Sporten in tijden van conflicten – bij de Spelen in Parijs moeten de prestaties de aandacht trekken

Wie zich dezer dagen in Parijs begeeft, loopt vroeg of laat tegen vriendelijke mensen in paarse hesjes aan. Ze staan op de perrons van metrostations, bij wegversperringen en sportlocaties, soms ogenschijnlijk willekeurig op de hoek van een straat. Waar je ze ook tegenkomt, de vrijwilligers van de Olympische Spelen begroeten je met een glimlach en wijzen je, al dan niet in het Engels, de weg.

Dat is weer even wennen. Na twee Olympische Spelen (Tokio zomer 2021, Beijing winter 2022) omgeven door strenge coronamaatregelen, hoef je niemand te vragen of je een voet buiten je hotel mag zetten. Of krijg je elke dag een staafje in je neus geduwd om te controleren of je niet ziek bent en je kunt gewoon van A naar B reizen op jouw manier.

In aanloop naar de openingsceremonie deze vrijdag is de Franse hoofdstad compleet veranderd. Er zijn wegen, bruggen en pleinen geblokkeerd, metrostations gesloten, stickers op het wegdek verschenen die olympische rijbanen markeren, de oevers van de Seine volgebouwd met tribunes en aan de Eiffeltoren hangen olympische ringen.

Parijs lijkt klaar voor de Olympische Spelen. Dat zal tot genoegen zijn van het Internationaal Olympisch Comité (IOC). Een paar weken geleden publiceerden verschillende Franse media een ingezonden brief van IOC-voorzitter Thomas Bach. „Laten we samenkomen om te vieren en te genieten van een spectaculaire Olympische Spelen in Parijs”, schreef de Duitser. „Allez les Bleus!”

Het zijn woorden die Bach in het verleden vaker heeft laten horen, maar dit keer zal er meer urgentie achter gezeten hebben. Het plaatsvinden van de Spelen in een van de meest iconische steden ter wereld komt voor het IOC op het juiste moment.

Vijftien miljoen bezoekers

De laatste drie edities kampte het grootste sportevenement ter wereld met dalende kijkcijfers. Het effect van coronamaatregelen speelde daarbij een rol, met lege tribunes die voor een doodse sfeer zorgden. En de Aziatische tijdzones waarin de Spelen zich voltrokken (naast Tokio en Beijing ook het Zuid-Koreaanse Pyeongchang, winter 2018) leidden ertoe dat het overwegend westerse tv-publiek minder interesse toonde.

Daarbij kreeg het IOC te maken met imagoproblemen: van schandalen zoals het Russische staatsgestuurde dopingprogramma in Sotsji in 2014, tot hogere kosten die in zowel Rio de Janeiro (zomer 2016) als Tokio de lokale organisatie honderden miljoenen euro’s verlies opleverden. Het animo voor het organiseren van het evenement daalde drastisch. En spraken de Spelen de jeugd nog wel genoeg aan?

Vrijwilligers op Roland Garros, waar het olympisch tennistoernooi plaatsvindt.
Foto/Andy Wong/AP

Binnen de olympische beweging is er hoop dat deze editie daar verandering in kunnen brengen. De voortekenen zijn goed: de Franse organisatie rekent erop binnen het budget van 9 miljard euro te blijven en uiteindelijk geen verlies te draaien dankzij het gebruik van tijdelijke stadions en al bestaande accommodaties. Er staan nieuwe sporten als breaking, golfsurfen en sportklimmen op het programma. In de achttien dagen dat het toernooi zal duren verwacht Parijs zo’n vijftien miljoen bezoekers.

Het IOC richt er ook graag de aandacht op dat dit de eerste Spelen zijn waar evenveel vrouwen als mannen aan meedoen, wat niet helemaal klopt omdat er net iets meer mannen meedoen. En dit moeten de duurzaamste Spelen ooit worden, met de bouw van koolstofarme gebouwen en het gebruik van hernieuwbare energie in het olympisch dorp en het inzetten van emissievrij vervoer voor sporters en officials. Al hebben verschillende landen toch besloten airconditioning mee te nemen voor de hotelkamers in het dorp om ervoor te zorgen dat hun olympische equipe minder last heeft van de hitte.

Bubbel van sportfestijn

Tegelijkertijd was er deze eeuw niet eerder een periode waarin geopolitieke verhoudingen zo op scherp stonden ten tijde van een Olympische Spelen. Hoewel het IOC graag predikt dat het evenement apolitiek is en het hun missie is om vrede te promoten, is het de vraag of de realiteit van de oorlogen tussen Oekraïne en Rusland en tussen Israël en Hamas in Parijs buiten de bubbel van het sportfestijn blijft.

IOC-voorzitter Bach zei in november vorig jaar voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties dat de wereld „in een gevaarlijke, neerwaartse spiraal” zit. Bach was in New York om de behandeling van het olympisch bestand bij te wonen. Deze afspraak, om tijdens de Spelen een wapenstilstand af te kondigen in alle conflicten over de wereld, stamt uit de tijd van de oude Grieken en werd met 118 stemmen voor, twee onthoudingen en geen tegenstemmen als VN-resolutie aangenomen.

Net als Syrië onthield Rusland zich van stemmen, uitgerekend het land dat eerder het olympisch bestand overtrad door Georgië (2008), de Krim (2014) en Oekraïne (2022) binnen te vallen. Het land is, samen met Wit-Rusland, sinds de invasie van Oekraïne niet welkom op de Spelen: sporters uit beide landen mogen alleen onder neutrale vlag meedoen als ze geen associaties hebben met het nationale leger. Vlaggen, uitkomen in teamverband en andere nationale uitingen zijn verboden.

Er zouden veertien sporters uit Rusland en zeventien uit Wit-Rusland op die manier meedoen in Parijs. Maar vorige week onthulde een mensenrechtenorganisatie dat zeventien van hen toch op een of andere manier de Russische invasie hebben gesteund. Maar volgens de organisatie zijn alle neutrale deelnemers zorgvuldig gescreend.

Oekraïense sporters zijn door hun NOC geïnstrueerd ‘de vijand’ zoveel mogelijk uit de weg te gaan. En ondanks regel 50 van het Olympisch Handvest, dat voorschrijft dat sporters zich moeten onthouden van politieke uitingen tijdens de Spelen, heeft de Oekraiënse wereldrecordhoudster hoogspringen Jaroslava Mahoetsjich al aangekondigd zich in Parijs tegen de Russische invasie van haar land uit te zullen gaan spreken.

Een anti-terrorisme brigade voor de voetbalwedstrijd tussen Israël en Mali.
Foto Dave Hunt/EPA

Waar de sportwereld zich vrijwel homogeen tegen de Russische invasie keerde, is dat bij het conflict tussen Israël en Palestina veel diffuser. Israëlische sporters zijn welkom onder hun eigen vlag, tot grote woede van de Palestijnen en hun medestanders. Zo verscheen vorige week een filmpje van een pas verkozen Franse volksvertegenwoordiger die zei dat de Israëliërs niet welkom waren.

Eerder dit jaar weigerden de Ierse basketbalsters handen te schudden met tegenstander Israël voor aanvang van een wedstrijd. Of dat ook op de Spelen zal gebeuren, valt te bezien; het IOC houdt streng toezicht. Op de Spelen in Tokio weigerde een Algerijnse judoka in actie te komen tegen een Israëliër en dat kwam hem op tien jaar schorsing te staan.

De Franse overheid kondigde extra veiligheidsmaatregelen aan voor het Israëlische team, dat nu 24 uur per dag onder bewaking staat. Tijdens het groepsduel tussen de voetbalelftallen van Israël en Mali, woensdag in Parc des Princes, werd een ‘anti-terreurcordon’ opgetrokken van duizend agenten. In het stadion kon het Israëlische volkslied rekenen op boegeroep.

Doping

Naast de geopolitieke spanningen zijn er ook sportieve kwesties die het succes van de Spelen in de weg kunnen staan. Al maanden is antidopingorganisatie WADA, voor de helft gefinancierd door het IOC, mikpunt van kritiek nadat was onthuld dat tientallen Chinese zwemmers waren betrapt op doping zonder (tijdelijk) geschorst te worden. Enkelen van hen komen ook in Parijs in actie.

En nog voordat de Spelen officieel begonnen zijn, is er sprake van het eerste geval van dierenmishandeling. Het kostte de Britse amazone Charlotte Durjardin haar startplek. Na deze Spelen zal op dat vlak iets veranderen: in de moderne vijfkamp moeten over vier jaar niet de paarden, maar de deelnemers zelf over obstakels springen.

Toch willen het IOC en de Franse organisatie er de beste Olympische Spelen ooit van maken. De aandacht moet uitgaan naar spannende duels, zoals tussen Femke Bol en Sydney McLoughlin op de 400 meter horden. Naar mooie prestaties, de Amerikaanse atleet Noah Lyles wil vier keer goud winnen op sprintnummers. Naar het Spaanse superduo Carlos Alcaraz en Rafael Nadal, op zoek naar tennisglorie. Of naar de Amerikaanse turnster Simone Biles die uit is op eerherstel nadat ze in Tokio kampte met mentale problemen.

De Spelen gaan in ieder geval beginnen met een openingsceremonie zoals die nog nooit is vertoond. In plaats van een ceremonie in een stadion worden vrijdagavond boten met olympische sporters losgelaten bij Pont d’Austerlitz, waarna ze over de schoongemaakte Seine langs de in glorie herstelde Notre Dame varen.

Ruim 300.000 mensen worden verwacht op de kades langs het zes kilometer lange traject. Na drie uur eindigt de boottocht voor de Eiffeltoren en wordt het olympisch vuur ontstoken. De toeschouwers in Parijs en de tv-kijkers over de hele wereld moeten dan het beste hebben gezien van de grandeur en allure die stad en Spelen te bieden hebben.

Lees ook

In beeld: Parijs was een eeuw geleden ook een olympische stad

De start van de 10.000 meter voor mannen in het Stade Yves du Manoir.


In Zambia kijkt iedereen naar topscorer Barbra Banda. ‘Vroeger gaf niemand iets om vrouwenvoetbal’

Op een stoffig hobbelveld in een buitenwijk van de Zambiaanse hoofdstad Lusaka klinken geluiden die elke voetbalouder kent. Er wordt flink geschopt en de scheidsrechter fluit. Omstanders uiten hun frustratie of juichen toe. Maar zo was het niet altijd, vertelt Kangwa Kaluba (46), coach van het meisjesteam Bauleni dat binnen de lijnen staat. „Nog geen vijf jaar geleden zouden hier alleen wat familieleden en trainers staan.” Nu staat de zijlijn van hoekvlag tot hoekvlag vol met enthousiaste toeschouwers. Op de vraag wie daar verantwoordelijk voor is, antwoorden ze allemaal: Banda.

Barbra Banda, captain van het nationale team, op een na duurste speelster ter wereld en topscorer van de Amerikaanse profcompetitie NWSL. Bij de Olympische Spelen van Tokio in 2021 maakte de toen twintigjarige Banda drie doelpunten tegen Nederland, dat de groepswedstrijd met 10-3 won. De spits begon haar carrière onder coach Kaluba bij Bauleni. Nog maar zestien jaar maakte ze de overstap naar de Zambiaanse topploeg Green Buffaloes. Daarna volgden teams in Spanje en China, tot haar transfer, maart dit jaar. naar het Amerikaanse Orlando Pride, dat 676.000 euro voor haar betaalde aan Shanghai Shengli.

Banda (24) maakt altijd en overal doelpunten. Ze was topscorer in China, scoorde als enige voetballer (m/v) ooit in twee wedstrijden op rij een hattrick in een olympisch voetbaltoernooi en schreef in 2023 historie met het duizendste doelpunt in de WK-geschiedenis.

Complete spits

De wil om de beste te zijn zat er bij Banda al vroeg in. „We hoefden haar nooit te motiveren”, zegt coach Kaluba. „Ze was overal de beste in. Ook in boksen of volleybal had ze een wereldster kunnen worden.” Oud-teamgenoot Carol Kanyemba (36), tegenwoordig coach van het Zambiaanse nationale team onder-17, ondervond het aan den lijve. „Als vijftienjarige zette ze me gewoon weg op het veld”, zegt ze lachend. „We zagen gelijk dat ze een grote zou worden, en ik wist na die wedstrijd wel dat mijn dagen geteld waren.”

Banda’s kracht is nog steeds een kwaliteit, maar inmiddels is ze een complete spits, zegt Kaluba. „Ze is snel en enorm doelgericht. Er is maar één ding dat Barbra gelukkig maakt, en dat is scoren.” Samen met die andere Zambiaanse ster Racheal Kundananji, vleugelspeelster van de Amerikaanse club Bay FC en de duurste speelster ter wereld (transfersom: 733.000 euro), heeft ze ervoor gezorgd dat het vrouwenvoetbal in Zambia zorgt voor nationale trots.

