iets op. Het lukt wetenschappers in hun eentje nooit om zoveel gegevens te verzamelen. „Al die extra ogen en handen zijn heel waardevol”, zegt Rambonnet.

Hoewel de meeste vrijwilligers geen wetenschapper zijn, waren ze in dit geval wel overwegend opgeleid aan de universiteit of het hbo. Vrijwilligers bij wildopvangcentra zijn meer een afspiegeling van de samenleving. „Je betrekt idealiter mensen met diverse achtergronden en opleidingsniveaus.”

Haar promotieonderzoek startte een week voor de pandemie toesloeg. „Je zag de coronamaatregelen terug in het water.” Beschermingsmaterialen, zoals mondkapjes, vormden het nieuwe afval.

Ook met haar eigen vrijwilligersinitiatief De Grachtwacht kwam ze het tegen. Elk weekend kanoën vrijwilligers op de Leidse grachten om er afval uit te halen en het te onderzoeken.

Tijdens de pandemie vonden ze in de gracht een wegwerphandschoen waar een kleine baars in verstrikt was geraakt en gestorven. Ze maakten er een foto van die wereldwijd werd opgepikt en zo kwam er aandacht voor de gevaren van plasticvervuiling voor dieren. „Vaak zijn wij de oorzaak dat dieren in de problemen komen, bijvoorbeeld door het afval dat we achterlaten.”

Ze ging vervolgens op zoek naar soortgelijke beelden op sociale media van verstrikt geraakte dieren. Waarnemingen die mensen online delen, beschouwt ze als ‘passieve burgerwetenschappen’ en ze incorporeerde dit ook in haar promotieonderzoek.

Spreekbuis voor de wildopvangcentra

Vrijwilligersorganisaties worden niet altijd gehoord door beleidsmakers en de kennis van vrijwilligers wordt vaak onderschat. Al op jonge leeftijd viel het Rambonnet op – toen ze actief werd bij de jeugdvogelwacht in het Friese Goutum, waar ze opgroeide. Samen met andere kinderen beschermde ze een eilandje met weidevogels. Het eilandje dreigde plaats te moeten maken voor de uitbreiding van Leeuwarden.

De kinderen streden samen met volwassen vrijwilligers tegen het besluit. Het eilandje werd gered. Toch ziet Rambonnet nog steeds dat naar argumenten van vrijwilligers niet altijd wordt geluisterd. Daarnaast hebben vrijwilligersorganisaties zoals wildopvangcentra vaak ook geen tijd en menskracht om te lobbyen. Ze is daarom lid geworden van een spreekbuis voor de wildopvangcentra en dierenambulances in Nederland. Ze noemen zichzelf de Spreekbuizerds. Diverse problemen willen ze agenderen bij de overheid, zoals de behoefte aan beschermende middelen voor vrijwilligers die zieke dieren opvangen – een risico met bijvoorbeeld vogelgriep.

Ze hoopt na haar promotie nieuw wetenschappelijk onderzoek naar wilde dieren in nood te kunnen opzetten. „Door te voorkomen dat dieren in nood raken, kunnen we de druk op wildopvangcentra verlagen.” Ze concludeert dat vrijwilligersorganisaties openstaan voor de samenwerking met wetenschappers, maar er moet dan wel voldoende oog zijn voor de behoeftes van vrijwilligers en de uitdagingen waar ze mee te maken hebben. Ook terugkoppeling naar de vrijwilligers over wat wetenschappers doen met de verzamelde gegevens is belangrijk. „Dat zorgt voor vertrouwen.”


Veiligheidslek in Amerikaans laboratorium dat Chinezen zien als oorsprong van het ‘ontsnapte’ coronavirus

Uit naam der liefde doen mensen de gekste dingen. Dat blijkt maar weer uit het verhaal van twee geliefden die als wetenschappers werkten in één van de zwaarstbeveiligde laboratoria van de Verenigde Staten, waar onderzoek wordt gedaan naar ziekteverwekkers zoals SARS-CoV-2, het lassavirus en het ebolavirus. Als je op zo’n plek ruzie krijgt, wat is dan de ultieme wraak? Gaatjes prikken in de beschermende kleding van de ander, natuurlijk. De levensgevaarlijke actie zou een veiligheidslek hebben veroorzaakt. Daarom is het laboratorium op Fort Detrick, een legerbasis in Maryland, sinds afgelopen week tijdelijk op slot.

Althans, dat is de sappige verklaring die Fox News gaf voor de sluiting van het lab, dat onderdeel uitmaakt van het National Institute of Allergy and Infectious Diseases (NIAID) en waar onderzoek wordt gedaan naar de behandeling van infectieziekten die „significante risico’s voor de volksgezondheid” kunnen veroorzaken. Het gerucht kwam van één anonieme medewerker van het Amerikaanse ministerie van Volksgezondheid en Sociale Zaken (HHS) en werd nergens bevestigd.

Met hangsloten verzegeld

Maar in het laboratorium zijn per 29 april klokslag 17.00 uur wel degelijk alle experimenten tot nader order stilgelegd, in opdracht van het ministerie. Dat meldde Wired afgelopen week. Vriezers waarin ziekteverwekkers opgeslagen liggen, zijn door medewerkers van het ministerie van Binnenlandse Veiligheid met hangsloten verzegeld. Ook zou de directeur van het lab op non-actief zijn gesteld. De officiële oorzaak: „personeelsproblemen” met medewerkers die de „veiligheidscultuur van de faciliteit in gevaar hebben gebracht”, aldus een woordvoerder van de National Institutes of Health (NIH) in een e-mail die in handen is van Wired. Wat die personeelsproblemen precies behelzen is niet duidelijk.

Het nieuws is koren op de molen van aanhangers van de zogenoemde lab leak theory, de aanname dat het coronavirus in 2019 is ontsnapt uit een laboratorium. De Amerikanen, met Trump voorop, wezen gelijk naar China (Trump sprak van „Kung Flu” en „the China Virus”), maar omgekeerd was in China en omringende landen „ziektefabriek” Fort Detrick verdacht terrein, en niet voor niets. In 2019, vlak voor de coronacrisis begon, waren er óók problemen in een van de biolabs op hetzelfde militaire terrein. Toen waren er niet genoeg systemen om het afvalwater van het lab te ontsmetten. Het feit dat de militaire basis vroeger dienst deed binnen het Amerikaanse programma voor de ontwikkeling van biowapens maakte het allemaal extra verdacht.

