Zonder wereldsterren is PSG in de Champions League wel ineens in grootse vorm

De timing van de aankondiging was bijzonder. Terwijl Paris Saint-Germain een zelfs voor Parijse begrippen uitzonderlijk dure voorhoede onder contract had, met Lionel Messi, Neymar Jr. en Kylian Mbappé, zei clubvoorzitter Nasser al-Khelaïfi in een interview met Le Parisien in juni 2022 dat „de tijd van glitter en flitsende bling-bling” voorbij was. PSG moest een team worden van spelers die „willen werken, werken en nog eens werken om vooruitgang te boeken.” Als een museumdirecteur die openlijk stelt dat hij schoon genoeg heeft van wereldberoemde kunstenaars, terwijl de expositie van Van Gogh nog loopt.

De boodschap kwam niet van een nieuwkomer die wil afrekenen met het werk van zijn voorganger. Al-Khelaïfi zelf was de architect van de reeks aan sterrenensembles die PSG een reputatie van protserigheid en decadentie had bezorgd. Sinds 2011, toen het Qatarese staatsinvesteringsfonds QSI de club overnam, voerde het voormalige tennismaatje van de emir van Qatar beleid dat een echo leek van de Galácticos-jaren van Real Madrid, begin deze eeuw.

PSG spendeerde binnen tien jaar tijd meer dan één miljard euro aan spelers die behalve op sportieve kwaliteiten vooral op ‘merkwaarde’ werden geselecteerd. Zo kwamen onder anderen David Beckham en Zlatan Ibrahimovic naar het Parc des Princes, later volgden Messi, Mbappé en Neymar.

Foto Guillaume Horcajuelo / EPA
Foto Christophe Petit Tesson / EPA

In het ‘oude’ PSG speelden vooral geld en gearriveerde vedetten een rol. Zoals in 2013, toen David Beckham en Zlatan Ibrahimovic er samen speelden. Ook de afgelopen jaren, tot 2023, had PSG een voorhoede die vooral op papier groots was – met Lionel Messi, Neymar en Kylian Mbappé.

Mondain en extravagant

Commercieel was de strategie min of meer succesvol, hoewel tegen een hoge prijs. PSG, voorheen een middenmoter vooral bekend om zijn gewelddadige fans, mat zich mede dankzij een gelikte marketingstrategie een imago aan dat paste bij de stad: mondain, duur, extravagant. De omzet steeg van een bescheiden 100 miljoen in 2010 naar meer dan 800 miljoen euro in 2024. En sportief? PSG domineerde bijna plichtmatig de Franse competitie. Maar het grote doel, de Champions League winnen, bleef buiten bereik.

Vaak ging het spectaculair mis. Zoals in 2017, toen PSG in de achtste finale met 6-1 verloor bij FC Barcelona, nadat het Barça thuis met 4-0 had verslagen.

Minstens zo pijnlijk was de uitschakeling tegen Real Madrid vijf jaar later in de kwartfinales. In de thuiswedstrijd was PSG superieur (1-0), en ook in Madrid kwam de ploeg terecht op voorsprong. Om in de tweede helft volledig in te storten. Dit was geen toeval meer, oordeelden commentatoren. Hier openbaarde zich de karakterzwakte van een team dat precies dat niet was. PSG was een verzameling van de beste voetballers ter wereld, die elkaar in de steek lieten zodra het tegen zat.

En dus moest het maar eens gedaan zijn met de bling-bling bij PSG, concludeerde Al-Khelaïfi in de zomer van 2022. Een nieuwe technisch directeur kwam, die zich ging richten op hongerige talenten. Maar wereldsterren met doorlopende contracten en astronomische salarissen laten zich niet zomaar wegjagen.

Zo volgde nog een vreugdeloos seizoen, met een kampioenschap dat werd overschaduwd door irritaties tussen supporters en gefrustreerde vedettes die met hun hoofd al bij andere avonturen waren. Traditiegetrouw vloog de club er in de kwarfinales van de Champions League uit, kansloos dit keer, tegen Bayern München.

Met het vertrek van Messi en Neymar in de zomer van 2023 en de komst van coach Luis Enrique, bekend om zijn aanvallende, dominante speelstijl, begon het nieuwe PSG pas echt gestalte te krijgen.

De club had vaker gekozen voor trainers met een duidelijke spelopvatting, zoals Unai Emery, Thomas Tuchel en Christophe Galtier, maar die hadden moeten werken met spelers die alles al bewezen hadden en zich nauwelijks lieten regisseren. Luis Enrique kreeg de beschikking over jonge spelers als Nuno Mendes, Vitinha, Bradley Barcola, Désiré Doué en Chvitsja Kvaratschelia. Ook niet goedkoop – dit vijftal kostte PSG naar schatting al een kleine 250 miljoen euro – maar allemaal voetballers die de piek van hun loopbaan nog voor zich hebben.

Dynamisch en gedurfd

Dit seizoen, het eerste zonder Mbappé, lijkt de wijziging van strategie zich uit te betalen. Hoewel PSG moeizaam startte in de Champions League, verkeert de ploeg van Luis Enrique de voorbije maanden in grootse vorm. PSG speelt dynamisch en gedurfd, met een samenhang en energie die even geleden nog wezensvreemd waren voor de club.

Foto Pierre Lahalle / Presse Sports
Foto Firas Abdullah / Abacapress.com

In de Champions League schakelde PSG al twee Engelse grootmachten uit. Liverpool en Manchester City hadden geen antwoord op de formatie van Luis Enrique.

En het team kan omgaan met tegenslag: in een cruciale wedstrijd tegen Manchester City poetste PSG een 0-2 achterstand weg (uitslag 4-2), tegen Aston Villa (kwartfinale) en Liverpool (achtste finale) hield het stand onder grote druk. „Ze zijn het meest complete team dat we tot nu toe zijn tegengekomen”, zei Liverpool-coach Arne Slot nadat PSG zijn ploeg had uitgeschakeld.

Misschien, maar Arsenal is op het oog defensief sterker dan PSG – de twee treffen elkaar dinsdagavond in de eerste wedstrijd van de halve finale. De nummer twee van de Premier League rekende in de kwartfinale bovendien overtuigend af met Real Madrid.

Is het seizoen mislukt als PSG strandt in halve finale? Voor Al-Khelaïfi en de Qatarese eigenaren misschien wel, maar coach Luis Enrique zei eerder in interview met Libération dat voetbal wat hem betreft om iets anders draait. „Voor ons gaat het niet alleen om winnen, maar om winnen met een identiteit. Winnen doe je door een voetbalteam te laten groeien. Zodat iedereen in Frankrijk en daarbuiten weet dat Paris-Saint-Germain op deze manier speelt.”


Clubs voeren hersenonderzoek uit: wat maakt de ene profvoetballer ‘slimmer’ dan de andere?

Wie als jeugdspeler wil doorbreken tot het eerste elftal van voetbalclub PSV, zal zeker twee keer per jaar in trainingstenue achter een computerscherm worden gezet. Daar moet de speler op een raster aanklikken waar hij blauwe bolletjes heeft zien verschijnen en weer verdwijnen, moet hij zich herinneren welk pijltje in een fractie van een seconde van richting veranderde, en moet hij een 1 en een 0 op het toetsenbord een kanon afschieten op snel bewegende balletjes.

De tests kwamen negen jaar geleden op het pad van sportwetenschappers Jurrit Sanders en Jesse Dercksen. Op het Eindhovense trainingscomplex de Herdgang begonnen ze zich te verdiepen in iets waar clubs nog amper aandacht voor hadden. In het voetbal, zegt Dercksen, „worden allerlei fysieke aspecten gemeten. En er wordt heel veel aandacht besteed aan technische en tactische vaardigheden.”

Maar Sanders en Dercksen hadden een andere vraag. Alles wat spelers op het veld doen, zegt Dercksen, „heeft zijn oorsprong in het brein. Maar hoe kunnen we begrijpen wat daar gebeurt?” De twee zitten in een zaaltje met glazen wanden op de Herdgang en laten zien wat er uit de test komt: een radardiagram dat in totaal zestig variabelen terugbrengt tot één inzichtelijk plaatje. Zo is snel te zien hoe snel spelers informatie opslaan, verwerken en gebruiken – hun ‘cognitieve skills’.

De tests die PSV, en trouwens ook AZ, Ajax en Feyenoord, afnemen bij jeugdspelers passen binnen de opkomst van een wetenschapsgebied dat decennialang vrijwel werd genegeerd in het voetbal: cognitieve neurowetenschappen. Spelers werden weliswaar ‘slim’ genoemd en hadden ‘spelinzicht’, maar wáárom gaf een speler een perfecte pass? Wat gebeurt er in het brein van voetballers, en waarom is de ene speler ‘slimmer’ dan de ander?

Honderden jeugdspelers

Jes Buster Madsen doceert over neuroplasticiteit als in 2020 de wereld stilvalt door corona. Hij studeerde filosofie, deed promotieonderzoek in de neurofarmacologie – hoe medicijnen de hersenen beïnvloeden – en bouwt aan een academische carrière. Maar hij is ook een voetballiefhebber en schopte het als kind tot de jeugdteams van een Deense semiprofclub. Als tijdens de pandemie een onderzoeksproject wordt opgeschort en hij ineens tijd heeft, besluit hij zijn interesses voor hersenonderzoek en voetbal te combineren.

Madsen verzamelt alle publicaties die íets te maken hebben met cognitie en neurowetenschappen in het voetbal. Dat waren er, zegt hij via een videoverbinding, niet veel. „Vijftig à zestig papers, ongeveer wat er dagelijks wordt gepubliceerd over alzheimer.” Bovendien richt vrijwel niets zich op de vragen die hij heeft: hoe nemen voetballers waar, verwerken ze die informatie en zetten ze die informatie om in handelingen op het veld? Hoe werkt de ‘perceptuele cognitie’ van voetballers? Alle kennis over zulke cognitieve processen is er wel, weet Madsen. Het is alleen amper toegepast op het voetbal.

Als hij kort daarna wordt benaderd door profclub FC Kopenhagen krijgt hij de kans om al die vragen te gaan in de praktijk te gaan onderzoeken bij de honderden jeugdspelers die hopen op een doorbraak bij de Deense grootmacht. De eerste maanden kijkt hij alleen rond, luistert hij naar hoe trainers met spelers praten, kijkt hij naar wat spelers op het veld doen. Dan concludeert hij: ik heb een model nodig om de voetbalwereld duidelijk te maken wát er gebeurt in de hersenen van voetballers als ze een pass geven, tackle maken of een paar meter verplaatsen. Hoe ze, anders gezegd, voetballen met hun hersenen.