Dat de twee speelsters het zo ver hebben geschopt, is een onwaarschijnlijk verhaal, zo niet een klein wonder. Er was geen nationale competitie in het land, laat staan een professionele; het speelveld bestond uit vier regionale amateurdivisiescompetities. Oud-speelster Carol Kanyemba ziet dit juist als de reden voor het huidige succes. „Het spel van Banda en Kundananji komt voort uit pure passie. Onze generatie speelde niet voor geld of roem, maar omdat we van het spel houden met al onze ziel en zaligheid.”

Maar er kwam ook steun uit onverwachte hoek. De regionale topploegen werden gesponsord door diensten als het leger en de politie. Zo konden de vrouwen voetballen, en toch hun brood verdienen. Ook Banda werkte tijdens haar carrière in Zambia als soldaat. Bauleni-coach Kaluba moest vroeger langs de huizen om ouders te overtuigen hun dochter te laten voetballen. Hoe anders is het nu. „Ouders komen naar mij toe. Iedereen wil de nieuwe Banda zijn”, grijnst hij trots.

Billboards

Vorig jaar deed Zambia voor de eerste keer mee op het WK in Australië en Niew-Zeeland. Het toernooi eindigde na twee twee nederlagen en een overwinning in de groepsfase. Het internationale succes vloeit ook terug naar het thuisland. „FIFA geeft een deel van het prijzengeld aan de clubs waar de speelsters zijn opgeleid, wat een aardige bonus is voor de teams”, vertelt Robinson Kunda (41), sportjournalist bij de Zambia Daily Mail.

Bovendien werden de regionale competities in 2021 omgevormd tot een professionele, nationale competitie, een voorwaarde om mee te doen in de Afrikaanse Champions League voor vrouwen. Door de nieuwe populariteit zien sponsoren ook wel brood in het Zambiaanse vrouwenvoetbal. „Je ziet nu billboards met een voetballend meisje erop, dat was vijf jaar geleden nog ondenkbaar”, zegt Kunda. „Vroeger gaf niemand iets om vrouwenvoetbal, nu viert het land feest als ze spelen.”

Maar het is niet allemaal positiviteit in Zambia. De nationale voetbalbond gaat gebukt onder corruptie en beschuldigingen van seksueel wangedrag door coaches en trainers. Ook jeugdcoach Kaluba wordt genoemd. „De aantijgingen zijn onzin en politiek gemotiveerd”, zegt hij. De Zambiaanse voetbalbond was niet beschikbaar voor commentaar.

De aanloop naar de Spelen verloopt dus allesbehalve rustig. Toch verwacht Carol Kanyemba veel van het toernooi in Parijs. „In Tokio geloofde het team niet in zichzelf. Nu spelen we niet alleen tegen wereldsterren, we hebben wereldsterren.” Desondanks blijft het een flinke kluif om de poulefase te overleven, met tegenstanders als de Verenigde Staten, Duitsland en Australië.

Zevenduizend kilometer en een hoop dromen van Parijs vandaan, speelt Bauleni uiteindelijk gelijk. De speelsters zijn even teleurgesteld, maar tegen een ondergaande zon en met een sachet water aan hun mond wordt de knop snel omgezet. Op naar de volgende training. Alles om de nieuwe Banda te worden.


Martina Wegman stapte over van de wilde rivier naar de kanoslalom toen ze besefte: ik vind dit het niet waard om voor dood te gaan

Jarenlang waagde kanovaarster Martina Wegman (35) haar leven op de gevaarlijkste rivieren ter wereld, tot ze in 2015 besloot de omslag te maken naar de olympische sport kano-slalom. Zaterdag begint ze aan de Olympische Spelen in de K1, een eenpersoons kajak.

In een trainingsschema vol gekleurde blokjes stond precies wat er tot aan Parijs moest gebeuren: aerobics, sprints, thresholds, krachttraining en intervals wisselden zich zes dagen per week af met technische kanosessies en trainingen gericht op maximale zuurstofopname. In de aanloop naar haar tweede deelname aan de Olympische Spelen zette Wegman (35) alles op alles voor een plek op het podium.

Wie dit tien jaar geleden aan Wegman had verteld, was raar aangekeken. Een sport waarbij je op een kunstmatige wildwaterbaan binnen zo min mogelijk tijd door een slalomparcours moet komen, daar valt toch weinig aan te beleven? Liever reisde ze met haar kano de wereld over, op zoek naar meest uitdagende stroomversnellingen en hoogste watervallen.

Jong geleerd

Kanovaren hoort bij Wegmans opvoeding. Haar vader heeft een kayakverhuurbedrijf en organiseert tochten door Europa. Elke vakantie bezoeken ze nieuwe rivieren. In het weekend rijden ze soms zelfs vijf uur naar Oost-Duitse Irreler Wasserfälle, volgens hem een van de mooiste rivieren van de omgeving.

Toch zijn het eerder haar broer en zus die hun vaders enthousiasme overnemen. „Ik vond het eigenlijk vooral heel eng”, zegt ze lachend in een strandtent in Camperduin, vlak bij haar ouderlijk huis. Maar Wegman blijkt talent te hebben. Als haar broer haar meeneemt naar het WK-freestylen, een kano-onderdeel waarbij je zoveel mogelijk trucs in een golf moet doen, wordt ze derde. Jarenlang behoort ze tot de beste freestylers van Nederland. „Hoe meer ik de kano onder controle kreeg, hoe minder bang ik werd. Dat bracht me steeds verder.”

De angst maakt plaats voor zelfvertrouwen en stap voor stap maakt het relatief veilige freestylen plaats voor een extremere liefde: wildwatervaren. „Ik was er klaar mee dat je in een kunstmatige golf telkens dezelfde tricks doet, had behoefte aan nieuwe uitdagingen: reizen over de wereld, nieuwe plekken ontdekken, kamperen tussen wilde dieren. Wildwatervaren bracht dat allemaal met zich mee.”

In Europa zijn vooral de Zwitserse bergen geschikt, maar in landen als Chili, Canada en Nieuw-Zeeland leent de ruige natuur zich er nog beter voor. Een ideale route heeft volgens Wegman stevige, steile stroomversnellingen en af en toe een waterval – die soms meer dan twintig meter hoog zijn.

De sport komt dan ook niet zonder gevaar. Als je onderaan een waterval plat op het water terechtkomt, is de kans groot dat je je rug breekt. Ook kan het zijn dat je in een stroomversnelling omslaat en onder water klem komt te zitten tussen rotsen of omgevallen bomen.

Welke rol dat risico voor haar speelde? „Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik gevaar heb gelopen”, zegt ze kalm. „Als er een stroomversnelling is waarbij ik twijfel of ik er gecontroleerd doorheen kan komen, doe ik het niet. Als ik twijfel of een waterval te hoog is, ga ik er niet vanaf. Maar ja: je bent overgeleverd aan het water, dus je hebt nooit de garantie dat het goed komt.”

Krokodillen en nijlpaarden

Wegman reist in 2013 naar Oeganda, om als eerste vrouw over de Witte Nijl in het bosrijke Murchison National Park te varen. De grijsbruine rivier heeft de hoogste concentratie krokodillen en nijlpaarden ter wereld. Samen met haar vriend en vier andere kajakkers gaan ze vier dagen op pad.

„De eerste dag was heel spannend. Ik was gefixeerd op een medekajakker die de omgeving kende. Zag hij er bang uit? Keek hij moeilijk? Had hij stress?” Een week eerder zijn er nog bewoners van een omliggend dorp omgekomen bij een aanval. Ook zou het niet de eerste keer zijn dat een watersporter ten prooi valt aan het dier.

Ze spreken af op vlakke stukken, waar de krokodillen zich goed door het water kunnen bewegen, in een raft te varen: een gele, rubberen opblaasboot met hoge randen waar een krokodil niet overheen kan. Op stukken met ruig water is het veilig om in je kajak te stappen, omdat de dieren niet sterk genoeg zijn om door de stroming van de rivier te bewegen. „Op een gegeven moment moet je omschakelen. Spanning houdt je scherp, stress is gevaarlijk: dan handel je niet meer rationeel. Het was uiteindelijk de mooiste reis van mijn leven.”

Omschakelen

China, Mexico, IJsland, Canada; hoe waanzinnig de tochten ook zijn, langzaam begint er iets te knagen. Inmiddels woont Wegman in Nieuw-Zeeland, samen met haar vriend Mike Dawson, die daar vandaan komt. Hij is professioneel kanoslalommer en komt uit voor het olympisch team van het land. „Ik zag dat het zowel uitdaging als stabiliteit met zich meebracht. En dat je ervan kon leven. Dat is iets waar ik naar begon te verlangen, in plaats van dat ik steeds m’n geld bij elkaar moest schrapen voor een volgende reis.”

Het is niet het enige wat haar aan het twijfelen brengt. Wanneer ze in Dubai zijn voor een wedstrijd van Mike, krijgt ze een telefoontje: haar beste vriendin in Nieuw-Zeeland, waarmee ze regelmatig gaat varen, is verdronken tijdens een tocht op de rivier in de buurt van Wegmans huis. „Ze is in een stroomversnelling klem komen te zitten onder water en heeft zichzelf niet kunnen bevrijden. Door dat ongeluk werd ik me opeens heel bewust van het risico dat je neemt, en besefte: ik vind dit het niet waard om voor dood te gaan.”

Nieuwe fase

Steeds vaker sluit ze aan bij de trainingen van Mike. „Ik ging gewoon met hem mee om te doen wat hij ook deed, al was het natuurlijk op een lager tempo. Daarnaast keek ik veel af bij andere slalommers: welke lijnen varen ze? Hoe behalen ze de meeste snelheid?” Wegmans formule blijkt succesvol: al bij haar eerste wedstrijd is ze serieuze concurrentie voor haar tegenstanders. „Toen dacht ik: wat als ik net zo serieus ga trainen als professionals dat doen? Hoe ver kom ik dan?”

In 2019 krijgt ze door haar professionele ontwikkeling de kans om te gaan samenwerken met een coach: de Spanjaard Telmo Olazabal. „Het afkijken bij anderen was een prima begin, maar eigenlijk heb ik toen pas écht de basistechnieken geleerd”, zegt ze lachend. „Denk bijvoorbeeld aan het maken van een pre-turn: daarbij zorg je ervoor dat je boot al ingedraaid is voordat je door het poortje gaat, zodat je snelheid behoudt voor de exit. Dat is iets wat ik daarvoor eigenlijk nog niet echt onder controle had.”

De coaching van Olazabal werpt zijn vruchten af: in hetzelfde jaar kwalificeert Wegman zich voor de Olympische Spelen van Tokio, waar ze in 2021 zevende wordt. „Achteraf denk ik dat het nog beter had gekund, maar je moet er ook in geloven. De droom om op het podium te staan durfde ik toen nog niet hardop uit te spreken, ik was vooral verbaasd over hoe ver ik was gekomen.”

In Parijs gaat ze dat anders doen, zegt ze vastberaden. Onrealistisch is dat niet: in de afgelopen jaren maakt ze een flinke sprong in de wereldranglijst: van de 28ste plek naar de twaalfde. Sinds mei huurt ze een appartement net buiten de stad om zo vaak mogelijk op de olympische baan te kunnen trainen. Waar het wildwatervaren vaak voelde als een natuurlijk proces, waren de dagen nu ingericht op groei. Fysiek én mentaal. „Nu durf ik te zeggen: ik ga voor die medaille.”


Op eigen kracht naar de wereldtop – alle vrije uurtjes opofferen voor een olympische droom in Parijs

Een baan als personal trainer, fysiotherapeut of in de biomedische technologie, en alle vrije uurtjes opofferen voor een olympische droom. Zo bereikten Sara Wennekes (windfoilen), Tristan Tulen (schermen) en Ruth Vorsselman (kanosprint) ‘Parijs’. Ze regelden en financierden jarenlang zelf hun trainingen, reizen, materiaal, coaching en sponsors.

De drie zijn daarmee uitzonderingen binnen TeamNL. De meeste Nederlandse sporters op de Spelen hebben al langer de zogenoemde A-status, die recht geeft op een stipendium, een vergoeding rond het minimumloon. Daarnaast kunnen topsporters met een A-status gebruikmaken van topsportfaciliteiten zoals die op Papendal. En er zijn aanvullende regelingen, zoals doorbetaling bij zwangerschap en toelages om onderwijs te volgen. Nederland telt op dit moment ongeveer zeshonderd sporters met een A-status.

Toch is topsport in Nederland geen duurzaam beroep. De looptijd van een stipendium is in principe een jaar en de criteria zijn streng: je moet prestaties leveren die aantonen dat je bij de beste acht van de wereld hoort. „De topsport kent strenge functioneringsgesprekken,” zegt André Cats, directeur topsport van NOC-NSF. „Je functioneringsgesprek is op het WK.”