De coronacrisis mag dan voorbij zijn, speculaties over een lab leak zijn dat niet. Afgelopen week nog doopte de regering-Trump een overheidswebsite over corona om tot een site met de opmaak van een true crime-serie („Lab Leak, The True Origins of Covid-19”). Trump wijst er opnieuw naar een Chinees lab waar SARS-virussen worden onderzocht. Als tegenreactie kwam China afgelopen week met een nieuwe publicatie die zou moeten aantonen dat Amerikaanse laboratoria de oorsprong zijn van de pandemie.


Man die op zichzelf experimenteerde levert universeel antiserum tegen slangengif

De 57-jarige Amerikaan Tim Friede injecteerde zichzelf achttien jaar lang met verdund slangengif. Zijn doel was om zichzelf immuun te maken voor een onverhoopte beet van een van de gifslangen die hij in zijn kelder in Wisconsin hield. Hij diende het gif toe in oplopende doseringen om zo zijn immuunsysteem geleidelijk te trainen in de opbouw van afweer tegen het gif. In achttien jaar tijd deed hij dat 654 keer en ten slotte liet hij zich nog 202 keer ‘gewoon’ bijten in zijn arm door een van de dertien soorten gifslangen in zijn terrarium.

Een keer in het begin ging het gruwelijk mis, toen hij zich eerst door een Egyptische cobra liet bijten en later op die dag nog eens door een monocled cobra. Friede raakte buiten bewustzijn en moest in allerijl per helikopter naar het ziekenhuis worden gebracht waar hij vier dagen in coma lag. Hij overleefde, maar besloot voortaan voorzichtiger te werk te gaan. In latere jaren ondervond hij dat hij zijn doel bereikt had en dat hij zich inderdaad veilig kon laten bijten door zijn gifslangen. Afgezien van de snijdende pijn van zo’n beet doorstond hij zonder kleerscheuren doses die voor ieder ander dodelijk zouden zijn.

De methode van Friede is overigens zo gek nog niet. Het is een beproefd recept om antiserum te produceren tegen slangengif. Door verdunde doses aan paarden of schapen toe te dienen, worden antistoffen opgewekt die de vernietigende werking van het gif tegengaan. Deze methode levert weliswaar antisera op, maar die werken alleen tegen het specifieke slangengif dat voor de immunisatie is gebruikt. Bovendien kan het gebruik van dierlijke antisera bij slachtoffers van een gifslangbeet een anafylactische shock oproepen, omdat de dierlijke antistoffen als lichaamsvreemd worden herkend.

Friede had al twee keer eerder met wetenschappers samengewerkt om te kijken of de zelf-geïnduceerde antistoffen in zijn bloed een oplossing voor deze problemen zouden kunnen bieden, maar dat had niets opgeleverd.

En toen kwam er uit het niets een telefoontje van Jacob Glanville, directeur van het Amerikaanse biotechbedrijf Centivax. Dat bedrijf in San Francisco doet onderzoek naar breedwerkende antistoffen tegen allerlei infectieziekten, waaronder hiv en influenza. Glanville had over Friede gelezen in de media en bedacht dat zijn bloed ook weleens zulke breedwerkende antistoffen tegen slangentoxinen zou kunnen bevatten – met andere woorden: antistoffen die werkzaam zijn tegen vele soorten slangengif tegelijkertijd.

Dodelijkste gifslangen

Friede stond 40 milliliter bloed af, en onderzoek bij Cantivax wees inderdaad uit dat het ten minste twee breedwerkende antistoffen bevatte die neurotoxinen uit slangengif neutraliseerden. De combinatie van deze twee sterke antistoffen plus varespladib, een medicijn dat de werking van neurotoxine tegengaat, bleek muizen geheel te beschermen tegen het gif van 13 van de 19 dodelijkste gifslangen op een lijst van de WHO. Tegen de overige zes op die lijst bood de cocktail gedeeltelijke bescherming.

De resultaten werden begin deze maand gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Cell. De ontdekking is een doorbraak in het onderzoek naar betere remedies tegen giftige slangenbeten, waaraan jaarlijks naar schatting 140.000 mensen wereldwijd overlijden. De cocktail is nog geen volwaardig medicijn, want daarvoor zou de veiligheid bij mensen nog getest moeten worden.

De zoektocht naar nog meer breedwerkende antistoffen tegen slangengif gaat bovendien nog door, onder meer in het bloed van Friede. De twee die nu geïdentificeerd zijn werken alleen tegen neurotoxinen. Er zijn nog andere categorieën slangengif waartegen Friede mogelijk ook breedwerkende antistoffen heeft ontwikkeld. Addergif bevat bijvoorbeeld hemotoxinen, die de bloedsomloop verstoren, en sommige slangen produceren ook gifstoffen die weefselafbraak bevorderen en vreselijke wonden veroorzaakten.


Bij een bacteriële vaginale infectie heeft het zin om ook de man te behandelen

Een medische aandoening hoeft niet gevaarlijk te zijn om er veel last van te hebben. Een goed voorbeeld is bacteriële vaginose, geel-groene vaginale afscheiding die naar (rotte) vis ruikt, als gevolg van een verstoorde balans van bacteriën in de vagina. Vaak is er wildgroei van bacteriën zoals Gardnerella vaginalis en Mycoplasma hominis, ten koste van de normaal aanwezige melkzuurbacteriën (lactobacillen) die de vaginale omgeving zuur en daarmee vrij van ziekteverwekkers moeten houden.

Naar schatting krijgt één op de drie tot vier vrouwen in haar leven ten minste één keer bacteriële vaginose. Vaak gaat het vanzelf over, of na een antibioticakuur. Maar bij een kleine groep vrouwen blijft de aandoening hardnekkig terugkomen.