Alles begint met kijken. Toen de Noorse wetenschapper Geir Jordet bijna dertig jaar geleden spelers begon te filmen en turfde hoe vaak zij om zich heen keken, trok hij al snel één belangrijke conclusie: goede voetballers kijken tijdens wedstrijden niet naar de bal, ze kijken naar waar de bal níet is. Van een afstandje kunnen ze soms lijken op Vincent Vega (John Travolta) in een bekende scène van Pulp Fiction, waarin hij verward om zich heen kijkt. Maar op die momenten zien voetballers waar hun medespelers en tegenstanders staan, waar de ruimtes liggen, wat de afstanden zijn. Ze scannen het spel, zoals het in voetbaltaal heet.

Zinedine Zidane, de voormalige sterspeler van Real Madrid en Frankrijk, hield zelden zijn hoofd stil, steeds keek hij over zijn schouder of even opzij.
Foto Adam Davy / EMPICS

Topvoetballers doen dat continu. Het is bijvoorbeeld te zien in de documentaire Zidane: A 21st Century Portrait, waarin zeventien camera’s de Franse ster Zinedine Zidane tijdens een wedstrijd met Real Madrid vastleggen. Zijn hoofd is zelden stil, steeds kijkt hij over zijn schouder of even opzij. Het zijn minieme bewegingen, die pas opvallen als je erop gaat letten. Of neem de Spaanse middenvelder Xavi Hernandez, die volgens onderzoeken van Jordet het meest om zich heen keek van alle topvoetballers die hij analyseerde: gemiddeld 0,83 keer per seconde. Xavi werd vergeleken met het meisje uit The Exorcist dat haar hoofd 360 graden kon draaien, zei hij eens in een interview. „Er zijn wedstrijden waar ik mijn hoofd meer dan vijfhonderd keer gedraaid heb.”

Intentioneel scannen

Maar kijken alleen is niet voldoende om een perfecte pass te geven of om nét die ene stap opzij te zetten waardoor een pass van een tegenstander wordt afgesneden. Sterker, zegt Madsen, het aantal keer dat een speler scant interesseert hem niet eens zoveel. „Een speler die in de seconden voordat hij de bal krijgt vijf keer naar rechts kijkt, kan van links verrast worden.”

Het gaat hem om wat hij ‘intentioneel scannen’ noemt: wáár kijk je precies naar, waar geven je ogen en hersenen aandacht aan? Wat dat moet zijn verschilt per positie op het veld, zegt hij: „Een middenvelder die met zijn rug naar het doel van de tegenstander staat, zal als hij kijkt moeten letten op waar zijn vleugelspelers en spitsen staan.” Daar moet immers de bal naartoe. Daarnaast is ook wat Jordet de ‘kritische scan’ noemt essentieel: in de halve seconde dat een bal onderweg is van een medespeler naar jou nog snel even rondkijken.

„Goed kijken is een extreem dodelijk wapen”, zegt Madsen, „omdat je dan altijd een fractie van een seconde sneller bent met je actie dan een tegenstander.” Daarom zijn spelers als Luka Modric (Real Madrid) en İlkay Gündoğan (Manchester City) zo goed, zegt hij: „Ze staan altijd op de juiste plekken, omdat ze keken wáár die plek is. En omdat ze rondkijken als ze daar staan, weten ze ook direct hoe ze verder moeten spelen.”

Om dat te weten doet het er vooral toe wat er in de milliseconden ná het kijken in de hersenen gebeurt – het tweede deel van het model dat Madsen afgelopen najaar publiceerde over cognitie bij ‘elitevoetballers’. Hoeveel aandacht heeft het brein voor de net opgedane informatie? Hoe snel verwerkt het die observaties? Hoe beoordeelt het de situatie, herkent het patronen, ziet het gevaren? Herinnert het een fractie van een seconde later nog exact wat het gezien heeft en kan het anticiperen op de veranderingen in posities van spelers en ruimtes die er in de tussentijd zijn ontstaan? Is het brein flexibel genoeg om snel te kunnen schakelen tussen observatie en actie?

Simpel samengevat: hoe snel kan het brein tot de juiste beslissing komen en kunnen de benen proberen om die beslissing uitvoeren?

De voormalige Spaanse topvoetballer Xavi Hernandez (Barcelona) keek in zijn tijd het meest om zich heen van alle topvoetballers: gemiddeld 0,83 keer per seconde.
Foto Matthew Ashton / EMPICS

Beter werkgeheugen

Het is een vraag die Leonardo Bonetti zich ook stelde. De neurowetenschapper in Aarhus en Oxford doet doorgaans vooral onderzoek naar hoe het brein reageert op muziek. Maar hij is ook voetballiefhebber en fan van de Italiaanse club Bologna. Samen met een team van internationale wetenschappers onderzocht hij de uitvoerende functies in de hersenen van voetballers in de hoogste divisies van Brazilië en Zweden. De resultaten legden ze naast een controlegroep van niet-voetballers.

Ze hadden verwacht dat er een verschil zou zijn tussen die twee groepen. „Maar niet dat er zó’n groot verschil zou zijn”, zegt Bonetti. Professionele voetballers hadden een beter werkgeheugen dan de gemiddelde populatie, waren beter in staat om logische problemen snel op te lossen, kunnen sneller schakelen tussen verschillende taken en kunnen beter vooruit plannen. Ze denken dus niet alleen sneller, maar kunnen ook sneller zien wat er moet gebeuren en kunnen die beslissingen sneller proberen uit te voeren. En hoe beter een speler was, bijvoorbeeld omdat hij ook voor het nationale team speelde, hoe beter de ‘uitvoerende functies’ van zijn brein scoorden.

Is dat aangeboren talent, of is het trainbaar?

Op het trainingscomplex van PSV laat sportwetenschapper Sanders de gymzaal zien. Hier trainde hij de afgelopen jaren regelmatig met spelers als Ismael Saibari en Johan Bakayoko – toen jeugdspelers, inmiddels gevestigde eerste elftalspelers. Sommige spelers hadden aangegeven dat ze vaak in hun rug verrast werden, of dat ze als verdediger vaak de bal verloren als een spits druk op ze zette. In de gymzaal probeerde Sanders die omgeving na te bootsen, onder meer met onder meer iPads en lichtgevende pionnen. Spelers en trainers dachten dat ze ervan profiteerden. Toch stopte Sanders ermee.

Deels was dat door tijdgebrek. Maar het kwam ook, zegt zijn collega Dercksen, omdat een voetbalveld de beste plek is om voetbalhandelingen binnen een „voetbalcontext” te ontwikkelen. Dat zegt ook neurowetenschapper Madsen. Hij noemt een oefening die veel clubs gebruiken om het scangedrag van spelers te verbeteren, waarbij ze tijdens het aanspelen moeten omkijken naar gekleurde pionnen. „Maar wat zie je dan? Een gekleurde pion. Het beweegt niet, komt niet dichterbij je. Het triggert niet de acties die het bij je moet triggeren.”

Spelers moeten eigenlijk al bij de jongste jeugd leren om continu rond te kijken, zegt hij. Door voetballers op het voetbalveld te leren beter te kijken en beter bewust te zijn van hun omgeving, kunnen ze ook leren om betere beslissingen te nemen – dat ontwikkelt de uitvoerende functies van het brein. De uitkomst van een actie wordt door het brein vervolgens geëvalueerd en helpt om volgende acties beter uit te voeren – de laatste stap in Madsens model.

Gitaar leren spelen

Het ontwikkelen van cognitieve vaardigheden van voetballers heeft wel iets weg van het leren bespelen van een muziekinstrument, zeggen Madsen en Bonetti. Voetballers worden beter door óp het veld te oefenen, zegt Bonetti. „Maar het is zoals wanneer je gitaar leert spelen. Sommigen leren het binnen een week, sommigen leren het nooit. Dat is de complexiteit van leren: het is afhankelijk van genen, maar ook van de omgeving.” Volgens Bonetti worden spelers er waarschijnlijk mee geboren, „maar ze worden beter omdat ze trainen binnen een voetbalcontext.” Zo gaat het met excellente klassieke musici ook, zegt hij. „Om er te komen heb je talent nodig, maar je moet ook héél veel kunnen trainen.”

Wie het beste een gitaar kan bespelen of de hoogste cognitieve scores heeft, blijft over. Toen Madsen – hij werkt inmiddels voor de Saoedische eredivisie – bij Kopenhagen de cognitieve scores van de spelers van het eerste elftal naast die van het hoogste jeugdteam legde, bleken alle senioren hoger te scoren. Deels zal dat komen doordat simpelweg alleen de beste spelers doorstromen; deels omdat spelers hun hersenen verder ontwikkelen door elke week op een hoger niveau, onder hogere snelheid, beslissingen op het voetbalveld moeten nemen. En het voetbal wórdt steeds sneller gespeeld, onder hogere intensiteit: de tijd om na te denken neemt af, het belang van snel kunnen beslissen toe. Wie het wil redden, moet tot de cognitief vaardigsten behoren.

Maar niet alleen dat. PSV gebruikt de inzichten van cognitieve tests nu vooral om spelers te „begrijpen”, zegt Dercksen. Als je weet hoeveel informatie een speler kan verwerken, vult zijn collega Sanders aan, weet je bijvoorbeeld ook hoeveel instructies je hem voor een wedstrijd kan geven.

Cognitie is, zegt Dercksen, „een puzzelstukje” – je zou het na techniek, tactiek, fysiek en mentaal het vijfde element kunnen noemen waarin topvoetballers moeten excelleren. „Een speler kan geweldige cognitieve kwaliteiten hebben, maar hij moet vervolgens ook technisch de juiste pass kúnnen geven.”


Pogacar besluit ‘wondervoorjaar’ met winst in Luik en gaat nu even uitrusten

Eventjes „de benen testen”, noemde Tadej Pogacar het zelf. Rustig in het zadel zittend reed hij meter voor meter weg bij zijn concurrenten, in een bocht op achthonderd meter van de top van de steile Redoute. Om na een solo van 35 kilometer op 300 meter voor de eindstreep in Luik eens demonstratief om te kijken. Waar is de rest? Nergens waren ze. Pogacar (26) voltooide zijn ‘wondervoorjaar met een superieure zege in Luik-Bastenaken-Luik. „Het voelt geweldig om het eerste deel van het seizoen zo af te sluiten.”

