De verloving van twee zwarte gaten kan miljarden jaren duren – en het eindigt altijd met een botsing

Een protestbord achter Floor Broekgaarden toont haar betrokkenheid: ze demonstreert geregeld op de campus. Aanleiding is het beleid van de regering-Trump, die universiteiten wil korten die hun diversiteitsbeleid niet schrappen – voor Broekgaardens universiteit, de University of California, San Diego (UCSD) staat de helft van het budget op het spel.

Sinds Broekgaarden (1994) op haar vijftiende een boek van Stephen Hawking uit haar vaders boekenkast viste, is ze gefascineerd door zwarte gaten. Ze studeerde sterrenkunde, natuurkunde en wiskunde („ik kon niet kiezen”, zegt ze in het videogesprek) in Amsterdam, promoveerde aan Harvard en deed onderzoek in New York. Sinds afgelopen zomer – een jaar na haar promotie – doceert ze aan UCSD. De kern van haar onderzoek: via botsende zwarte gaten probeert Broekgaarden het ontstaan van sterrenstelsels en de rol van zware sterren daarin te begrijpen.

Het protestbord op de kamer van Floor Broekgaarden.

Wat zijn zware sterren eigenlijk?

„Dat zijn sterren met minstens tien keer de massa van onze zon. Ze zijn zeldzaam – ongeveer één op de duizend sterren is zwaar – en leven kort: hooguit tien miljoen jaar, duizend keer zo kort als de zon. Toch hebben ze grote invloed. Hun intense straling en explosieve einde als supernova veroorzaken nieuwe stergeboortes. Bovendien ontstaan bij die explosies zware elementen, die terechtkomen in sterren en planeten.”

Hebben wij daar ook iets aan te danken?

„Zeker. De zuurstof die we inademen en de koolstof in ons lichaam zijn ontstaan in zware sterren. 70 procent van onze massa komt daar vandaan. De astronoom Carl Sagan zei: ‘We are made of star stuff’, maar eigenlijk zijn we vooral gemaakt van massive star stuff.”

Zoals fossielen iets onthullen over dinosaurussen, vertellen zwaartekrachtsgolven ons iets over verdwenen sterren

U wilt de rol van zware sterren in het vroege heelal onderzoeken. Hoe bestudeert u sterren die allang verdwenen zijn?

„Via hun overblijfselen: zwarte gaten. Tijdens een supernova stort de kern van een zware ster ineen en wordt zo dicht dat niets, zelfs licht niet, er nog uit kan ontsnappen. Wanneer twee zwarte gaten botsen, veroorzaken ze zwaartekrachtsgolven – trillingen in de ruimtetijd – die we hier op aarde kunnen meten.

„Zulke botsingen komen voor omdat zware sterren meestal in paren worden geboren; in sommige gevallen eindigen beide sterren als zwarte gaten, die om elkaar heen blijven cirkelen. Het zijn de langstdurende verlovingen van het heelal: het kan miljarden jaren duren voordat de zwarte gaten samensmelten. De botsingen die we nu waarnemen stammen dus van sterren uit het vroege heelal.”

Hoe kunt u uit samengesmolten zwarte gaten nog iets opmaken over de sterren waaruit ze ontstonden? Verdwijnt die informatie niet in het zwarte gat?

„Dat klopt, maar zwaartekrachtsgolven geven ons sporen. Ik noem mijn onderzoek de ‘paleontologie van zwaartekrachtsgolven’: zoals fossielen iets onthullen over dinosaurussen, vertellen zwaartekrachtsgolven ons iets over verdwenen sterren. We maken modellen van hoe ze ontstaan en samenkomen, en vergelijken die met de waarnemingen van observatoria Ligo en Virgo en in de toekomst de Einstein Telescope. Omdat zowel zwarte gaten als hun botsingen zeldzaam zijn, moeten we veel simulaties doen om conclusies te trekken.”

Lees ook

Lees ook: Zwaartekrachtsgolven meten onder Zuid-Limburg: Nederland, België en Duitsland willen de Einstein Telescope bouwen

Getekende impressie van de Einstein Telescope in de bodem van het grensgebied tussen Zuid-Limburg, België en Duitsland.

Wat trok u naar de VS?

„Onder andere de ruimte voor lange, risicovolle projecten, zoals dat van mij. In de VS duurt het promotietraject langer dan in Europa, dat geeft meer vrijheid. Bovendien zijn er meer financieringsbronnen, waaronder beurzen voor avontuurlijke voorstellen die eerder zijn afgewezen. Dat toont de cultuur hier: groei wordt gestimuleerd, ook als je niet meteen in het perfecte plaatje past.”

Gold dit ook voor u zelf?

„Tijdens mijn studie had ik last van het oplichtersyndroom – het gevoel dat ik er eigenlijk niet thuishoorde. Ik dacht dat je vanaf dag één een soort Einstein moest zijn. Als vrouw kreeg ik in groepswerk vaak de ‘organiserende’ rol, wat me onzeker maakte – het voelde alsof mijn inhoudelijke inbreng er niet toe deed. Ik durfde soms niet eens een oefentoets te maken. De ommekeer kwam toen ik betrokken raakte bij onderzoek, in Nederland een vast onderdeel van het curriculum. Mijn begeleiders herkenden mijn twijfels en legden uit dat dat heel normaal was. Daardoor durfde ik meer, mijn cijfers stegen en ik rondde mijn master sterk af. Die ervaring geef ik nu door: studenten laten zien dat ze wél goed genoeg zijn, en hen wijzen op de hulp die ik toen zelf nodig had.”

Heeft u nog steeds weleens last van dat oplichtersyndroom?

„Jazeker, haha, maar ik ga er beter mee om. In San Diego speelde het weer op – ik leg de lat hoog, en een afwijzing, bijvoorbeeld voor een beursaanvraag, voelt dan snel als falen. Maar inmiddels weet ik: er is geen handleiding voor dit werk, dus dat soort gedachten zijn zinloos.”

Broekgaarden geeft college.
De werkplek Broekgaarden aan UCSD.

Foto’s Peggy Peattie

U zet zich veel in voor diversiteit en inclusie – uw promotiebegeleider noemde u „een toegewijde citizen of astronomy”. Hoe gaat u bij de selectie van nieuwe mensen om met uw eigen onbewuste vooroordelen?

„Ik probeer die actief te verminderen. Ik kijk bijvoorbeeld nooit naar cijferlijsten – die zeggen weinig over potentieel. Studenten uit minder bevoorrechte milieus of met oplichtersgevoelens presteren vaak slechter, niet door gebrek aan talent, maar door gebrek aan steun of voorbeelden. In gesprekken let ik liever op motivatie en ideeën. Als je in iemand gelooft, zie je vaak dat die persoon opbloeit.”

Uw enthousiasme werkt aanstekelijk. Maar de regering lijkt minder vertrouwen te hebben: de academische vrijheid en inclusieprogramma’s staan onder druk. Hoe houdt u die twee werelden in evenwicht?

„Het voelt ontzettend dubbel. Gisteren raakte ik nog enthousiast van een prachtig resultaat van een promovendus; vanochtend hoorde ik dat de overheid onderzoeksfinanciering wil schrappen. Vooral internationale studenten voelen die onzekerheid. Ik wil hun alle kansen bieden, maar kan dat niet altijd meer met volle overtuiging zeggen.”

Ligt uw Amerikaanse Droom aan diggelen met de komst van Trump?”

Broekgaarden slaakt een zucht.

„Het is moeilijk. Ik mis mijn familie, mijn zus gaat trouwen en krijgt een baby. Maar als ik nu naar Nederland ga, riskeer ik dat ik niet terug mag naar de VS. Dan stel ik mijn carrière en relatie hier op het spel. Dat knaagt.”

Floor Broekgaarden fietst altijd naar haar werk aan de universiteit in San Diego.
Foto Peggy Peattie


Directeur Oertijdmuseum: „Bleken we opeens een compleet nieuwe soort dinosaurus in ons bezit te hebben”

Het is druk in de achtertuin van René Fraaije (65). Met rondscharrelende parelhoenders, een tamme gans die luistert naar de naam Gijs en een pauw die luidkeels van zich laat horen. Maar óók met hun verre voorouders: de T. rex, de triceratops, de stegosaurus. Want hier in het Brabantse Boxtel, op een lap grond zo groot als zes voetbalvelden, heeft Fraaije de ultieme kinderdroom verwezenlijkt: een dinosaurusparadijs. Of, zoals het officieel heet: het Oertijdmuseum.

Tussen de bomen staan tientallen levensgrote dinoreplica’s en in de grote glazen hal van het museum is onder andere het skelet te zien van een 23 meter lange giraffatitan (ook wel bekend als de Afrikaanse brachiosaurus).

Zelf woont Fraaije met zijn vrouw in een bungalow bij de ingang.

Kom bij hem niet aan met het cliché dat dino’s alleen voor jongens zijn. „Ieder kind tussen de vier en twaalf heeft een dinosaurusfase”, zegt hij stellig. „Bij de een duurt die langer dan bij de ander, en in de puberteit zie je vaak een dipje. Maar bijna allemaal komen ze hier later weer terug. Soms meegesleept door hun eigen kinderen.”

Met enige regelmaat is Fraaije in het nieuws: zo bleek afgelopen najaar dat het museum een nog nooit eerder beschreven dinosaurus in de collectie heeft, die de naam Ardetosaurus viator kreeg. In 2019 overschreed het Oertijdmuseum voor het eerst de grens van 85.000 bezoekers; binnen een aantal jaar hoopt Fraaije op 100.000 te zitten – toch algauw eenvijfde van Naturalis in Leiden. „Een succesverhaal, zeker als je bedenkt waar we vandaan komen”, zegt hij. „Van een uit de hand gelopen hobby zijn we uitgegroeid tot internationale trekpleister – we hebben hier regelmatig mensen uit Duitsland en België. En dat zonder structurele overheidssubsidie.”

