Kimberley Bos: ‘Ik ben niet toevallig wereldkampioen geworden’

Wacht even, zegt Kimberley Bos (31), en ze loopt naar de balie van de sporthal op Papendal. Of ze een inbussleutel hebben, maatje 5. Op verzoek van de fotograaf heeft ze de slee meegenomen waarop ze vorige maand in het Amerikaanse Lake Placid de eerste Nederlandse wereldkampioen skeleton werd, maar de losse onderdelen liggen nog in de achterbak van haar auto. In elkaar zetten is zo gedaan, zegt Bos, maar daarvoor heeft ze wel gereedschap nodig.

Háár gereedschap ligt nog in de VS bij haar Amerikaanse vriend thuis, vertelt Bos als ze is gaan zitten in de kantine. Ze dacht nog wel een inbussleutel in Nederland te hebben liggen, maar die bleek te klein. In de paar dagen dat ze weer terug is in Nederland – na haar wereldtitel bleef ze een maand in de VS om vakantie te vieren – heeft ze het te druk gehad met interviews, familiedingetjes en trainen om in de winkel een nieuwe te kopen. Intussen komt een baliemedewerker aanlopen met een rijtje inbussleutels. Maatje 5 zit er tussen, ziet Bos opgetogen. „Dit gaat wel lukken, dankjewel. Ik breng hem zo terug.”

Er is nog een reden dat ze haar inbussleutel samen met wat andere spullen in de VS heeft achtergelaten, zegt Bos nu ze het juiste gereedschap in handen heeft: het scheelde gewicht dat mee moest in het vliegtuig. „Dat is een duur geintje. De eerste twee koffers inchecken gaat nog wel, maar daarna kost elke koffer al gauw zo’n 250 tot 300 euro.” Haar vriend komt over een paar weken naar Nederland, dan neemt hij haar spullen mee.

Nieuwe sponsor, nieuwe slee

Ook nu ze wereldkampioen is, blijft Bos aan haar financiën denken. Het is haar lot als eenpitter in een kleine sport „waar mensen maar eens in de vier jaar naar kijken”, zoals ze het zelf zegt. Bovendien: „Dit is 250 euro makkelijk uitgespaard. Ik blijf wel gewoon een Hollander, ik ga geen geld uitgeven aan dingen die niet nodig zijn.”

Haar historische wereldtitel heeft ze evenwel deels te danken aan de ruimere financiële mogelijkheden die ze sinds afgelopen seizoen heeft dankzij de komst van een grote sponsor. Een groen vakje op haar bodywarmer toont de naam van Reggeborgh, tevens naamgever van een van de grote commerciële schaatsteams in Nederland.

Wat ook een belangrijke rol speelde, is haar nieuwe slee. Bos trainde er al op sinds de Winterspelen in Beijing, maar had er tot afgelopen seizoen nog geen wedstrijd op gesleed. „De slee is sneller omdat hij beter bestuurbaar is en minder weerstand heeft. Maar voordat je automatismen aanleert, voordat je precies weet hoe de slee reageert, moet je veel afdalingen doen. Ik begin de slee nu te begrijpen.”

Meer geld en een nieuwe slee. Was dat het geheim van deze wereldtitel?

Bos moet lachen. „Zeker, zeker. En al die ervaring die ik in de jaren hiervoor heb opgedaan. Je leert van elke wedstrijd. Van geld wordt je niet per se beter, maar als het er is, kun je een programma draaien dat je beter maakt. Het zorgt voor rust en ruimte en flexibiliteit.”

Wat zijn dingen die je anders hebt kunnen doen dan in voorgaande jaren?

„Hoe we hebben gereisd. We vliegen weinig, omdat het ingewikkeld en prijzig is met al onze spullen. Toch hebben we een aantal keer ervoor gekozen niet te rijden maar te vliegen naar een wedstrijd om daar beter uitgerust te zijn. Voor het EK in Lillehammer [waar Bos brons won, red.] zijn we eerder naar Noorwegen afgereisd zodat ik meer trainingsuren kon maken met mijn nieuwe slee. Vroeger moesten we checken of dat kon met het budget, nu hoefden we dat niet te checken.

„Mijn fysiotherapeut is nu ook altijd mee, hiervoor sloot hij bij trainingskampen vaak later aan. En we hebben afgesproken dat in het appartement waar we slapen, ik een kamer voor mezelf heb. Zodat ik in een wedstrijdweek mijn eigen ritme kan volgen.”

Ik las dat je ook meer ijzers voor onder je slee kon meenemen naar wedstrijden.