Onderzoek in The New England Journal of Medicine naar een nieuwe, succesvolle behandelmethode van bacteriële vaginose werd twee maanden geleden dan ook enthousiast onthaald in zowel wetenschappelijke kringen als de reguliere media. De conclusie: vrouwen bij wie de aandoening steeds blijft terugkomen, kunnen hun vaste bedpartner laten meebehandelen met antibiotica. De studie leverde zulke goede resultaten op, dat deze zelfs vroegtijdig werd stopgezet.

Het is niet voor het eerst dat wetenschappers experimenteren met het meebehandelen van mannelijke bedpartners van vrouwen met bacteriële vaginose. In een eerdere studie kregen zij, net als de vrouw, een week lang antibiotica in de vorm van pillen. Dat leverde weinig op. In de nieuwe studie kregen de mannen náást de pillen ook antibiotica in de vorm van een crème, die zij diezelfde zeven dagen op hun penis moesten aanbrengen.

De studie uit de New England Journal of Medicine was een zogeheten gerandomiseerde dubbelblinde studie, de gouden standaard van medische onderzoeken waarbij naast de behandelgroep ook een controlegroep wordt behandeld. Van tevoren wisten de deelnemers niet bij welke koppels in welke groep zij werden ingedeeld. Bij het starten van de studie werd hun dat wel verteld, om een placebo-effect te voorkomen.

Monogame relatie

De behandelgroep en de testgroep bestonden uit koppels die in een monogame relatie zaten. Bij alle vrouwen kwam de bacteriële vaginose ook na behandeling steeds terug. In de behandelgroep (81 koppels) kreeg de vrouw de ‘standaard’ behandeling met antibiotica en de partner zeven dagen de pillen en de zalf. In de controlegroep (81 koppels) kreeg alleen de vrouw de standaardbehandeling. Na twaalf weken werden de vrouwen opnieuw gezien door een dokter.

Wat bleek? In de behandelgroep was bij 24 van de 69 vrouwen de bacteriële vaginose teruggekomen (35 procent). In de controlegroep was dat het geval bij 43 van de 68 vrouwen (63 procent). Zet dit vanaf nu de behandeling van bacteriële vaginose in een ander daglicht?

„Ik vind het een mooi onderzoek, maar dit is ook pas de éérste studie die laat zien dat partnerbehandeling werkt”, zegt Hanna Bos. Zij is arts infectieziektenbestrijding bij Soa Aids Nederland en niet betrokken bij het Amerikaanse onderzoek. „Hierna wil je met andere studies de resultaten van dit onderzoek bevestigd zien.” Bos benadrukt dat het meebehandelen van mannelijke partners alleen geldt voor hardnekkig terugkerende bacteriële vaginose „In veel gevallen gaat de aandoening vanzelf over, of na één antibioticakuur door de vrouw. Je wilt niet onnodig met antibiotica strooien, vanwege het risico op resistentie.” Bovendien, zegt ze, is in deze studie ook bij een aantal vrouwen van wie de partner is meebehandeld de bacteriële vaginose teruggekomen. „Het is dus geen magic bullet.”

En dan is er nog het vraagstuk van de behandeltrouw bij de man, die geacht wordt zeven dagen pillen en zalf te gebruiken. Juist bij antibiotica is het van belang om de kuur helemaal af te maken, omdat de aandoening anders terugkomt en de bacteriën meer kans krijgen om resistent te worden tegen het middel. Niet alleen rapporteerden de mannelijke deelnemers klachten van de antibiotica, zoals misselijkheid, hoofdpijn en een metalige smaak, één op de zes mannen nam minder dan 70 procent van de medicatie. Bij de vrouwen was dat slechts één persoon.

„De studie laat zien dat de beste resultaten worden behaald als ook de mannelijke partner de kuur helemaal afmaakt, maar het meebehandelen is altijd ingewikkeld”, zegt Bos.

„Dat zien we ook bij soa’s.” Bij vaste partners, zoals in dit onderzoek, schat ze de kans op succes het hoogst in. „Dan heb je er ook belang bij dat je partner geen klachten heeft.”


Ronan de Californische zeeleeuw is een ritmekoningin (maar niet beter dan een professionele drummer)

Een zeeleeuw verslaat ongetrainde mensen als het aankomt op ritmegevoel. Amerikaanse biologen beschreven de kunsten van Ronan, een 15 jaar oude zeeleeuw. Al vanaf dat ze drie jaar oud was toen binnenkwam als opvangdier bij het Santa Cruz’s Long Marine Laboratory, liet ze zien dat ze de kunst verstond van head bobbing, een soort headbangen op de maat van de muziek (‘Boogie Wonderland’) of een metronoom.

De onderzoekers besloten haar prestaties eens nauwkeurig te vergelijken met tien menselijke vrijwilligers, die vooraf aangaven geen muzikale training te hebben genoten. De head bobbing van Ronan werd vergeleken met neerwaartse armbewegingen van de proefpersonen op de maat van verschillende ritmes, variërend van 80 tot 120 beats per minute. Ronan bleek even goed of zelfs beter dan zijn menselijke rivalen, en daarmee werd de zeeleeuw deze maand wereldnieuws.

Maar is het ritmegevoel van deze zeeleeuw wel zo uniek in het dierenrijk? Toevallig rond de tijd dat Ronan geboren werd verscheen er in Current Biology een analyse van de headbobbende papegaai Snowball, die keurig het ritme van verschillende soorten muziek wist te volgen. Als de muziek langzamer of sneller werd gezet, paste Snowball zijn ritme aan.

Zeeleeuw Ronan verslaat papegaaien als Snowball echter in consistentie en precisie, voert het nieuwe artikel aan. Met andere woorden: Ronan weet beter maat te houden. De synchronisatie van haar bewegingen met ritmisch geluid evenaart het vermogen van mensen, schrijven de auteurs. Maar dat lijkt al te veel eer; tegenover een professionele drummer zou Ronan het zeker afleggen.