Twee sponsjes

In de schaduw van een reusachtige sequoia („zelf geplant als klein boompje, ruim een kwarteeuw geleden”) vertelt Fraaije over de plek waar het ooit begon: de grindgroeve in het Overijsselse Sibculo. „In 1971 waren we er op vakantie – mijn ouders, mijn zusje, mijn twee jongere broertjes en ik. Eigenlijk voor de hunebedden, maar toen we twee oudere dames voorovergebogen tussen het grind zagen scharrelen waren we direct gefascineerd. Ze zochten naar fossielen, zonder succes. Prompt vonden mijn zusje en ik wél allebei iets bijzonders.”

De twee sponsjes van zo’n 500 miljoen jaar oud die ze die dag mee naar huis namen, vormden het startschot voor de fossielenliefde van het gezin. „Vanaf dat moment gingen we elk jaar op vakantie naar een paleontologisch interessante bestemming. De Eifel, de Ardennen… De stelregel was: de ene dag cultuur opsnuiven, de andere dag de grond in.”

Foto Merlin Daleman

Langzamerhand groeide de gezinsverzameling: in de comfortabele leunstoelen in de woonkamer lagen reusachtige ammonieten – uitgestorven inktvisachtigen met opgerolde schelp – en de kasten in de slaapkamers barstten haast uit hun voegen van de fossielen. „In 1978, toen ik ging studeren, verhuisden mijn ouders vanuit Sint-Michielsgestel naar het in de buurt gelegen Gemonde. Daar, op het perceel van een afgebrande boerderij, was meer ruimte. De oude varkensstal van 30 bij 9 meter bouwden we om tot museum. Varkenskadavers en rotte kippeneieren eruit, versteende skeletten en dino-eieren erin. Alles maakten we zelf, inclusief de vitrinekasten.”

Het museum was elke eerste en derde zondag van de maand geopend van 12.00 tot 17.00 uur en kreeg de naam Ammonietenhoeve. „Dat zorgde aanvankelijk voor een misverstand. Buurtbewoners hadden in het woordenboek opgezocht wat ammonieten waren en lazen: aanhangers van de Egyptische god Ammon of Amon. Zij vreesden voor een sekte en vroegen voorzichtig wat we van plan waren… Toen we ze een rondleiding gaven, waren ze direct enthousiast.”

‘Oertijdvakanties’

In 1998 kocht Fraaije het terrein in Boxtel. „Het geld had ik na mijn studie bij elkaar gespaard als reisgids. Eigenlijk was het de bedoeling dat ik na mijn studie aardwetenschappen aan de slag zou gaan in de olie- en gaswinning, maar Shell en ik ontdekten al direct dat we niet voor elkaar gemaakt waren.” En dus had Fraaije een luxe touringcar gehuurd („met videorecorder én bar aan boord”) en organiseerde hij ‘oertijdvakanties’. „Overdag gingen we fossielen zoeken, ’s avonds vertelde ik over de geologische geschiedenis van het gebied. Zo ben ik in vijftien jaar vrijwel heel Europa doorgereisd, van de Provence tot Polen, van de Zuid-Engelse kust tot Cyprus. Tot ik uiteindelijk voldoende geld had om mijn droom te kunnen verwezenlijken.”

Tussen de yucca’s struikelde Maarten over iets dat de hoorn van een triceratops bleek

Het Oertijdmuseum opende de deuren op 3 april 1999 – voornoemde sequoia ging de grond in, waarmee Fraaije de tuin ook direct omvormde van maïsveld tot arboretum, met honderden bijzondere bomen en struiken. „In het begin waren we VVV, natuurmilieueducatiecentrum en museum ineen. Mijn vrouw en ik deden vrijwel alles zelf; per jaar trokken we zo’n 9.000 bezoekers. Door de jaren heen hebben we ons personeelsbestand kunnen uitbouwen tot zeventien fte, en bouwden we de grote glazen hal.” Ook kwamen er twee laboratoria (waar bezoekers zien hoe vrijwilligers achter glas dinosaurusbotten prepareren) en een dino-werkplaats (waar complete skeletten kunnen worden gemonteerd). Inmiddels is het museum voor Boxtel zo’n trekpleister dat er op diverse rotondes in de gemeente dino’s te zien zijn. Fraaije ontving eind 2023 vanwege zijn educatieve rol de Van Waterschoot Van der Gracht Penning (uitgereikt door het Koninklijk Nederlands Geologisch Mijnbouwkundig Genootschap) voor ‘uitzonderlijk verdienstelijke aardwetenschappers’.

Selfies met maiasaura

Tijd voor een rondje door de tuin. Kinderen nemen selfies met een maiasaura – een grote planteneter met een ‘eendensnavel’ – en kruipen in de opengesperde bek van een megalodon, de uitgestorven reuzenhaai die tot een paar miljoen jaar geleden de wereldzeeën domineerde. De grote beelden op het bosrijke perceel komen uit de Filippijnen, vertelt Fraaije. „De onderdelen worden in stukken aangeleverd per zeecontainer, en vervolgens zetten wij ze in elkaar. Je hebt ook kant-en-klare modellen, maar dan ben je voor één dino algauw het bedrag voor een mooie auto kwijt.” Her en der staan tussen de dino’s ook ‘jongere’ dieren, zoals de mammoet en de sabeltandtijger, die tot zo’n 10.000 jaar geleden leefden. „Maar ijstijddieren zijn bij bezoekers toch echt minder in trek.”

In de hal van het Oertijdmuseum hangt een potvisskelet.

Foto Merlin Daleman

Diverse volwassen mannelijke bezoekers hebben een Indiana Jones-achtige hoed op. Zelf draagt Fraaije er alleen een tijdens de jaarlijkse opgravingen in de VS. „Ideaal tegen de zon.” Ja, Wyoming – hij begint te stralen als hij erover vertelt. Waar het museum in het verleden grote dinoskeletten in bruikleen kreeg of afgietsels aanschafte, sloot Fraaije in 2023 vriendschap met Bob en Polly, eigenaren van een ranch in het oosten van Wyoming. „Ze hebben 120 vierkante kilometer terrein. Klein voor Amerikaanse begrippen, groot genoeg voor ons, want er liggen allerlei fossielen van rond de Krijt-Tertiairgrens.” Die grens vormt de overgang tussen de twee grote geologische tijdperken die zo’n 66 miljoen jaar geleden werd ingeluid door een gigantische meteorietinslag bij het Mexicaanse schiereiland Yucatan – die niet alleen het einde van de dinosauriërs inluidde maar ook van de ammonieten.

„Alles wat we op het terrein vinden, doneren ze aan ons museum. Ontzettend aardig. We mogen alleen geen gaten dieper dan drie meter graven, dan vallen de koeien erin. Maar als je weet hoe je zo’n landschap moet lezen, is dat diep zat. Vooral in droge rivierbeddingen kijken, daar vind je het meeste. Wat dat betreft is de bodem net het leven: je moet er alles uithalen wat erin zit.”

In de zomer van 2024 was het raak. Fraaije was naar Wyoming vertrokken met twee jonge wetenschappelijke collega’s van het Oertijdmuseum – promovendi Maarten de Rijke en Jonathan Wallaard – en stagiair Tom van der Linden. „Tussen de yucca’s struikelde Maarten over iets dat de hoorn van een triceratops bleek. Beter kon het niet, want uitgerekend de triceratopskop is het logo van ons museum.”

In tien dagen tijd groeven de vier de honderden kilo’s zware schedel op en brachten hem per truck naar hun hoofdkwartier: een voormalige winkel in auto-onderdelen in het stadje Lusk. „Dat onderkomen konden we kopen dankzij een gulle gift door een Nederlandse dame op leeftijd, Veronika. Dus als eerbetoon hebben we de schedel naar haar vernoemd.”

Photo Merlin Daleman

Per luchtpost kwam Veronika naar Nederland, veilig in gips verpakt. Nu wordt ze, beetje bij beetje, uur na uur, schoongepoetst in een van de twee prepareerlabs. In de schedel is nog precies te zien waar de bloedvaten liepen. Liefdevol wijst Fraaije op een oneffenheid. „Botwoekering. Dat trad op wanneer twee triceratopsen met elkaar vochten. Met die hoorns konden ze flinke klappen uitdelen.”

De vrijwilligers staan in de rij om hier te mogen werken, voegt hij toe. „Er is zelfs een wachtlijst. We hebben er nu zeventig – de jongste is 18, de oudste is de 90 gepasseerd.” Voordat ze in het lab aan de slag mogen, volgen de prepareervrijwilligers eerst een zesweekse cursus. „Ze beginnen met een krabbertje; als ze aanleg hebben mogen ze later ook boren of zandstralen.” Hij laat een half vrijgemaakt nestje oviraptoreieren zien. „Het gesteente eromheen is keihard. Daar heb je echt een goede boor voor nodig. Maar uiteindelijk hebben wij weer een mooi object voor in het museum erbij. Al verkopen we een deel van onze collectie ook aan verzamelaars, anders past het straks niet meer.” Zo staat in de Dinowerkplaats nu een schitterend skelet van een langnekdino, dat later dit jaar zal worden geveild. „40.000 manuren zitten daarin. Met de opbrengst hopen we onze nieuwbouw te bekostigen, want we blijven vooruit denken.” Investeren in de toekomst vindt Fraaije cruciaal. „Ook in wetenschappelijk talent. Het is doodzonde dat de opleiding aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam nu wordt geschrapt.”

Gauw door, naar de rest van de collectie. Zijn vrouw zou wachten met het eten, maar inmiddels is het al half zeven, anderhalf uur na sluitingstijd, ál te lang heeft hij niet meer. Dus: langs de oudst bekende miljoenpoot van Nederland („310 miljoen jaar oud”), langs de dinoveren in barnsteen, langs het nestje dino-eieren dat hij als student ooit zelf vond. („Weet je hoe je het verschil ziet tussen eieren van plantenetende en vleesetende dino’s? De eerste zijn rond, de tweede langwerpig.”) Langs het stuk schedel van de naar hem vernoemde walvis (Persufflatius renefraaiijeni), langs de vondst waarvoor wetenschappers van over de hele wereld naar het museum komen: een ammonietenschelp met een heremietkreeft erin.

En uiteraard ook langs de Ardetosaurus viator: het skelet dat lange tijd als diplodocus te boek stond. „Tot stagiair Tom van der Linden afgelopen najaar een paar belangrijke verschillen ontdekte, onder andere in de vorm van de dijbeenbotten. Toen bleken we dus opeens een compleet nieuwe soort in ons bezit te hebben!”