„Ik heb een teamgenoot die dezelfde slee heeft, dus tot vorig seizoen deelden we altijd samen een tas met ijzers als we gingen vliegen. Dit seizoen hadden we elk onze eigen tas. Daardoor had ik meer opties, en zeker tijdens het WK is dat een hele goede keuze geweest. We hadden daar zulke uiteenlopende weersomstandigheden dat ik in vier dagen tijd vier paar verschillende ijzers onder mijn slee heb gemonteerd. Als we die niet bij ons hadden gehad, en dat was vorig jaar vrijwel zeker het geval geweest, dan durf ik wel te garanderen dat de uitslag van het WK anders was geweest. Dat heeft zich volledig uitbetaald.”

Overrompeld

Het duurde vrijwel het hele seizoen om het goede gevoel op haar nieuwe slee te krijgen, met wisselende resultaten tot gevolg, maar op het juiste moment was Bos begin maart op haar best. In het olympische ijskanaal van Lake Placid, in 1932 en in 1980 de Amerikaanse gastheer van de Winterspelen, pakte ze op de eerste dag van het WK skeleton na twee van de vier afdalingen de leiding.

De volgende dag kwam niemand meer bij haar in de buurt: met snelheden van bijna 120 kilometer per uur sleede Bos naar een baanrecord en maakte ze twee keer de snelste afdaling van de dag; oppermachtig werd ze wereldkampioen. Na afloop sprong ze haar ouders, die speciaal voor haar naar de VS waren afgereisd, in de armen. „Zo fijn dat ze er waren. De vorige twee keer toen ik er heel dichtbij was, waren ze er ook. Dus het was wel heel jammer geweest als ze deze hadden moeten missen.”

Door haar wereldtitel heeft Bos nu vrijwel alle grote prijzen in haar sport weten te winnen: het WK, het EK, de wereldbeker (twee keer), een olympische bronzen medaille en op meerdere locaties baanrecords. Alleen olympisch goud ontbreekt nog.

Nadat je wereldkampioen was geworden, zei je tegen het AD: ‘Ik weet nog niet zo goed wat het betekent, maar wel dat het veel betekent.’

„Dat was direct na de wedstrijd, ik was nog helemaal overrompeld door alle reacties. Ik had het idee dat het in Nederland niet leefde, maar nadat ik had gewonnen liep mijn telefoon midden in de nacht helemaal over. ”

Weet je inmiddels wat het betekent voor je?

„Ik draai al heel lang op een heel hoog niveau mee, maar een wereldtitel had ik nog niet. Ik voelde dat ik in dat rijtje thuishoorde, maar ga het maar doen. Nu heb ik daar bewijs voor.”

Speelde daarbij mee dat je de afgelopen twee jaar heel dichtbij was maar naast de wereldtitel greep?

„Het kwam wel in mijn hoofd voorbij. Twee jaar geleden was ik heel blij met zilver op het WK, ook al scheelde het maar éénhonderste met de winnaar. Een week later dacht ik bij mezelf: ik hoop dat ik de wereldtitel nog een keer win, anders was dit wel heel erg zonde. Vorig jaar had ik dikke, vette pech; ik stond na de eerste afdaling eerste, maar toen ging mijn helmsluiting niet dicht en ging het mis omdat ik met een loszittende helm en beperkt zicht moest afdalen. Daar ben ik dit keer geen enkele keer bang voor geweest.

„Tijdens de wedstrijd in Lake Placid was ik alleen maar gefocust op het sleeën, ik heb mezelf niet toegestaan afgeleid te worden door wat er voorgaande jaren is gebeurd. Ik ben daarom ook zo trots op deze titel.”

Hoe verhoudt deze titel zich tot je olympische bronzen medaille?

„Deze wereldtitel betekent meer; dit is het hoogst haalbare in mijn ogen. De buitenwereld ziet dat misschien anders, de Olympische Spelen zijn iets heel groots, maar voor mij is het logisch dat dit de belangrijkste prestatie uit mijn carrière is.”

Voor veel sporters staat er één prijs hoger in de pikorde: olympisch goud. De enige titel die nog ontbreekt op jouw erelijst.

„In mijn optiek zijn de Spelen en het WK dezelfde wedstrijden, met precies dezelfde mensen en exact hetzelfde niveau. Er gaat volgend jaar niet ineens iemand aan de start staan die ik niet ken. Dus stel dat ik niet win, dan doet dat niets af aan het niveau dat ik in Lake Placid heb laten zien. Ik heb op het belangrijkste moment van het seizoen mijn hoofd koel weten te houden en iedereen weten te verslaan.”

Dankzij je wereldtitel ben je volgend jaar de grote favoriet.

„Dat is geen onlogische conclusie, maar zo zie ik mezelf niet. Als je naar het huidige veld kijkt, zijn er minimaal zeven namen die net zulke goede papieren hebben als ik. Mijn logica werkt misschien anders, maar ik zie niet in waarom zij nu minder kans maken omdat ik het WK gewonnen heb.”