Terwijl hij strijdt met Trump moet de topbestuurder van Harvard ook zijn eigen universiteit bijeen zien te houden

Alan Garber, topbestuurder van Harvard University, levert slag op twee fronten. Hij moet Donald Trump van zich afhouden, die met staatsmacht de beroemde universiteit dreigt te knevelen. Tegelijk moet hij een intern verdeeld Harvard bij elkaar houden en wil hij de elite-instelling ontdoen van het ‘woke’ imago waar Trump garen bij spint.

De slijtageslag met de president nadert een juridische ontknoping. Dinsdag liet het ministerie van Onderwijs in een woeste brief weten dat de universiteit geen nieuwe aanvragen voor federale steun hoeft in te dienen en maar moet teren op het eigen vermogen. Harvard heeft „een aanfluiting gemaakt van het hoger onderwijs”, laat „gewelddadige” buitenlandse studenten toe die Amerika „minachten” en maakt zich met diversiteitsbeleid voor minderheden schuldig aan „afzichtelijk racisme”, aldus het ministerie.

De brief is een nieuwe poging van de regering-Trump om Harvard op de knieën te krijgen. De universiteit betwist bij de rechter het bevriezen van ruim twee miljard reeds toegekende federale steun. De maatregelen die Trump met die financiële pressie wil afdwingen zouden erop neerkomen dat Harvard onder staatstoezicht wordt geplaatst. Een ontoelaatbare inmenging van de staat, aldus het bestuur van de instelling.

Het gaat bestuursvoorzitter Garber daarbij vooral om het principe (staatsdwang) en Trumps methode (afpersing), eerder dan om een inhoudelijk meningsverschil. Al vóór Trumps herverkiezing was Garber bezig de universiteit stapje voor stapje te hervormen – tot onmin van groepen studenten. Harvard was sinds oktober 2023 het toneel van protesten tegen de Gaza-oorlog, wat de instelling kwam te staan op de beschuldiging van antisemitisme. Garbers voorganger Claudine Gay moest eind dat jaar het veld ruimen na een zwak optreden voor een Senaatscommissie en een hetze van Republikeinse politici en activisten.

Diploma geweigerd

Bij zijn aantreden beloofde Garber antisemitisme te bestrijden – hij had er persoonlijk mee te maken gehad aan Harvard, zei hij – en werk te maken van ‘standpunt-diversiteit’, een term die ook door Trump wordt gebruikt. Een taskforce ging „antisemitisme en vooroordelen over Israël” op de campus onderzoeken; een tweede groep boog zich over anti-Arabische en islamofobe uitingen.

En er kwamen sancties. Dertien studenten die hadden meegedaan aan Gaza-protesten kregen te horen dat ze geen diploma zouden krijgen. Het leverde Garber het verwijt op dat hij stilzwijgend buigt voor rechtse kritiek op de universiteit. Ongeveer duizend studenten en docenten liepen in mei 2024 uit protest weg bij de diploma-uitreiking, Garber werd onthaald op boegeroep. Zijn beëdiging vond eind dat jaar uit voorzorg plaats achter gesloten deuren.

Maar de bestuursvoorzitter kreeg ook steun, van alumni en anderen die vinden dat Harvard te links is geworden en te weinig optrad bij pro-Palestijnse acties. In Joodse kring klinkt al langer dat Harvard gespitst is op racisme, behalve kennelijk als het om Joden gaat. Garber is daar gevoelig voor – en toch ligt hij nu tegen wil en dank op ramkoers met Trump.

Arts en econoom Garber (1955), een bestuurder die eerder fluistert dan schreeuwt, is een onwaarschijnlijke tegenspeler van de luidruchtige en bluffende president. Hij groeide op in een Joods gezin in Rock Island, Illinois en studeerde economie aan Harvard, waar hij promoveerde en hoogleraar werd. In de jaren tachtig haalde hij een graad als arts aan de universiteit van Stanford. Zijn specialisme is management en economie van de gezondheidszorg.

Verzet tegen vakbond

Garbers beheerste manier van doen maakte hem een kandidaat voor bestuursfuncties. In 2011 werd hij benoemd tot provost, een academische topfunctie vergelijkbaar met die van een Nederlandse rector.

Ook toen kwam hij in botsing met studenten. Garber verzette zich tegen de oprichting van een vakbond voor studenten die betaald werk doen voor de universiteit, omdat dit ten koste zou gaan van hun studie. In 2019 onthulde campuskrant The Harvard Crimson dat de rector 2,7 miljoen dollar had bijverdiend bij twee farmaceutische bedrijven. De ophef doofde snel uit, volgens Harvard was alles volgens de regels gebeurd. Na het onvoorziene aftreden van Gay was Garber de gedoodverfde opvolger, die de universiteit in rustiger vaarwater zou brengen.

Het liep anders. Terwijl Garber in zijn eerste jaar beleid had ingezet dat strookt met de wensen van de president, opende Trump een keiharde aanval op de elite-universiteit, voor hem hét symbool van links Academia. In april trok Garber alsnog een streep in het zand toen de regering met een nieuw pakket eisen presenteerde dat Harvard de facto onder curatele zou plaatsen.

Ondanks zijn weigering zich bij die eisen neer te leggen, gaan Garbers hervormingen gestaag door. In een symbolisch gebaar maakte Harvard bekend dat het bureau dat toeziet op diversiteitsbeleid (DEI) met onmiddellijke ingang is omgedoopt tot afdeling voor ‘gemeenschap en campusleven’. Ook stopt de universiteit met affinity celebrations, aparte diploma-vieringen voor studenten uit etnische minderheden, met toespraken en prijzen. Het zijn vooral tegemoetkomingen aan Trump.

Kort daarop verschenen eindverslagen van de twee taskforces die de mening van zo’n 2.300 studenten en docenten aan Harvard peilden over antisemitisme en islamofobie op de universiteit. De bevindingen zijn pijnlijk. De eerste werkgroep stelde vast dat na 7 oktober 2023 „een lawine” van antisemitische berichten volgde van studenten en medewerkers op sociale media. Joodse studenten meldden antisemitische opmerkingen en incidenten.