Op het eind houdt Fraaije nog even stil bij de vitrine met de twee fossiele sponsjes waarmee het ruim een halve eeuw geleden begon. Dan opent hij de deur achter de kassa – de toegang naar zijn huis – en roept naar zijn vrouw. „Over tien minuten ben ik er, schat!”

Foto Merlin Daleman


West-Afrikaanse chimpansees trommelen in een ander ritme dan hun verwanten uit Oost-Afrika

Een drummende chimpansee. Video Current Biology, Eleuteri et al.

Wie in het wild een chimpansee éérst ritmisch op een boomwortel ziet slaan en pas daarna pas het karakteristieke hijg-schreeuw (pant-hoot in het Engels) hoort, weet nu: dit is hoogstwaarschijnlijk een West-Afrikaanse chimpansee: Pan troglodytus verus. In Oost-Afrika, bij Pan troglodytus schweinfurtii, is het andersom.

Dit blijkt uit een grote inventarisatie van het altijd al opvallende drum-gedrag van chimpansees. Een groot team van primatologen onder leiding van Vesta Eleutri (Universiteit van Wenen) en Catherine Hobaiter (Universiteit van St. Andrews, Verenigd Koninkrijk) heeft 371 observaties geanalyseerd, van zes populaties verdeeld over de twee ondersoorten. De grootste verschillen bleken te bestaan binnen de twee ondersoorten. Wie bijvoorbeeld een chimpansee op een boomwortel ziet drummen in wisselende ritmes, met kortere en langere intervallen, weet voortaan: dit is een óóstelijke chimpansee. Het onderzoeksverslag is deze week gepubliceerd in Current Biology.

Chimpansees slaan vooral op boomwortels op rustmomenten tijdens het rondtrekken door hun woongebied. Het lijkt erop dat ze zo aan andere leden van hun groep doorgeven waar ze zijn en ook wie ze zijn, om elkaar later op de dag makkelijker te vinden. De bekende apenonderzoeker Christophe Boesch beschreef ooit hoe de alfa-aap Brutus in het West-Afrikaanse Taï-woud zelfs zijn reisrichting aan de andere groepjes leek door te geven, door op twee verschillende bomen te trommelen, waarbij de lijn tussen de bomen de nieuwe richting aangaf. En in zijn boek over de chimpansees van het Oost-Afrikaanse Budongo-woud merkte de Britse primatooog Vernon Reynolds op dat hij en de andere onderzoekers de individuele chimpansees (vaak mannen, maar soms ook vrouwen) goed konden herkennen aan hun manier van drummen. Ook hadden zij de indruk dat in Budongo de combinatie van drummen met de pant-hoot-roep een duidelijk signaal was dat de drummer wilde weten waar de anderen waren. Overigens klinkt in het bos het drummen vaak verder door dan het roepen. Bij chimpansees kan het slaan op bomen overigens ook een onderdeel zijn van machtsvertoon.

Contact zoeken

De onderzoekers van de ritmische verschillen tussen Oost- en West-Afrika benadrukken in Current Biology de mogelijkheid dat met dit drumgedrag een ‘voorloper’ van de menselijke muzikale vermogens kan zijn gevonden. Het vermogen om te drummen zou dan al aanwezig zijn geweest bij de gemeenschappelijke voorouder van mensen en chimpansees en bonobo’s, die waarschijnlijk ergens rond 8 miljoen jaar geleden leefde.

De Nederlandse psycholoog en primatenonderzoeker Mariska Kret (Universiteit Leiden) is blij met de nieuwe kennis over de ritmische communicatie waarmee chimpanseegroepjes contact met elkaar zoeken. Zoals ze in een e-mail vertelt: „Het streven naar eenheid en verbondenheid met de groep is iets dat chimpansees delen met de mens en veel andere sociale dieren.”

Maar of dat vermogen om te drummen werkelijk al aanwezig zou zijn bij de gemeenschappelijke voorouder van mens en chimpansee is nog lang niet zeker, denkt ze. „Want de bonobo, de mensaap die even ver van ons afstaat als de chimpansee, drumt bijvoorbeeld veel minder en ook heel anders. Zijn ze dat vermogen dan kwijt geraakt? Waarschijnlijk niet. Ze zijn heel vocaal en de vocalisaties hebben betekenis.”

Volgens Kret is het preciezer om te zeggen dat hooguit de capaciteit voor ritmisch gedrag, niet het drummen, al aanwezig kan zijn geweest bij die laatste gemeenschappelijke voorouder. „Chimpansees lijken dit vermogen te hebben behouden of verder ontwikkeld voor dominantie en displays, mensen voor muziek en sociale coördinatie, terwijl bonobo’s het mogelijk in een andere richting hebben ontwikkeld.”

In een korte reactie vraagt op zijn beurt de muziekonderzoeker Henkjan Honing (Universiteit van Amsterdam) zich af hoe sterk het verband met de evolutie van muziek eigenlijk is. „Een grote doorbraak lijkt het me zeker niet. Want dit is geen beatperceptie maar isochronie, het vermogen tot ritmisch bewegen, dat al in meerdere apensoorten is aangetoond.” Zoals Honing al vaak betoogd heeft, is de basis van de menselijke muziek niet het vermogen tot ritmisch bewegen maar het vermogen om ritmes van anderen óver te nemen. En dat is slechts mondjesmaat bij dieren waargenomen, met de kaketoe Snowball als bekendste. Het andere menselijke muziekelement is in de dierenwereld nog veel zeldzamer. Dat is het ‘relatieve gehoor’, het herkennen van een melodie onafhankelijk van de toonhoogte. Vrijwel alle dieren beschikken over een absoluut gehoor, maar mede daardoor herkennen zij niet een melodie als die op een andere toon begint. Voor mensen is dat juist een fluitje van een cent.


Leidt het filteren van water in de duinen tot vervuiling van de grond?

Drinkwaterbedrijven behoren tot de grootste natuurbeheerders van Nederland. Grote duingebieden fungeren als natuurlijke waterzuiveringssystemen. Een lezer vroeg zich af of het zuiveren van drinkwater in de duinen niet tot een vervuiling van de grond leidt. Waar blijft de verontreiniging?

Het rivierwater moet al aan bepaalde normen voldoen voordat het de duinen in mag, vertelt Steven van Duijvenbode, procestechnoloog bij Waternet, dat de Amsterdamse Waterleidingduinen beheert. Dat gebied ten zuiden van Zandvoort is sinds 1853 waterwingebied. „Als er een verontreiniging op de Rijn is, krijgen wij een seintje, vertelt Van Duijvenbode. „Dankzij het Rijn-alarmmodel weten we precies op welk uur die verontreiniging bij ons innamepunt bij Nieuwegein langskomt, dan stoppen we de waterinname. Gelukkig gebeurt dat maar zelden.”

Ruim honderd jaar lang werd er alleen natuurlijk duinwater onttrokken, maar dat leidde op den duur tot flinke verdroging en verzilting. Daarom brengt Waternet sinds de jaren vijftig voorgezuiverd rivierwater uit het Lekkanaal de duinen in om het grondwater aan te vullen. Vandaag de dag voorzien de duinen de hoofdstad en omliggende gemeenten nog altijd in tweederde van het drinkwater – 180 miljoen liter per dag. Ook andere duingebieden zijn belangrijk voor drinkwater.

Watervervuiling komt in vier vormen, legt Luuk Rietveld uit. Hij is hoogleraar drinkwater en urbane watertechnologie aan de TU Delft. Slibdeeltjes, die het zand van de duinen zou kunnen verstoppen, voedingsstoffen die ongewilde algengroei bevorderen, zware metalen en ten slotte microverontreinigingen, zoals pesticiden, ziektekiemen en medicijnresten. De eerste drie worden vooraf uit het rivierwater gehaald. En de meeste microverontreinigingen spoelen gewoon de duinen weer uit, aldus Rietveld.

Wat doen de duinen dan wel? In gemiddeld drie maanden zakt het water door het zand, vertelt Van Duijvenbode, terwijl van nature voorkomende bacteriën zich tegoed doen aan organische microverontreinigingen – grofweg 40 procent daarvan breken ze af. De ene waterdruppel doet er maar zestig dagen over, de andere wel een jaar. Dat is een kwestie van kansverdeling. Van Duijvenbode: „Een druppel moet tussen allemaal zandkorrels door. De ene keer gaat-ie linksaf bij een korrel, dan weer rechtsaf.” Ook fijn voor een constante waterkwaliteit, overigens, aldus Van Duijvenbode. Het inkomende water kan namelijk verschillen in kwaliteit, maar wat de duinen uitkomt, is „mooi vlak”.

Mooi vlak, maar nog niet schoon genoeg. Met pfas kunnen de bacteriën niets. Van Duijvenbode: „Deze stoffen zijn zo goed oplosbaar in water dat ze door de bodem heen fietsen en weer aan de duinen worden onttrokken. Koolfilters in de nazuivering halen het eruit.” De meeste zuivering gebeurt dus buiten de duinen.

De duinen zijn ook belangrijk als buffer. Van Duijvenbode: „We kunnen twee tot drie maanden zonder nieuwe wateraanvoer. Maar daarna is het wel erg droog, hoor. Gelukkig is dat nog nooit voorgekomen.” Tot vervuiling van de duinen leidt het in ieder geval niet. Het beetje slib dat zich in de infiltratiebekkens ophoopt, komt vooral van dode waterplanten en wordt elke 25 jaar verwijderd.


Het ‘luie’ edelgas argon is een veelzijdig werkpaard

Slechts een selecte groep wetenschappers kan pronken met de ontdekking van een element. Binnen dit illustere gezelschap is de Schotse scheikundige William Ramsay een extra bijzonder geval. Hij voegde niet een enkel element, maar een hele groep toe aan het periodiek systeem: de edelgassen. Dat leverde hem in 1904 een Nobelprijs op. Hij kwam de edelgassen op het spoor toen hij in 1894 het kleurloze, geurloze en nauwelijks reactieve argon ontdekte.