Doe je je wereldtitel daarmee niet tekort?

„Ik ben niet toevallig wereldkampioen geworden, ik weet dat ik het niveau heb om te winnen. En ik sta er goed voor: mijn zege heeft me het vertrouwen gegeven dat we met mijn nieuwe slee op de goede weg zijn. Dat zorgt ervoor dat ik volgend jaar heel goed voorbereid aan de start zal staan.”

Worden de Olympische Spelen in Milaan-Cortina je laatste kunstje?

Verbaasd: „Geen idee.”

Ik vraag het omdat je na de Olympische Spelen in Pyeongchang in 2018 twijfelde je of je nog vier jaar doorwilde. Ook na de Winterspelen in Beijing in 2022 wist je het niet zeker. Inmiddels zijn we zeven jaar verder.

„Voor mij is de voorwaarde om door te gaan dat ik erin geloof dat ik nog beter kan en dat ik met plezier mijn sport kan beoefenen zonder daarvoor krom te moeten liggen. Wat ik na Pyeongchang niet meer wilde, was elke week veertig uur werken, trainen en zo mijn sport betalen. Ik wist dat ik die investering op een gegeven moment niet meer zou kunnen opbrengen, ik kwam daar niet mee vooruit. Voor progressie had ik rust en financiële zekerheid nodig.”

Die is er gekomen.

„Klopt, ik had het er toevallig vanochtend nog over dat het echt heel gek is dat ik niet meer op zoek hoef naar sponsoren om mijn seizoen te betalen. Maar dan nog blijven er altijd dingen die je moet laten omdat je topsport bedrijft, zoals een maatschappelijke carrière of een gezinsleven. Het moment dat ik stop, zal het moment zijn dat ik me aan andere dingen wil committeren.

„Ik heb nog niet verder gekeken dan de Spelen volgend jaar, er is geen plannetje ofzo. Ik denk dat als je het me na de Spelen vraagt, ik het ook nog niet weet. Het is heel irritant als dat direct na zo’n groot toernooi wordt gevraagd. Je hebt net jaren naar dat moment toegeleefd, mag je ook even geen plan hebben? Ik snap dat je de vraag stelt, maar als ik het antwoord volgende zomer kan geven, dan is dat al vroeg.”


Domweg gelukkig in Donderen: Edoardo Affini, wielrenner uit Italië, woont niet in Monaco maar in Drenthe

Kijk, daar is de volcanino. Bij het klaarmaken van zijn espressopotje betoont Edoardo Affini zich onmiskenbaar een Italiaan: de koffie wordt dermate hoog opgeschept in de filter dat zich een puntig bergje vormt. Het ‘vulkaantje’, zoals dat heet in Italië.

Behalve de gastheer en de percolator bevinden we ons verder in een volstrekt on-Italiaanse omgeving: een keukentafel in Donderen, een dorpje van 375 inwoners in noordoost-Drenthe, halverwege vliegveld Eelde en de voormalige strafkolonie Veenhuizen. Een verzameling huizen rond de kruising van twee provinciale wegen – geen kerk, geen supermarkt, alleen een eetcafé en een caravandealer.

Dit is de woonplaats van wielrenner Edoardo Affini (28), geboren in Noord-Italië en sinds vier jaar in dienst van de Nederlandse ploeg Visma-Lease A Bike. Deze vrijdag verschijnt hij aan de start van de Giro d’Italia, zijn zesde, in een team dat bestaat uit onder meer sprinter Olav Kooij, veteraan Steven Kruijswijk en alleskunner Wout van Aert uit België.

Hoe belandt een wielrenner – een beroepsgroep die tegenwoordig vooral resideert in bergachtige belastingparadijzen als Monaco en Andorra – in een Drents dorp? Het simpele antwoord luidt: de liefde. Zeven jaar geleden ontmoette Affini, toen nog koersend bij de beloften, Lisa van Zonneveld uit het verderop gelegen Peize. Ze waren aan de praat geraakt na afloop van een lokale Drentse wielerkoers, de Slag om Norg. Ze werden verliefd en kregen een relatie. Een jaar geleden kochten ze dit huis en verhuisde Affini naar Donderen.

„We hebben het er lang over gehad”, vertelt hij bij de espresso en een stuk zelfgebakken amandelkoekjestaart. „We hadden ook naar Monaco of San Marino kunnen verhuizen, vanwege de belasting. Maar ik ben zoveel weg van huis, naar wedstrijden en op trainingskamp, dat ik wil dat Lisa een plek heeft waar ze zich ook alleen thuis kan voelen, zonder mij.” De familie Van Zonneveld woont zeven kilometer naar het noorden, Lisa werkt als verpleegkundige in een verzorgingstehuis – zeven kilometer naar het westen. „Perfect.”