Vrees voor sancties

De tweede werkgroep meldde dat 92 procent van de geraadpleegde studenten van Arabische of islamitische afkomst vreest voor sancties om hun politieke opvattingen. Garber heeft zich verontschuldigd voor het „teleurstellende en pijnlijke” collegejaar. Hij heeft beloofd de aanbevelingen van de taskforces te „bestuderen”, onder meer het weren van antisemitisme en „anti-Israël-bias”.

Harvard volgt sinds begin dit jaar de definitie van antisemitisme van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA). Die is omstreden omdat die bepaalde kritiek op Israël antisemitisch noemt.

Het is allemaal niet genoeg voor Trump. Hij dreigt ook de belastingvrijstelling van Harvard in te trekken, wat honderden miljoenen kan kosten, een stap die Garber „hoogst onwettig” noemt. Op sociale media schampert Trump over Harvard, het ministerie van Onderwijs beschuldigt het toonaangevende juridische tijdschrift van de universiteit, de Harvard Law Review, van partijdigheid in onderwerpen en auteurs.

Voor Garber zal het dus balanceren blijven op een slap koord. Behalve zijn krachtmeting met de president en frictie met studenten, heeft hij nog een reden om zich zorgen te maken. Het vertrouwen van Amerikanen in universiteiten is aan het dalen. In een peiling van Gallup vorig jaar zei een op de drie volwassenen weinig tot geen vertrouwen te hebben in het hoger onderwijs.

Dat kan effect hebben op de toeloop van studenten maar ook op de bereidheid van rijke alumni om hun alma mater te blijven steunen.


Ruimteverkenner Sovjet-Unie valt na vijftig jaar terug op aarde

Het land dat het ding lanceerde bestaat allang niet meer, maar de wereld krijgt deze week te maken met de terugkeer van een ruimtevaartuig dat in 1972 door de Sovjet-Unie de lucht werd ingeschoten. „Er is een goede kans dat de landingsmodule gewoon in één stuk op aarde valt. Hij is immers ontworpen om de afdaling in de Venus-atmosfeer te overleven”, zegt Marco Langbroek, satellieten-spotter en lector Space Situational Awareness aan de TU Delft.

Langbroek houdt de positie van Kosmos 482, een oude Venus-sonde, bij op zijn blog, aan de hand van radarmetingen van de Amerikaanse ruimtevaartstrijdkrachten. Met in Delft ontwikkelde software is het moment van terugvallen te voorspellen. Op het moment dat dit artikel gepubliceerd werd (maandagmiddag 5 mei), is dat 10 mei 21:05 uur Nederlandse tijd plusminus 1,5 dag.

Smelten en verbranden

„Het precieze moment verandert nog voortdurend, afhankelijk van nieuwe metingen van de positie en de atmosfeer”, zegt Langbroek. Wanneer, en vooral waar, Kosmos 482 landt, daarover is pas enkele uren van tevoren iets zinnigs te zeggen. „De kans is het grootst dat hij in zee valt, maar het kan ook op land zijn.”

De meeste terugvallende ruimtevaarttuigen smelten en verbranden helemaal: door hun snelheid van duizenden kilometers per uur, worden ze gloeiend heet. Maar Kosmos 482 is juist ontworpen om zo’n reentry te overleven in de dichte atmosfeer van Venus. De landingsmodule is een stevige bol van zo’n 500 kilo, ongeveer een meter in diameter. De titanium buitenkant zal tijdens de gloeiende afdaling wel flink afbladderen.

De landing zal een flinke klap zijn. Het lijkt Langbroek extreem onwaarschijnlijk dat de parachute na ruim vijftig jaar nog werkt. Maar helemaal uitgesloten is het ook weer niet. „Bij de Russen weet je het nooit. De batterijen zijn zeker leeg, maar als het systeem mechanisch was, heb je kleine een kans dat hij het zelfs zonder batterijen doet.”

Echt gevaarlijk is het relatief kleine projectiel niet, schat Langbroek. „Het fascinerende vind ik dat het een soort tijdcapsule is, met Sovjet-ruimtevaarttechnologie van meer dan een halve eeuw geleden.” De Sovjet-Unie had dan wel de race om mensen op de maan te zetten verloren, maar in 1970 voerde de ruimtesonde Venera-7 (‘Venus’ in het Russisch) de eerste succesvolle landing op een andere planeet uit.

Geen geringe prestatie, want de atmosfeer van onze buurplaneet bleek ongenadig. Aan een parachute afgedaald door dichte wolken van zwavelzuur, registreerden de meetinstrumenten een temperatuur van 475 graden Celsius en een druk van 92 bar. Venera-7 hield het 23 minuten vol.

Hoogste punt van de baan

Aan dat succes was een lange reeks mislukkingen voorafgegaan. Venera-1 raakte in 1961 oververhit voordat hij langs Venus schoot, net als Venera-2. Venera-3 crashte op het oppervlak, de batterij van Venera-4 raakte op voor de landing, en Venera-5 en -6 implodeerden door de hoge druk.

Na Venera-7 had ook Venera-8 in 1972 succes, en inmiddels waren de Sovjets overgegaan tot het lanceren van meerdere sondes van hetzelfde ontwerp, om de kansen te vergroten. Kosmos 482, gelanceerd op 31 maart 1972, was vermoedelijk een exacte kopie van Venera-8, maar bleef steken in een baan om de aarde. Vanwege de mislukking kreeg hij zijn weinigzeggende naam, verdere inlichtingen werden niet verstrekt.

Wel was met hulp van telescopen en radarbeelden te zien hoe de langgerekte baan van de landingsmodule rond de aarde in een halve eeuw gestaag kromp. Het apogee, of hoogste punt van de baan, was vlak na de lancering 9710 kilometer, maar op 1 mei 2025 was daar nog maar 340 kilometer van over, met nog maar dagen te gaan.

In de autobiografie van de Sovjet-raketpionier Boris Tsjertok (1912-2011) mijmert hij over Venera-1, die nog altijd als ruimteschroot door het zonnestelsel suist. „Als op een dag onze nazaten het ruimtepuin in het zonnestelsel opruimen, en ze vinden Venera-1, zullen ze een vlag van de Sovjet-Unie vinden, en het in een museum plaatsen, niet ver van het goud van de Scythen’, voorspelt hij zelfverzekerd.