Eerst moet je dus presteren, dan volgen de financiële middelen. Dit reactieve beleid is ongunstig voor kleine sporten. Als er geen wereldtopper is, organiseert NOC-NSF geen topsportprogramma. Zo zitten de schermers al jaren zonder bondscoach. „De bond is welwillend, maar financiële middelen hebben ze niet echt”, zegt Tristan Tulen. Hij wordt gecoacht door zijn broer – en teamgenoot – Rafael Tulen.

„De bond is welwillend, maar financiële middelen hebben ze niet echt”, zegt Tristan Tulen.

Foto’s: Saskia van den Boom

Inmiddels heeft Tulen door uitstekende prestaties de A-status en traint hij op Papendal. In zijn kielzog profiteren zijn teamgenoten, die fungeren als sparringpartners. Ook Wennekes en Vorsselman krijgen sinds kort een stipendium omdat ze op eigen kracht de sprong hebben gemaakt naar de wereldtop. Is dat niet de omgekeerde wereld? „Als we meer budget zouden hebben, zou ik dolgraag pro-actiever met deze kleine sporten omgaan”, zegt Cats. „Maar ze moeten wel potentieel hebben, dat is waar de grens ligt in de Nederlandse topsport.”

Wat NOC-NSF wél kan doen, is in samenwerking met sportbonden basisfaciliteiten voor topsport opzetten. De uitvalsbasis van de Nederlandse kanosprinters bij de Willem-Alexander Baan is daar een voorbeeld van. „Sinds we in Rotterdam zijn gaan trainen, zijn er meer voorzieningen”, zegt Ruth Vorsselman. Ze verhuisde naar Rotterdam, werd gekoppeld aan Selma Konijn en het duo kwalificeerde zich als eerste Nederlandse boot in 32 jaar in hun klasse voor de Olympische Spelen.

Terwijl de kleinste sporten met beperkte middelen moeten toewerken naar de wereldtop, investeert NOC-NSF haar budget in de olympische programma’s van sporten die zich in het verleden bewezen hebben. Deze olympische cyclus werd 54,6 miljoen euro verdeeld. De grootverdieners – alle drie rond de twee miljoen euro – waren zeilen, roeien en judo. Maar Cats wil van de indruk af dat NOC-NSF grote of bekende sporten voortrekt. „Zeilen dwingt het zelf af. En het watersportverbond is kritisch genoeg om sporters die niet voldoen aan het niveau, uit te selecteren.”

Het overkwam Sara Wennekes. In 2019, tijdens de vorige olympische cyclus, was er vanwege tegenvallende resultaten – op toen nog het oude olympische RS:X-board – geen plaats voor haar in de nationale selectie. „Je moet uit het team en je hebt helemaal niks”, zegt Wennekes.

Nu gaat ze naar Parijs, net als Tulen en Vorsselman. Dit zijn hun verhalen.

Sara Wennekes: „Het was terug naar de basis, toch deed ik het goed op wedstrijden.”

Foto’s: Saskia van den Boom

Windfoiler Sara Wennekes‘Ik moest op elke euro letten’

„Ik leef mijn droom, zeg ik wel eens. Maar het is niet altijd makkelijk geweest. Eind 2019 moest ik uit het Nederlands team en ik had helemaal niks. Ik was nog student, ik had geen geld en wel een lening. Ik ging werken als personal trainer en in een restaurant. Ik heb die winter gespaard en ben op eigen gelegenheid door blijven trainen. In april 2020, toen iedereen thuis zat door corona, heb ik een goedkoop busje aangeschaft met hulp van mijn ouders. Daarmee ben ik een paar maanden later op reis gegaan, ik had mijn huur opgezegd.

„Ik was alleen, surfplank in de bus en ik ging trainen op de Canarische eilanden. Ik had geen coach, kwam internationale surfers tegen waar ik me bij aansloot. Het was terug naar de basis, toch deed ik het goed op wedstrijden. Ik was aangesloten bij het eerste wedstrijdjaar van de IQfoil, de nieuwe olympische discipline in het windsurfen.

„Een doel had ik niet, dat kwam eigenlijk pas later. In 2022 werd ik vijfde op het EK, waar de wereldtop aanwezig was. Dat jaar heb ik de A-status gekregen. Toen dacht ik: wow, ik heb in een paar maanden tijd zo’n grote stap gemaakt en dat met minimale middelen. Dus begon ik te dromen over de Olympische Spelen. Sindsdien ben ik, in plaats van op gevoel, hard aan het trainen met een programma en structuur.

„Eind 2022, na het WK, lag ik er helemaal af. Ik trainde te hard, deed te veel. Ik heb een break moeten nemen, heb zelfs een paar maanden niet gesurfd. Het was mentaal en fysiek. Je bent alleen maar bezig met dingen regelen en fysiek herstel je niet meer, dus dan kom je in een spiraal met burn-outachtige klachten. Ik had wel mijn A-status, dus kon ik via NOC-NSF bij een goede specialist terecht.

„Terug bij het Nederlands team verdween een grote zorg. Mijn coach en mijn programma worden vergoed. In het begin moest ik op elke euro letten. Dan ben je aan het puzzelen: hoe kan ik toch nog een extra zeil regelen? Nu heb ik meer ruimte.

„Het was de moeilijke weg, maar ik kijk nu wel anders naar mijn carrière. Ik heb mezelf op een andere manier als atleet ontwikkeld. Ik ben een heel andere Saar dan vijf jaar geleden.”

Tristan Tulen: „Net voor de pandemie uitbrak werd ik derde op een Grand Prix. Maar NOC-NSF zag het als een toevallige uitschieter.”

Foto’s: Saskia van den Boom

Schermer Tristan Tulen
‘We spiekten bij trainingen van grotere landen’

„Nadat ik in 2011 een junioren World Cup had gewonnen, ben ik aangesloten bij het programma van Bas Verwijlen [oud-olympiër]. De meest luxe situatie die ik heb gekend. Maar dat duurde helaas niet lang. De resultaten van Bas op de Spelen waren niet wat ze wilden, dus mochten we niet meer op Papendal trainen. Onze wedstrijden werden niet meer vergoed, later verdween ook de bondscoach.

„We gebruikten prijzengeld, 1.000 euro bijvoorbeeld als je won, om internationale toernooien van te betalen. En mijn ouders sprongen bij. Een paar jaar later ben ik afgestudeerd als fysiotherapeut. Ik werkte 24 uur. Rafael [Tulen, jongere broer] en ik zijn samen gaan zitten om te bedenken hoe we het gingen doen. We hadden geluk, we mochten trainen in een zaal van Flik-Flak, een sportcomplex in Den Bosch.

„We werden elkaars coach. Ik ben als fysiotherapeut meer van de planning en het periodiseren van trainingen. Mijn broer heeft een achtergrond als diëtist, hij geeft mij tips op het gebied van voeding. We gingen samen naar alle World Cups. Daar spiekten we bij trainingen van de grotere landen en deden veel kennis op. En we filmen ook alles, we kunnen ook naderhand momenten met elkaar bespreken.

„Net voor de pandemie uitbrak werd ik derde op een Grand Prix. Maar NOC-NSF zag het als een toevallige uitschieter. Het moest nog een keer gebeuren om in aanmerking te komen voor een A-status. Vervolgens hadden we anderhalf jaar geen World Cups en toen we weer mochten, liep het seizoen voor geen meter. Maar eind 2022 werd ik tweede op het EK en kreeg ik toch de A-status.

„Ik ben verhuisd naar Arnhem om op Papendal te trainen. Mijn werk als fysiotherapeut ligt stil. Ik ben specifieker gaan trainen en kan meer rust pakken tussendoor. Ik heb ook meer tijd om tegenstanders te analyseren. Ik train bovendien twee dagen per week in Leverkusen, bij een coach met wie ik het goed kan vinden.

„Omdat we niet altijd alle middelen hadden, kunnen we ons makkelijker aanpassen aan omstandigheden. Je moet ook meer nadenken over tactiek en over hoe je dingen regelt buiten het schermen. Je mindset is doelgerichter dan die van sporters die alles al hebben. Die denken niet na, pakken hun tas in en gaan naar de training. Ik zou er niet rouwig om zijn het nog een keer zo te doen.”

Ruth Vorsselman: „Mijn teamgenoot Selma Konijn en ik hebben eerst veel eenpersoons gevaren.”

Foto’s: Saskia van den Boom

Kanosprintster Ruth Vorsselman‘Leuk om te zien dat je zelf ook best ver kan komen’

„Ik ben op mijn tiende begonnen bij de club in Kampen, echt voor de lol. Maar we hadden een fanatieke groep, en ik vond het leuk om te winnen, dus ik maakte overal een wedstrijdje van. Tijdens mijn studie in Groningen kreeg ik een topsportbeurs van de universiteit. Daarna heb ik een baan gezocht in de buurt van Rotterdam – daar was het kanoprogramma van NOC-NSF toen net naartoe verhuisd.

„Voorheen moesten we de wedstrijden en boten zelf betalen. Sinds we hier trainen hebben we meer voorzieningen. De meerpersoonsboten die hier liggen zijn via de bond geregeld. Mijn eenpersoonsboot heb ik wel zelf gefinancierd. Ik had altijd een tweedehands boot, want een nieuwe was heel duur. Inmiddels heb voor het eerst een nieuwe boot.

„Tot januari van dit jaar heb ik minstens 31 uur per week gewerkt naast het kanovaren. Sindsdien ben ik teruggegaan naar 20 uur, het verschil in inkomen wordt opgevangen door NOC-NSF. Voor mij was werk de beperkende factor in mijn voorbereiding.

„We zijn met een vrij grote groep begonnen, maar daarvan zijn er niet veel meer meer over. Mijn teamgenoot Selma Konijn en ik hebben eerst veel eenpersoons gevaren. Totdat we allebei snel genoeg waren, toen heeft de bondscoach ons samengezet. Selma en ik waren samen de snelste, en de combinatie klikte. Het was wel even wennen, de eerste keer sloegen we om. Maar de eerste World Cup die we voeren, haalden we meteen de A-finale. Dat was voor ons echt een verrassing.

„Veel mensen waren verbaasd dat we de Olympische Spelen gehaald hebben. Door dit proces waardeer ik hulp heel erg, het is niet vanzelfsprekend dat je geld krijgt om dit soort dingen te doen. En ik heb geleerd hard te werken voor wat ik wil bereiken.”


De ‘perfecte’ Tadej Pogacar was niet te verslaan, toch dacht Jonas Vingegaard lang dat hij de Tour kon winnen

Het is adembenemend mooi boven op de Cime de la Bonette, het ‘dak’ van deze Tour. Op meer dan 2.800 meter hoogte is geen boom meer te bekennen. Je ziet louter zwartgeblakerde rotsen en morenen, met 360 graden uitzicht over alle bergtoppen in de omgeving. Roofvogels doorklieven de strakblauwe hemel.

Toch heeft de ploegleiding van Visma-Lease a Bike op deze vrijdag 19 juli weinig oog voor het natuurschoon. In de auto zijn ze volledig gericht op audio: de ploegradio. Wat zegt Jonas Vingegaard in zijn oortje? Dat is, een kilometer of vijf onder de top, het allerbelangrijkste. De rest is bijzaak.

Vingegaard rijdt in een groep van een man of twintig, met alle favorieten. Achter hem rijdt de nummer drie van het klassement, de Belg Remco Evenepoel. Voor hem: Tadej Pogacar, de ongenaakbare geletruidrager. Ze hebben allebei nog helpers bij zich, maar Vingegaard is alleen. Zijn belangrijkste knechten in het hooggebergte, Wilco Kelderman en Matteo Jorgenson, zitten in de kopgroep die ruim drie minuten vooruit rijdt.

Twee ‘satellietrenners’ voorop – dat is het plan van Visma, zo is het die ochtend besproken in de teambus. Als Vingegaard vlak onder de top van de Cime de la tBonette een aanval plaatst, kunnen ze wachten en samen met hem de slotklim oprijden. En dan hopen dat Pogacar breekt.

In de ploegwagen van Visma luisteren ze gespannen naar de radio. Wanneer zegt Vingegaard dat hij klaar is voor zijn aanval? De lucht is ijl, het tempo moordend. Nog drie kilometer te gaan – nú moet het gebeuren.

Een appartement in Tignes Gasteiz, zondag 14 april

Hij zegt het een beetje omfloerst, maar de bezoekers begrijpen de boodschap: als het kan, wil hij naar de Tour. Het klinkt tamelijk bizar uit de mond van iemand die ingezwachteld in een ziekenhuisbed ligt en de dag ervoor voor net zijn eerste stapjes heeft gezet.