Praatje met de buurman

Wat meteen opvalt aan Edoardo Affini: hij spreekt de taal van zijn nieuwe thuisland – en behoorlijk goed ook. Het grootste deel van het interview gaat, op zijn verzoek, in het Nederlands. Geen vanzelfsprekendheid in het gemondialiseerde wielrennen, waar Engels de voertaal is.

Affini vindt het „belangrijk” om Nederlands te spreken, zegt hij. „Als je in een ander land gaat wonen, moet je op z’n minst probéren om de taal te leren. Het gaat om kleine dingetjes: je gaat naar de supermarkt of maakt een praatje met de buurman over het weer.”

Lang niet alle mensen denken zo. Amsterdam zit vol met expats die helemaal niet vinden dat ze Nederlands hoeven te leren.

„Tja, in Nederland kan íedereen Engels. Daardoor voel je misschien ook niet dat je de taal écht moet leren, omdat anders niemand je begrijpt.”

Blijkbaar geven Nederlanders je ook niet het gevoel dat je Nederlands moet leren?

„De meesten niet, nee. In de ploeg is Engels de eerste taal, met zoveel renners uit verschillende landen. Maar als we aan tafel zitten met allemaal Nederlandse of Belgische jongens, dan zeg ik: laten we Nederlands praten. Voor mij is dat normaal. Als ik aan tafel zit met zes Italianen en een Nederlander, dan gaan we ook niet Engels praten, denk ik.”

„Nederlands praten helpt ook om me thuis te voelen in de ploeg. De soigneurs en mecaniciens en ploegleiders van Visma komen bijna allemaal uit Nederland of België.”

Foto Kees van de Veen

Veel zand en gravel

Een jaar na zijn verhuizing, zegt Affini, is hij aardig ingeburgerd in Donderen – ondanks zijn vele afwezigheid. Hij deed er zijn best voor: Lisa en hij hielden een housewarming voor de buren en deden mee aan een fietspuzzeltocht tijdens de jaarlijkse feestweek. „De quizvragen over Nederlandse gezegdes”, zegt hij lachend, „heb ik even aan Lisa over gelaten.”

Inmiddels heeft Affini z’n vaste trainingsrondjes in Drenthe en de omliggende provincies. „Je kunt hier mooi door het bos rijden. Richting Grolloo en Gieten…” Hij pakt Google Maps erbij op zijn telefoon. „Het natuurpark De Drentsche Aa is ook mooi, veel zand en gravel. En als ik lange trainingen moet doen, met intervallen, dan heb je hier veel ruimte.” Hij wijst naar het kale, lege landschap van noordoost-Groningen. „Veel wind.”

In vergelijking met Italië, zegt Affini, is het in Nederland „heel relaxed fietsen” – met name vanwege de fietspaden. „Je hebt in Italië fietsliefhebbers, maar ook veel automobilisten die het helemaal niets vinden. Voor hen ben je als wielrenner gewoon tijdverlies. Tijdens een training in Italië krijg je toch vaak te horen: vaffanculo!

Affini groeide op in het dorpje Buscoldo, in de Povlakte, iets ten zuiden van de stad Mantova. Hij komt uit een familie van fanatieke fietsers: zowel zijn opa Giulio als zijn vader Roberto waren wieleramateurs, ze reden koersen bij de beloften. „Toen ik zes was, keken we met het gezin naar een wielerwedstrijd voor junioren bij ons in het dorp. Toen heb ik tegen mijn vader gezegd: dat wil ik ook. Zo is het begonnen.”

Jarenlang ging de hele familie mee als de kleine Edoardo op zondag een wedstrijd reed: vader, moeder, jongere zus, opa, oma. „Met z’n allen in één auto, ook als het honderd kilometer rijden was. Na afloop gingen we ergens lunchen of avondeten. Het was een feestje. Sommige gezinnen gingen een dagje naar Florence of naar het strand, wij gingen naar de koers.”

Meesterknecht

Op zijn zeventiende won Affini het EK wielrennen op de weg voor junioren, in Nyon (Zwitserland). „Toen dacht ik voor het eerst: ik zou wel profrenner kunnen worden.”

Via de SEG Racing Academy, een Nederlands opleidingsteam, belandde Affini in 2019 voor het eerst bij een professionele wielerploeg. Twee jaar later stapte hij over naar de Nederlandse Visma-formatie, waar hij zich heeft ontwikkeld tot meesterknecht en tijdritspecialist. Vorig jaar behaalde hij de mooiste zege in zijn carrière, toen hij Europees kampioen tijdrijden werd in Hasselt (België).

„Toen de laatste renner was gefinisht en ik wist dat ik had gewonnen, raakte ik geëmotioneerd. Mijn hele familie was er, plus Lisa en haar familie. Alleen mijn opa Giulio ontbrak, die was in februari overleden. Hij was de eerste aan wie ik moest denken. Opa was altijd mijn grootste tifoso.”