Argon is het meest voorkomende edelgas op aarde, doordat het ontstaat bij het radioactieve verval van kalium-40 in de aardkorst en -mantel. 1 procent van elke ademteug bestaat uit argon. Toch werd het edelgas pas eind negentiende eeuw ontdekt. Al zag de Brit Henry Cavendish in 1785 de eerste aanwijzingen.

Cavendish onderzocht de samenstelling van lucht. Hij merkte op dat als hij alle bekende gassen uit een luchtmonster had gehaald, er een kleine bel onbekend gas overbleef. Hij kon niet achterhalen waaruit dit raadselachtige restje bestond.

cards visualization

Ruim een eeuw later stortten Ramsay en de Britse Lord Rayleigh zich op een vergelijkbaar vraagstuk. Rayleigh had ontdekt dat stikstof uit de atmosfeer een hogere dichtheid had dan wanneer hij stikstof uit een chemische verbinding haalde. Hij vermoedde dat het atmosferische stikstof nog een gas bevat. Samen met Ramsay wist hij in 1894 dit mysterieuze gas te isoleren door atmosferisch stikstofgas herhaaldelijk over gloeiend heet magnesium te blazen, waardoor het stikstof bindt aan magnesium en neerslaat als magnesiumnitride.

In hun publicatie (uit 1895) beschrijven Ramsay en Rayleigh hoe ze uit alle macht hebben geprobeerd om het nieuw ontdekte gas een chemische reactie aan te laten gaan met een waslijst aan stoffen. Van zuurstof en waterstof tot roodgloeiend fosfor en kaliumnitraat; nergens reageerde het gas op of mee. Daarom stelden de twee de naam argon voor, naar het Griekse woord voor inactief of lui (argos).

Nauwelijks een jaar later ontdekte Ramsey dat ook heliumgas vrijwel niet reageert met andere stoffen. Dat motiveerde hem om een edelgassengroep toe te voegen aan het periodiek systeem van Mendelejev. Die groep breidde hij al snel uit met neon, krypton, xenon en later radon. Een tijdlang dachten sommige chemici dat deze edele gassen helemaal geen chemische reacties aangaan. Totdat het in de jaren zestig lukte om edelgassen enkele chemische verbindingen te laten vormen. Argon hield langer stand. De eerste argonverbinding (argonfluorohydride) kwam pas in 2000 tot stand – en alleen bij -265°C en onder invloed van uv-straling.

Voor een gas dat chemisch ‘lui’ is, heeft argon verrassend veel toepassingen. Dubbel glas isoleert nog beter als je de ruimte ertussen vult met argon, omdat het slecht warmte geleidt. Daarom wordt het soms ook gebruikt voor het opblazen van duikpakken. Oude documenten kun je beschermen tegen oxidatie door ze afgesloten te bewaren in het niet-reactieve argongas. En in gloeilampen gevuld met argon brandt de gloeidraad niet door.

Net als neon zendt argon helder licht uit als je er een elektrische stroom doorheen jaagt: puur argon kleurt paars, met kwik is het blauw. Blauwgroene argon-lasers worden gebruikt in de oogheelkunde en voor kankertherapie. Het ‘luie’ edelgas wordt dus flink aan het werk gezet.


‘Natuurlijk ben je niet je genen! Maar wie ben je dan wel?’

Dagelijkse woorden zijn het geworden: genen, dna. Iedere dag hoor je wel iemand zeggen dat ‘iets in zijn of haar dna zit’. In gewone taal staat dna voor de menselijke essentie, je blauwdruk. En dat is raar. Want in de wetenschap is dat blauwdrukdenken al decennia achterhaald. Genetici, biologen en psychologen benadrukken juist de complexe interacties tussen genen en omgeving. Niks blauwdruk. Nature en nurture zijn een kluwen.

In slechts een paar gevallen – meestal ernstige ziekten – is één gen verantwoordelijk voor één gevolg. Verder is het zo dat op een menselijke eigenschap heel veel genen ieder een heel klein beetje invloed hebben. Het gezamenlijk effect daarvan wordt de ‘polygenetische score’ genoemd, en de uitwerking daarvan hangt ook af van de omgeving waarin iemand leeft.

Die conclusies zijn te danken aan statistische analyses van grootschalige databestanden met dna die zijn gekoppeld aan enquête-uitkomsten over gedrag, toestand en levensstandaard. De Britse UK Biobank is een bekend voorbeeld. GWAS heet die techniek, een afkorting van ‘genome-wide association studies’. Een uitkomst van zo’n onderzoek is bijvoorbeeld dat duizenden kleine verschillen in het dna (genetische varianten) zijn die verband houden met intellectuele prestaties. De hele polygenetische score daarvan verklaart tot nu toe ongeveer 5 procent van de verschillen in de scores op cognitieve testen. En dat terwijl uit klassiek tweelingenonderzoek meestal blijkt dat verschillen in intelligentie voor ongeveer de helft worden veroorzaakt door genetische verschillen.

Aan het front van deze wetenschap staat de Nederlandse populatiegeneticus Abdel Abdellaoui (43) van het Amsterdam UMC. Vorige maand publiceerde hij in Nature Human Behaviour samen met anderen een groot artikel over het verband tussen sociaal-economische status en erfelijke factoren. Hij wijst daarin onder meer op de genetische consequenties van de steeds grotere concentratie van welvaart in hogere sociale klassen. Omdat in die succesfamilies de partners meestal binnen de eigen (hoogopgeleide) klasse worden gezocht, ontstaan steeds meer genetische verschillen tussen hogere en lagere klassen. Die toenemende ‘genetische clustering’ van goede polygenetische onderwijsscores maakt ongelijkheid binnen de samenleving steeds hardnekkiger.

Mens-zijn is niet zo’n simpele bezigheid

Een simpele boodschap heeft Abdellaoui daarmee niet. Want hij benadrukt óók dat in maatschappelijke ongelijkheid genetische en omgevingsinvloeden bijzonder moeilijk te onderscheiden zijn. Als kinderen bijvoorbeeld door hun biologische ouders worden opgevoed is het effect van hun polygenetische score voor onderwijsprestaties maar liefst twee keer zo groot als wanneer ze door anderen geadopteerd worden.

Voor Abdellaoui is die complexiteit geen probleem, vertelt hij tijdens een gesprek in een Amsterdams hotel. „Integendeel, dat is juist het leuke! Wij mensen hebben een veel te simpel idee over hoe we in elkaar zitten. Maar mens-zijn is niet zo’n simpele bezigheid.” Abdellaoui spreekt enthousiast én bedachtzaam, maar hij is ook moe. Zijn jongste zoon is net een week oud. Na het gesprek bekent hij: „Dit is het langste dat ik tot nu toe van hem weg geweest ben.”

Eerder onderzocht Abdellaoui onder meer genetische scores die verband houden met homoseksualiteit, een conclusie die tot zijn verbijstering werd gebruikt door ondernemers die er een ‘ben-ik-homotest’ uit gingen destilleren. Zoiets werkt helemaal niet op individueel niveau.

Foto Jagoda Lasota

Speelt bij jouw interesse voor verschillen in sociaal-economische status ook je Marokkaanse afkomst een rol?

Abdelloui: „Nee. Is het voor jou van belang? Ik ben er niet veel mee bezig. Als ik in een kamer zit met allemaal witte mensen, dan zie ik niet mijn eigen bruinheid, hahaha. Soms ben ik me ervan bewust. Als ik merk dat iemand mij niet leuk vindt om mijn afkomst. Of juist extra leuk.

„Natuurlijk heb ik veel dingen zelf moeten uitvogelen, omdat ik ben opgevoed door ouders die niet in dit land zijn opgegroeid. Dat was moeilijk, maar achteraf denk ik: het heeft me weerbaarder gemaakt. In mijn wereldbeeld heb ik ook grote veranderingen meegemaakt, onder meer door mijn studie, maar ook omdat aan het begin van de eeuw heel veel ging spelen rond de islam, en mijn zus terminaal ziek werd. Zo’n verschuiving is sociaal en persoonlijk behoorlijk verwarrend, maar in de wetenschap is zo’n verandering juist het mooiste wat je kunt meemaken! Voor mij voelde dat proces bijna als een spirituele reis, en eigenlijk doet het dat nog steeds.”

Hoe kwam je in de genetica terecht?

„Ooit begon ik met informatica, toen stapte ik over naar psychologie en toen naar neurowetenschappen. Steeds verder wilde ik inzoomen op de oorsprong van ons gedrag en wie we zijn. Zo kwam ik bij genetica. Dieper kan niet, als je geïnteresseerd bent in hoe wij functioneren in de maatschappij. En ja, vervolgens zie je de enorme wisselwerking tussen genen en de omgeving.”

Is het dan niet treurig dat er vaak zo’n simpel beeld van genetica bestaat? Dat je ‘je dna bent…’

„Natuurlijk ben je niet alleen je genen. Daar gaat al mijn onderzoek over! Maar wie ben je dan wel? Oké, die genen kies je niet, die krijg je gewoon. Maar die omgeving kies je ook niet. Je bent het product van genen die je niet gekozen hebt en van een omgeving die je óók niet gekozen hebt. Vervolgens kan je wel beslissingen nemen waardoor je omgeving verandert. Maar zelfs die keuzes worden weer beïnvloed door je genen en die eerdere omgeving, die je dus allemaal niet hebt gekozen. Is ‘ik ben mijn genen én mijn omgeving’ dan echt minder treurig dan alleen je genen te zijn?”

Maar als er zoveel wisselwerking is, heeft het dan nog zin om te zeggen dat bijvoorbeeld ‘intelligentie’ ‘50 procent erfelijk’ is?

„Tja, het is moeilijk te scheiden. En zo’n percentage is bovendien sterk afhankelijk van de groep die je onderzoekt en de context. Die 50 procent betekent ook niet wat de meeste mensen denken dat het betekent. Het betekent namelijk niet dat 50 procent van jouw totale intelligentie door genen wordt veroorzaakt. Dat percentage slaat op individuele verschillen in intelligentie, binnen een bepaalde groep mensen. Alleen die verschillen worden daarin verklaard door genetische verschillen, niet de losse eigenschap ‘intelligentie’ zelf.”

Heb je ook je eigen polygenetische scores weleens bekeken?