Of Venera-8 ook een Sovjetvlag aan boord had, wordt heel misschien deze week duidelijk.


Een vleermuis vliegt ‘knoerthard de Noordzee over’ en komt dan een windmolenpark tegen

De ruige dwergvleermuis, een wollig diertje dat met gemak in een handpalm past, waagt soms de oversteek over de Noordzee. Daar vormen offshore windmolenparken een bedreiging voor de vleermuis, maar er is te weinig kennis om slachtoffers te voorkomen. Onderzoekers van Wageningen University & Research volgden in 2021 en 2022 daarom 44 ruige dwergvleermuizen – de meestvoorkomende vleermuissoort op de Noordzee – tijdens hun migratie van de Engelse oostkust naar het Europese vasteland. Ecoloog Sander Lagerveld (56) vertelt op de vestiging van Wageningen Marine Research in Den Helder over het vleermuismigratieonderzoek, dat onlangs in Movement Ecology verscheen: „Ze knallen knoerthard de Noordzee over met wind mee – in drie tot vijf uur zijn ze aan de overkant.”

Niet alle vleermuissoorten migreren, maar de ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii) is een echte langeafstandstrekker die meer dan tweeduizend kilometer kan afleggen. In de lente vliegen de vrouwtjes naar Noordoost-Europa om jongen te krijgen, in het najaar trekken ze weer terug naar het warmere Zuidwest-Europa om daar te overwinteren. De mannetjes migreren over kortere afstanden. En sommige vleermuizen wagen dus zelfs de oversteek naar Engeland.

Collega’s van Lagerveld plakten aan de Engelse oostkust een zendertje van slechts 0,26 gram en een mini-antenne op 44 vleermuizenruggen. Ontvangststations langs de Noordzeekust vangen de radiosignalen van de individuele vleermuizen op, zodat de onderzoekers kunnen zien waar ze vliegen. Het onderzoek is onderdeel van Wozep, een nationaal onderzoeksprogramma naar de ecologische effecten van windturbines op zee. Het is voor een vleermuis riskant om de Noordzee over te steken, vertelt Lagerveld. „Er zijn weinig plekken om te schuilen, voedsel is schaars. Ze proberen een oversteek daarom eerst te vermijden, blijkt uit ons onderzoek. Dus ze vliegen langs de kust – precies waar veel windmolens staan. Als ze de zee niet kunnen vermijden, kiezen ze de kortste route. En ze wachten op wind mee, dan kunnen ze gigantische grondsnelheden bereiken. De maximale snelheid die we hebben gedetecteerd is 60,5 kilometer per uur.”

Een ruige dwergvleermuis wordt maar enkele centimeters groot.
Foto Lars van den Brink

Hoe snel vliegt een vleermuis normaal gesproken?

„Half zo snel, zo’n vijfentwintig kilometer per uur. De wind bepaalt alles. Op het moment dat ze wind mee hebben, gaan ze ook langzamer vliegen om energie te besparen. En met zijwind vliegen ze harder om niet te veel uit koers te waaien. Met meewind kunnen ze honderden meters hoog vliegen, mogelijk zelfs tweeënhalve kilometer – ruim over de windmolens heen. Maar bij minder goede condities vliegen ze waarschijnlijk doorgaans laag.”

Hoeveel vleermuisslachtoffers maken windturbines op zee?

„Dat weten we niet, dat kunnen we nog niet meten: als daar een slachtoffer valt, ben je hem meteen kwijt. Met nattevingerwerk is er een inschatting gemaakt van één vleermuis per windturbine per jaar, op land wordt meestal uitgegaan van vijf tot tien. In Duitsland wordt geschat dat een kwart miljoen vleermuizen per jaar slachtoffer worden. Het is een serieus ecologisch probleem.”

Eén per jaar klinkt niet als heel veel.

„Toch vormt windenergie op zee mogelijk een bedreiging voor de populatie ruige dwergvleermuizen, als alle offshore-ambities van duizenden windmolens op de Noordzee worden waargemaakt. Volgens recent Duits onderzoek lijkt de genetische diversiteit van de soort ook af te nemen. En dat betekent dat de populatie waarschijnlijk al kleiner wordt.”

Gegevens van een vleermuis worden genoteerd, zoals gewicht en grootte.
Foto Lars van den Brink

Hoe groot is de populatie nu?

„Dat weten we niet. Er wordt wel aan populatiemonitoring gedaan, maar daar komt alleen een trend uit. Bij een migrerende soort is het ook lastig te meten vanwege het seizoensgebonden voorkomen en een enorm verspreidingsgebied: ze zitten tot ver in Rusland.”

Wat vindt u de leukste bevinding van het onderzoek?

„We hebben een nieuwe manier ontwikkeld om de vlieghoogte en -snelheid te berekenen in drie dimensies, uit tweedimensionale data. Je bent als onderzoeker altijd onzeker of je het wel goed doet. Dus toen wij zagen dat onze berekening vliegsnelheden opleverde die kloppen met die uit eerdere tests in de windtunnel, ging de vlag wel uit.”

Die berekening is gebaseerd op vijf individuen die de oversteek in één nacht maakten. Dat is best weinig.

„Daar kunnen we geen model op bouwen, nee. Maar we denken wel dat hier de crux ligt voor de mitigatie: door heel goed te kijken naar de relatie tussen windsnelheid, windrichting en vlieghoogte. Dit was de eerste keer dat het zo duidelijk werd. Voor vleermuizen lijken dezelfde wetmatigheden te gelden als voor vogels, waar al honderdvijftig jaar lang onderzoek naar wordt gedaan. Ze reageren hetzelfde op de wind – eigenlijk heel logisch natuurlijk. Ik hoop dat we met dit onderzoek de soort goed kunnen beschermen.”

Ik ben ecoloog, dus ik houd intrinsiek van dieren, maar vogels zijn wel meer mijn hobby

Hoe kun je vleermuizen beschermen tegen windmolenwieken?