Zijn familie ziet Affini veel minder nu hij in Nederland woont – al was hij ook veel van huis toen hij nog in Italië woonde. Dus verheugt hij zich op zijn deelname aan de Giro – het parcours van de twaalfde etappe (finish vlak bij Mantova) voert praktisch langs zijn ouderlijk huis. „Twee jaar geleden kwam de Giro ook in Mantova, toen reed ik ook mee. Deze keer heb ik geen tijd om te stoppen voor mijn familie, want we zitten tegen die tijd in de volle finale van de etappe.”

Weinig Italiaanse kampioenen

De Giro, die dit jaar begint in Albanië en daarna het schiereiland van zuid naar noord doorkruist, is alom geliefd. Volgens vele wielerliefhebbers – niet alleen Italianen – is la corsa rosa zelfs de mooiste van de drie grote rondes, mooier nog dan de Tour de France. Vanwege het landschap, de tijd van het jaar en het vaak onvoorspelbare koersverloop.

Toch is het met het Italiaanse wielrennen zelf op dit moment niet zo goed gesteld. Edoardo Affini maakt deel uit van een generatie renners zonder echte kampioenen. Natuurlijk, Jonathan Milan is een sterke sprinter en Filippo Ganna een uitmuntende tijdrijder. Er zijn jonge talenten, zoals Antonio Tiberi en Giulio Pellizzari. Maar de realiteit is dat de Giro al sinds 2016 geen Italiaanse winnaar meer heeft gehad: Vincenzo Nibali, de Haai van Messina, was de laatste. Nog nooit eerder verstreken er zoveel edities zonder een Italiaan op de hoogste trede van het podium.

„We missen iemand als Nibali”, zegt Affini. „We hebben in Italië renners die het goed doen, maar geen echte ster.”

Edoardo Affini: ‘Helaas is er op dit moment geen grote sponsor in Italië die het aandurft’.
Foto Kees van de Veen

Steeds minder Italiaanse jongeren, zegt Affini, kiezen voor de racefiets – ze gaan liever voetballen: aansprekender, veiliger, minder gedoe. Wat daarbij niet helpt, vervolgt hij, is het ontbreken van een Italiaanse ploeg in de World Tour, het hoogste niveau van het internationale wielrennen. De twee Italiaanse ploegen die vrijdag aan de start van de Giro verschijnen, opereren op het tweede niveau, met bescheiden budgetten en onbekende renners.

„Helaas is er op dit moment geen grote sponsor in Italië die het aandurft”, zegt Affini. „Terwijl een team op het hoogste niveau het Italiaanse wielrennen zeker een handje zou helpen. Voor de zichtbaarheid. En als kartrekker. Dan zou er meer plek zijn voor jonge Italiaanse renners en ook voor staf, zoals masseurs en mecaniciens.”

Was jij als jongetje de enige in je dorp die aan wielrennen deed?

„Ja. Maar toen mijn vader koerste, was dat niet zo. Er waren toen meer wedstrijden, meer ploegen en meer renners.”

De vele dopingschandalen met Italiaanse renners hebben ook niet geholpen, toch?

„Nee, zeker niet. Onze sport is daar behoorlijk door gekweld. Niet alleen het Italiaanse wielrennen trouwens – met de kennis van nu weten we dat doping óveral was. Maar in Italië is ieder dopingnieuwtje in het wielrennen nog altijd voorpaginanieuws, terwijl men over andere sporten zijn schouders ophaalt.”

„Maar kijk naar de cijfers: het wielrennen is de meest gecontroleerde sport ter wereld. We hebben als renners geen privacy. Er zou nu, op dit moment, een dopingcontroleur binnen kunnen komen lopen. En als er iemand aan de deur klopt, dan móet je testen. Je kunt geen ‘nee’ zeggen. Controllo.”

De espresso en de taart zijn op. We lopen naar de schuur, waar Affini zijn fietsen heeft staan. En een rollerbank, om binnen te kunnen te kunnen trainen. Dat doet hij overigens zelden, vertelt hij – vrijwel áltijd gaat hij naar buiten, de wegen en fietspaden op. Erfenis van de bijzonder strenge coronalockdown in Italië, toen hij maandenlang opgesloten zat in zijn eigen huis. „Ik train in Nederland altijd buiten, zelfs als het regent. Alleen bij extreem weer blijf ik binnen.”


De grootste schurk in de Formule 1 is terug

Zestien jaar nadat hij voor het leven uit de Formule 1 werd verbannen, is Flavio Briatore terug op zijn oude stek. Briatore – een veroordeeld oplichter, zakenman, playboy en berucht valsspeler – staat sinds woensdag weer aan het roer van het Alpine-team. Daar vierde hij in het verleden successen, maar was hij ook de veroorzaker van het grootste F1-schandaal in de afgelopen decennia.