Opgelucht verzuchtte de wielerwereld vorige week na de Amstel Goldrace dat Pogacar dus blijkbaar toch kon verliezen na een lange solo. Het WK van vorig jaar (100 kilometer solo), de Strade Bianche (80 kilometer) en de Ronde van Vlaanderen (20 kilometer) – om de recentste voorbeelden te noemen: als de vogel gevlogen was, zag de rest hem nooit meer terug. Maar in Limburg werd hij ingelopen door Remco Evenepoel en Mattias Skjelmose, en versloeg de laatste hem nipt in de sprint.

Was het de tol voor een zwaar voorjaar, waarin Pogacar een ongeëvenaard programma reed met alle grote klassiekers? Naast de solozeges in Toscane en Vlaanderen blonk hij uit in Milaan-Sanremo (derde) en bij zijn debuut in Parijs-Roubaix (tweede). Maar in de Amstel Goldrace leek de bodem van zijn tank dan toch in zicht. Al zag hij dat zelf anders. „De mensen die zeiden dat mijn vorm minder was in Amstel hebben niet veel verstand van wielrennen”, sprak hij aan de vooravond van Luik-Bastenaken-Luik bij de Belgische tv-zender Sporza.

Vier volle bidonnen

Drie dagen na de zeldzame nederlaag in Limburg had hij in de koude en kletsnatte Ardennen weer ouderwets geschitterd in de Waalse Pijl. Achteloos reed hij woensdag de concurrentie uit het wiel op de steile Muur van Hoei. „The boys are back in town”, postte hij na de zege triomfantelijk op Insta. De dag erna gevolgd door een veelzeggende foto. Pogacar zat alweer binnen te trainen op de rollen, met naast zich vier volle bidonnen op een rijtje. Niet zomaar even uitwerken, nog een extra inspanning doen waarvoor hij genoeg brandstof nodig had. Op naar de laatste voorjaarsklassieker: „2 down, 1 to go: alle eyes on Liège.”

Vooraf verwachtten velen een duel met Evenepoel, de tweevoudig olympisch kampioen, die net als Pogacar al twee keer eerder won in Luik. Na zijn trainingsongeluk in december keerde de Belgische troef onlangs ijzersterk terug met winst in de Brabantse Pijl. Na de Goldrace (derde) noemde hij zichzelf „misschien wel de sterkste in koers”. En een harde tik op de Muur van Hoei kwam volgens hem alleen doordat hij zijn regenjasje te vroeg had uitgedaan. „Ik ben goed hersteld”, klonk hij zondagochtend bij de start in Luik zelfverzekerd.

Maar toen de UAE-ploeg van Pogacar de wedstrijd halverwege echt hard begon te maken, toonde de camera vanuit de lucht dat de renner met de gouden helm er steeds verder doorheen zakte in het peloton. Op de Côte de la Redoute geen spoor van Evenepoel, terwijl zijn grote rivaal vooraan wegreed. Even nog een glimp in de achtervolging, maar de winnaar van 2022 en 2023 redde het niet. Op de laatste klim, de Roche aux Faucons stond hij ‘geparkeerd’. Hij finishte uiteindelijk gedesillusioneerd als 59ste. „Ik ben geen robot en kan geen wonderen verwachten”, zei hij na afloop bij Sporza. Zijn trainingsbasis bleek te smal, na het ongeluk in december.

Negen monumenten

Pogacar demonstreerde intussen 35 kilometer lang nog eens zijn eigen gelijk. Geen sprake van mindere vorm, zoals zijn critici een week eerder dachten. Ook na een zware koers bouwde hij zijn voorsprong gestaag uit. Sereen op de fiets, technische perfectie. Zijn derde zege in Luik-Bastenaken-Luik betekende zijn negende winst in een monumentale klassieker. Eentje meer dan Mathieu van der Poel, de andere uitblinker van dit klassieke voorjaar. Op de eeuwige ranglijst moet hij alleen Eddy Merckx (19) en Roger De Vlaeminck (11) nog voor zich dulden. „Ik ben blij dat ik nu naar huis ga en rust kan nemen”, sprak hij na afloop. Zijn volgende doel is de Tour de France.


Na teleurstellende Spelen gaat Nederlands topjudo op de schop

Geen enkele sporter praat graag over bestuurlijk gedoe, zeker niet vlak voor een EK. Toch voert de onrust bij de Judo Bond Nederland (JBN) de boventoon op het persmoment van de judoploeg in Papendal, vlak voor de Europese Kampioenschappen, deze week in Montenegro. De judobond werkt volop aan de toekomst.

Maar daar heeft judoka Jur Spijkers (28) op dit moment weinig aan. Hij staat op de EK zonder coach, zo vertelt hij op Papendal. Net als Simeon Catharina (27, -100 kilogram). Ze hebben alleen „een aanspreekpunt” in een andere, niet-olympische coach. Niet ideaal, vinden ze. Spijkers: „Na jaren ervaring weet ik 90 procent zelf wel, maar voor die laatste 10 procent is het fijn als een coach je een schop onder je kont kan geven.”

Geen olympische medailles

Alle onrust begon vorig jaar, na de Olympische Spelen in Parijs. Voor het eerst sinds 1984 keerde de judoploeg terug zonder olympische medaille. Een ronduit teleurstellend resultaat dat veel gevolgen had. Directeur topsport Gijs Ronnes stapte op, en het contract van drie van de vier bondscoaches werd niet verlengd.

Verschillende veranderingen komen er nog aan. Een opvallende: de selectie topjudoka’s die samen trainen op Papendal wordt een stuk kleiner. Dit besluit komt voort uit een adviesrapport van interim-topsportmanager Anthonie Wurth.

Het verkleinen van de groep is een opvallende stap. Negen jaar geleden werd juist besloten om het Nederlandse judo te ‘centraliseren’. Een grote groep judoka’s werd naar Papendal gehaald om daar samen te trainen, zoals eerder succesvol in de atletiek gebeurde.

Nu wordt die club topsporters dus weer verkleind: alleen judoka’s die „potentieel” bij de mondiale top 3 kunnen horen, mogen blijven. In de praktijk is nog niet duidelijk wie daaronder valt. De nieuwe directeur topsport bij de judobond, oud-judoka en voormalig wereldkampioen Guillaume Elmont, moet dat gaan uitvoeren. Hij begint in mei.

Dan is er nog de kwestie van de coaches. Pas rondom de WK in juni moeten er nieuwe coaches zijn aangesteld. Zwaargewicht Jur Spijkers zegt dat hij begrijpt dat er tijd overheen gaat om geschikte nieuwe mensen te vinden. Maar, zo zegt hij, hij baalt ook van zijn huidige situatie zónder coach.

Wat is er gebeurd in het Nederlandse judo?

Oostbloklanden dominater

Wie afgaat op de krantenkoppen, zou kunnen denken dat Nederland in het judo sportief helemaal aan de grond zit. Veel judoka’s vinden dat niet helemaal terecht. Spijkers: „Wat veel mensen vergeten is dat tien, twintig jaar geleden veel Oostbloklanden niet zo sterk waren als nu. Die hebben zich doorontwikkeld.” De top, met daarin ook traditionele judogrootmachten als Frankrijk en Japan, „is veel groter geworden.”

Het resultaat van de Spelen was „niet goed”, erkent Spijkers. „Maar Joanne van Lieshout (-63 kilo) is vorig jaar wereldkampioen geworden. In 2022 werden Michael Korrel (-100 kilo) en ik bijvoorbeeld Europees kampioen. Het is niet zo dat wij opeens niet meer kunnen judoën.”

Interim-topsportmanager Wurth ziet dat ook. „De Spelen vielen tegen. Maar als ik kijk naar de wereldranglijsten dan doen we het niet slecht.”

Tegelijkertijd liggen de belangrijkste judohoogtepunten voor Nederland alweer ver in het verleden. „Anton Geesink werd olympisch kampioen in 1964,” zegt Wurth. ‘Sydney’, waar Mark Huizinga als laatste Nederlander een olympische judotitel won, is ook al vijfentwintig jaar geleden. De sport verandert. Zo ligt de judostijl in de oostbloklanden dichter bij worstelen, daarop moeten Nederlandse judoka’s inspelen. „We moeten anders, beter, slimmer trainen.”

Het is „100 procent waar dat de concurrentie sterker is geworden”, zegt ook judoka Sanne van Dijke (29), die de laatste jaren in haar klasse tot 70 kilo goed was voor verschillende EK- en WK-medailles en in 2021 olympisch brons in Tokio won. „Het zal altijd meer uitzondering dan regel zijn dat we medailles afsnoepen van sterke landen als Frankrijk en Japan, of Rusland en Georgië voor de mannen. Maar van mij mag je ook zeker kritisch zijn: we hebben de potentie om meer olympische medailles te winnen.”

‘Twee enthousiaste mannen’

Alleen richt de kritiek, van onder anderen oud-bondscoach Cor van der Geest, zich wel heel sterk op de centralisatie, zegt Van Dijke. „Maar bij de Spelen van 2016 in Rio won Nederland ook maar één bronzen medaille.”

Maar wat is dan de invloed geweest van negen jaar Papendal? De centralisatie moest de sport destijds professionaliseren. „Judo hing, even gechargeerd, aan elkaar van twee enthousiaste mannen”, zegt oud-judoka Koen van Nol: voormalig bondscoach Van der Geest en mede-olympisch coach Chris de Korte, beiden eigenaren van de twee belangrijkste judoscholen van Nederland.

Sportkoepel NOC-NSF stuurde aan op de verhuizing naar Papendal. Van Nol, coach bij Van der Geests judoschool Kenamju in Haarlem: „Het idee was: laat de besten met de besten trainen, onder de beste omstandigheden, met de beste faciliteiten, dat leidt tot excellentie.”

Op zich werkt dat deels ook, zegt interim-topsportmanager Wurth. „Niet elke club kan bijvoorbeeld een dure coach betalen. Op Papendal kun je de begeleiding bieden die sporters nodig hebben.” Wel concludeert hij dat de groep op Papendal te log is. Er lopen te veel judoka’s rond die er volgens hem niets te zoeken hebben. Papendal moet „echt een keuze zijn”, zo stelt hij vast. „Ik weet dat er jongens en meiden zijn die in het weekend gaan werken, om in de zomer naar een festival te kunnen. Dan ben je niet genoeg bezig met je lichaam.”