Het is zondag 14 april, de dag dat in Nederland de Amstel Gold Race wordt verreden. Ploegleider Merijn Zeeman en trainer Tim Heemskerk van Visma – Lease a Bike zitten aan het bed van Jonas Vingegaard in het ziekenhuis van Gasteiz, in Baskenland. Aan de andere kant van het bed zitten zijn zwangere vrouw Trine en zijn dochtertje Frida.

Tien dagen eerder is Vingegaard op een afschuwelijke manier ten val gekomen in een afdaling in de Ronde van het Baskenland. Hij heeft een gebroken sleutelbeen opgelopen en meerdere gebroken ribben, plus een klaplong. De dag voor het bezoek is hij eindelijk ontslagen van de intensive care. Starten in de Tour de France, de wedstrijd die hij de afgelopen twee jaar won, lijkt onhaalbaar.

Toch maakt Vingegaard een strijdbare indruk, merken Zeeman en Heemskerk die middag in het ziekenhuis. Hij denkt alweer aan de Tour, al zal de wens vermoedelijk de vader van de gedachte zijn. Zeeman en Heemskerk putten er moed uit. Misschien zou het toch kunnen lukken om Vingegaard op tijd op niveau te krijgen voor de belangrijkste koers van het jaar?

Na thuiskomst uit Baskenland slaan ze met de rest van de ploegleiding aan het rekenen. Heemskerk maakt een trainingsschema. En ze doen iets opmerkelijks: ze huren alvast een appartement in Tignes, het ski-oord in de Franse Alpen waar Visma altijd zijn hoogtestages voor de Tour afwerkt. Voor eind mei, drie weken lang. Aan Vingegaard zelf vertellen ze het niet.

Het einde van het amateurisme, Isola 2000, woensdag 12 juni

„Perfect.” José-Antonio ‘Matxin’ Fernández gebruikt het woord zeker twaalf keer als hij half juni over de telefoon praat over Tadej Pogacar. De Giro d’Italia? Verliep perfect. Pogacars conditie op dit moment? Perfect. De voorbereiding voor de Tour de France? Perfect.

Tadej Pocar reed bijna de hele Tour in de gele trui.
Foto Thomas Samson/ AFP

Matxin is ploegleider bij UAE, de ploeg van Pogacar. Een Bask met een glimmend kaal hoofd en een zwaar Spaans accent. Zijn optimisme is niet zonder reden: het seizoen van Tadej Pogacar verloopt tot dan toe inderdaad vrijwel foutloos. Eenendertig dagen gekoerst, vrijwel alles gewonnen. De maand ervoor heeft hij op een verpletterende manier de Giro gewonnen. Nu maakt Pogacar zich op om als eerste renner in een kwart eeuw ook de Tour te winnen in hetzelfde jaar. Hij oogde nog nooit zo machtig.

Hoe dat kan? Pogacar heeft dit seizoen een hoop zaken veranderd. Dat moest ook wel, na twee opeenvolgende Tours waarin hij geklopt is door het collectief van Visma. Er kan, zo vinden ze bij UAE, niet meer alleen worden vertrouwd op het talent van hun kopman. Dus is het voedingsbeleid verbeterd en heeft UAE ook hard gewerkt om de achterstand qua materiaal in te lopen, met name op het gebied van tijdrijden.

Ook heeft Pogacar een nieuwe trainer aangetrokken, die hem een veel gevarieerder en uitdagender programma heeft voorgeschoteld. Er is extra getraind op zijn zwakke plekken, vertelt Matxin over de telefoon: hitte, grote hoogte en lange beklimmingen. Na de Giro is hij eerst op hoogtestage in de Sierra Nevada geweest, nu zit hij nog twintig dagen in Isola 2000 – niet toevallig de aankomstplek van de een na laatste bergetappe in de Tour. Matxin is daar ook. „Hij traint, zegt Matxin, „op dezelfde cols, op dezelfde hoogte en in dezelfde hitte als straks in de Tour.”

Jarenlang leek het er bij Pogacar en zijn team nogal amateuristisch aan toe te gaan – zeker vergeleken met de wetenschappelijk gedreven machine van Visma. Dat lijkt vanaf dit seizoen voorbij. Dus ‘perfect’? Misschien wel, ja.

‘Gewoon een verkoudheidje’, Palazzo Vecchio, Florence, donderdag 27 juni

„Dat ik hier ben, is op zich al een overwinning”, zegt Jonas Vingegaard. „De rest is een bonus.” Hij zit achter een tafel in een zaal op de eerste verdieping van het Palazzo Vecchio, het veertiende-eeuwse stadspaleis van Florence. Fresco’s op de muren, naast hem een banier met de florentijnse fleur-de-lis.

Dit is de eerste keer dat iedereen – journalisten én collega-renners – Vingegaard zien na bijna drie maanden. Een week eerder heeft Visma het nieuws bekendgemaakt: hij is voldoende hersteld en sterk genoeg om naar de Tour de France te gaan en mee te doen voor „een goed klassement”. Er komt tóch een duel met Pogacar, voor de vierde keer op rij.

Aan Vingegaards besluit is een razendsnelle revalidatie voorafgegaan. Na twee weken rust is hij aan de slag gegaan met het trainingsschema van Tim Heemskerk. Eerst op de hometrainer, daarna duurtrainingen thuis in Denemarken, vervolgens op hoogtestage op Mallorca, tenslotte intensieve trainingen in Tignes.

Regelmatig leek het erop alsof Vingegaard het niet zou halen. Vijf weken voor de Tourstart is hij „nog mijlenver van het beoogde niveau”, zegt Visma-trainer Mathieu Heijboer. Twee weken voor de Tour? „Nog lang niet wat het zou moeten zijn.” Godzijdank is er geen tegenslag in de vorm van een griepje – het schema heeft geen enkele ruimte voor speling.

En dan, in die een na laatste week, beginnen Vingegaards data er ineens heel goed uit te zien. In een een-op-een-gesprek met Merijn Zeeman valt het besluit: hij gaat naar de Tour. Daarna is er geen twijfel meer. Achter zijn bescheiden woorden in het Palazzo Vecchio („de rest is een bonus”), gaat een stuk meer ambitie schuil dan het lijkt, zo zegt zijn omgeving.

Onderweg naar Florence heeft Vingegaard iets gedaan wat past bij zijn precieze aard: hij heeft speciaal een omweg gemaakt langs de Col du Galibier. Daar ligt op dag vier van de Tour de finish, na een afdaling. Vingegaard heeft sinds april geen koers meer gereden – hij wil precies weten waar hij onder druk kan worden gezet.

Zijn vrouw en dochtertje gaan mee naar de Galibier – zoals ze de hele Tour de France met hem zullen meereizen. Dat mag van Visma. Hij is de enige.

In het Palazzo Vecchio geeft ook Pogacar een persconferentie. Hij ziet er ontspannen uit. Zichzelf bij voorbaat tot winnaar uitroepen, daar laat hij zich in zijn antwoorden niet tot verleiden. Hij is „niet de enige die in goede vorm steekt,” zegt hij. Die met overmacht gewonnen Giro was toch „een grote uitdaging”. Kortom: „Niets in het wielrennen is makkelijk.”

Aan goede helpers wilde het bij UAE in het verleden nog wel eens schorten, maar deze keer is Pogacar naar de Tour afgereisd met een heel sterke ploeg. Klimmers als Juan Almeida, Juan Ayuso en Adam Yates zijn de belangrijkste mannen voor in het hooggebergte.

Bij Visma daarentegen regeert de tegenspoed. De belangrijke helpers Dylan van Baarle en Steven Kruijswijk moeten de Tour laten schieten wegens blessures. En een paar dagen van tevoren haakt ook Vingegaards meesterknecht Sepp Kuss af – hij heeft corona. Het onoverwinnelijke Visma-collectief oogt dit jaar een stuk minder onoverwinnelijk.

In het Palazzo Vecchio vertelt Pogacar, schijnbaar vanuit het niets, dat hij tien dagen eerder corona heeft gehad. Erg was het niet, zegt hij er meteen bij. „Gewoon, een verkoudheidje, het was snel voorbij. Ik heb één dag niet kunnen trainen.”

Jonas Vingegaard en Tadej Pogacar streden deze Tour meerdere keren van man tot man om de ritzege.
Foto Stephane Mahe

Een kleine zege, Via dell’Indipendenza, Bologna, zondag 30 juni

Bloedheet is het in Bologna – en stervensdruk. Na afloop van de tweede etappe dromt een grote mensenmassa samen rondom de teambussen, die geparkeerd staan in de Via dell’Indipendenza. Bij de Touretappes in Italië verloopt alles, hoe kan het ook anders, een stuk chaotischer dan in Frankrijk.

Jonas Vingegaard lijkt er weinig last van te hebben. Op zijn gezicht strijden opluchting en verbazing om voorrang. Zojuist heeft hij laten zien dat hij, zijn ultrakorte voorbereiding ten spijt, uitstekend in vorm is. Op de korte, loeisteile klim naar de basiliek van San Luca kon hij zonder problemen in het wiel blijven van Pogacar. „Dit was de etappe waar we het meest bang voor waren,” zegt Vingegaard tegen de verzamelde journalisten. „Zelfs al voor mijn val. Dat ik Tadej kon volgen, is een kleine zege voor mij.”

Ook bij technische staf van Visma – Zeeman en andere ploegleiders als Grischa Niermann en Frans Maassen – is de blijdschap van de gezichten af te lezen. Die klim naar San Luca, zo vertellen ze naderhand, heeft een enorme dosis zelfvertrouwen gegeven en ook duidelijkheid: Vingegaard is in ieder geval in staat om mee te doen voor het geel.

De taak van een coach, Col du Galibier, dinsdag 2 juli

Vijf meter is het gaatje, maximaal. Niet eens een seconde. Tadej Pogacar rijdt voorop, met zijn bekende cadans van links naar rechts. Jonas Vingegaard zit erachter, de schouders een beetje schokkend. Wie de twee ziet fietsen in de een na laatste bocht van de Col du Galibier, denkt: dat wordt geen groot verschil op de finish.

Toch is dat niet zoals het uitpakt. Op de top, driehonderd meter verder, is het verschil al tien seconden. Na de afdaling van de Galibier, negentien kilometer verderop in Valloire, zijn het er 37 – en inclusief bonificatieseconden zelfs 42. Pogacar pakt de gele trui, Vingegaard heeft zijn eerste echte tik gekregen.

Als hij bij de Visma-bus arriveert, ziet hij er teleurgesteld uit. Op afstand gereden in de afdaling die hij nog speciaal had verkend – dat had hij niet zien aankomen. Maar in de bus grijpen de ploegleiders meteen in. Zoom eventjes uit, zeggen Merijn Zeeman en Grischa Niermann tegen Vingegaard. Dit verlies was ingecalculeerd. Pogacar is zwaarder, hij heeft meer absoluut vermogen en daarom heeft hij tijd gepakt in de tweede helft van de afdaling, die vlakker is. Bergop heb je amper iets toegegeven – een geweldige prestatie. Het verlies is lang niet zo erg als die 42 seconden suggereren.

Vingegaard luistert geconcentreerd en knikt. Het verhaal van zijn coaches komt binnen. Als hij tien minuten later de bus weer uitkomt om met de media te praten, ziet hij er een stuk opgewekter uit. „We kunnen hier best tevreden mee zijn”, zegt hij. „Ik heb alleen tijd verloren in de tweede helft van de afdaling, waar gewicht een grotere rol speelt.”

Het is het mantra dat ze bij Visma zullen blijven herhalen, tot ver in de tweede week. Ja, Vingegaard staat op achterstand, maar het parcours is tot nu toe in het voordeel van Pogacar. Wacht maar op de derde week, dan worden de beklimmingen lang en zwaar – het terrein van Vingegaard. Er kan nog van alles gebeuren.

Tadej Pogacar zaterdag na zijn vijfde etappezege, in de slotmeters was hij weggereden bij Jonas Vingegaard.
Foto Manon Cruz/Reuters

‘Blijkbaar doen we iets goed’, Orléans, Boulevard Alexandre Martin, dinsdag 9 juli

Voor de start in Orléans, de dag na de eerste rustdag, staat Frans Maasen bij de bus van Visma – Lease a Bike. Ze zijn pas laat gearriveerd vandaag, de reclamekaravaan nam de tijd.

Hoe de rustdag is verlopen? Nou, zoals gebruikelijk. Teambespreking, persconferentie, trainingsritje. Voor de koffiestop wilden „de mannen per se naar een goede tent”, zegt Maassen. De vrouw van Wout van Aert werd zelfs vooruit gestuurd om plekken vrij te houden. „Vervolgens kwamen er nog zeven andere ploegen langs, maar die werden allemaal geweigerd.”