Alpine, eigendom van Renault, heeft de Italiaan Briatore (75) aangesteld als opvolger van de Engelsman Oliver Oakes. Die nam onverwacht ontslag. De precieze aanleiding is niet bekend, maar duidelijk is wel dat het onrustig is bij Alpine sinds Briatore daar vorig jaar als ‘adviseur’ terugkeerde in de Formule 1 – weinig verrassend, want bij Briatore is de controverse nooit ver weg.

Nu is de Formule 1 vertrouwd met louche figuren, tot een Nigeriaanse prins aan toe die een armlastig team miljoenen beloofde, maar op het moment van betaling spoorloos verdween. Alleen is Briatore, anders dan de meesten van dat soort gladde types, ook daadwerkelijk succesvol geweest.

Restauranthouder en skileraar

Briatore werd in de jaren tachtig meermaals veroordeeld wegens zwendel en fraude. Hij was onder meer betrokken bij een oplichtersbende die rijke mensen geld aftroggelde met gemanipuleerde gokfeestjes. Om zijn celstraf te ontlopen, vluchtte de voormalig restauranthouder en skileraar halverwege de jaren tachtig naar de Maagdeneilanden.

Vanuit zijn toevluchtsoord ging Briatore aan de slag als franchisenemer van het Italiaanse modemerk Benetton – hij had er goede contacten. Al snel stuurde hij alle Amerikaanse activiteiten aan, en aangezien de zaken goed liepen, werd Briatore daar flink rijk van.

Eind 1988 nodige Benetton Briatore uit om naar de grand prix van Australië te komen. Hij had weinig met de Formule 1, maar toch vroeg Benetton hem commercieel directeur te worden van het gelijknamige F1-team. Het duurde niet lang voor Briatore er álle leidinggevende taken in handen kreeg.

Ook in de Formule 1 bleek Briatore waardevol voor Benetton. Hij trok goede ontwerpers aan en haalde in 1991 het Duitse talent Michael Schumacher binnen. Die werd drie jaar later wereldkampioen – in een auto uitgerust met schimmige, in feite verboden elektronische rijhulpsystemen – en het seizoen erop nóg eens. In 2005 en 2006, nadat het team was overgenomen door Renault, bezorgde Fernando Alonso Briatore weer twee titels.

Buiten de F1-wereld was Briatore vaak te vinden op dure jachten, op het dek zonnend met supermodellen als Naomi Campbell en Heidi Klum. Met Klum kreeg hij in 2004 een dochter, met wie hij zich verder amper bemoeide. Bij weer een ander model kreeg Briatore in 2010 nog een tweede kind.

Opzettelijke crash

In de herfst van 2008 was bij Renault de champagnesmaak van Alonso’s titeljaren weggespoeld door een paar matige seizoenen, waarin het team niets meer had gewonnen. Voor de teamleiding werd het spannend, de directie van het autoconcern kon er weleens genoeg van krijgen. Op het krappe stratencircuit in Singapore zagen Briatore en Pat Symonds, een ander kopstuk van het team, kans een mirakel te creëren. Ze gaven Alonso’s matig presterende teamgenoot Nelson Piquet Jr. opdracht om expres te crashen. De safety car zou de race dan neutraliseren, en als ze – met hun voorkennis over de op handen zijnde crash – Alonso’s pitstop goed timeden, kon hij voorop komen te rijden.

Het plan werkte: Piquet gaf in de veertiende ronde opzettelijk te veel gas en klapte tegen een muur. Alonso kwam op kop en won de race.

Na zijn ontslag een jaar later, biechtte Piquet de zaak op bij autosportbond FIA. Het leverde Briatore een levenslange schorsing op. Een Franse rechtbank draaide dat besluit later terug, maar zijn rol in de Formule 1 leek uitgespeeld. Briatore hield zich in het vervolg bezig met Queens Park Rangers, zijn Engelse voetbalclub, het presenteren van de Italiaanse versie van Trump-talentenjacht The Apprentice en de oprichting van een politieke partij waarmee hij tegen de radicaal-rechtse Matteo Salvini aanschurkte.

En toen liep Briatore begin vorig jaar ineens weer rond in de F1-paddock. Renault-topman Luca de Meo vroeg hem als executive advisor naar Alpine te komen. Nadat Renault zijn team in 2010 van de hand had gedaan, kochten de Fransen het in 2015 weer terug. Het plan was om snel weer vooraan mee te doen, maar na tien jaar mismanagement en bestuurlijke onrust, rommelt het onder de merknaam Alpine nog altijd wat aan in de middenmoot.