Geen persoonlijke coaches meer

Ook was de coaching „niet goed genoeg”. Een deel van de judoka’s heeft zich technisch gezien niet genoeg ontwikkeld, zegt Wurth. Hij wil dat ondervangen met een nog aan te stellen gespecialiseerde technische coach.

Persoonlijke coaches hebben sporters op Papendal straks niet meer. Ze vallen allemaal onder een team van begeleiders, waaronder die nieuwe technische coach. Dit moet voorkomen dat coaches voor eigen gewin (en pupil) gaan en slecht samenwerken, wat in het verleden wel het gevoel van sommige judoka’s was.

Een coach kan niet alleen de absolute top onder zijn hoede nemen, zegt Van Nol. „Kijk, ik snap wel dat je coach van Sanne van Dijke wil zijn. Die wint. Dan hoef je, even kort door de bocht, alleen ‘hup, hup’ te roepen bij een toernooi. Maar een coach moet zich verantwoordelijk voelen voor het collectief. Want als Nederlands judo moet je de concurrentie aangaan. Niet alleen met Frankrijk, ook met de rest van de topsport in Nederland.”

Wat duidelijk is na negen jaar ‘Papendal’: de judoclubs, die de nieuwe talenten moeten opleiden, hebben geleden onder de centralisatie. Omdat talenten en topjudoka’s naar Arnhem werden gehaald, is het verschil tussen de top en de subtop gegroeid, ziet judoka Simeon Catharina. „Vroeger was ik de beste op de club, daaronder keken ze tegen me op. Maar de groep die er nu zit, die denken ze dat zíj de beste zijn. Dan komen ze hier en dan zie je op de mat dat er een te groot gat is ontstaan.”

‘Ze voelden zich mislukt’

Ook werden er sporters naar Papendal gehaald die daar niet geschikt voor waren, zegt Van Nol. Met alle gevolgen van dien voor de clubs. „Sporters van wie iedereen kon zien: gaat geen grote stappen maken. Die er eigenlijk alleen voor de sparring zaten.” Als ze dan uiteindelijk weer weg moesten, gingen deze judoka’s bijna nooit meer terug naar hun oude club, zegt Van Nol. „Dan voelden ze zich mislukt.” Dat is zonde, zegt hij. „Daar is het Nederlandse judo te klein voor.” Op een club kan zo’n sporter juist een goede uitdaging zijn voor een aanstormend talent.

Wurth hoopt dat bij een kleinere groep op Papendal er weer „een gezonde strijd” komt tussen het topsportcentrum en de (weer versterkte) clubs, om zo het Nederlandse judo naar een hoger plan te tillen. Judoka’s mogen tegenwoordig ook weer via hun club proberen te top te halen, al moeten ze dat wel zelf betalen.

Wat gaat een kleinere groep op Papendal opbrengen? Van Dijke hoopt, net als andere judoka’s, op meer trainingskampen in het buitenland. Dat zou ook compenseren voor een kleinere sparringsgroep in Arnhem. „Met een selecter groepje is er per judoka meer budget. Misschien kunnen we dan zes keer naar Azië, in plaats van één of twee keer vorig jaar.”

Met iedereen sparren

In bijvoorbeeld Japan is de poule om mee te trainen enorm, zegt Van Dijke. „Bij een random universiteit en zijn er zo tien meiden op mijn gewicht waar ik mijn handen vol aan heb. Ze zijn sterk, goed in pakking, maar ze beuken minder dan de Europese meiden. Dus ik kan Japan veel meer omvang maken.”

Ook Wurth ziet veel in trainen met buitenlandse judoka’s, ook in Nederland. Dat is vaak nuttiger, denkt hij, dan trainen met dezelfde groep op Papendal. Ondanks hardnekkige geruchten dat een deel van de sporters niet samen wil trainen, zoals vroeger Roy Meyer en Henk Grol, zeggen diverse judoka’s dat ze echt met iedereen sparren. Toch is Wurth daar niet zo van onder de indruk. Immers, judoka’s die elkaar kunnen treffen op toernooien of die strijden om één olympisch ticket, „gaan elkaar echt niet het achterste van hun tong laten zien bij een training. Dat weet ik en dat zie ik”, zegt hij. „Bij hardlopen loop je op je eigen baan, maar bij judo leer je door elkaar vast te hebben.”


‘Verse’ renners voor Luik-Bastenaken-Luik: ineens is het peloton tien kilo lichter

Natuurlijk is het contrast tussen de wielerklassiekers Parijs-Roubaix en Luik-Bastenaken-Luik groot, zegt Tiesj Benoot. Qua locatie, qua parcours: de een voert over Noord-Franse kasseienstroken, de ander over Waalse Ardennenheuvels. Maar de Vlaamse renner in dienst van de Nederlandse ploeg Visma-Lease a bike ervaart ook een verschil ín koers: een andere mate van drukte.

Komende zondag, als hij meedoet aan ‘Luik’, zal het veel rustiger zijn dan twee weken terug, zegt Benoot. „Aan de start, langs het parcours, in het peloton. Je krijgt veel meer ruimte in de wedstrijd, positionering is minder belangrijk. Het is niet van dat ellebogenwerk zoals ik van Parijs-Roubaix gewend ben.”

Benoot kan het weten: hij reed in zijn carrière zes keer ‘Luik’ en drie keer ‘Roubaix’. Daarmee behoort hij tot de kleine groep renners in het huidige peloton die beide koersen meerdere keren heeft gereden. Slechts tien keer won een renner zowel Parijs-Roubaix (anno 1896) als Luik-Bastenaken-Luik (1892), drie man wonnen beide koersen in hetzélfde jaar. Vrijwel al die zeges dateren van decennia geleden. In de recente wielergeschiedenis wist alleen de Belg Philippe Gilbert beide koersen op zijn naam te zetten.

Ieder jaar ondergaat het wielerpeloton half april een transformatie. Pak de startlijsten van Parijs-Roubaix (13 april) en Luik-Bastenaken-Luik (komende zondag) erbij en je vindt slechts drie renners die beide koersen rijden – op basis van wat op donderdag bekend was. Het peloton wordt vrijwel helemaal ververst: de renners die het hele ‘Vlaamse voorjaar’ hebben gereden (voornamelijk kasseienkoersen) gaan er even tussenuit, de klimspecialisten en ronderenners treden aan.

De verschillen tussen de renners van voor en na de verversing zijn in de afgelopen twintig jaar groter geworden, zo blijkt uit data van de website ProCyclingStats. Renners die meedoen aan Parijs-Roubaix werden sinds 2006 ruim twee kilo zwaarder en wegen nu gemiddeld 74,4 kilo; in Luik-Bastenaken-Luik nam het gewicht 2,5 kilo af en komt de gemiddelde renner op 64,9 kilo.

Dat is logisch, vindt Rudi Kemna, sportief directeur van de Nederlandse wielerploeg Team Picnic PostNL. „Het zijn twee verschillende typen wedstrijden. Parijs-Roubaix is vlak, waar de kasseien de scherprechters zijn en je goed moet kunnen sturen en positioneren. In Luik-Bastenaken-Luik wordt het verschil bergop gemaakt op de vele heuvels.” Dus stuurt Kemna verschillende typen renners naar de koersen. „De hardrijders gaan naar Parijs-Roubaix, de klimmers gaan naar Luik.”

Twee pelotons

De grote aflossing in het peloton is een relatief nieuw verschijnsel. Tot in de jaren negentig was het heel normaal dat renners aan zowel op de Vlaamse kasseien als de Waalse Ardennenhellingen koersten.

Voormalig renner Adrie van der Poel reed negen keer Parijs-Roubaix en Luik-Bastenaken-Luik in hetzelfde seizoen – de laatste keer was in 1993. „In mijn tijd ging veertig procent van de renners nog even verder na Roubaix, gok ik”, zegt hij. „Als je goed reed in de eerste kasseienkoersen, bleef je het hele voorjaar in de selectie. Tegenwoordig gaat niet meer dan tien procent van de renners door naar Luik.”

Oud-coureur Niki Terpstra ziet „gewoon twee verschillende pelotons”. Dat heeft te maken, zegt hij, met de professionalisering en specialisatie die heeft plaatsgevonden in het wielrennen, waardoor trainings- en wedstrijdschema’s veel nauwkeuriger worden samengesteld. Terwijl de ene helft van de profrenners in de Vlaamse voorjaarsklassiekers rijdt, is de andere helft op hoogtestage of in actie bij een heuvelachtige etappekoers als de Ronde van Baskenland.

Terpstra, oud-winnaar van Parijs-Roubaix en de Ronde van Vlaanderen, reed in zijn lange carrière twee keer de dubbel ‘Roubaix’ en ‘Luik’, in 2007 en 2010. Het verschil tussen de twee wedstrijden is meteen merkbaar als je meedoet, zegt hij. „Het begint eigenlijk al bij het hotel van de ploeg. Je rijdt met een aantal ploeggenoten het klassieke Vlaamse voorjaar, en ineens zijn ze allemaal weg.” Vervolgens is bij de start van de wedstrijd de rest van het peloton „ineens een stuk kleiner van postuur”, zegt Terpstra. „Die rijden makkelijker bergop.”

Beide keren dat hij meedeed in Luik haalde Terpstra de finish niet. „Ik raakte achterop, en dan word je al snel uit koers gehaald.” Grinnikend: „Ik heb er maar een mooie middag in de Ardennen van gemaakt.”

Mentale finish

Dat hij Roubaix en Luik niet veel vaker combineerde, is omdat het rijden van deze eendagsklassiekers een grote opgave is, zegt Terpstra. „Mijn mentale finish lag altijd bij Parijs-Roubaix. Daarna was ik total loss. Het is ontzettend zwaar om je op te laden voor zo’n koers.” Vaak ging Terpstra daarna nog naar de Amstel Gold Race, in het weekeinde tussen ‘Roubaix’ en ‘Luik’, omdat het nou eenmaal de enige Nederlandse klassieker is, maar goede uitslagen reed hij er nooit. „Voor mij was dat altijd een weekje teveel.”

Tiesj Benoot heeft Parijs-Roubaix en Luik-Bastenaken-Luik minimaal drie keer gereden, maar nooit in hetzelfde seizoen. Dit jaar sloeg hij Parijs-Roubaix over en koos ervoor om te gaan trainen, zegt hij. „Op die manier heb ik meer controle over mijn vorm en kan ik mijn niveau langer vasthouden.”