Twee dagen eerder, op zondag, is er een spectaculaire rit geweest, over gravelwegen in de Champagnestreek. Vingegaard heeft de hele etappe in het wiel kunnen blijven bij Pogacar en ook bij de verrassend sterke nummer twee in het klassement, de Belg Remco Evenepoel. Bij de finish in Troyes, als de stofwolken van de chemins blancs zijn opgetrokken, heeft hij niets verloren.

Na afloop hebben Pogacar en Evenepoel allebei kritiek gehad op de tactiek van Vingegaard, die de benen stil hield en geen kopwerk deed. Defensief vinden ze het van Visma, en laf. Catenaccio-wielrennen. Pogacar: „Ze zijn bang voor mij en volgen alleen mijn wiel.” Evenepoel: „Soms heb je ballen nodig in de koers. Jammer genoeg had Jonas die niet.”

Frans Maassen haalt zijn schouders op. Pogacar, zegt hij, is ontzettend goed op onverharde wegen. In maart won hij nog de Strade Bianche met een solo van 80 kilometer. Dan ben je toch gek om met hem samen een finale te gaan rijden? Dat Pogacar en Evenepoel boos waren, vindt Maassen eigenlijk wel „mooi”, zegt hij. „Blijkbaar hebben we iets goed gedaan.”

De beste Tadej die we ooit hebben gezien, Plateau de Beille, zondag 14 juli

39 minuten en 44 seconden. In de teambus van UAE op Plateau de Beille kunnen ze hun ogen niet geloven. Tadej Pogacar heeft zojuist alle records op deze Pyreneeënklim aan gruzelementen gereden. Hij is ruim vier minuten sneller dan Alberto Contador en Michael Rasmussen in 2007. Bijna vijf minuten sneller dan Lance Armstrong in 2004. En zelfs de mythische tijd van Marco Pantani uit 1998 is eraan gegaan – meer dan drieënhalve minuut eraf.

Na afloop wacht het hele team in de bus totdat Pogacar arriveert. Andere ploegen vervoeren hun renners met auto’s van de klim naar beneden – het is nog een lange rit naar het hotel van de tweede rustdag, aan de kust bij Narbonne. Bij UAE doen ze dat niet. Ze wachten op hun kopman, iedere dag. Vandaag duurt het veertig minuten voordat hij alle plichtplegingen heeft gedaan die horen bij de gele trui (en de etappewinst): tv-interview, dopingcontrole, huldiging, persconferentie. Langer dan hij over de klim heeft gedaan.

Behalve records verpulverd, heeft Pogacar ook weer een slag toegebracht aan Jonas Vingegaard. Op vijf kilometer van de top is hij bij zijn rivaal weggereden en op de finish heeft hij meer dan een minuut gewonnen. De waardes die Pogacar op Plateau de Beille trapt, worden naderhand geschat op 6,98 watt per kilo. Ongekend en nooit eerder vertoond – dit is de beste klimprestatie aller tijden. Het klopt wat ploegleider Matxin al wekenlang verkondigt als je hem ernaar vraagt: dit is de beste Tadej Pogacar die we ooit hebben gezien.

Als Pogacar eindelijk de bus instapt, klinkt een luid applaus.

Nooit zeggen dat het niet gaat lukken, Narbonne, Domaine de l’Hospitalet, maandag 15 juli

Het is bewolkt op de ochtend van de tweede rustdag – ongebruikelijk voor een Tour die volledig in stralend juliweer wordt verreden. De Vismaploeg verblijft op een chateau in de buurt van Narbonne, aan de kust van de Middellandse Zee. Een fraai terracotta complex tussen de wijnranken. Rustig is het er alleen niet: die ochtend zijn renners en staf al om zeven uur gewekt door het lawaai van werklieden. Op de binnenplaats van het chateau wordt een podium gebouwd voor een jazzfestival, aankomend weekend.

Aan een tafeltje met uitzicht over de wijnranken zitten Jonas Vingegaard, Merijn Zeeman en Grischa Niermann. Ze spreken elkaar voor het eerst sinds de etappe op Plateau de Beille van gisteren. De renners gingen na afloop apart in auto’s naar het hotel, daarna was het snel naar de masseur, eten en naar bed.

Vingegaard en zijn ploegleiders spreken uit wat ze gisteren eigenlijk al wisten: de kans dat hij deze Tour nog gaat winnen, is heel, heel klein. Ze hebben alles geprobeerd in de eerste twee weken: defensief koersen, de wedstrijd hard maken in vlakke etappes, ploegentactiek, individuele aanvallen – maar ze hebben Pogacar niet kunnen breken.

Ja, er was één moment van zwakte. Tijdens de midweekse etappe in het Centraal Massief was Pogacar gedemarreerd op de voorlaatste col. Vingegaard had hem weten bij te halen op de slotklim naar ski-oord Le Lioran en won – tot zijn eigen verbazing – de sprint. Na afloop belde hij geëmotioneerd met zijn vrouw Trine. Ook bij zijn interviews met journalisten was hij in tranen. „Ineens kwam boven wat er in de afgelopen drie maanden allemaal was gebeurd,” zegt trainer Mathieu Heijboer. „De val, de revalidatie. Het leek erop alsof het nu pas tot hem doordrong.”

De enige etappezege van Jonas Vingegaard dit jaar, hij verslaat Tadej Pogacar in de sprint in Le Lioran.
Foto Guillaume Horcajuelo/EPA

Na de morele zege in Le Lioran hadden ze bij Visma het gevoel dat het misschien tóch kon. Vingegaard had nog steeds maar 1.14 minuut achterstand op Pogacar in het algemeen klassement. Als ze hem in de Pyreneeën voldoende onder druk zouden zetten, kon Vingegaard wellicht verder inlopen – wie weet wat er dan mogelijk zou zijn in de derde week?

Het was uitgelopen op een teleurstelling. In het Pyreneeënweekend was Pogacar ongenaakbaar geweest. Op zaterdag, in slotklim naar Pla d’Adet: demarrage, 39 seconden winst. Zondag: het machtsvertoon op Plateau de Beille, met alle gesneuvelde records. Het bizarre was: óók Vingegaard had de klim van zijn leven gereden. Ook híj was sneller geweest dan Pantani, had waardes getrapt die nog nooit eerder waren vertoond. Het was een fantastische prestatie geweest – al helemaal na zo’n korte revalidatie. Alleen: er was één renner die nog vele malen beter was.

De Tour gaan we dit jaar hoogstwaarschijnlijk niet meer winnen, zeggen Vingegaard, Zeeman en Niermann tegen elkaar aan het tafeltje bij het chateau. Maar de gedachte dat het écht niet meer gaat lukken, spreken ze niet hardop uit. Zo werkt wielrennen: doe je het wel, dan heb je bij voorbaat al verloren.

Het plan van Zeeman en Niermann: Pogacar nog één keer goed onder druk zetten. Week drie van de Tour komt eraan, in de afgelopen twee jaar had hij dan altijd een zwakke dag. Deze vrijdag moet het gebeuren, op de Cime de la Bonette. Nog één keer ‘all out’.

Stilte op de radio, Cime de la Bonette, vrijdag 19 juli

Nog drie kilometer te gaan tot de top. Jonas Vingegaard trapt door, handen in de beugels, zijn gezicht onbewogen. In de koerswagen wacht Grischa Niermann nog altijd op een teken van zijn kopman. De kilometers tot de kale, zwartgeblakerde top tikken weg. Nog twee te gaan. Nog één. Vingegaard kijkt achterom, naar Evenepoel, en vooruit, naar Pogacar. Hij zwijgt.

De groep bereikt de top, de afdaling wordt ingezet. Het moment is voorbij. Pas tijdens de tientallen kilometers lange afzink naar de voet van Isola 2000 komt Vingegaard weer op de radio. Hij had de benen niet, zegt hij, maar dat wilde hij niet hardop zeggen in zijn oortje – voor het geval dat Evenepoel en Pogacar hem zouden horen. Maar ze hadden het wel begrepen in ploegleiderswagen, toch?

De handdoek is geworpen.

Spierballen van een alfa-aapje, Nice, Place Masséna, zondag 21 juli

„Voilà, le maître van deze Tour de France!” De stem van de omroeper slaat bijkans over als Tadej Pogacar de laatste bocht rondt. Een paar seconden later flitst hij voor de laatste keer over de finish, op Place Masséna in Nice. Handen in de lucht, daarna bolt hij zijn spierballen. Als hij is gestopt, gooit hij een fles San Pellegrino leeg over zijn hoofd en steekt hij opnieuw zijn handen in de lucht. Ook de slottijdrit heeft hij gewonnen, met overmacht. Zijn zesde etappezege in deze Tour de France.

Pogacar wil alles winnen, zijn rivalen krijgen niets. Als er één ding bij hem is komen bovendrijven in deze Tour, dan is het wel die verbeten kant. De spontane, goedlachse Sloveense jongen is een veelvraat geworden, een alfa-aapje dat zijn macht voortdurend bevestigd wil zien. Een gele kannibaal.

Wie hij het minst gunt, is de Visma-ploeg. Dat is op vrijdag al duidelijk geworden in de etappe over de Cime de la Bonette, waar Vingegaard de handdoek gooit: in de slotklim naar Isola 2000 zet Pogacar nog even flink aan om diens teamgenoot Mateo Jorgenson bij te halen – in de laatste kilometer. De ploeg die hem twee jaar op rij de Tourzege ontnam, zal het weten ook: Tadej Pogacar is nu de baas.

Toch mag hij Visma en Vingegaard ook dankbaar zijn. Het is dankzij hen dat hij dit jaar zo goed is. De twee verloren Tours hebben Pogacar getergd, zijn ploeg aan het denken gezet en ervoor gezorgd dat hij nu de beste Tadej is die we ooit hebben gezien.

Pogacar-Vingegaard in de laatste vier Tours: eerste-tweede, tweede-eerste, tweede-eerste, eerste-tweede. En de tweestrijd zal komende jaren nog wel even doorgaan. Te beginnen bij de editie van 2025. Als het meezit, zal het dan géén gemankeerde tweestrijd zijn.

Tadej Pogacar was zondag de snelste in de individuele tijdrit, zijn zesde ritzege in deze Tour.
Foto Thomas Samson / AFP


Zuid-Soedan is trots op olympisch debuut van basketbalploeg: ‘We zijn nooit echt deel geweest van iets waar heel de wereld naar kijkt’

De kleedkamer was nauwelijks groot genoeg voor de euforie. Shirts, telefoons, alles zwaaide door de lucht terwijl de Zuid-Soedanese basketballers als uitzinnigen door de ruimte sprongen, armen om elkaar, het zweet van de wedstrijd nog op hun gezicht. Aan de rand van dit tafereel Luol Deng, een voormalige NBA-speler en nu al enkele jaren het hoofd van de basketbalbond van Zuid-Soedan. Stralend en met een hand als toeter voor zijn mond joelde hij hen toe:

„Waar gaan we heen?”

„Parijs!”

„Waar gaan we heen?”

„Parijs!”

Maanden later is Dengs grijns net zo groot als in de video die hij op 2 september vorig jaar op sociale media deelde. De dag van misschien wel hun mooiste wedstrijd tot dan toe. Hij wist vooraf dat ze een goed team hadden, zegt Deng. Dat ze tegen de wereldtop konden spelen. Maar dit was hun eerste wereldkampioenschap. Ervaring met internationale toernooien had Zuid-Soedan, een land dat nog niet bestond toen Deng (49) het als kind ontvluchtte, nauwelijks.

En nu, na een 101-78 zege op Angola, waren ze ineens de beste Afrikaanse ploeg op het toernooi. En nog veel beter: met die zege kwalificeerden de ‘Bright Stars’, momenteel nummer 33 op de wereldranglijst, zich ook automatisch voor de Olympische Spelen. De eerste kwalificatie voor Zuid-Soedan ooit. „We zijn nooit echt deel geweest van iets waar heel de wereld naar kijkt”, zegt Deng tijdens een ontmoeting tegen NRC. „Na alles waar we doorheen zijn gegaan, is dit een trots moment.”

Het succes van de basketballers en hun debuut later deze maand op de Spelen, is een zeldzame opsteker voor Zuid-Soedanezen. Nieuws over hun land, dat in 2011 na decennia burgeroorlog onafhankelijk werd, gaat meestal over het geweld waarin Zuid-Soedan daarna snel weer wegzakte. Of over corruptie en de diepe armoede waarin het merendeel van de twaalf miljoen inwoners leeft. Toen was daar ineens het nationale basketbalteam dat, zo kopte media wereldwijd, „historie schreef”

Carrière bij Chicago Bulls

Vraag aan wie dan ook hoe het team dit voor elkaar kreeg en het antwoord is eenduidig: Luol Deng. Na een succesvolle carrière bij Chicago Bulls en later onder meer Los Angeles Lakers, koos de 2.06 meter lange forward in 2019 ervoor terug te keren naar een land dat hij nauwelijks kende, om leiding te geven aan de Zuid-Soedanese basketbalbond. Basketbal heeft hem alles gegeven, zegt Deng daarover. Een opleiding aan Duke, een Amerikaanse topuniversiteit. Een comfortabel leven. „Ik weet wat de sport voor mij en mijn familie heeft gedaan. Ik wil die deur voor anderen openen.”