„Nee. Alleen al omdat dat bij mij niet goed zou werken, omdat ik geen Europese herkomst heb. Naar mijn afkomst heb ik wél gekeken. Die was voorspelbaar: 100 procent Afrikaans, waarvan 30 procent sub-Sahara-Afrikaans. De meeste genetische studies zijn bij Europeanen gedaan. Dat kan je niet goed vertalen naar andere afkomsten.”

Foto’s Jagoda Lasota

Een samenspel van genetische varianten die in Europa samenhangen met bepaald gedrag zal in Azië of Afrika heel anders uitpakken?

„Precies. En de fundamentele reden daarvoor is dat in een andere omgeving en cultuur die genen andere dingen gaan doen. Het pakt anders uit. Maar er is ook een technische reden, door hoe we meten. In GWAS meten we niet direct alle genen zelf, maar werken we met wolken van genetische varianten die samen geërfd worden met de echte oorzakelijke varianten. En de patronen binnen die wolken kunnen verschillen tussen populaties met verschillende afkomst.”

Kijk, alweer een relativering van het belang van die genen!

„Zeker. Er is bijvoorbeeld laatst in een grote Aziatische groep en een grote Europese groep gekeken naar de genetica van depressie. Tussen die twee groepen is dan maar 16 procent overlap tussen genen die depressierisico geven. En als je dan kijkt naar andere eigenschappen zie je bijvoorbeeld dat bij Europeanen genen die samenhangen met een hogere BMI ook het risico op depressie verhogen, maar in Azië is dat juist andersom!”

Wat zeggen die scores dan nog over de kansen van een individu?

„Dat wordt erg moeilijk, want het zijn scores die werken op grote groepen. Op individueel niveau is er zoveel ruis. Een tijdje terug was er een onderzoek naar het genoom van Beethoven, dat was gereconstrueerd uit een haarlok. Nou, volgens de huidige kennis van de muziekgenetica zou hij helemaal niet zo muzikaal zijn, weinig ritmegevoel! Ons hele genetische interactiesysteem is in vier miljard jaar gevormd. Wij moeten echt niet denken dat we dat in twintig jaar kunnen ontcijferen.”

Om uit zo’n armere omgeving te komen heb je kennelijk meer talent nodig dan gemiddeld

Genetisch onderzoek van jou en anderen duikt ook regelmatig op in rechts-radicale kringen, met juist heel simpele en vaak racistische conclusies. Hoe kijk jij daar tegenaan?

„Ik ken onderzoekers die precies om dat mogelijke politieke misbruik wegblijven van de controversiële kwesties, zoals intelligentie. Ikzelf denk dat mijn soort onderzoek die simplistische verhalen juist onderuithaalt. Als je het goed communiceert natuurlijk. Daarom heb ik bij mijn laatste onderzoek zelfs een stripverhaal laten maken! De paar laatste artikelen van mij hebben ook laten zien dat het precies in onderwijsprestaties het moeilijkst is om genen van omgeving te onderscheiden. Dat klontert bij elkaar door hoe we de samenleving hebben georganiseerd.”

Hoe dan?

„We belonen intelligentere mensen met een betere omgeving. Waardoor die een dubbel voordeel krijgen. Dan lijkt alles veel genetischer dan het eigenlijk is. We beginnen al op het twaalfde levensjaar mensen te scheiden in verschillende schoolniveaus. En wie het best kan leren krijgt later de betere baan. En betere leefomstandigheden in een betere buurt. In dit systeem begin je al heel vroeg die genetische effecten te versterken met een betere omgeving. Je geeft dan je kinderen niet alleen de genen van jou en je vrouw maar jij en je vrouw hebben ook allebei een goede baan. En je kan je kinderen veel beter ondersteunen op school, met veel meer boeken in huis. Uiteindelijk heeft dat systeem ook weer invloed op de genetische verdeling van de populatie, over de generaties heen.”

Foto Jagoda Lasota

Maar zo beschrijf je toch precies het proces waardoor er tussen sociale klassen genetische verschillen ontstaan?

„Ja, maar die genetische klontering is heel moeilijk te kwantificeren. Precies omdat het zo moeilijk is om die genetische effecten van omgevingseffecten te onderscheiden. We zagen in Engeland wel een duidelijk regionaal verschil: armere gebieden hebben daar gemiddeld gezien de laagste scores van het land voor gunstige genen voor schoolprestaties. Dat zijn bijvoorbeeld de oude mijnstreken. En de mensen die daaruit weg verhuizen hebben juist weer de meest gunstige schoolgenen van het hele land! Om uit zo’n armere omgeving te komen heb je kennelijk meer talent nodig dan gemiddeld. Die verschillen tussen de regio’s zie je steeds groter worden in de afgelopen eeuw. Toen ik dit onderzoek uitlegde aan mijn moeder zei ze gelijk: ja, zo gaat het ook in ons dorpje in Marokko.”

Om wat voor genen gaat het dan?

„Die genen zijn vaak actief in de hersenen, maar de biologische mechanismen erachter? Geen idee. Wat we wel weten is dat ongeveer de helft van die polygenetische score samenhangt met intelligentie zoals wij dat in onze samenleving meten. En de andere helft van de genetische score bevat heel veel persoonlijkheidsdingen. ‘Openness to experience’ is daarvan een belangrijk onderdeel. Dat hangt ook weer samen met creativiteit. En de score bevat ook veel fysieke en mentale gezondheid.”

Best een complexe boodschap! Het genetisch effect is moeilijk te bepalen, maar je ziet wel genetische verschillen in de samenleving toenemen.

„Je moet die eenvormigheid dan ook niet gaan overdrijven. Ik ben erachter gekomen dat er binnen families ook enorm veel genetische variatie mogelijk is. Binnen één familie is dat vergelijkbaar met de helft van de variatie binnen de héle bevolking! Echt veel dus. Dus ook al ontstaat er zo’n genetische clustering in sociale klassen, dan heb je nog steeds ook binnen een familie met alleen lage opleidingen nog altijd veel kans op een uitschieter, die toevallig net de juiste combinatie van genen krijgt en die dan weer omhoog gaat. Of andersom natuurlijk. Die kans wordt natuurlijk kleiner naarmate die clustering van genetische scores en financiële omstandigheden sterker wordt. Maar het kan nooit een starre zwart-witverdeling worden, want in de praktijk is er altijd beweging tussen de klassen. Er blijft altijd veel variatie.

Bij Dzjengis Khan was je maatschappelijk succes erg afhankelijk van hoeveel militair inzicht je had

„En dat is dus ook zo ongeveer de belangrijke les die we nu uit al die GWAS-onderzoeken hebben geleerd. Eerst dachten de wetenschappers dat ze daarmee alle genen gingen vinden voor alle eigenschappen. Maar wat we vonden waren eindeloos veel genetische varianten, met allemaal een klein effect. Waardoor er superveel combinaties mogelijk zijn, die allemaal net anders uitpakken.”

Moeten we ons nu wel of niet zorgen gaan maken over die sociale clustering?

„Ik heb geen adviezen over wat we met deze complexe conclusies moeten in de praktijk, voor het beleid. Vooral wil ik er achter komen hoe dit soort processen gaan in maatschappijen die net anders in elkaar zitten dan de onze.”

Wat zeg jij tegen politici die zouden zeggen dat verheffing van de lagere klassen niet zo veel zin meer heeft, met jouw onderzoek in de hand. Want de lagere klassen scoren toch minder hoog op dat polygenetische educatiecluster. Jammer!

„Mijn antwoord zou zijn dat dat een vergissing is. Uit onderzoek blijkt dat met een ander onderwijssysteem veel meer winst kan worden gescoord bij mensen met zo’n lage polygenetische score! Misschien is er dan minder winst voor mensen met een hoge polygenetische score. Dat is dan niet eens erg jammer, want juist voor hún maatschappelijk succes is het veel minder belangrijk of ze op een goede school worden gezet of niet.

„Het gaat er ook om welke eigenschappen een samenleving beloont, want dat bepaalt welke sociale en genetische patronen in de volgende generaties versterkt worden. Bij Dzjengis Khan was je maatschappelijk succes erg afhankelijk van hoeveel militair inzicht je had. Dan creëer je toch een andere genetische score voor hoge sociaal-economische status. Veranderingen in de maatschappij kan al die complexe verbanden tussen genen en maatschappelijk succes flink door elkaar gooien.”

Lees ook

Het zit in je genen? Vergeet het maar! (2017)

Onder de titel ‘Dutch Matroesjka’s’ maakte fotograaf Marieke van der Velden tussen 2010 en 2016 een fotoserie over families waarin vijf generaties vrouwen nog in leven zijn (of op dat moment nog waren). Bovenstaande familie woont in Zutphen en bestond destijds uit (met tussen haakjes de leeftijd op het moment van fotograferen): Alie (81, nu overleden), Miep (59), Danny (39), Lindsy (18) en Nena (1)


Bruinvissen tellen in de Yangtze met dank aan oude Chinese poëzie

Die ándere befaamde zwemmer is al niet meer te vinden in de Chinese rivier de Yangtze. De witte rivierdolfijn, ook wel baiji genoemd, werd in 2006 al officieel uitgestorven verklaard. Maar in het troebele, zoete Yangtzewater zwemt nog wel de rugvinloze bruinvis Neophocaena asiaeorientalis. Met de nadruk op ‘nog’, want ook het leefgebied van deze kleine tandwalvis is door de tijd heen sterk geslonken. Om precies te zijn: met zeker 65 procent gedurende de afgelopen 1.400 jaar, schrijven Chinese biologen in Current Biology.

De wetenschappers baseren zich daarbij op een wel heel bijzondere bron: ze lazen 724 oude Chinese gedichten waarin de bruinvissen figureren, en konden aan de hand van specifieke locatiebeschrijvingen (die voorhanden waren in bijna de helft van de gedichten) achterhalen wáár in het stroomgebied van de 6.300 kilometer lange Yangtzerivier de dieren voorkwamen. Die gegevens hebben ze vervolgens vergeleken met huidige data.