Wat het niet makkelijker maakt om beide wedstrijden te rijden, zegt ploegleider Kemna, is dat er steeds harder wordt gekoerst. „Bij de afgelopen editie van de Amstel Gold Race reden ze gemiddeld 44 kilometer per uur. Dat is stukken sneller dan vijf jaar geleden. Als het peloton zo hard gaat, dan worden de verschillen uitvergroot. Ben je geen heel goede klimmer, dan kom je niet meer mee die heuvels over in de finale.”

Wat de verschillen dan weer kan verkleinen, zegt Adrie van der Poel, is het weer. „Kasseienrenners kunnen over het algemeen beter tegen de kou dan klimspecialisten, die magerder en lichter zijn. Dus als het koud en nat is in de Ardennen, zitten die twee types renners dichter bij elkaar.”

Supertalenten

Van der Poel gelooft dat het nog steeds mogelijk is om in beide wedstrijden een goede uitslag te rijden. Hij wijst op zijn zoon Mathieu, die vorig jaar zowel ‘Roubaix’ reed als ‘Luik’ – en respectievelijk eerste en derde werd.

Hetzelfde geldt voor de Belg Wout van Aert: tweede en derde in 2022. En Tadej Pogacar natuurlijk, de wereldkampioen, die twee weken geleden tweede werd in Parijs-Roubaix en komende zondag in Luik geldt als de grote favoriet. Hij won de koers twee keer eerder.

Maar dat zijn „supertalenten”, zegt Benoot, die bovendien naast de klassiekers aan maar weinig wedstrijden meedoen, een trend die in het hele peloton waarneembaar is. „Ik heb pas vijftien dagen gekoerst, Pogacar heeft dit seizoen nog maar dertien koersdagen in de benen. Daar zouden mannen als Roger De Vlaeminck (de Belg die in de jaren zeventig alle klassiekers reed en won, red.) om moeten lachen.”

Voor de meeste renners is het rijden van beide koersen in een ondersteunende rol wel te doen, zegt Benoot, maar wil je als renner méér bereiken, dan wordt het lastig. „Je kunt niet elke week een klassieker rijden als je overal top wil zijn.” En dus, concludeert hij, legt iedere renner zich steeds meer toe op zijn eigen kwaliteiten.

Dat is voor de fans misschien jammer: die zien het liefst de beste renners zo vaak mogelijk tegen elkaar rijden. Maar Benoot vindt het niet vervelend dat er in het voorjaar twee pelotons naast elkaar bestaan. „Het mooie is: de besten van die twee pelotons komen straks allemaal bij elkaar in de Tour de France.”


Column | De legende van de bebloede trui op een kilometer van de streep

Daar is de vod! De vod van de laatste kilometer. De opwinding stijgt, de massasprint wordt ingezet. Of de renners in de ontsnapping beginnen te pokeren, houden in, willen niet meer op kop rijden. Wie gaat er winnen?

Het is zo’n echte wielerterm, maar wat is dat eigenlijk, „de vod”? Goeie vraag, dacht ik, toen ik ‘m las. Ik zit zo diep in het wielrennen dat er veel zaken zijn waar ik me geen vragen meer bij stel. Maar wielrennen hangt zo aan elkaar van jargon, gebruiken, verhalen en gewoontes dat het abracadabra moet lijken als je er weinig van weet en eens naar een wedstrijd kijkt. Er wordt nauwelijks iets uitgelegd, en kennis wordt zo vanzelfsprekend geacht dat elke vraag dom lijkt.

Zo jammer, want wielrennen is en blijft de mooiste sport ter wereld, áls je tenminste snapt waar je naar kijkt.

Daarom geef ik met het grootste plezier antwoord op dit soort vragen. Dat doe ik al jaren, maar sinds kort in de podcast ‘Vlammen’, die ik met de Belgische Linde Merckpoel ben begonnen. De vod, vertelde ik Linde, dat is een rode driehoek van stof die boven de weg hangt en aanduidt dat de laatste kilometer is begonnen. Maar waar komt die vod eigenlijk vandaan? Wie heeft ’m bedacht, en waarom is-ie rood, vroeg Linde. Sommige dingen weet ik ook niet, en dan is het leuk om dat op te zoeken – want in het wielrennen heeft alles een verhaal.

Ik zocht naar „de rode vod”, en vond: de rode vod, of flamme rouge, dook voor het eerst op in de Tour de France van 1906. Die bestaat sinds 1903. En ik vertelde Linde: de eerste drie jaar dat de Tour gereden werd, eindigde de etappe vaak in een chaos. Renners wisten wel waar de finish ongeveer was, in een dorpje of in een stad, maar waar de streep precies lag: geen idee. Zonder tellertjes, die er toen nog niet waren, is dat ook onmogelijk te bepalen.

Na een zoveelste etappe met consternatie alom, geduw en getrek vlak voor de finish en opnieuw een grote valpartij, stond er één man op. Dat was Christophe Drapeau. Het bloed van de val drupte langs zijn benen, en doordrenkte zijn wielertrui. Hij trok zijn trui uit, nam zijn fiets, en reed terug tot het punt waar de laatste kilometer begon. Daar klom hij in een boom, en hing zijn bebloede trui erin, uit protest tegen de onduidelijkheid in de koers en als signaal naar de organisatie.

De volgende dagen hing er telkens een koerstrui in een boom of aan een paal op het punt waar de laatste kilometer begon, en de etappes eindigden veel beter georganiseerd, en met minder valpartijen. Ter ere van Christophe Drapeau en zijn bebloede trui werd een jaar later de rode vod geïntroduceerd in de Tour de France. Sindsdien is de rode driehoek nooit veranderd en nog altijd in elke koers te zien. Amai, wat een goed verhaal, zei Linde. Denk je dat het echt waar is, vroeg ik. Ze keek me met grote ogen aan: is het niet waar?!

Ik bleek toen ik ging zoeken op misschien wel het enige wielerfeit gestuit waar ik helemaal niks over kon vinden. Onbestaanbaar, toch? Misschien, zei ik, moeten we een goed verhaal geen geweld aandoen met de waarheid. Dus chapeau, Drapeau!


In Marokkaanse stadions is de harde kern een zeldzame plek voor politieke kritiek

Het is zaterdagavond, iets voor 20.00 uur. De Boulevard el Fida, een van de drukste straten van de volkswijk Durb Sultan, is een kakofonie van jankende scooters, toeterende taxi’s en bulderende jongeren in het groen of rood. Over tien minuten begint de derby tussen Raja Casablanca en Wydad AC, twee rivaliserende voetbalclubs in Casablanca. Supporters, jong en oud, voornamelijk mannen, komen vanavond samen om de wedstrijd te kijken in een van de duizenden koffiehuizen in de stad.

In zo’n koffiehuis zitten Achraf, Youssef en Saifedinne (om veiligheidsredenen willen ze niet met hun achternamen in de krant) gehuld in joggingpakken klaar. Ze turen gespannen naar een groot televisiescherm. Onder tl-verlichting drinken ze cola en thee. Het drietal is onderdeel van de Ultras Eagles, de fanatieke supportersgroep van Raja Casablanca. Normaal gaan ze naar alle wedstrijden van Raja. Thuis-, maar ook uitwedstrijden, zowel in Marokko als internationaal.

„Vandaag niet”, zegt Youssef stellig. Waar de harde kernen van beide clubs doorgaans lijnrecht tegenover elkaar staan, zijn ze nu eensgezind: de derby wordt geboycot. De reden? „Ze gebruiken ons”, zegt Saifedinne.

Martelkamer voor gevangenen

Met ‘ze’ bedoelen ze de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de verbouwing van het Mohammed V-stadion, waar beide clubs hun wedstrijden spelen. In de ogen van de ultras duurde de verbouwing veel te lang (een jaar). „Het stadion is precies klaar voor de derby, zodat ze kunnen pronken met de sfeer die er is als wij er zijn”, zegt Youssef.

De Ultras Eagles, de supportersgroep van de drie jongens, maakte de afgelopen jaren internationaal naam in de supporterswereld door hun grote spandoeken, indrukwekkende gezang en massale vuurwerkacties. Deze zijn vaak politiek geladen, zoals de tifo (gecoördineerde supportersactie) tijdens de uitwedstrijd tegen rivaal Wydad AC in 2019. Duizenden Raja-supporters hielden tegelijk gekleurd papier omhoog, waardoor de tribune groen-wit kleurde en de tekst ‘Room 101’ verscheen. Een verwijzing naar George Orwell’s boek 1984, waarin Room 101 een martelkamer is waarin gevangenen worden geconfronteerd met hun grootste angst. De tifo droeg de metafoor voor de psychologische onderdrukking, angst en censuur waar Marokkaanse jongeren onder lijden.

Supporters uit Casablanca voelen zich al langer benadeeld ten opzichte van de clubs uit Rabat, waar de politieke macht in Marokko is gevestigd. De boycot van de derby is het zoveelste signaal van de ultras richting de autoriteiten. Maar zien die de ultras ook als bedreiging?

Corruptie en repressie

De ultra-beweging in Marokko ontstond halverwege de jaren 2000, naar voorbeeld van de fanatieke supporterscultuur in Italië. Al snel ontwikkelde ze haar eigen karakter door de politieke bevlogenheid. „Voetbal speelde in het verleden wereldwijd een politieke rol”, zegt journalist James Dorsey, auteur van het boek The Turbulent World of Middle East Soccer, in een telefoongesprek. „Dat was in de strijd tegen kolonialisme, bij de vorming en het in stand houden van regimes en bij sociale protestbewegingen. In Arabische landen bleven die factoren een rol spelen.”

Bij de ultras in Marokko draait het niet alleen om voetbal. Of beter: in het stadion vertellen ze hun verhaal. Liederen, spandoeken en graffiti van groepen als de Ultras Eagles, opgericht in 2006, zijn vaak verwijzingen naar sociaaleconomische en politieke boodschappen. De liefde voor de club is onlosmakelijk verbonden met frustraties over corruptie, werkloosheid en repressie. De tribune biedt jongeren die elders geen stem hebben een podium, mailt Abderrahim Bourkia, socioloog en auteur van het boek Ultras in the City.