Flavio Briatore op een jacht met topmodel Heidi Klum, zijn toenmalige vriendin. Ook was hij degene de latere wereldkampioen Michael Schumacher naar Benetton haalde.

Foto’s Ginanni Giansanti, Pascal Rondeau

Hoewel Oakes als teambaas formeel de leiding had, was duidelijk dat de echte macht bij Briatore lag. Vorige zomer kondigde Oakes aan dat zijn protegé Jack Doohan in 2025 zou gaan racen voor Alpine. Maar Briatore zag meer in de in Zuid-Amerika mateloos populaire Argentijn Franco Colapinto, die vorig jaar indruk maakte als invaller bij Williams. Briatore legde Colapinto vast als reservecoureur, met tussen de regels door een duidelijke boodschap: zodra hij Doohan uit de Alpine kon wippen ten faveure van Colapinto, zou hij dat doen.

Dat is nu gebeurd. Vlak na de aankondiging van Oakes’ afscheid en de benoeming van Briatore, maakte Alpine bekend dat Doohan wordt vervangen door Colapinto. Hoewel Briatore woensdag in een gelikte verklaring bezwoer dat er van ruzie geen sprake was, lijkt de timing van het vertrek van Oakes geen toeval.

Daarmee bevindt Briatore zich in dezelfde situatie als in 2008: aan het hoofd van een worstelend team, met de druk van de Renault-directie op zijn schouders. Alleen zal hij het probleem dit keer op legale wijze moeten oplossen.


In de traditionele ‘gig’ is het alsof je tegen een muur van water oproeit

Honderden roeiers steken tegelijk hun houten spanen de lucht in. „Oars up”, is het bevel van de stuurlui: spanen verticaal. De roeiboten die al zijn gefinisht in eerdere rondes liggen zij aan zij in de baai en wachten op de snelste boten die de finale varen. Het woud van spanen in de lucht is een bewijs van eer voor de winnaars van het kampioenschap. Als de zon doorbreekt, lichten de ondiepe delen van het zeewater rond de Britse Scilly-eilanden azuurblauw op.

Meer dan 120 traditionele houten roeiboten deden afgelopen weekend mee aan de wereldkampioenschappen roeien in de ‘pilot gig’, een snelle roeisloep met aan weerszijden drie roeispanen. Honderden roeiers reisden ervoor af naar St. Mary’s, het grootste eiland van de ‘Scillies’, een afgelegen archipel op bijna drie uur varen vanaf het uiterste zuidwestelijke puntje van Cornwall. De Scillies en de gigs zijn nauw met elkaar verweven. De kampioenschappen, altijd in het eerste weekend van mei, vormen het jaarlijkse hoogtepunt van de gig-gemeenschap. En die groeit, zowel in de rest van het Verenigd Koninkrijk als daarbuiten.

De afstanden van de wedstrijden dit weekend zijn ongeveer twee en drie kilometer. De roeiers beginnen op zee en finishen vlak voor de haven in St. Mary’s. Op de kade staan plukjes clubgenoten om hen aan te moedigen. Sommigen hebben verrekijkers, al volgen de meesten de eerste minuten van de wedstrijden via de livestream op hun telefoon. De boten zijn immers nog te ver weg om te kunnen zien wie er voor ligt.

Honderden roeiers komen jaarlijks bijeen op de Scilly-eilanden voor het WK roeien in de pilot gig.
Foto Cornish Pilot Gig Association Age Berquist

Eeuwenoude traditie

Bryony Lishman roeit met haar team in de Zelda, een blank gelakte boot waarin je de duizenden kleine koperen nagels die het hout bij elkaar houden, keurig op een rij ziet zitten. Lishman is geboren en getogen op St. Mary’s en het wedstrijdweekend betekent voor haar de drukste tijd van het jaar. „Het is gekkenwerk, maar ik heb altijd van gig-weekend gehouden. Een vrolijke deken vol leven daalt neer over het eiland.”

„Het economische belang van het gig-roeien is gigantisch voor ons als inwoners”, zegt Lishman, die zelf een bed & breakfast runt. De T-shirts en truien die in de souvenirswinkels hangen, zijn speciaal voor het roeiweekend door een lokale kunstenaar ontworpen. Daarbij zijn alle hotels, bed & breakfasts en groepsaccommodaties dit weekend volgeboekt en staan er ook groepen roeiers op de camping. Sommige eilanders verhuren hun huis en vertrekken zelf voor een paar dagen naar het vasteland. Roeiers op slippers of op blote, zanderige voeten kopen elke dag de schappen van de lokale supermarkt bijna helemaal leeg. Ook de cafés die normaal op zondag dicht zijn, draaien nu overuren. Sommige pubs halen in deze dagen tot 10 procent van hun jaaromzet binnen.