Luol Deng in 2019 als speler in de NBA.
Foto Hannah Foslien/Getty Images

Deng was een paar jaar oud toen het gezin op de vlucht sloeg. Eerst naar Egypte, later kregen zij asiel in het Verenigd Koninkrijk. Het was in Egypte dat Deng bij toeval wijlen Manute Bol ontmoette, zijn landgenoot en toen al een ster in de NBA, de Noord-Amerikaanse profcompetitie. Bol, 2.31 meter, leerde Deng het spel waarmee hij jaren later in het Engelse jeugdteam zou komen. Weer iets later, als veertienjarige van twee meter, kwam Deng in het vizier van een Amerikaanse scout.

Die lengte is iets waarmee Zuid-Soedanezen opvallen. Vooral de Dinka’s, de etnische groep waartoe zowel Bol als Deng behoren, staan bekend om hun imposante postuur. Genoeg potentie voor een basketballand dus. Genoeg talent ook. Maar net als Deng groeiden de huidige generatie sterspelers vrijwel allemaal buiten Zuid-Soedan op. In hun thuisland zelf liggen de prioriteiten elders.

Dat begint langzaam te veranderen. Mede dankzij de diepe zakken en connecties van de voormalig NBA-All Star Deng, en het recente succes van de nationale ploeg. Een glimp is op te vangen op de universiteitscampus in de Zuid-Soedanese hoofdstad Juba. Op een avond in april stijgt de hitte van die dag nog op uit het asfalt. Al dagen houden temperaturen van boven de 44 graden scholen in Zuid-Soedan dicht, maar hier klinkt het ritmische gedonk-donk-donk van basketballen. Ze hebben de training iets verlaat, zegt Michael Acuil Mading, die zich voorstelt als ‘coach Mike’. Maar afzeggen? Natuurlijk niet.

Amerikaanse tegels

Sinds enkele jaren is het naar Manute Bol vernoemde trainingsveld het thuis van de Luol Deng Academy, een van de initiatieven die de naamgever met zijn stichting startte om jonge landgenoten aan het basketballen te krijgen. En, voor de grote talenten, hulp bij het binnenkomen bij universiteiten over de grens. Minstens vier dagen per week, middag en avond, loopt het hier vol. De tegels op het veld zijn geïmporteerd uit de Verenigde Staten. De coaches hadden eerst professionele basketbalcarrières over de grens.

Minstens vier dagen per week, middag en avond, loopt het vol op het trainingsveld in Juba.
Foto Guy Peterson

„Alles is naar internationale standaarden”, zegt Mading, die zelf jarenlang in de VS speelde. Ook elders in Juba werden enkele basketbalvelden gerenoveerd. Maar daarbuiten houdt het al snel op, zegt Mading. „Dat moet allemaal nog worden opgebouwd.” Deng heeft daar ideeën over. Zo wil hij basketbal op scholen herintroduceren, een toernooi tussen de verschillende staten in Zuid-Staten opzetten. In samenwerking met NBA Africa, een van de lokale spinoffs van de Noord-Amerikaanse profcompetitie , organiseerde zijn academie begin dit jaar voor het eerst een NBA Junior League in Juba.

Via omwegen

Deng is net zo ambitieus wat de nationale ploeg betreft. „Sinds hij hoofd van de bond werd, is hij all over geweest om de beste jongens binnen te halen”, zegt Mading. Veel van hen zijn vluchteling, net als Deng zelf en kwamen via omwegen terecht in onder meer Australië, Canada, de Verenigde Staten.

Zoals Khamal Maluach. Op de Filippijnen was de toen zestienjarige vorig jaar een van de jongste debutanten ooit op een WK. Maluach, die opgroeide in een vluchtelingenkamp in Oeganda, begon zo’n vier jaar geleden met basketballen. Inmiddels is hij binnengehaald door Duke University, Dengs alma mater, waar Maluach na de Spelen begint. Ook gaat zijn naam nu al rond voor de top-3 van de draft in 2025, de jaarlijkse selectieronde voor NBA-clubs . Hij traint momenteel bij de NBA Academy Africa in Saly, Senegal.

Michael Acuil Mading, ‘coach Mike’.
Foto Guy Peterson

„Het betekende alles voor me in het shirt van mijn land te mogen spelen”, vertelt Maluach op een middag in mei, een zeventienjarig gezicht boven een 2.16 meter lang lijf. „Dat geldt ook voor de anderen die ergens anders zijn opgegroeid en niet eerder de kans kregen voor hun land uit te komen. Daarom willen wij, denk ik, nog meer winnen dan anderen.”

Deng investeerde zijn eigen geld (volgens persbureau AP enkele miljoenen dollars, hij verdiende in zijn NBA-carrière ruim 160 miljoen dollar) in het team. „Ik wil dat mijn spelers de beste zorg krijgen”, zegt hij. „De beste staf, de beste coaches. Het beste eten. Alles wat ik thuis in de VS heb geleerd.” Daarom nam hij op het kantoor van de bond ook veel jonge mensen aan. „Ze zijn hongerig, willen werken. Samen zijn we continu aan het bedenken hoe we groter kunnen zijn dan basketbal. Wat kunnen we meer doen voor de jeugd?”

Maar eerst zijn er de Spelen. Ze hebben de lat nu hoog gelegd, lacht Deng. Makkelijk wordt het niet. Zuid-Soedan zit in een poule met de VS en Servië, de huidige nummer 1 en 4 van de wereld; van Servië verloren ze tijdens het WK. Hoe dan ook, deze ervaring neemt niemand zijn spelers af, zegt Deng, die bij de Spelen in 2012 uitkwam voor het Verenigd Koninkrijk.

„Dat is ook wat ik tegen de jongens zeg. We gaan Afrika vertegenwoordigen. Tegen de beste van de wereld spelen. Ja, we zijn de underdog. Maar de wereld zal zien hoe goed wij zijn.”


De druk neemt toe nu de McLaren van Norris even goed is als de Red Bull van Verstappen. Zo niet beter

Lando Norris zit er helemaal doorheen. Alweer hebben de Britse coureur en zijn team McLaren een grandprixzege uit handen gegeven. In het perszaaltje op het circuit van Silverstone tuurt hij zwijgend naar het schermpje van zijn telefoon, zijn ogen verscholen achter de klep van een zwart-geel honkbalpetje.

Norris en McLaren hebben de voorbije tweeënhalve maand de Formule 1 onverwacht weer tot leven gewekt. Sinds het voorjaar van 2022 won één man, Max Verstappen, nagenoeg alle races. Ook dit seizoen was de 26-jarige Nederlander in zijn Red Bull aanvankelijk weer onbereikbaar voor de concurrentie. Totdat Norris plotseling als eerste finishte in Miami. Sindsdien is hij zo’n beetje elke race in gevecht met Verstappen.

Nu, op deze eerste zondagmiddag van juli, overheerst het chagrijn. Dat komt doordat de beker voor de derde plek, die Norris (24) daarnet heeft opgehaald, symbool staat voor opnieuw een gemiste kans. McLaren, ooit zélf onverslaanbaar maar later ver teruggevallen, heeft een gat geslagen in het voorheen ondoordringbare pantser van Red Bull. Norris en zijn team kunnen de kampioenen een gevoelige klap uitdelen. Maar dan moeten ze dat dus wel dóen.

Aan Norris’ auto, de oranje wagen waarmee hij ook komend weekend weer zal starten bij de Grote Prijs van Hongarije, lag het niet. McLaren heeft namelijk een spectaculaire sprong achter de rug. Of eigenlijk: twéé sprongen. Eerst in 2023, toen de vorige auto met een pakket verbeteringen halverwege het seizoen in één klap van de anonimiteit naar de podiumfinishes ging. En dit seizoen opnieuw. Nadat de nieuwe auto in maart toch weer een halve seconde langzamer was gebleken dan die van Red Bull, werkten de technici van McLaren die achterstand binnen een mum van tijd weg.

De McLaren MCL38 is nu even goed als de RB20 van Red Bull, zo niet beter. Norris, tweede in het WK achter Verstappen, had zomaar drie of vier zeges kunnen toevoegen aan zijn triomf in Miami. Maar dat deed hij niet – iets wat de Brit en zijn team voor een flink deel aan zichzelf te danken hebben. In 2024 is McLaren teruggekeerd aan de top van de Formule 1. En kwam het erachter dat daar geen ruimte is voor fouten.

Ook in de uitvoering moeten McLaren en Lando Norris perfect zijn. Op dat punt valt bij team én coureur nog genoeg te verbeteren.
Foto Jure Makovec / AFP

Twintig wereldtitels

In de paddock op Silverstone lopen overal figuren rond uit McLarens roemruchte verleden. Zoals Martin Whitmarsh, een grijze zestiger met een brede glimlach en een blauwe blazer, die op zondagmorgen naar het onderkomen van Aston Martin wandelt. Bij dat team bekleedt hij tegenwoordig een hoge bestuursfunctie, maar tussen 1989 en 2014 werkte hij voor McLaren, onder meer als directeur en teambaas.

Whitmarsh weet nog dat hij een goede baan in de luchtvaartindustrie verliet om voor McLaren aan de slag te gaan. „In het begin dacht ik: was dit nou zo’n goed idee? De Formule 1 was nog niet zo groot als nu. Bij McLaren werkten ook nog maar iets van honderd mensen. Maar toen zat ik ineens aan tafel met Ayrton Senna en Alain Prost. Na een paar dagen was mijn twijfel verdwenen.”

Toen Whitmarsh bij het team kwam, heersten Senna en Prost in hun McLarens over de Formule 1. En nog altijd is McLaren gemeten naar het aantal overwinningen (184) en wereldtitels (20) het op een na succesvolste team ooit, achter Ferrari en ver voor Red Bull en Mercedes. Emerson Fittipaldi, James Hunt, Niki Lauda en Mika Häkkinen werden allemaal kampioen in een McLaren.

Maar nadat Lewis Hamilton in 2008 bij McLaren zijn eerste titel had gewonnen, kwam de klad erin. Eerst geleidelijk, vanaf 2015 totaal. Een nieuwe motordeal met Honda pakte desastreus uit. De Honda’s leverden te weinig vermogen en gingen continu kapot. De auto’s die McLaren om de motor heen ontwierp, waren ook niet best. McLaren werd een achterhoedeteam. Beroerder was het nooit gegaan sinds het debuut in 1966, toen de later verongelukte Nieuw-Zeelandse coureur Bruce McLaren zich met zijn zelfgebouwde Formule 1-wagen besloot in te schrijven voor een race.

De eerste stap naar herstel was de komst van Zak Brown. De Amerikaanse zakenman en ex-coureur trad in 2016 aan als directeur. Hij volgde Ron Dennis op, de eigenzinnige Brit die het team vanaf begin jaren tachtig naar zijn grootste successen had geleid, maar uiteindelijk met ruzie was vertrokken. Brown verbrak het mislukte huwelijk met Honda, bracht de financiën op orde en zorgde ervoor dat er vanaf 2019 weer sponsors verschenen op de voorheen steeds kalere auto’s. Op de baan ging het ook weer iets beter, al zou de top nog jaren onbereikbaar blijven.

Directeur Zak Brown (links) in gesprek met Andrea Stella, die in 2023 bij McLaren werd aangesteld als teambaas.
Foto Hasan Bratic

Eén tiende seconde

Een oranje auto flitst door Copse Corner. Uit de cockpit steekt een fluorescerend gele helm. Vonken spatten op als de onderkant van Lando Norris’ McLaren het asfalt even raakt.

In deze bocht op Silverstone wordt duidelijk dat slechte auto’s in de Formule 1 niet meer bestaan. Een voor een sturen de coureurs hun auto Copse in: vrijwel haaks rechtsaf, héél even ietsje van het gas en dan weer vol erop, de snelheid constant rond de 300 kilometer per uur. Allemaal komen ze precies uit waar ze willen en raken ze op exact dezelfde plek de zwart-witte kerbstone aan de buitenrand van de baan. Verschillen in wegligging zijn met het blote oog niet waarneembaar. Elke auto rijdt als op een monorail door deze bocht.

Er zít ook amper verschil tussen de wagens. Anderhalve seconde per ronde scheidt het hele veld. Pakweg een tiende van een seconde per bocht: één keer knipperen met je ogen. Dat klinkt verwaarloosbaar, maar in de Formule 1 is die 0,1 seconde alles. Achter elke auto schuilt een team van honderden medewerkers om nieuwe onderdelen te ontwerpen, die al een succes zijn als ze één of twee tienden van een seconde van de rondetijd afhalen.