Vuurwerk op het vak waar de harde kern van Raja Casablanca zit. Tijdens de wedstrijd tegen Mouloudia Oujda klinkt het spreekkoor ‘Fi Bladi Dalmouni’ (In mijn land onderdrukken ze me) van de tribunes.
Foto Fadel Senna / AFP

„Niemand vraagt waar je vandaan komt of je een diploma hebt of hoeveel geld je ouders verdienen. Ultras zijn democratischer en geven tieners de kans om zich te uiten en te verzetten. Ultragroeperingen zijn als een tweede familie voor velen.”

De liederen van de Raja Casablanca ultras zijn vaak rechtstreeks gericht tegen de regering. Een van die liederen gaat als volgt: „Onze koning is Mohammed VI, en de rest zijn dieven”, aldus Bourkia. Het bekendste lied van de groep, Fi Bladi Dalmouni (In mijn land onderdrukken ze me), verspreidde zich zelfs buiten Marokko. Algerijnse demonstranten van de sociale protestbeweging Hirak adopteerden het lied in 2019 als oproep tot politieke verandering.

Verbod op ultracultuur

In navolging van Marokko veroorzaakten ultras ook elders in de regio controverse. In Egypte speelden supportersgroeperingen een coördinerende rol bij de demonstraties en omverwerping van dictator Hosni Mubarak in 2011. Na supportersgeweld in het Mohammed V-stadion in Casablanca in 2015 besloot de regering om uitingen van ultras te verbieden. Vlaggen en spandoeken verdwenen uit de stadions. Officieel vanwege de veiligheid, maar ook om de ultras minder ruimte te geven voor hun politieke boodschap.

Hoewel het verbod na twee jaar werd opgeheven, zijn ultras nog altijd voorzichtig in het uitdragen van hun identiteit buiten de voetbalstadions; er is altijd een risico om opgepakt te worden.

Ultras zijn democratischer en geven tieners de kans om zich te uiten en te verzetten. Ultragroeperingen zijn als een tweede familie voor velen

Abderrahim Bourkia
socioloog

In het koffiehuis is het intussen muisstil geworden. Op het scherm heeft Wydad AC zojuist de 1-0 gemaakt, in een nagenoeg leeg stadion. Slechts 20 procent van de kaartjes is verkocht. „Er zitten alleen families”, zegt Youssef. „Kijk”, zegt Achraf. Hij laat een Instagrampost zien van ex-Ajacied Hakim Ziyech, waarin hij zijn steun uitspreekt voor de ultras. „Hij is met ons”, zegt Achraf.

„Alles is in het stadion geoorloofd”, zegt Saifedinne, waarop hij een slok thee neemt. „Daar hebben we geen grenzen, voelen we ons vrijer en kunnen we onze problemen uiten. De stress van de week. Er is veel onrecht in ons land.” Hij frunnikt zijn telefoon tevoorschijn en laat video’s zien waarin hij fakkels vasthoudt. In een magazine van de ultra’s bladert hij langs foto’s van sfeeracties. „Op onze spandoeken staan teksten die niet iedereen direct begrijpt. Ze zijn op meerdere manieren uit te leggen.”

‘Kunst met dubbele bodem’

Acties zoals Room 101. Of een andere tifo in 2019, toen kwamen de ultras tijdens de thuiswedstrijd tegen Wydad AC met een tifo geïnspireerd op Anthony Burgess’ A Clockwork Orange. De ultras maakten een metershoog doek met hoofdpersonage Alex DeLarge, als verwijzing naar de gevaren van staatscontrole en het verlies van vrijheid.

Alles is in het stadion geoorloofd. Daar hebben we geen grenzen, voelen we ons vrijer en kunnen we onze problemen uiten. De stress van de week.

Saifedinne
lid harde kern Raja Casablanca

De cryptische teksten vertellen allemaal een verhaal. „Het is een vorm van kunst”, zegt Dorsey. „Kunst met dubbele bodem. Met verwijzingen die je alleen begrijpt als je er onderdeel van bent.” Toch doet de politie verwoede pogingen de acties te reguleren. „Als we werken aan een tifo-actie”, zegt Saifedinne, „willen ze altijd de voortgang zien. Wat wordt de betekenis?” Uit principe laat de groepering nooit de choreografie van tevoren laten zien. „Soms zette de politie zoveel druk, dat we acties moesten afgeblazen.”

Volgens Dorsey is het stadion als podium voor kritiek een logische plek. In een samenleving waar de staat altijd meekijkt, is het een van de weinige ruimtes waar die controle poreus is. „Stadions brengen duizenden mensen bijeen, vaak jonge mannen met gedeelde frustraties. In een samenleving waar pleinen worden bewaakt en imams door de staat worden aangesteld, is het een plek waar je relatief vrij kunt opereren. Het biedt ruimte om stoom af te blazen, zonder dat het direct als ondermijnend wordt gezien.”

Volgepakte tribunes in het Mohammed V-stadion in Casablanca.
Foto Fadel Senna / AFP

Ontluchtingsventiel

In Algerije zag het regime stadions jarenlang als een soort sociaal ventiel, zegt Dorsey. „In het stadion mochten mensen zingen wat ze wilden. Deed je dit op straat? Dan werd je opgepakt.” Maar vormen deze stadions dan echt een bedreiging voor het regime? Bourkia twijfelt. Dit hangt volgens hem af hoe bewust, georganiseerd en volhardend de groep blijft.

„Is het een toevallige samenscholing van gefrustreerde jongeren? Of een opzettelijke gezamenlijke actie met duidelijke eisen – gericht aan voetbalbestuurders, maar vooral aan het politieke gezag? Sommige supportersgroepen staan dicht bij clubleiders, die op hun beurt weer banden hebben met politieke partijen. Er is dus sprake van ambivalentie.”

Volgens Dorsey is het voetbal in de regio een tweesnijdend zwaard voor regimes. „Aan de ene kant kunnen stadions bijdragen aan een goed imago. Leiders willen bijvoorbeeld gezien worden met succesvolle voetbalteams. Aan de andere kant zijn stadions potentieel explosief – plekken waar woede, frustratie en politieke onvrede collectief vorm krijgen. Stadions sluiten zou echter een negatieve invloed hebben op hun populariteit.”

De stadsderby in Casablanca eindigt in 1-1. Mopperende Raja-fans druipen een voor een af uit het koffiehuis. „We spelen toch al een verloren seizoen”, zegt Saifedinne. Raja Casablanca staat op een teleurstellende zevende plaats in de competitie, met nog vier wedstrijden te gaan. Of ze er de volgende wedstrijd wel weer bij zijn? „Natuurlijk, we willen gewoon ons team aanmoedigen.”


Waarom er voorlopig geen vrouw in de Formule 1 rijdt

Wanneer rijdt er weer een vrouw in de Formule 1? Dat was de kop boven een artikel waaraan ik een kleine twee jaar geleden meewerkte. Ik interviewde drie van de vijf vrouwelijke deelnemers in de geschiedenis van de Formule 1: Divina Galica, Desiré Wilson en Giovanna Amati. De andere twee, Maria Teresa de Filippis en Lella Lombardi, leven niet meer.

Ik weet nog hoe verbaasd de presentator van NRC Vandaag reageerde toen we een podcast opnamen. Hè, vrouwen in de Formule 1? Waarom weet ik daar niks van? En waarom rijden er nú dan geen vrouwen meer?

Giovanna Amati was in 1992 de laatste vrouw in de hoogste autoraceklasse. Net als Wilson en Galica kwam ze niet verder dan de kwalificaties, in tegenstelling tot De Filippis en Lombardi. De laatste wist in haar rood-wit-zwarte March Ford 751 zelfs een halve punt te scoren met haar zesde plaats bij de Grand Prix in Barcelona – aanstaande zondag precies een halve eeuw geleden.

Formule 1 is niet meer het terrein van rommelaars en hobbyisten, zei ik. Kon je in de vorige eeuw nog met je eigen auto en team meedoen, nu zijn er nog maar twee stoeltjes bij tien vaste teams te vergeven. Om het hoogste podium te bereiken moet je als coureur over vele miljoenen euro’s beschikken, even los van allerlei andere kwaliteiten, en de ervaring leert dat het voor vrouwen veel minder makkelijk is sponsors te vinden dan voor mannen. Onbekend maakt onbemind.

Galica, Wilson en Amati maakten elk op hun eigen manier een strijdlustige indruk. Ze keken met gemengde gevoelens terug op hun carrière – twee van hen worstelden met seksisme – en waren niet optimistisch over de vraag of er binnen afzienbare tijd een vrouw in de Formule 1 rijdt. „De nieuwe generatie racers wil vaak instant succes, werpt zich op als influencer en is niet altijd bereid om offers te brengen”, zei bijvoorbeeld Wilson.

In augustus staat er in Zandvoort weer een race van de F1 Academy op het programma, een in 2023 opgericht kampioenschap voor jonge vrouwen, waarin met relatief lichte wagens wordt gereden. Een goede aanleiding om te kijken wat er sinds mijn gesprekken met de drie oud-deelnemers is veranderd. Maken vrouwen nu meer kans op dat fel begeerde stoeltje dan toen?

In de zomer van 2023 lanceerde voormalig Formule 1-coureur David Coulthard More than equal, een organisatie die de eerste vrouw in de hoogste raceklasse wil leveren. Zes getalenteerde meiden van dertien en veertien jaar doorlopen een op maat gesneden opleiding, waarbij wordt samengewerkt met de Manchester Metropolitan universiteit. Ze nemen deel aan een wetenschappelijk programma, waarin bijvoorbeeld onderzocht wordt hoe de menstruatiecyclus hun prestaties beïnvloedt en hoeveel zuurstof ze verbruiken tijdens trainingen. Achterliggende gedachte: vrouwelijk talent ontwikkelt zich sneller als je inzoomt op de behoeften en ongemakken van vrouwen. Eerder onderzoek bewees dat dat klopt.

Toevallig of niet: de sport groeit onder vrouwen momenteel hard in populariteit, zoals onlangs uit onderzoek van Nielsen Sports bleek. Liefst 41 procent van de mondiale fans is vrouw. Vooral de interesse van vrouwen tussen de 16 en 24 in het Midden-Oosten groeit snel.

De populaire Netflix-docuserie Drive To Survive zou een verklaring voor de toegenomen interesse zijn. Volgens Nielsen Sports zei een kwart van de kijkers Formule 1-fan te zijn geworden na het zien van die serie. „Maar dat komt niet alleen omdat er knappe mannen in te zien zijn, zoals vaak wordt beweerd”, zei Rosanna Tennant, een bekende Formule 1-verslaggever, in een interview. Vrouwelijke racefans zijn volgens haar heel kieskeurig en loyaal. „Ze laten zich eerst uitgebreid informeren voor ze besluiten welke coureur hen het meest aanspreekt.”