„De eerste manier is een beetje een open deur: zet windparken neer op plekken met weinig vleermuizen. Vermijd kustlijnen, bijvoorbeeld. De windmolens stilzetten als er veel vleermuizen verwacht worden kan ook, bij windpark Borssele en bij veel windparken op land gebeurt dat al. Een derde mogelijkheid is vleermuizen wegjagen door bijvoorbeeld hun sonar te verstoren, maar dat zit zich nog in een experimenteel stadium.”

Waar komt uw interesse voor migrerende vleermuizen vandaan?

„Sinds mijn tiende ben ik fanatiek vogeltrekteller. Toen verhuisden we naar de kust, naar Camperduin [bij Schoorl]. Daar tellen mensen met verrekijkers de zeevogeltrek heel nauwgezet per uur, het hele jaar door. Daar heb ik mijn hele jeugd doorgebracht. Af en toe kwamen er ook vleermuizen uit zee. Toen ik hier kwam werken in 2012, kwam ik erachter dat vleermuizen bij wind op zee helemaal niet in beeld waren. Dat vond ik raar: ik had ze zelf op zee gezien. Toen ben ik het onderzoek gestart.”

Houdt u ook van vleermuizen?

„Ik ben ecoloog, dus ik houd intrinsiek van dieren, maar vogels zijn wel meer mijn hobby. In het weekend ga ik eerder vogels kijken dan vleermuizen. Vleermuizen zijn meer mijn werk.”


Knokpartijen, omkoping, sterfgevallenen overlopende wc’s: de bewogen geschiedenis van het conclaaf

De paus is dood, leve de paus! Nu Franciscus begraven is, begint komende week het conclaaf waar 133 kardinalen gaan besluiten wie de nieuwe bisschop van Rome wordt. Pas als er witte rook kringelt uit de schoorsteen van de Sixtijnse Kapel, mogen zij het Vaticaan verlaten en hebben 1,4 miljard katholieken weer een leidsman.

De Oscarwinnende film Conclave schilderde het conclaaf af als een spannende strijd tussen heren op leeftijd die met lage streken proberen de macht in de katholieke kerk naar zich toe te trekken. Voor zover daar zicht op is, viel het met zulk gekonkel tijdens de meest recente pausverkiezingen best mee, maar een duik in de geschiedenis leert dat het gevecht om de Zetel van de apostel Petrus inderdaad regelmatig lelijk uit de hand is gelopen.

Meerdere doden

De benoeming van een nieuwe paus was in het eerste millennium van het bestaan van de kerk een onduidelijke toestand zonder regels, waarbij de Romeinse adel, het volk, de geestelijkheid en machtige Europese heersers allemaal een vinger in de pap duwden. Vaak liep de keuze van een nieuwe paus (dat woord werd vanaf het jaar 300 gangbaar) uit op een gewapend treffen tussen de aanhang van de verschillende kandidaten.

Zo ook bij de verkiezingsstrijd van 498, de eerste waarvan vaststaat dat er omkoping plaatsvond. De race ging tussen Symmachus en Laurentius: de een controleerde het gebied rond de Sint Pieter, de ander had zijn hoofdkwartier in de Sint-Jan van Lateranen, de oudste basiliek van Rome. Pleitbezorgers van beide kanshebbers gingen elkaar te lijf en er vielen meerdere doden.

Ondertussen probeerden de facties koning Theodorik van Italië en diens raadgevers om te kopen. De vorst koos uiteindelijk voor Symmachus, die prompt verbood dat er campagne werd gevoerd rond de verkiezing van een nieuwe paus. Het was aan de zittende paus om bij leven zijn opvolger aan te wijzen, vond hij.

Van dit plan kwam weinig terecht; paus Nicolaas II maakte pas in 1059 een einde aan de onduidelijke benoemingsregels. Hij besloot dat een paus gekozen moest worden door een college van kardinalen – zoals het nu nog steeds gebeurt. Deze verordening betekende echter niet dat vanaf dit moment alles op rolletjes liep, of dat mensen van buiten het college zich niet langer met de pauskeuze bemoeiden.

Por met een speer

Bijzonder onwelriekend was de pausverkiezing van 1241. Het was hoog zomer en er waren in Rome slechts tien kardinalen aanwezig, die onderling sterk verdeeld waren over de vraag hoe om te gaan met de Duitse keizer Frederik II, die op dat moment oorlog voerde in Italië. Geen enkele kandidaat kreeg de benodigde tweederde van de stemmen.

Matteo Orsini, de belangrijkste bestuurder van Rome, had op een gegeven moment genoeg van deze besluiteloosheid en sloot de kardinalen op in een oud gebouw – samen met een kist met daarin de dode paus. Wie overdag in slaap dreigde te vallen, kreeg van een wachter een por met een speer. Om de kardinalen verder onder druk te zetten, liet Orsini de overvolle toiletten niet legen. Dit alles leidde dankzij de hoge temperaturen tot ernstige stankoverlast.

Desondanks konden de kardinalen maar niet tot een keuze komen. Pas toen een van hen overleed door de erbarmelijke omstandigheden – er gingen ook geruchten over vergiftiging – viel de keuze op Goffredo Castiglione, die de naam Celestinus IV koos. Helaas was hij dermate verzwakt door de onhygiënische verkiezingsstrijd dat hij een paar weken na het aanvaarden van zijn ambt al het loodje legde.

In de letterlijke zin des woord was dit het eerste conclaaf, want de kardinalen waren cum clave (met een sleutel) opgesloten om hun besluit te bespoedigen. Dat gebeurde tegen hun wil, maar medio 1270 vroegen ze er zélf om te worden ingesloten. Ze waren namelijk al sinds december 1268 in overleg over de keuze van een nieuwe paus, zonder ook maar een centimeter op te schieten.

Langste verkiezing ooit

De omstandigheden waren dat jaar kennelijk beter dan in 1241, want ook achter slot en grendel lukte het niet om de knoop door te hakken. Geërgerd liet een Romeins bestuurder daarop het dak van het gebouw halen. De kardinalen waren nu blootgesteld aan de elementen– en ook de Heilige Geest kon er zo makkelijker bij, hoopte men.