In zo’n hypercompetitieve wereld is het zeldzaam dat teams plotseling grote sprongen zetten ten opzichte van de concurrentie. Dat maakt de opmars van McLaren in 2023 en 2024 – van achteren helemaal naar voren – zo opmerkelijk. McLaren heeft dat succes volgens velen te danken aan één man: teambaas Andrea Stella.

Norris, onlangs in The Guardian: „Andrea speelt verreweg de grootste rol.” Brown, tegen de pers op Silverstone: „Het is Andrea die het team hiernaartoe heeft geleid. Hij is de beste die ik ooit heb gezien en ik zit al sinds forever in de racewereld.”

Stella (53), een Italiaan met korte, peper-en-zout-kleurige krullen en indringende bruine ogen, werd begin 2023 teambaas. En inderdaad: vanaf zijn aantreden schoten de prestaties omhoog. Wat heeft hij in de McLaren-fabriek veranderd om dat voor elkaar te krijgen? Als NRC hem daar in Silverstone naar vraagt, weegt hij zijn woorden en geeft dan een bescheiden antwoord. „Het gaat niet om Andrea, al ben ik dan de teambaas”, zegt hij achter een tafel met een oranje bloem erop in de McLaren-hospitality. Andere kopstukken in het team met wie hij nauw samenwerkt, spelen volgens hem een minstens even grote rol. „Wij hebben het hier over het teambaas-team.”

Het klinkt obligaat en politiek correct. Maar toch zit in verbeterde samenwerking binnen het team volgens degenen die het kunnen weten wel degelijk Stella’s grote kracht. Hij zag bijvoorbeeld dat in McLarens hoofdkwartier in Woking bepaalde afdelingen die veel met elkaar te maken hebben, ver van elkaar vandaanzaten, zodat ze enkel per mail communiceerden. Stella zette de afdelingen naast elkaar en moedigde het personeel aan een ‘wandelende e-mail’ te zijn, om van mens tot mens te overleggen. Ook Stella’s vermogen om de teamleden op rustige toon precies uit te leggen wat de bedoeling is, wordt geroemd.

„Vijfennegentig procent van de mensen die de auto ontwerpen, doen dat al vijf of tien jaar. Maar ze zaten gewoon niet op de goede plek en in de juiste sfeer”, zei Norris tegen The Guardian. „Andrea zag dat en begreep wat er moest veranderen zodat ieders talent en vermogen het beste tot uiting zou komen.”

Stella is afgestudeerd in werktuigbouwkunde en lucht- en ruimtevaarttechniek. Hij belandde in 2000 bij het team van Ferrari. Daar werkte hij samen met Michael Schumacher aan de afstelling van zijn auto, in de jaren dat de Duitser bijna alles won.

Bij toenmalige Ferrari-chefs als Jean Todt en Ross Brawn keek Stella af hoe je op een goede manier een Formule 1-team aanstuurt. Zij lieten hem zien dat de leiding elk teamlid moet motiveren om nooit achterover te leunen en altijd buiten de comfort zone te werken, vertelde Stella vorig jaar in de podcast Beyond the Grid. Het pad terug naar de top wordt sowieso „uncomfortable”, zei hij. „Daarom zeggen we bij McLaren: je moet leren je op je gemak te voelen bij het gevoel dat je níet op je gemak bent.”

Dat soort organisatiekundig vermogen is in de moderne, extreem professionele Formule 1 de enige weg naar succes. Dat McLaren slimme technici aan boord had, was één ding. Pas na Stella’s ingrepen konden hun expertise en creativiteit volledig tot wasdom komen, zodat ze snel de zwakke plekken van de auto konden vaststellen en nieuwe onderdelen konden bedenken die de problemen verhielpen. Zo brachten ze McLaren langszij bij het kort geleden geleden nog onaantastbare Red Bull.

Lando Norris is door zijn goede prestaties ook meer in de schijnwerpers komen te staan.
Foto Martin Divisek/EPA

Kostbare fouten

Acht woorden hebben Max Verstappen en zijn race-engineer Gianpiero Lambiase nodig om het tactische besluit te nemen waarmee ze in Silverstone Norris en McLaren verslaan. Tijdens de race zijn een paar regenbuien over het circuit getrokken, en nu, in de slotfase droogt de baan op en loeren alle coureurs naar het perfecte moment om hun regenbanden in te wisselen voor slicks. Het komt nauw kijken: een ronde te laat, en je verliest kostbare seconden.

Hamilton is boxing, Max”, zegt Lambiase over de boordradio: Lewis Hamilton, met wie Norris en Verstappen in gevecht zijn, rijdt de pits binnen.

Fuck it, let’s box”, antwoordt Verstappen.

Norris en zijn race-engineer Will Joseph twijfelen daarentegen lang over het type droogweerband dat ze zullen monteren en kiezen uiteindelijk zowel de verkeerde bandensoort als de verkeerde ronde om de pitstop te maken. Doordat Norris een ronde later stopt dan zijn rivalen – en zijn monteurs ook per ongeluk half voorbij rijdt – verliest hij de leiding aan Hamilton. En doordat Verstappen wél de juiste banden gekozen heeft, haalt ook hij de Brit even later in.

Als McLaren en Norris Red Bull daadwerkelijk willen verslaan, hebben ze aan snelheid alleen niet genoeg. Ook in de uitvoering moeten ze perfect zijn. Op dat punt valt bij team én coureur nog genoeg te verbeteren. Ook in Canada verloor Norris namelijk al de overwinning door een tactische fout. In Spanje maakte hij vanaf poleposition een slechte start, zodat Verstappen hem direct kon inhalen. Cruciale details, die bij de geoliede kampioensmachine Red Bull-Verstappen nagenoeg altijd op orde zijn.

Stella is na afloop in Silverstone duidelijk over de mislukte pitstopstrategie en al het getreuzel dat eraan vooraf ging. „Wij nemen de verantwoordelijkheid hiervoor”, zegt hij tegen de media. „De rijders hebben het al druk genoeg om hun auto op de baan te houden in deze weersomstandigheden. Wij hebben in de pits meer informatie. Dus wij hadden het besluit moeten nemen.”

De druk zal vermoedelijk alleen maar toenemen. Tussen Verstappen en Norris, goede vrienden naast de baan, ontluikt een rivaliteit. Vrijwel elke race vechten ze met elkaar op het circuit. In Oostenrijk liep dat voor het eerst verkeerd af, toen ze elkaar een paar ronden voor het einde raakten en schade opliepen. Norris moest opgeven, Verstappen viel ver terug. Norris en Verstappen legden het snel weer bij, voorlopig althans.

Voor het kampioenschap maakt het hoe dan ook weinig meer uit. Verstappens voorsprong is groot. Aan het begin van het seizoen won hij vrijwel alles, en nu hij niet meer dominant is, zijn het – mede dankzij de fouten van McLaren en Norris – telkens andere rijders die de kruimels oprapen. Verstappens voorsprong op Norris is inmiddels 84 punten, een overwinning is 25 punten waard.

Hoewel zijn team geen serieuze kans maakt op de titel, is directeur Brown toch aan het genieten. „We zijn allemaal verrast door waar we nu staan”, zegt hij in Silverstone. We kunnen het wel schudden, dacht hij min of meer aan het begin van het seizoen. En nu is de Formule 1 twee rivaliteiten rijker: McLaren versus Red Bull, Norris versus Verstappen. „Awesome”, vindt Brown. „Het wordt episch.”


Column | Heini doet de rotklusjes op de club en vraagt er niets voor terug

Hij zegt dat zijn kampioensshirt in de woonkamer hangt, met de gouden medaille ernaast. Mocht van zijn vrouw Henriët. Maar ik weet zeker dat hij er stiekem ook in slaapt. Minstens één nachtje toch, in het rood-wit-blauw, aangetrokken toen Henriët al sliep. Als hij halverwege de nacht even ontwaakt, kijkt hij snel onder het dekbed. Hij hoeft zich niet te knijpen, hij heeft het niet gedroomd: Heini Koornberg is Nederlands kampioen.

Zijn naam wordt in Zwolle en omgeving al jaren met angst en beven uitgesproken. Is Heini erbij? Dan weet je dat het beulen wordt. Gaat Heini mee? Dan gaat het op de kant. Op het randje van het asfalt, nog net uit de wind achter die grote rug. Of net niet. En dan ben je de sjaak. Dan kletst Heini je er schaterlachend af, of in normale mensentaal: dan word je die eenzame fietser. En Heini wordt steeds kleiner in de verte.

Heini houdt van wind mee, maar vooral van wind tegen en van wind opzij. Hoe meer wind er staat, hoe beter. Hoe harder hij grijnst, hoe hoekiger zijn kuiten spannen en hoe witter zijn knokkels om het stuur. Al jaren jaagt Heini over de dijken en door de polder, in de zomer bij het laatste daglicht en in de winter in het donker, als hij thuiskomt van zijn werk. Ooit deed hij aan volleybal. Een leuk spelletje is dat. Maar wielrennen is pas sport.

Al jaren droomt Heini de jongensdroom die hij als volleyballertje nooit had. Het Nederlands kampioenschap winnen. Hoe vaak heeft hij voor het slapen gaan de film achter zijn gesloten ogen afgedraaid? In de kopgroep terechtkomen, daaruit demarreren en soleren naar de meet. Nu is het echt gebeurd. Voor altijd in de boeken: Heini Koornberg, nationaal kampioen mannen veertig plus.

Wat zegt u? Kent u Heini niet? Iedereen kent Heini. Hij loopt in elk dorp, in elke stad, en bij elke club. Of het nu hockey is of voetbal, gymnastiek of atletiek. Heini is de man die onvermoeibaar is. Die zich niet alleen actief, maar ook passief helemaal in zijn sport stort. Hij is de man die iedereen net zoveel lol in de sport gunt als hij zelf. Op de club regelt hij wat er geregeld moet worden, in de avonduren, in het weekend, in elk minuutje naast zijn werk.

Heini kan natuurlijk ook een vrouw zijn, in alle soorten en maten komen er Heini’s voor. Hij doet de rotklusjes en vraagt er niets voor terug. Bij de lokale wielervereniging in Zwolle lopen een paar Heini’s. Ze heten Heini, Gerben, Raymond en Rik. De jeugdafdeling, de vrouwentak, de eliteploeg: ze groeien en bloeien als nooit tevoren. En nu heeft de club dus ook een Nederlands kampioen.

Bewonderen deden ze hem toch al, maar wat zullen de kinderen in zijn wiel tijdens de training opkijken naar die rood-wit-blauwe trui. Een droom. Een inspiratie. En nog aanraakbaar ook. Worden zoals Heini, keihard tegen de wind in trappen en dan jaren later, als volwassene, omkijken en denken: wat een prachtige herinneringen. Wat een mooie tijd was dat.

We bezingen de helden die voetballen op het EK, in de Tour de France rijden of naar de Olympische Spelen gaan. Maar over Heini gaat het nooit. En dat is raar, omdat Heini onbetaald, maar onbetaalbaar is.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.


Een vernieuwend en spannend idee – de tijdrit op de laatste dag van de Tour zorgde in 1989 voor een unieke apotheose

Een paradetocht gevolgd door een massasprint op de Champs-Élysées. De wielerliefhebber weet niet anders: op de laatste zondag arriveert de Tour de France in Parijs, met altijd dezelfde voorspelbare afloop.

Dit jaar is het anders. De Tour eindigt in Nice, want Parijs is te druk met de aankomende Olympische Spelen. En de slotetappe is niet voor de sprinters, maar een tijdrit van 33,7 kilometer – waarin nog veel kan gebeuren.

Vijfendertig jaar geleden, in 1989, was er – eenmalig – ook een tijdrit op de laatste zondag. Het bleek de apotheose van de spannendste Tour de France ooit, met nog altijd het kleinste verschil tussen de nummer een en twee: acht seconden.

Die slottijdrit was het geesteskind van Tourdirecteur Jean-Francois Naquet-Radiguet. Hij wilde de wedstrijd vernieuwen en spannender maken en dit was een van zijn ideeën. De oude garde vond die radicale vernieuwingsdrang van Naquet-Radiguet maar niets: tegen de tijd dat de editie van 1989 werd verreden, was hij alweer vertrokken – de kortst zittende Tourdirecteur ooit. Maar de slottijdrit had op wonderlijke wijze zijn exit overleefd.

Drie opwindende weken

Op zondag 23 juli, aan het einde van de middag, maakten de laatste renners zich op voor hun start in de tijdrit. Een licht dalend parcours, van attractiepark Futuroscope naar de Champs-Élysées. Het zou een strijd worden tussen de nummer één en twee in het klassement: Laurent Fignon, de Fransman die twee edities op zijn naam had staan, en Greg LeMond, die drie jaar eerder als eerste Amerikaan de Tour had gewonnen.