Een andere positieve ontwikkeling: de benoeming van Laura Müller tot race-engineer bij F1 Team Haas, begin dit jaar. Na een studie werktuigbouwkunde aan de Technische Universiteit van München vond Müller een baan in een lagere autosportklasse, en met hard werken en een inventieve geest wist ze zich een weg omhoog te banen. Geen vrouw voor haar wist zo’n sleutelpositie in de Formule 1 te bemachtigen.

Het zijn hoopgevende ontwikkelingen, maar of het de kans op een vrouwelijke coureur in de hoogste raceklasse vergroot? Ik betwijfel het, en vraag me af hoe de drie nog levende oud-deelnemers erover denken. Zijn ze hoopvoller dan tijdens ons laatste gesprek? Wilson voelt door privé-omstandigheden weinig voor een vervolggesprek, schrijft ze. Amati en Galica klimmen al snel in de pen.

In andere race-kampioenschappen doen vrouwen het goed, schrijft Amati. Zoals Jamie Chadwick in de European Le Mans Series, Hailie Deegan in de Indy NXT en het Iron Dames team in de GT3. „Maar ze lijken nog ver verwijderd van de Formule 1. Om een ​​plek te bemachtigen tussen de twintig beste coureurs van de wereld, moet je een lange weg afleggen.”

De wedstrijden van de F1 Academy gaan het verschil volgens Amati niet maken. Ze zijn te kort – 11 tot 15 ronden per race – en het vermogen van de wagens is „veel minder” dan in de Formule 3. Vrouwen die tegen vrouwen racen is „vermakelijk”, schrijft ze, maar een goede voorbereiding op races tegen de beste mannen van de wereld? Nee. De deelnemers aan de F1 Academy zijn volgens Amati al tevreden met het feit dat al hun kosten betaald worden.

Ook Galica lijkt niet heel positief over de kraamkamer van vrouwelijk racetalent. Ze noemt het „nuttig” dat veel races van de F1 Academy op Formule 1-circuits worden gereden, dat de vrouwen begeleid worden door Formule 1-teams en dat ze vergelijkbare sponsorpakken dragen. „Mijn enige zorg is dat er geen jongens van hun leeftijd mogen meedoen, waardoor ze niet voorbereid worden op de Formule 4, Formule 3 en Formule 2 – waar de meeste coureurs man zijn.”

Zou het nóg een halve eeuw gaan duren voor er weer punten achter de naam van een vrouwelijke coureur op het scorebord verschijnen? Niemand lijkt te weten hoe je dat proces het beste kan versnellen. Of niemand maakt zich er druk om, dat kan natuurlijk ook.


Ondanks sportief succes heeft Fortuna Sittard na drie seizoenen geen geld meer voor vrouwenteam

Toen supporter Bobo Linssen onlangs hoorde dat het vrouwelijke Eredivisieteam van Fortuna Sittard na drie seizoenen stopt, werd hij „bijna net zo groen als de grasmat” in het stadion. De club zegt het financieel niet meer op te kunnen brengen. Op Stille Zaterdag zit de 65-jarige veteraan op de hoofdtribune in zijn rolstoel klaar voor de eerste wedstrijd sinds de bekendmaking van het nieuws, thuis tegen hekkensluiter Telstar.

„Vrouwelijke voetballers zijn veel fanatieker en niet zo kleinzerig als de mannen”, stelt Linssen, gehuld in een bruin fleecevest met een commando-speldje. „Ook is er niet zo veel trammelant als bij de heren. Vandaag ben ik de grootste hooligan, haha.” De trouwe supporter is absoluut niet te spreken over de financiële beslissing van de clubleiding. Maar „er is veel te weinig animo”, geeft hij toe.

In het Fortuna-stadion passen 12.000 toeschouwers. Vanwege het naderende einde van het vrouwenteam mogen toeschouwers gratis naar deze een-na-laatste thuiswedstrijd kijken, om twee uur ’s middags. Normaliter kost een kaartje voor de vrouwen vijf euro. Ondanks de vrijgevigheid zoeken veel Sittardenaren ander vertier. Alleen het onderste deel van de hoofdtribune, vlak achter de dug-outs, is bezet.

Champions League

De club uit Sittard kwam in 2021 voor 20 procent in handen van Atilla Aytekin en Umut Akpinar, de oprichters van het beursgenoteerde gamebedrijf Azerion uit Schiphol-Rijk. De geldschieters spraken de wens uit om naast de mannen ook een volwaardig vrouwenteam op te richten, dat qua faciliteiten niet onderdeed. Oftewel spelen in hetzelfde stadion, warm eten op de club en hoogwaardige fitnessapparaten om te trainen.

In het seizoen 2022/23 is het zover. Fortuna mag toetreden tot de Eredivisie, net als Telstar. De twee geldschieters investeren in het eerste seizoen één miljoen in het vrouwenteam, ruim een halve ton boven het gemiddelde budget, meldt de NOS. Bovendien wordt Azerion voor drie jaar de naamsponsor van de hoogste vrouwencompetitie. De vrouwen van Fortuna moeten binnen die periode in de top twee eindigen en zich zo plaatsen voor de Champions League, is de ambitie.

Clubs als FC Groningen en NAC Breda kiezen juist voor de lange termijn. De meeste aandacht gaat daar naar de jeugdopleiding, in de hoop dat er uiteindelijk een Eredivisie-waardig team kan worden gevormd met overwegend eigen talenten. Bij Fortuna zetten ze het eerste vrouwenelftal boven de eigen jeugdteams. Zo trekt de club onder meer de dure Belgische topspits Tessa Wullaert aan. De strategie levert meteen sportief succes op. In het debuutseizoen eindigt Fortuna op plek drie van de twaalf.

De vrouwen van Fortuna Sittard peppen elkaar op vlak voor de aftrap.

Marktmanipulatie

Geldschieter Aytekin en zijn kompaan maken in datzelfde seizoen kenbaar dat ze hun Fortuna-aandelenpakket willen uitbreiden van 20 naar 65 procent. Maar in maart 2023 start de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een onderzoek naar mogelijke marktmanipulatie in het aandeel Azerion. De overname ketst af, waardoor Fortuna door dure (mannelijke) contractspelers acuut in financiële problemen komt. Sinds 2023 houdt voetbalbond KNVB verscherpt toezicht op de Fortuna-boekhouding. Aytekin wil geen vragen van NRC beantwoorden. Het onderzoek van de AFM is afgelopen maart stopgezet.

Lees ook

Een jaar na de beursgang heeft de ‘jongensdroom’ van gamebedrijf Azerion zijn glans verloren

Azerion-oprichter Atilla Aytekin (tweede van links)  in mei 2021 voorafgaand aan een wedstrijd van Fortuna Sittard. Aytekin is mede-eigenaar van de voetbalclub.

Voorafgaand aan het seizoen 2023/24 wordt het budget voor de vrouwen gehalveerd, al wil Fortuna zelf de precieze bedragen niet noemen. Onder meer Eredivisie-topscorer Wullaert vertrekt naar Inter Milaan. Desondanks eindigen de vrouwen op plek vier én bereiken ze de bekerfinale.

De investering van Aytekin en Akpinar in het vrouwenteam was voor drie jaar gegarandeerd, maar zou wel teruglopen, legt manager vrouwenvoetbal Bo Breukers uit in de bestuurskamer, die zicht biedt op het veld. Aan de muur hangt een gesigneerd shirt van de Oranjeleeuwinnen. Breukers stelde elk jaar de speelstersgroep samen. Na drie seizoenen wilde Fortuna niet meer van één geldschieter voor de vrouwen afhankelijk zijn, zo zegt hij.

Het nieuws viel koud op ons dak, maar desondanks zat de energie er goed in

Amber van Heeswijk
middenvelder Fortuna Sittard na 5-0 winst op Telstar

„We spraken met kapitaalkrachtigen uit het bedrijfsleven over sponsoring, met de gemeente en provincie over subsidies en met andere clubs over partnerschappen. 99 van de 100 vonden onze plannen goed en upcoming”, stelt Breukers. „Maar als het concreet om geld ging, lukte het ons niet om de partijen binnen te halen. Ze wilden toch nog even afwachten hoe het vrouwenvoetbal zich zou ontwikkelen.”

Volgens Breukers was er uiteindelijk te weinig tijd om extra geldschieters te strikken die het de investering maatschappelijk gezien waard vonden. En die begrepen dat de Fortuna Vrouwen pas op de lange termijn geld kunnen opleveren. „De komende jaren is het onmogelijk om geld uit het vrouwenvoetbal bij Fortuna te halen.”

Mager

Het is geen geheim dat profclubs die moeten bezuinigen meestal als eerste met het vrouwenvoetbal stoppen, stelt Breukers. Eerder stopten onder meer ook provinciegenoten VVV-Venlo en Roda JC met de vrouwentak. „Onze kleine club draait op het mannenvoetbal, dus we kunnen op andere posten niet heel veel bezuinigen, anders gaan we failliet. Daarbij stijgt het aantal verplichte vrouwelijke contractspelers volgend seizoen van acht naar twaalf. Dat zou voor Fortuna een enorme kostenstijging zijn. Dat wilden onze eigenaren niet.”

Toeschouwers op de hoofdtribune moedigen de speelsters aan.

Ondanks het noodlot hebben de Fortuna-vrouwen (plek zeven) op het veld weinig moeite met Telstar. Eén keer komt het bijna tot een opstootje, maar een vermanend „Meiden!” van de arbiter, volstaat. De club uit Velsen wordt met 5-0 opgerold.

De aanstaande opheffing deed niets met de motivatie, vertelt de Venrayse middenvelder Amber van Heeswijk (24) na afloop in het spelershome. „Het nieuws viel koud op ons dak, maar desondanks zat de energie er goed in de afgelopen twee weken. We wilden laten zien wat we waard zijn en dat hebben we, denk ik, gedaan. De uitslag was gezien het spel nog aan de magere kant.”


Met beperkt budget vindt bekerfinalist Go Ahead de onwaarschijnlijkste talenten

Het liefst tuurt Paul Bosvelt hele dagen naar zijn beeldscherm. Naar wedstrijdbeelden van vleugelverdedigers die bij hun club vooral invaller zijn, of spitsen op het derde niveau in Zweden. Voortdurend speurt de hoogste technische man bij Go Ahead Eagles zo de Europese voetbalcompetities af. Op zoek naar onontdekte talenten die in Deventer tot bloei kunnen komen.