Dat viel tegen, want pas na nóg een jaar kwam een commissie van zes kardinalen tot een keuze (van de oorspronkelijke negentien kiesmannen waren er inmiddels twee dood). Hun kandidaat: Teobaldo Visconti, géén kardinaal en als kruisvaarder in Syrië gestationeerd. Het duurde nog een half jaar voordat hij, op 27 maart 1272, arriveerde in Rome, als paus Gregorius X. Na veertig maanden – de langste sede vacante ooit – had de katholieke kerk weer een leider.

Gregorius besloot dat de chaos rondom zijn verkiezing niet voor herhaling vatbaar was. In 1274 publiceerde hij daarom de bul Ubi periculum, waarin werd vastgelegd dat de kardinalen vanaf de eerste dag van een pausverkiezing in een conclaaf moesten worden opgesloten.

Heldere regels of niet, ook na Gregorius’ ingrijpen liepen de verkiezingen nog regelmatig uit de hand – helemaal nadat het pausdom begin veertiende eeuw was gevlucht naar Avignon in Frankrijk . Toen paus Gregorius XI tijdens een reis in 1378 overleed in Rome, zag de plaatselijke bevolking haar kans schoon: zij eiste dat de nieuwe paus een Romein zou zijn. Op het moment dat de zestien met de paus meegereisde kardinalen in conclaaf gingen, klonk een stem uit de toegestroomde menigte: „Als jullie niet luisteren, maken we jullie hoofden net zo rood als jullie hoeden!”

Om het publiek te foppen, zetten de kardinalen een bejaarde Romeinse collega voor het raam en verklaarden dat hij tot paus gekozen was. Het grauw snelde hierop naar zijn huis om het te plunderen – een oude traditie. Het conclaaf koos nu vlug Bartolomeo Prignano tot paus Urbanus VI, in de veronderstelling dat hij die positie weer zou opgeven zodra ze de stad ontvlucht waren.

Prignano bleek echter meteen verknocht aan zijn nieuwe positie en weigerde – waarna de Franse kardinalen, eenmaal buiten Rome, een tegenpaus kozen: Clemens VII. De beide pausen excommuniceerden elkaar en het zogenoemde Westers Schisma – waarbij er veertig jaar lang tegelijk pausen zetelden in Avignon én Rome – was een feit.

Minnaressen

Tijdens de Renaissance nam het geweld rond de pausverkiezingen iets af, maar liep het met de corruptie de spuigaten uit. Voor het conclaaf van 1492 bijvoorbeeld zette de Franse koning Karel VIII 200.000 dukaten in om de kardinalen te bewegen tot de voor hem juiste keuze, Giuliano della Rovere. Deze Italiaan vond de Spanjaard Rodrigo Borgia tegenover zich, die op zijn beurt strooide met paleizen, steden en bisschopszetels. Uiteindelijk zouden 18 van de 23 kardinalen zich deze simonie – het uit winstbejag handelen in geestelijke ambten – laten welgevallen.

De hoge heren kozen voor Borgia, die als paus Alexander VI de rol van Jezus’ plaatsvervanger op aarde aanvaardde. Zijn pontificaat was van een grote liederlijkheid: hij grossierde in minnaressen en bezorgde zijn talrijke (onechte) kinderen baantjes in de kerk. Ook gingen er geruchten over moordaanslagen die hij had laten plegen.

Nadat hij in 1503 overleden was, liet zijn opvolger – de revanche van Giuliano della Rovere, die de naam Julius II koos omdat hij net als Julius Ceasar dol was op oorlogvoeren – Borgia’s appartementen verzegelen vanwege alle zonden die er waren begaan. Ze bleven tot de negentiende eeuw op slot.

Afluisterapparatuur

In de vroegmoderne tijd kwam het conclaaf in rustiger vaarwater – hoewel geopolitieke belangen een grote rol bleven spelen bij de verkiezingen. Zowel Frankrijk als Oostenrijk was er veel aan gelegen een hen gunstig gezinde paus op de troon te zien. Beide koningshuizen – de Bourbons en de Habsburgers – claimden een vetorecht voor als de keuze van het conclaaf niet beviel.

In 1740 leidde zulk getouwtrek tot een verkiezing van zes maanden, waarbij pas na 255 stemrondes Benedictus XIV als winnaar uit de bus kwam. (Vier kardinalen lieten het leven tijdens de beraadslagingen. Het dodelijkste conclaaf bleef dat van 1287-88, toen zes van zestien kiesmannen bezweken aan malaria.) Van omkoping was deze keer geen sprake geweest; de nieuwe paus had van zijn eerlijkheid zelfs het speerpunt van zijn campagne gemaakt.

Keizer Frans Jozef van Oostenrijk was de laatste wereldlijk heerser die in 1903 gebruik maakte van zijn vetrorecht. Paus Pius X – op wie nota bene dankzij deze interventie uiteindelijk de keuze was gevallen – maakte later een einde aan deze buitenkerkelijke inmenging. Wie zich in het vervolg nog met het conclaaf bemoeide, zou worden geëxcommuniceerd.

Omdat de paus een machtig man is, bleef die verleiding echter groot. In 1963 – in het heetst van de Koude Oorlog – wilde de Amerikaanse geheime dienst CIA zo snel mogelijk weten wie de nieuwe leider van de katholieke kerk zou worden. Een van de kardinalen smokkelde een radio mee naar binnen voor communicatie via de ether, die hij na gebruik door het toilet zou hebben gespoeld. Sindsdien worden de Sixtijnse kapel en de slaapvertrekken van de kardinalen gecontroleerd op elektronische (afluister)apparatuur.

In 2013 duurde het tot de vierde stemronde voordat Jorge Mario Bergoglio een duidelijke voorsprong nam. Toen deze Argentijnse kardinaal in de vijfde stemronde de 77 stemmen passeerde die hem de tweederde meerderheid gaven, klonk er applaus in de Sixtijnse Kapel.

Op de vraag of hij zijn nominatie accepteerde, antwoordde Fransicus I: „Ook al ben ik een zondaar, ik accepteer.”