Het waren drie opwindende weken geweest. De Spanjaard Pedro Delgado, de titelverdediger, was te laat verschenen bij de start van de proloog, maar had daarna geëxcelleerd. Gert-Jan Theunisse had Nederland in vervoering gebracht met een ritzege op Alpe d’Huez en met de bolletjestrui. Het meeslependst was de strijd geweest tussen Fignon en LeMond. De gele trui was een aantal keer heen en weer gegaan tussen de twee.

Op die laatste zondag droeg Fignon het geel en had LeMond een achterstand van vijftig seconden – te veel om te overbruggen in een tijdrit van 24,5 kilometer. Fignon ging zijn derde Tour-zege behalen, dacht iedereen – met name de Fransen. Langs het parcours stonden die dag toeschouwers in T-shirts met de tekst ‘Fignon – Tourwinnaar’.

Een slordig paardenstaartje

Om 16.12 uur vertrekt LeMond vanaf het starthuisje in Futuroscope, twee minuten later gevolgd door Fignon. Er is een opmerkelijk verschil tussen de twee. Fignon rijdt op een gewone tijdritfiets. Hij draagt geen helm, zijn blonde haar heeft hij in een slordig paardenstaartje samengebonden. LeMond daarentegen heeft een aerodynamische helm en een tijdritfiets met een triatlonstuur – een opmerkelijke vernieuwing en een ongewoon gezicht in die jaren.

Ze zijn nu allebei onderweg. Vrijwel meteen valt op hoe hard LeMond rijdt – véél harder dan Fignon. Na vier kilometer heeft de Fransman al en achterstand van zeven seconden op zijn rivaal. Halverwege de tijdrit, wanneer Fignon langs de Pont d’Issy les Moulineaux over de Seine rijdt, is het verschil opgelopen tot 21 seconden. „Ouh là là,” zegt de Franse tv-commentator.

LeMond dendert maar door, ineengedoken over zijn triatlonstuur. Fignon ziet er en stuk minder gestroomlijnd uit: meer rechtop, minder strakke tred, af en toe komt hij zelfs uit het zadel. Het gaat spannend worden, dat is zeker.

Nog vier kilometer te gaan. Het zal toch niet? LeMond rijdt om de Arc de Triomphe heen en draait de Champs-Elysées op. Nog één recht stuk en hij is er. Als hij de finish overgaat, registreert de tijdmeting een gemiddelde snelheid van 54,5 kilometer per uur. Verbijsterend snel.

Nu is Fignon bij de Arc de Triomphe. Zijn achterstand? 53 seconden. Hij is zijn gele trui virtueel kwijt. Kan hij toch nog inlopen? Als hij de finish nadert, begint de tv-commentator af te tellen. Fignon heeft nog twintig tellen. Nog tien. Nog vijf. Voordat hij over de streep gaat, zijn de seconden op. Hij heeft er acht te weinig. „Laurent Fignon a perdu le Tour de France”, roept de Franse tv-commentator.

Steenpuist op de bil

De beelden van Fignon na de finish zijn iconisch geworden. Ellebogen op de knieën, hoofd in zijn handen, de inmiddels verspeelde gele trui nog om zijn lichaam. Bij de huldiging, even later, kan het contrast tussen de nummer een en twee niet groter zijn: LeMond met een grijns van oor tot oor, Fignon met het gezicht van een oorwurm.

Er is veel gespeculeerd over de oorzaak van Fignons verlies. Was het zijn weigering om ook met een triatlonstuur te rijden? De steenpuist op zijn bil, die hem zulke verschrikkelijke pijnen bezorgde? Zijn paardenstaart, die extra luchtweerstand zou hebben veroorzaakt? Of gewoon de immense druk die op zijn schouders rustte? Zelf was Fignon – Monsieur Huit Secondes – naderhand genereus jegens zijn tegenstander. „Greg won omdat hij op die laatste dag nog zo’n fantastische tijdrit in de benen had”, zei hij enkele jaren later in een interview. „Van onrechtvaardigheid is geen sprake.”

Hoe het ook zij: Fignon, geboren Parijzenaar en overleden in 2010, zou nooit meer een voet zetten op de Champs-Élysées.

Dit artikel is mede gebaseerd op het boek ‘Three Weeks Eight Seconds’ (2017) van Nige Tassel


Niet zo’n steile col, maar wel heel erg lang – op weg naar het ‘dak’ van de Tour de France

Nee, steil is-ie niet. Hij is vooral ontzettend lang. Dat begint te dagen als ik een kilometer of negen van de Cime de la Bonette heb beklommen. De afstand die ik nu nog moet afleggen tot de top, bedenk ik me plotseling, is net zo lang als de hele Alpe d’Huez.

Deze vrijdag gaat het peloton over de Cime de la Bonette (2.802 meter). Het is de hoogste beklimming van deze Tour – het ‘dak’, zoals dat in wielertaal heet. Het is een bijzonder dak: hoger dan traditionele Tourreuzen als de Col du Galibier (2.642) en de Col de l’Iseran (2.764). De Bonette is, met 23 kilometer, ook nog eens lánger dan vrijwel alle bekende Tourcols – zelfs langer dan die eindeloze Mont Ventoux. Niet bepaald een fijn vooruitzicht voor de renners, die na bijna drie weken koers in deze Tour al aardig gekookt zijn.

Het begin van de klim is geen probleem. In de eerste vijf kilometer, vanaf het vertrek in het dorpje Jausiers, gaat de weg met een lieflijk percentage van vijf à zes omhoog tussen de naaldbomen. De favorieten zitten hier straks nog allemaal bij elkaar, stel ik me voor. En in ‘De Bus’, het groepje niet-klimmers dat in bergetappes traditioneel samenklontert om te overleven, wordt hier nog niet gekreund.

INTO THE WILD

De Bonette ligt in een deel van de Alpen dat de Tour niet zo vaak aandoet: het departement Alpes-Haute-Provence. Het is hier rustiger dan bij de Galibier en Alpe d’Huez. Ruiger ook. Wie in het dal voor de klim naar de bedding van de drooggevallen rivier kijkt, waant zich eventjes in het Alaska van Into The Wild.

De pas over de Bonette werd aangelegd in 1860, door de Franse keizer Napoleon III. Hij had Nice en omstreken afgepakt van de Italianen en wilde dat markeren met een infrastructurele daad van betekenis: een rechtstreekse verbinding tussen de zuidelijke Alpen en het nieuwe Franse kroonjuweel aan de Middellandse Zee. De pasweg kreeg de naam Route Imperiale 205. Erg keizerlijk was hij overigens niet, het wegdek was onverhard.

JAN EN ALLEMAN

Ik ben niet alleen op de klim, zo merk ik al snel. Het is de dag voor de etappe, Jan en alleman rijdt naar boven: een groep Vlamingen in identieke shirts, een Fransman in een regenboogtrui, vaders met zoontjes op elektrische fietsen. Veel oude, tengere bazen. En uiteraard motorrijders, de natuurlijke vijand van de wielrenner. Gasgeven als ze langs je rijden; ze doen het met liefde.

„Hé, Rasmussen!”

Naast me rijdt Michael Rasmussen. Bijna-Tourwinnaar in 2007, totdat hij uit de wedstrijd werd gehaald wegens het ontlopen van dopingcontroles. Tegenwoordig loopt hij rond in de Tourkaravaan als duider voor een Deense krant. Hij heeft een zonnebril op z’n hoofd, zijn helm heeft hij aan zijn stuur bevestigd.

„Kan je het toch niet laten om op de fiets te stappen?” vraag ik.

„Het is de eerste keer in vier jaar dat ik een berg oprijd.”

„Ooit een Touretappe over de Bonette gereden?”

„Nee, mijn hoogste dak was de Iseran.”

En weg is hij.

ROUTE DE PRESTIGE

In 1961, honderd jaar na de aanleg van de weg over Bonette, volgde een uitbreiding. Er kwam een extra lus vanaf de pas, om de kale piek van de berg heen. Niet omdat het nodig was, maar omdat de lokale prefect een route de prestige wenste: de hoogstgelegen weg van Europa. Vandaar ook dat ‘cime’ (top) in de naam en niet het gebruikelijke ‘col’ (pas).

Dat de Cime de la Bonette de hoogstgelegen weg van Europa is, klopt overigens niet. De Ötztaler Gletscherstrasse in Oostenrijk is hoger. Dat weerhoudt de Fransen er niet van om het op alle borden langs het parcours te zetten – en de Tourorganisatie doet er vrolijk aan mee.

OVER DE HELFT

Twaalf kilometer verreden. Ik ben over de helft. De weg ligt hier minder beschut en wordt steiler – en dat voel je. De klassementsrenners zitten hier straks vermoedelijk nog bij elkaar. In de De Bus beginnen ze langzamerhand te zuchten en te steunen.

Ik word voorbijgereden door een vijftienjarige jongen. Strakke tred, dansend op z’n fiets. Op zijn shirt staat: Di Legno parketvloeren, Genk, België. Verderop zie ik opnieuw Belgen, maar dan van een heel andere orde. Ze zitten op klapstoeltjes voor hun caravan, het feestlied Go West galmt keihard uit de boxen. Iedere renner die passeert, wordt toegebruld.

IN HET RAVIJN

Vier keer eerder slechts ging de Tour over de Cime de la Bonette. In 1962, vlak na de aanleg van de rondweg: Federico Bahamontes, de Adelaar van Toledo, kwam als eerste boven. In 1964: Bahamontes kwam opnieuw als eerste boven. In 1993: David Millar kwam als eerste boven. Die etappe finishte, net als dit jaar, in het skioord Isola2000.

Verreweg de meest gedenkwaardige beklimming is die in 2008. De Zuid-Afrikaan John-Lee Augustyn komt – van de andere kant – als eerste boven, maar mist in de afdaling een bocht en schuift het ravijn in. Een toeschouwer helpt hem omhoog klimmen. Het ziet er verschrikkelijk uit, maar Augustyn heeft niets en vervolgt de etappe. Zijn fiets wordt later door een mechanieker uit het ravijn gevist.

Na zijn wielerloopbaan zou Augustyn een kledinglijn lanceren. De naam: Bonette.

BOVEN DE BOOMGRENS

Nog tien kilometer te gaan, we zijn boven de boomgrens. Eventjes een tandje lichter schakelen. Hé, dat gaat helemaal niet – m’n derailleur staat al in zijn lichtste verzet. Ik kijk op m’n fietscomputer en begrijp waarom het zo moeizaam gaat: we zitten op 2.100 meter hoogte. IJle lucht. De Tourrenners zullen er minder last van hebben in de etappe. Ze gaan tegenwoordig wekenlang op hoogtestage, zelfs de niet-klimmers.

Langs de kant van de weg begint het nu druk te worden. Lange rijen witte campers. Een geïmproviseerde camping met Decathlon-tentjes in een bocht. Een tent met een biertap. Onder een luifel bij een bestelbusje zit iemand in wielerkleding een boek te lezen. De titel kan ik niet goed zien – iets met wijn.

PLEK VOOR POGACAR

Vijf kilometer tot de top. Een steil stuk voordat het afvlakt. Typisch een plek voor Tadej Pogacar om te demarreren. Het zou me niets verbazen als-ie dat tijdens de etappe ook doet. In De Bus zullen ze onderhand kermen van ellende.

Vier kilometer te gaan, het vlakt af. In de verte ligt de pas, daarachter zie ik de rondweg liggen. Het is hier kaal en desolaat, de berg bestaat louter uit rotsen en zwartgeblakerd morene. Is dit de plek waar Augustyn destijds naar beneden kukelde?

Vlak voor me rijdt een oude, tengere Italiaan. Hij gaat indrukwekkend hard voor zijn leeftijd, op een racefiets uit de jaren negentig. Zijn grijze haar wappert vanonder zijn helm. Hoe oud ben je, vraag ik. Zesenzestig, antwoordt hij. Bravo.

RICHTING DE LUS

Links is de pas. ‘Nice’, staat er op een richtingbordje. Ik sla rechtsaf, richting de lus. De weg is hier aan beide zijden afgezet met touwen, aan paaltjes die in het asfalt zijn geboord – om het publiek tijdens de etappe in toom te houden. Ineens wordt het loeisteil. Tien procent. Elf procent. Twaalf procent. Iets te veel van het goede na bijna twee uur klimmen. Ik sta geparkeerd.

Nog twee bochten en daar is de top. Geen Rasmussen, wel een gedenksteen, adembenemend uitzicht en heel veel wielrenners die foto’s staan te nemen. „Ik ben precies op tijd voor mijn BeReal”, hoor ik een Schotse twintiger met een matje een Sky-shirt zeggen.

De klim zit erop, omdraaien en weer afdalen. Voor mij dan – de Tourrenners moeten hierna nóg een klim. Van zestien kilometer.