Hij wil iets zien wat „triggert”, zegt Bosvelt, in zijn sober ingerichte kantoor, pal naast de hoofdingang van stadion De Adelaarshorst. Het kan van alles zijn: een pass, een schot, een loopactie. Op zijn computer bladert hij door een lange rij filmpjes. Het wordt Oscar Pettersson, de Zweedse buitenspeler die deze winterstop voor een paar ton overkwam van IFK Göteborg.

Op het filmpje verlegt Pettersson, dan nog bij Göteborg, rechts vanaf de middenlijn met een strakke diagonale pass het spel. „Hier zie je dat hij overzicht heeft”, analyseert Bosvelt. „Hij gaat niet blind de actie aan. En hier: hij sluit meteen aan.” Met zijn muis volgt hij hoe de Zweed een lange sprint inzet, en kort daarop voor het doel opduikt om de voorzet binnen te tikken.

Ruim zeven jaar is Bosvelt (55) nu eindverantwoordelijk voor het transferbeleid van Go Ahead, de club waar hij zelf als voetballer in 1989 zijn profloopbaan begon. Toen hij werd aangesteld, bevonden de Eagles zich in de schemerzone tussen eerste en Eredivisie. Soms op hoogste niveau actief, maar vaak ook niet.

De afgelopen jaren maakte Go Ahead een spectaculaire ontwikkeling door: inmiddels vier seizoenen onafgebroken in de Eredivisie, met telkens betere resultaten. Dit seizoen lonkt de vijfde plek en misschien wel opnieuw Europees voetbal, net als begin dit seizoen. In de KNVB-beker staat Go Ahead in de finale, iets wat in het 123-jarig bestaan slechts één keer eerder lukte. De tegenstander, deze maandag in de Kuip, is AZ.

De Adelaarshorst in Deventer hoort tot de laatste Nederlandse voetbalstadions die gelegen zijn in een woonwijk.
Foto Eric Brinkhorst

Onzichtbare potentie

Die stijgende lijn is nauwelijks los te zien van het transferbeleid bij de club. Ondanks een van de kleinste begrotingen (rond de 14 miljoen, pakweg een tiende van Ajax) in de Eredivisie slaagt Go Ahead er al enkele jaren in verrassend talentvolle spelers aan te trekken, dikwijls voor (bijna) niets. Het is alsof de scouts in Deventer bij sommige spelers potentie zien die onzichtbaar is voor de concurrentie.

Neem de IJslandse Willum Willumsson, de vorige twee seizoenen (gedeeld) clubtopscorer. Hij was in de zomer van 2022 al „bij twintig clubs neergelegd” toen Go Ahead de kans kreeg, zegt Bosvelt. Op video’s zag Bosvelt een spits die ondanks zijn lengte technisch is. „Gemakkelijk schieten, sterk linkerbeen, creatief.” Willumsson kwam voor anderhalve ton, en ging twee jaar later voor 4 miljoen euro naar Birmingham City FC.

Of Oliver Edvardsen, de Noorse buitenspeler die voor een paar ton werd aangetrokken. Dit seizoen stond hij na veertien wedstrijden al op acht doelpunten en vier assists, waarna Ajax hem in de winter overnam, voor naar verluidt 3 miljoen euro. En eerder Isac Lidberg, in 2021 gevonden op het derde niveau in Zweden. Inmiddels bij SV Darmstadt één van de trefzekerste spelers in de Tweede Bundesliga.

Telkens als een speler vertrekt, is het aan Bosvelt om een vervanger klaar te hebben. Tegenover nieuwe aanwinsten is hij duidelijk: geen langjarige miljoenencontracten. Wie hier komt voetballen, moet na twee tot drie seizoenen klaar zijn voor een transfer hogerop. „We zijn hier niet op zoek naar de nieuwe ‘Mister Go Ahead’”, glimlacht Bosvelt terwijl hij met een duim over zijn schouder wijst. „Daar hangt het museum hierachter al vol mee.”

Ook in de straten rondom de Vetkampstraat, waaraan het stadion ligt, wordt met spanning afgeteld naar maandag. Aan de gevels en voordeuren van vrijwel ieder huis is een verwijzing naar Go Ahead Eagles te zien.
Foto Eric Brinkhorst

Laptops dankzij Beukema

Het huidige succes volgt op de koerswijziging die begin 2019 werd ingezet. In dat jaar komt Go Ahead voor de meerderheid in handen van Alex Kroes, een voormalig spelersmakelaar en tegenwoordig technisch directeur bij Ajax. Kroes wil de club runnen als „een bedrijf”, dat „door groei meer waard wordt”. Niet als het speeltje van een rijke geldschieter die elk seizoen de begroting dicht en spelers aantrekt.

Kroes introduceert een tienjarenplan, mede opgesteld door Bosvelt en algemeen directeur Jan Willem van Dop. Een ongewoon lange termijn in de ongeduldige voetbalwereld, zegt Van Dop daar nu over. De directeur ontvangt in een bescheiden kantoor („dit was vroeger een schoolgebouw”), met parafernalia in de clubkleuren aan de wanden.

De promotie in 2021 komt voor Go Ahead in zekere zin als een verrassing: pas op de laatste speeldag, acht minuten voor tijd, wordt de tweede plek veiliggesteld. Die zomer volgen de twee grootste uitgaande transfers in jaren: doelman Jay Gorter (Ajax) en verdediger Sam Beukema (AZ).

Van de opbrengst van Beukema is tweederde geïnvesteerd in de club, zoals een grondige verbouwing en door iedereen van nieuwe laptops te voorzien, vertelt Van Dop. „Dat was hard nodig ook, we zaten hier nog met oude computers.” Bosvelt krijgt de beschikking over een datascout, die hem helpt bij de zoektocht naar nieuw talent en het beoordelen van spelers die in transferperiodes bij Go Ahead worden aangeboden.

Het scheelt de andere scouts „echt heel veel werk”, zegt Bosvelt. Neem afgelopen zomer, toen zaakwaarnemers opgeteld zo’n 2.500 spelers in Deventer aanboden. De club kan die snel beoordelen met grote hoeveelheden data van externe leveranciers, die de acties van alle spelers bijhouden. Met diezelfde gegevens kan de datascout ook tientallen competities tegelijk afspeuren naar talent.

Soms valt een speler af om financiële redenen. „Spelers uit Duitsland? Onhaalbaar binnen ons budget”, zegt Bosvelt. Het verklaart deels zijn focus op Scandinavië, waar de transfersommen lager liggen. Belangrijker nog is de sportieve analyse. Past een speler in het profiel van spelers die de club op dat moment zoekt? Is er iets wat hem bijzonder maakt? Op die manier valt meer dan de helft van alle aangeboden spelers vaak al af, zegt Bosvelt.

Lees ook

Vrijwel niemand in Europa laat anderen zo vaak scoren als Go Ahead-speler Oliver Antman

Oliver Antman (vierde van rechts) wordt bedankt door zijn ploeggenoten nadat hij de assist heeft gegeven voor de 1-0 tegen FC Utrecht. Foto Gerrit van Keulen

Zo’n datascout is niet uniek, vrijwel elke club heeft ze. Maar hóe die kijkt, bepaalt het succes ervan. Cijfers over passing richting de goal van de tegenstander zeggen meer dan breedtepasses. En kijk je naar hoe goed een speler dribbelt, of hoe goed hij dribbelt wanneer de ruimtes klein zijn? „Dat laatste vertelt me meer”, zegt Bosvelt. „Op die manier probeer je het net anders te doen dan de rest.”

Ook de volgende schifting vindt aan het bureau plaats, door de overgebleven spelers in detail te bekijken. Via fragmenten op de computer, soms urenlang, om te zien of de „trigger” die uit de cijfers kwam ook op het veld is terug te zien. Pas als allerlaatst kijkt de scout ook in het stadion, om spelers in het echt te zien. Tegen die tijd is volgens Bosvelt al zo’n 95 procent van alle aangedragen spelers afgevallen.

Onder technisch directeur Paul Bosvelt wist Go Ahead Eagles zich op te werken tot subtopper in de Eredivisie – en bovendien bekerfinalist.
Foto Eric Brinkhorst

Meer risico

Veel van die aanpak is elke transferperiode hetzelfde, al is Go Ahead in de loop der tijd iets minder behoudend geworden. Met de komst van de vorig jaar overleden zakenman Kees Vierhouten als eigenaar, in augustus 2022, besluit de club iets meer risico te nemen, zegt Van Dop. Niet onverantwoord, maar iets minder „zuinig” dan onder Kroes. Bosvelt krijgt ruimte om bescheiden transferbedragen te betalen, tot ongeveer twee ton. Dat maakt het mogelijk om grotere talenten aan te trekken.

Door het sportieve succes sindsdien, en de inkomsten uit transfers, neemt ook de ruimte om zulke investeringen te doen toe. Dit seizoen betaalde Go Ahead voor het eerst in de clubgeschiedenis meer dan een miljoen voor een speler, voor de Finse rechtsbuiten Oliver Antman uit Finland. Een aankoop die meteen rendeert, nu Antman in zijn eerste seizoen is uitgegroeid tot één van de productiefste aangevers in Europa, met veertien assists.

Voor hen is de bekerfinale waarschijnlijk meer dan waar ze vooraf op gehoopt hadden. Een kans op de eerste grote prijs in hun loopbaan, de eerste grote prijs voor Go Ahead sinds de invoering van het profvoetbal. Ruim een week voor de wedstrijd kleuren de straten rond het stadion in Deventer al rood-geel, en neemt ook bij Van Dop de spanning voorzichtig toe. De speciaal ontworpen supporterssjaal voor de bekerfinale hangt al aan zijn kapstok.

Bij Paul Bosvelt op kantoor herinnert een tekening van zijn oudste dochter (een vaas met rood-gele bloemen, „wij gaan naar de Kuip”) aan de finale. Maar het is niet alsof hij er de hele dag mee bezig is, zegt Bosvelt. In zijn achterhoofd werkt hij al aan de selectie van volgend seizoen: de competities in Noord-Europa, waar hij zo veel talenten vindt, zijn net weer begonnen. Op het eigen platform voor zaakwaarnemers heeft de club al een verlanglijstje klaar staan. Een spits en een spelmaker, onder meer, net als twee centrale verdedigers.