De verspreiding van de bruinvissen in de zijrivieren en de bijbehorende meren is sinds de Tang-dynastie (in de jaren 619-907) met maar liefst 91 procent afgenomen, concluderen de auteurs. De aanleg van dammen in de jaren vijftig van de vorige eeuw heeft die afname vermoedelijk versterkt. In de hoofdrivier is het leefgebied geslonken met 33 procent.

Gedicht met illustratie uit een verzameling die in het begin van de zeventiende eeuw is samengesteld.

Dat juist bruinvissen veelvuldig figureerden in de Chinese gedichten heeft volgens de biologen te maken met het feit dat ze, in tegenstelling tot bijvoorbeeld vissen, relatief zichtbaar zijn: ze komen geregeld met hun kop boven water om adem te halen. Ook werden bruinvissen vaak aanbeden omdat gedacht werd dat ze als ‘riviergeesten’ het weer en de visstanden konden voorspellen.

Hoewel er wel wat valt af te dingen op de methode (het kan natuurlijk best zo zijn dat er in een deel van de poëzie sprake was van dichterlijke vrijheid) noemen de wetenschappers hun methode zelf een waardevolle aanvulling op gegevens die worden verkregen uit fossielen, dna en populatietellingen. Ze pleiten ervoor kunst serieus te nemen als bron in biodiversiteits- en klimaatonderzoek. Aan het eind van hun artikel citeren ze uit een gedicht van keizer Qianlong (1711-1799): „Porpoises chased moonlight on silvered tides.”


Met hout uit het lab hoeft er geen boom meer gekapt te worden

‘Ik wist helemaal niets over hout voor dit avontuur”, bekent start-upoprichter Tom Clement. „Als ik nu met mijn vriendin ga wandelen in het bos, betrapt ze me erop dat ik soms even stil sta en aandachtig naar een boom kijk. ‘Is het weer zo ver’, vraagt ze dan?” Een paar jaar terug werkte Clement nog als softwareondernemer, maar na een master bio-informatica gooide hij het roer om. „De biotechnologie is op een punt gekomen dat het ontwerpende wetenschap is in plaats van vooral beschrijvende, zoals de biologie. Dat ontwerpen is waarom ik aanvankelijk verliefd werd op software schrijven. Met biotechnologie komt daar ook nog iets uit wat je kunt vasthouden.”

Clement (31) kweekt hout in zijn laboratorium, uit echte plantencellen, zonder bomen. Het idee ontstond tijdens zijn studie. Met zijn medestudenten verbaasde hij zich erover dat we nog steeds vierkante balken en planken zagen uit ronde boomstammen. Kon dat niet slimmer? „Eerst dachten we aan een vierkant harnas om een boom in te laten groeien, maar dat zou je elk jaar moeten vervangen door een groter exemplaar. Je bent zestig jaar bezig voor je een volgroeide boom hebt.” Langzaam ontstond bij Clement een ander idee: niet een hele boom laten groeien, maar alleen het hout.

Dat is probeert hij nu sinds twee jaar met zijn bedrijf New Dawn Bio. Met plantcelbioloog Ruben van Spoordonk (34), die er een jaar geleden bij kwam, onderzoekt hij hoe je uit losse cellen planken kunt maken. Dit doen ze vanuit een piepklein kantoortje in het midden van een verdieping, op een bedrijventerrein in Wageningen, met een laboratorium dat ze delen met andere jonge biotechnologiebedrijven. Financiële steun krijgen ze via een fonds van de provincie Gelderland, vorig jaar ontvingen ze een ton, en van enkele investeerders.

Vaten of vezels kiezen

Trots laat Clement het eerste gekweekte stukje hout zien. „Wat je nu vast hebt is het allereerste labgekweekte hout in de wereld.” Een echte plank is het nog niet te noemen. Geklemd tussen twee plakjes glas zit het stukje hout, ter grootte van één achtste postzegel, zoals Clement de afmeting zelf omschrijft.

Eerst even terug naar wat hout eigenlijk is. Hout bestaat uit houtvaten (de holle rietjes die het water uit de wortels naar boven brengen) en houtvezels (die vooral stevigheid geven). Allebei zijn het dode cellen, de levende cel maakt eerst de stevige buitenkant, waarna de binnenkant sterft. Samen geven ze ook het patroon van jaarringen. In het voorjaar maken bomen relatief grote houtvaten, in de zomer juist kleinere vaten. „Dat kunnen we namaken in het lab. Onze vraag is wel: moeten we dat willen? We kunnen kiezen of we vooral grote houtvaten maken voor lichter hout of vooral vezels, voor steviger hout.” Zo hoopt hij hout opnieuw te ontwerpen. Sneller ook, verwacht hij. Je kunt het hele jaar rond doorkweken.

Plastic emmer

Clement keek het trucje af van de farmaceutische sector. Plantencelkweek bestaat daar al sinds de jaren vijftig, om medicinale stoffen door die plantcellen te laten maken en eruit te isoleren. Niet met de volledige plant, maar uit losse cellen in een vloeistof. Het begin van houtproductie in het laboratorium is niet anders. In een klimaatkast, een soort koelkast die verwarmt en waarbij het licht overdag steeds aan is, liggen stukjes blad in doorzichtige, ronde bakjes op een gelatine-achtig laagje. Aan de rand groeien klompen nieuwe cellen. „Dat zijn de stamcellen van de planten die vrij eenvoudig tot specifieke cellen kunnen uitgroeien”, zegt Clement. Met suikerwater, de juiste verhouding van plantenhormonen, signaalstoffen en vitamines kunnen de onderzoekers het proces aansturen.

Van de klompjes cellen maken de onderzoekers weer losse cellen. Als een zandkoekje vallen ze kruimelig uiteen. In een schudmachine in het lab dwarrelen de losse cellen in erlenmeyers met suikerwater, met ruimte om weer nieuwe cellen te maken. Hoe donkerder de substantie, hoe meer cellen erin zitten.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="In het laboratorium van New Dawn Bio.

Olivier Middendorp

” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="In het laboratorium van New Dawn Bio.

Olivier Middendorp

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/met-hout-uit-het-lab-hoeft-er-geen-boom-meer-gekapt-te-worden.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/07154550/data131886216-4a13ee.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/met-hout-uit-het-lab-hoeft-er-geen-boom-meer-gekapt-te-worden-6.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/met-hout-uit-het-lab-hoeft-er-geen-boom-meer-gekapt-te-worden-4.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/met-hout-uit-het-lab-hoeft-er-geen-boom-meer-gekapt-te-worden-5.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/met-hout-uit-het-lab-hoeft-er-geen-boom-meer-gekapt-te-worden-6.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/met-hout-uit-het-lab-hoeft-er-geen-boom-meer-gekapt-te-worden-7.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/Ek5rQasrmfv7ZC6izEVqdoxbDHY=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/07154550/data131886216-4a13ee.jpg 1920w”>

In het laboratorium van New Dawn Bio.

Olivier Middendorp

Na die eerste fase is er een groot verschil tussen het bekende proces van de farmaceutische industrie en de methode van New Dawn Bio, in het voordeel van die laatste. Farmaceuten halen maar een heel klein beetje materiaal uit een cel, ongeveer 0,01 procent van het gewicht. De cellen moet je optimaal ‘vertroetelen’ om zoveel mogelijk energie naar het maken van de medicinale stoffen te laten gaan en dat moet vervolgens zorgvuldig worden opgezuiverd. Clement: „Ons proces is veel minder gevoelig. De cellen groeien spreekwoordelijk ook gelukkig in een plastic emmer met suikerwater. Wij willen gewoon dikke, stevige cellen die aan elkaar plakken en het zit in hun dna ingebakken dat ze na de groei vanzelf sterven. Je hoeft niets op te zuiveren.”

Wereldwijd zijn er een paar andere laboratoria die ook houtkweek uit losse plantcellen ontwikkelen. Maar er is een belangrijk verschil, de andere laboratoria maken losse vezels en plakken die in de juiste vorm aan elkaar met een 3D-printer. New Dawn Bio ontwikkelde een andere methode, waarbij de cellen zelf zorgen dat ze aan elkaar plakken. Hoe dat werkt? Clement glimlacht. „Er loopt een patentaanvraag voor onze methode. Onze techniek hou ik voorlopig geheim.”

Hoogleraar plantengenetica Remko Offringa van de Universiteit Leiden kent de start-up, maar is er niet aan verbonden. Hij onderzocht en vond de genen die een cel aanzetten om een houtcel te worden. „Daardoor is het inderdaad mogelijk om losse cellen aan te zetten tot houtvorming. Het is heel knap dat ze nu een stukje hout gekweekt hebben in een schaaltje. Of het ook de kwaliteit van echt goed hout zal hebben, kan ik nu niet zeggen. Er zitten nog veel stappen tussen.”

Het is voor ons slim om in het duurdere segment te beginnen

Tom Clement
New Dawn Bio

Het droomdoel van New Dawn Bio is al het gezaagde hout in de wereld via gekweekt hout leveren, zodat bossen ongestoord CO2 uit de lucht kunnen blijven vastleggen. „Nu eindigt maar 5 procent van het gekapte hout in een verzaagd product. De rest gaat verloren aan afgezaagde takken, hout voor papier, als biobrandstof, zaagverlies. Houtverwerkers gaan wel inventief om met de resten, maar die belanden al snel weer in de verbrandingsoven.” Daarnaast worden bomen die je niet kapt veel ouder. „En juist relatief oude bomen nemen veel CO2 op.”

Om te onderzoeken hoe duurzaam zijn hout kan worden, dook Clement ook de suikerproductie in. Labhout groeit zonder bladeren, waardoor de cellen niet hun eigen voedsel kunnen maken. Dat gebeurt normaal gesproken in de bladgroenkorrels van de bladeren. Uit CO2 en water ontstaat met zonlicht suiker en zuurstof. De losse cellen krijgen nu suiker via het water waarin ze drijven. Minder hout uit het bos betekent dat er meer suiker nodig is. Om al het gezaagde hardhout dat de wereld gebruikt te kweken, is ongeveer 400 megaton suiker nodig, berekende Clement. „Dan zouden we ongeveer drie keer zoveel suiker moeten produceren. Dat klinkt veel. Aan de andere kant, nu is het areaal van suiker op alle landbouwgrond nog geen half procent.”

Zeldzame tropische soorten

Hoewel het eerste stukje hout nog heel klein is, denkt Clement al in grote projecten. Goed, de eerstvolgende stap is nog een onderzetter, hij heeft ondertussen al bedacht waar zijn eerste markt zit. „Het is voor ons slim om in het duurdere segment te beginnen, denk bijvoorbeeld aan zeldzame tropische houtsoorten. Daar doen we nu proeven mee.” Een spannend idee is het namaken van Fichtenholz voor violen. „Dat is vurenhout dat hoog in de Alpen heel langzaam en constant groeit. Het geeft een prachtige klank. Er bestaat een wachtlijst van tien jaar om aan dat hout te komen.” Ook heel praktische projecten staan op de wensenlijst, zoals houten tafels met ronde hoeken en gaten voor tafelpoten er al in. Kweekhout kun je direct in de juiste vorm laten groeien.

Het lijkt een grote stap, van kleine fragment hout naar hele tafels. Maar, zegt Clement, opschalen is op celniveau niet zo moeilijk. „Of we nu een onderzetter maken of een vleugel voor een Boeing, het is hetzelfde trucje. Natuurlijk moeten we dan wel een fabriek bouwen waarin dat kan. „De uitdaging is vooral om hout te maken dat mooi en indrukwekkend is.” Maar makkelijk is het natuurlijk niet. „Anders was het al wel gedaan.”


De ideologische scriptschrijvers van de film van Donald Trump vormen een bont anti-liberaal gezelschap

Hij moest zich even hernemen, toen ik hem bij een lunch aan het Netherlands Institute for Advanced Studies (NIAS) in Amsterdam vroeg wat hij vond van Amerika’s vicepresident JD Vance. „Een vreselijke man! Puur gedreven door ambitie.” Maar Philip Gorski is eerst en vooral een wetenschapper, die onderzoek deed naar de opkomst van christelijk nationalisme in de Verenigde Staten, een belangrijke factor in het succes van Trump – en Vance.

Met godsdienstsocioloog Samuel Perry publiceerde hij drie jaar geleden The Flag and the Cross, een historische en sociologische studie van ‘wit-christelijk nationalisme’ in de VS dat een grote rol speelde in de eerste verkiezing van Trump in 2016. Dit nationalisme, gedrenkt in racisme, anti-liberalisme en nostalgie naar een gedroomd verleden, voert spiritual warfare tegen de ‘lege’ seculiere samenleving.

Christelijk nationalisme is uit op politieke macht om staat en samenleving radicaal te hervormen. Gorski en Perry waarschuwden dat het de democratie bedreigt, maar putten hoop uit de spreiding van machten. Trump mag een dictator willen zijn, het is onwaarschijnlijk dat het hem lukt, was hun conclusie.

Hoe kijkt hij daar nu naar? Een week na de lunch ontvangt Gorski me op zijn kamer in het NIAS, om te vertellen hoe hij de situatie in de VS nu beoordeelt, drie jaar na zijn boek en de eerste honderd dagen van Trump II.

Wat zag u in het boek goed en waar heeft u steken laten vallen?

„Toen het net uit was, werd me vaak alarmisme en pessimisme verweten, nu denk ik: we waren niet pessimistisch genoeg. Wát Trump nu doet verbaast me niet, maar de snelheid waarmee het gebeurt is schokkend. Wat me ook verbaast is hoe snel allerlei instituties zijn gezwicht. Wij dachten boek nog: Amerika is geen Hongarije. Maar kijk eens hoe advocatenkantoren, universiteiten en bedrijven nu door de knieën gaan.”

Is het verzet van Harvard niet bemoedigend?

„Ja, maar ook die universiteit staat alweer onder druk om te buigen. Het gaat niet alleen om federaal geld, Amerikaanse elite-universiteiten zijn enorm afhankelijk van rijke donors. De topbestuurder van zo’n universiteit is constant bezig geld binnen te halen. Dat maakt universiteiten kwetsbaar. Sommige donors staan dicht bij Trump en dreigen te stoppen, ook bij Harvard.”

U was toen niet pessimistisch genoeg. Bent u nu niet té pessimistisch? Hij daalt in de peilingen.

„Trump is zo’n grillige en chaotische figuur, dat je niet kunt voorspellen hoe het zal gaan. Soms word ik wakker en weet ik zeker dat de VS een full-blown autoritaire staat worden. Andere ochtenden heb ik hoop dat er nog een opening is voor verzet. Heel veel zal afhangen van wat er het komende halfjaar gebeurt.”

Is trumpisme een ideologie?

„Niet zoals marxisme of liberalisme, met een aantal basisprincipes en een theorie over de samenleving en over de geschiedenis. Het is eerder een persoonlijkheidscultus die werkt als een ideologische magneet. Rond Trump heeft zich een coalitie gevormd van ongelijksoortige groepen die niettemin een paar fundamentele dingen gemeen hebben. Namelijk de wil tot macht én een gedeeld vijandbeeld. Ze verafschuwen de liberale, democratische gevestigde orde en willen die omverwerpen.”

Laten we ze langslopen. Maar eerst: is er een historisch precedent?

„Zeker. Het idee dat dit iets totaal nieuws zou zijn in de VS, klopt niet. Na de Burgeroorlog (1861-1865) bestond in het Zuiden een tiranniek eenpartijregime, gebouwd op raciaal terrorisme. Je zou kunnen spreken van de southernification van de Amerikaanse politiek die zich nu voltrekt, een ‘verzuidelijking’. Er zijn tal van overeenkomsten. Het Zuiden had de grote leugen dat de Burgeroorlog niet over slavernij ging maar over de rechten van staten. Trump heeft de leugen van de ‘gestolen’ verkiezing van 2020. Hij bouwt zo voort op de mythe van de lost cause, de nobele strijd die onrechtvaardig is verloren en opnieuw moet worden gevoerd. In bredere zin zou je kunnen zeggen dat de politieke culturen van Noord- en Zuid-Amerika naar elkaar toegroeien. Ons idee was altijd: ja, dáár hebben ze sterke mannen en dictaturen, maar wij zijn democratisch. Dat gaat niet langer op.”

Nu die bloedgroepen in de MAGA-coalitie, Make America Great Again. Welke onderscheidt u?

„Ik heb het meest onderzoek gedaan naar wit-christelijk nationalisme, maar ook dat is geen homogene beweging. Verreweg het bekendst zijn de evangelicals, die geloven in persoonlijke overgave aan Jezus en in een christelijke samenleving, met anti-abortus als speerpunt. Zij kwamen op in de jaren zeventig en tachtig maar ze zijn niet meer zó belangrijk. Op die bekende foto van religieuze leiders die in het Witte Huis met Trump bidden, staan geen evangelicals om hem heen, maar kopstukken van het pentecostalism, de pinksterbeweging. Die horen bij onafhankelijke kerken die vaak ontstaan rond een charismatische prediker.”

Ook katholieken spelen een rol.

„Ja, dat is de derde subgroep. De ultraconservatieve katholieken die bedenkingen hebben bij de scheiding tussen kerk en staat en vaak het Spanje van Franco of het Portugal van Salazar romantiseren. Zij beroepen zich op traditionele katholieke theologie en metafysica en hebben meer intellectuele vuurkracht dan de andere groepen. Daarom spreken ze hogeropgeleiden aan zoals JD Vance. Of de politicoloog Patrick Deneen, die een boek schreef over het falen van het liberalisme, Why Liberalism Failed (2018). Inmiddels pleit hij voor regime change.”

Foto Jordan Gale/The New York Times/ANP, Foto Shutterstock, Foto Allison Dinner/EPA

Dat is al een behoorlijk bont gezelschap. En de vierde stroming?

„De minst bekenden zijn de zogeheten christelijke ‘reconstructionisten’, een overtuiging met wortels in de negentiende eeuw. Zij willen de Instituties (1536) van Calvijn actualiseren en dromen van een theocratie zoals hij die volgens hen destijds vestigde in Genève. Een samenleving die is ingericht volgens bijbelse wetten, met name die uit het Oude Testament. Een kopstuk van hun beweging is de theoloog Douglas Wilson, die ook christelijke fictie schrijft, een populair genre in de VS. Ze zijn ‘post-millennialisten’, dat wil zeggen ze geloven dat Jezus pas zal terugkeren op aarde nadát het Duizendjarig Koninkrijk Gods is gevestigd, niet andersom. Eerst moet Satan worden verslagen.”

Yoga-moeders gingen zich zorgen maken over vaccins, belandden bij QAnon of andere complottheorieën en zitten nu bij MAGA

En de christenen zijn dan nog maar één deel van de MAGA-coalitie?

„Naast hen kun je nog zeker vier andere groepen herkennen. Allereerst de ‘broligarchs’, tech-magnaten zoals de miljardairs Peter Thiel, Jeff Bezos en Elon Musk. We hebben allemaal kunnen zien hoe belangrijk Musk voor Trump is, als man die de ambtenarij zou saneren. Dan zijn er de anti-feministen van de ‘manosfeer’ met idolen als Joe Rogan, Andrew Tate en Jordan Peterson. Zij willen jonge mannen die zich belaagd voelen door het feminisme masculiene eigenwaarde bijbrengen, met vechtsporten en zo. Weer iets anders zijn de ‘nativisten’ die ijveren voor herstel van de witte meerderheid en vinden dat Amerikanen meer kinderen moeten krijgen. Er is een groep die zich ‘de volle pijlkoker’ noemt, de full quiver. Die koker moet gevuld zijn met twaalf, zestien of achttien kinderen. Ten slotte zijn er de hardcore witte supremationisten en hun milities, de Proud Boys en dat soort groepen. Natuurlijk lopen al die stromingen ook door elkaar.”

De zwenking van Silicon Valley, ooit hip en liberal, heeft mensen verrast. Eigenbelang?

„Geld is een belangrijke factor. Maar er zit ook een futuristisch wereldbeeld achter dat drijft op technologie, een apocalyptisch soort spiritualiteit en op sciencefiction. Dat is geen toeval. Noord-Californië, waar Silicon Valley ligt, was vanaf de jaren zestig brandpunt van de new age en human potential movement, een alternatieve cultuur die streefde naar volle ontplooiing van menselijke vermogens. Veel tech-pioniers zijn geworteld in die cultuur. Complottheorieën – toen nog vooral linkse – hoorden erbij, net als wantrouwen jegens instituties. Die hele beweging is naar rechts geschoven. Corona heeft een grote rol gespeeld. Yoga-moeders gingen zich zorgen maken over vaccins, belandden bij QAnon of andere complottheorieën en zitten nu bij MAGA.”

JD Vance is erg intelligent, maar ook venijnig en diep hypocriet

Als u ze bij elkaar neemt, over hoeveel Amerikanen hebben we het?

„Zo’n veertig procent, misschien wat minder, rond de dertig of vijfendertig. Dat zijn dan de ‘always Trumpers’. Het is geen meerderheid maar ze zijn beter georganiseerd en gemotiveerd dan anderen.”

Dank voor het onrustbarende tableau. Nu graag een paar kopstukken rond Trump, hoe moeten we die plaatsen? JD Vance?

„Een sleutelfiguur, omdat hij een brug is tussen de verschillende elementen van de MAGA-coalitie. Hij past sinds zijn bekering helemaal in het conservatief-katholieke segment, maar hij heeft ook banden met de techsector, waar Peter Thiel hem onder zijn hoede heeft genomen. Hij is bevriend met Curtis Yarvin, een rechtse revolutionair die droomt van een Amerikaanse koning die het land gaat leiden als een ceo. En hij is geloofwaardig voor lager opgeleiden, door zijn eenvoudige afkomst in de Appalachen. De man is erg intelligent, maar ook venijnig en diep hypocriet. Dat maakt hem zo wendbaar. Echt een opportunist.”

Musk is teruggetreden als grote schoonmaker van DOGE. Wat was zijn rol?

„Hij is de archetypische broligarch. Maar ook een man die gelooft in creatieve chaos. Musk heeft gezegd dat hij ‘legioenen’ wil bouwen voordat de Apocalyps uitbreekt. Bij hem en andere tech-miljardairs zie je een bizarre mengeling van christelijk Eindtijd-denken en sciencefiction, waarmee ze zijn opgegroeid. Het idee is dat de aarde afstevent op een duivelse wereldregering die we koste wat kost moeten zien te ontregelen. Anders zit er niks anders op dan de planeet ontvluchten en de mensheid elders opnieuw lanceren. Dat is het post-humanisme van deze mensen, dat een hoge vlucht heeft genomen door AI en het internet.”

Dat lijkt me niks voor Trump. Heeft hij niet meer gemeen met iemand als de reactionair Steve Bannon, die tegenover Musk staat?

„Bannon is een Traditionalist, dat is een categorie apart. Dat zijn diep reactionaire anti-modernisten die geloven dat er ooit een Gouden tijdperk heeft bestaan met een mystieke eenheid van religie en politiek. Die is verloren gegaan maar naar die traditie, die veel ouder is dan het christendom, moeten we terug. Ook dat heeft een jarenzestigkant: ze putten uit hindoeïstische filosofie en het idee van een kosmische cyclus die van licht naar donker gaat en weer terug. We zouden ons nu bevinden in het kali-yuga, de donkerste periode, voorafgaand aan een nieuwe cyclus. Eerst moeten we door een totale destructie heen, voordat er iets nieuws kan worden geboren.”

Hoe past Trump in zijn eigen beweging?

„ Over hem kan ik lang peinzen. Kijk, je wordt in Amerika geen president omdat je zo’n uitgewerkte ideologie hebt maar omdat je op het juiste moment komt. Twintig jaar geleden had Trump geen schijn van kans gehad, nu was een flink deel van de samenleving rijp voor hem. Psychologisch gezien is hij een narcistische sociopaat, vandaar die onophoudelijke leugens en zijn complete schaamteloosheid. Dat laatste spreekt mensen aan. Hij is een salesman, die mensen vertelt wat ze willen horen, en op zijn rallies een komiek die materiaal uitprobeert. Hij is kortom een performer, dat is hij nu ook als president. Aanvankelijk wilde hij filmregisseur worden. Dat ging niet door, dus heeft hij van zijn hele leven een soort film gemaakt. En nu zitten we allemaal in zijn film.”

Foto Getty Images


Column | Vergeet niet de losers te herdenken

Na een week vol herdenkingen en kransleggingen bij monumenten, kan het geen kwaad eens preciezer te kijken naar wat en wie er op een monument terechtkomt. Zeker als dat inzicht biedt in wat een belangrijke grondtoon vormt in een cultuur (u herinnert zich nog dat ik vorige keer een lans brak voor meer geo-ideologische geletterdheid, welnu, dat begint met je verdiepen in de cultuur, geschiedenis en context van zo’n ideologische stroming).

De afgelopen tijd was ik in het zuidwesten van de VS. Dat was weer even een goede reality check: het is niet overal zo netjes aangeharkt als in voortuinen van uw stadswijk. Sterker nog, je kunt in staten als Californie, Utah, Arizona of Nevada gewoon verdwijnen als je wilt. Opgaan, ondergaan in de wildernis, eindeloos rijden zonder een ziel tegen te komen of iets bewoonds te zien (zoals een paar jaar geleden nog een echtpaar dat dacht dat ze met een extra flesje water in de rugzak wel eventjes op zoek konden gaan naar The Joshua Tree van de cover van U2, maar daarbij verdwaalden en door verdroging stierven).

Op een vooruitgesprongen rotspunt aan de rand van één van de diepste ravijnen ter wereld, de Grand Canyon in Arizona, is een gedenkteken opgericht. Op de plaquette staan de namen gespeld van de expeditie die in 1869 onder leiding van John Wesley Powell de wildernis van de ‘Black Canyon’ van de rivier de Colorado in kaart wilden brengen. Powell, een eenarmige veteraan uit de Amerikaanse Burgeroorlog, kon na de oorlog zijn draai niet vinden. Hij werd professor geologie maar bleef een thrill seeker. Samen met een groepje andere avonturiers en drifters voer hij op 24 mei 1869 de Green River in Wyoming op, in de richting van de kloof. Na een paar dagen waren er van de drie boten al twee kapotgeslagen op de onverwachte stroomversnellingen en watervallen. Drie van de 14 reisgenoten zagen het niet meer zitten. De broers Oramel en Seneca Howland en een vriend hadden er genoeg van (sommige historici menen dat ze Powells leiderschap ook zat waren), en sloegen een eigen route in. Het liep niet goed af. De groep van Powell werd door de rivier de Colorado op 30 augustus levend uit Grand Canyon gespuugd. Maar van de Howlands werd nooit meer iets vernomen.

Verbleekt plastic bordje

Een halve eeuw later zette het Amerikaanse Congres er een monument neer, om de expeditie te eren, maar hun namen ontbraken. (Veel later is er een plastic bordje bijgekomen, inmiddels verbleekt, waarop de geschiedenis van de expeditie kort wordt verteld, met bij de Howlands de kanttekening „and they were never heard of”.)

Dat was in 1915, amper drie jaar nadat de staat Arizona sowieso pas officieel tot de Verenigde Staten toetrad. In die nieuwe staat was geen ruimte voor losers. Mogelijk was het anders geweest als de Powell-groep was verdronken, en de Howlands de eindstreep hadden behaald. Want zo gaat het er aan toe aan de Frontier: the winner takes it all. De strijd, de oorlog, de competitie is pas ten einde als er een winnaar is. Die wordt dan vereeuwigd, de rest wordt vergeten of weggestopt. De goudzoeker dit het goud vindt, wint. Van de rest vind je hoogstens nog een botje ergens in zoutbodem van Death Valley.

In zijn nieuwe boek Lincoln’s Peace prikt de Brown historicus Michael Vorenberg in de nauwelijks geheelde wond die het jonge Amerika van na de Burgeroorlog is. Zijn stelling? De Amerikanen hebben hun eigen land en bevolking nog maar heel kort ontgonnen. De Amerikaanse Burgeroorlog is amper voorbij. En zelfs die vrede is een illusie. Amerikaanse kolonisten meenden zich eind 18de eeuw vrij te vechten van Europese vorsten en tirannen, maar kwamen nooit los van de wereldmarkt. Ze meenden in de loop van de 19de eeuw de wildernis in het Westen te ontginnen, maar moesten daarvoor duizenden indianen vermoorden en wegmoffelen. Lincoln probeerde in 1865 Noord en Zuid te verzoenen, maar werd doodgeschoten voordat hij ‘zijn’ vrede kon stichten.

Iedereen een eerlijke plek

Die vrede is er dus nooit echt gekomen, en de wildernis is nooit echt getemd.

Er kwam geen echte reckoning, geen high noon en geen settlement, waarna iedereen een eerlijke plek kreeg, de losers incluis. De manifest destiny kent immers alleen overwinning, exploitatie en uitbuiting. Trumps terugkeer naar de retoriek van Andrew Jackson (hij liet diens portret in het Oval Office hangen) en zijn omarming van de monroedoctrine grijpen terug op die grondtoon. Dat is overigens een toon van nog helemaal niet zo lang geleden, en eentje die in zijn eigen nabije familiegeschiedenis doortrilt. Opa Frederick Trump ontvluchtte de dienstplicht in Beieren, en profiteerde van de Goldrush eind 19de eeuw door hotels en bordelen te openen waar de ongelukkige goudzoekers hun laatste bezittingen vergokten en verdronken.

Het Westen van de VS boomt nog steeds. Los Angeles, Las Vegas, Phoenix zijn de snelst groeiende steden in de VS. Maar onder de vernis van neonreclames en het asfalt van de six lane highways liggen de oude wonden te broeien. Of het nu om wegkwijnende indianen in doelloze reservaten gaat, ronddolende fentanylverslaafden in de bermen van die highways, of diep gefrusteerde, racistische Confederates in het Zuiden.

We zijn soms weleens een beetje jaloers op het ‘can do-gevoel’ en de winnaarsmentaliteit van die Amerikaanse Frontiercultuur.

Maar bedenk dan: zalig het land waar slachtoffers, minderheden en zelfs losers niet worden weggemoffeld, wél monumenten krijgen, en waar tijdens herdenkingen eindeloos wordt gezeurd over wie we zijn vergeten.

Beatrice de Graaf is hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen in Utrecht.