De ploeg van Lishman heeft afgelopen winter doorgetraind. Als het weer het toelaat, roeien ze eens per week op zee. Daarnaast zitten ze op de ergometer in de sportschool en doen ze aan krachttraining. Lishman zit bij de veteranen – dat zijn de veertigplussers – en haar ploeg is sterk. Op de eerste dag eindigen ze als achtste in de snelste groep. In het algemene klassement halen ze later ook die eerste groep en eindigen ze op plek tien. Haar club bezit een paar van de oudste gigs die dit weekend meevaren, vertelt ze. De Golden Eagle is in 1870 gebouwd, de Slippen zelfs in 1830. „De zee op gaan in een antieke gig geeft zo’n bijzonder gevoel.”

Achter de gigs gaat een eeuwenlange historie schuil. Het zijn lange, slanke boten met plek voor zes roeiers en een stuurvrouw of -man. In de negentiende eeuw werden ze gebruikt als reddingsboten en voor het loodsen van vrachtschepen langs de ondiepe Engelse kusten en over de kanalen. De eerste gig die met zijn loods (de ‘pilot’) bij zo’n vrachtschip aankwam, kreeg de klus toegewezen. De bemanning verdeelde onderling het loon dat daarbij hoorde. Uit deze traditie zou het competitieve element van het gig-roeien zijn ontstaan – de snelste gig wint.

De roeiers wisten ook wel raad met de waardevolle goederen aan boord van schepen die aankwamen. Clandestien ruilden ze hun groenten, eieren of aardappelen voor thee, drank, tabak of zijde uit de overzeese gebieden. De handel tussen inwoners, zeelui en handelaren van het vasteland vond vaak plaats in de pub. Begin negentiende eeuw waren er meer dan twintig pubs op het kleine St. Mary’s, een veelzeggend aantal voor het eiland van ongeveer 6,6 vierkante kilometer groot. Ter vergelijking, Waddeneiland Schiermonnikoog heeft een oppervlakte van bijna 200 vierkante kilometer.

Tegen het begin van de twintigste eeuw zorgde de opkomst van stoomboten en betere navigatie-apparatuur ervoor dat de gigs in onbruik raakten. De meeste boten lagen op de eilanden weg te rotten, als de inwoners de latten niet als brandhout hadden gebruikt. Na de Tweede Wereldoorlog redde een roeiclub uit Newquay in Cornwall een handvol gigs,  die ze voor maar 35 pond per stuk veilig stelden. Pas in de jaren zestig werd voor het eerst weer een wedstrijd gevaren op de Scillies. De populariteit van het roeien in gigs groeide sindsdien gestaag. In 1990 werden de eerste wereldkampioenschappen gehouden.

Foto Cornish Pilot Gig Association Age Berquist

Logistieke monsterklus

De voorbereiding voor het toernooi begon dit jaar al in maart, toen de eerste roeiboten vanuit Cornwall de veerboot op gingen. Het overbrengen van de vele gigs is een logistieke monsterklus; er passen maar een paar gigs tegelijk op de pont vanaf het vasteland. Sommige ploegen waren hun wedstrijdboot daarom ruim twee maanden voor de kampioenschappen kwijt. De kade van Hugh Town, de grootste plaats op St. Mary’s, raakte de afgelopen weken steeds voller met aanhangwagens en boten.

In de jaren voor de coronacrisis lieten de organisatie nog 160 boten toe, vertelt de voorzitter van de kampioenschappen Tristan Hick. Nu beperken ze dat aantal tot hooguit 120: „Meer dan dat bleek organisatorisch toch te lastig. Voor deelnemers was het ook amper meer te doen om onderdak te vinden.”

De afgelopen decennia zag Hick hoe het gig-roeien langzaam maar zeker populairder werd op wat hij ‘het vasteland’ noemt. „Toen ik begon, waren er alleen clubs in Cornwall. Toen begonnen ze met gig-roeien in Devon, in Wales, in Londen… Nog steeds vragen we ons af waar het zal stoppen.” Er worden ook nog nieuwe boten bijgebouwd, die moeten voldoen aan allerlei voorschriften en afmetingen. De meeste clubs hebben een locatie ergens aan de kust. Hun boten, die meestal zijn gemaakt van iepenhout, blijven in zout water het beste geconserveerd. Ze hebben dan geen last van schimmels die in zoet water wel overleven.

Twintig centimeter water

Officieel mogen dit wereldkampioenschappen heten, het zijn vooral Britse clubs die meedoen. Dat komt deels door de enorme logistieke uitdaging voor roeiclubs buiten het VK, zegt de Nederlandse roeier Ruben Smit. „Wij wisten een paar weken van tevoren ook niet of we het gingen halen. We hadden nog geen slot voor de boot en alle vluchten zaten vol.” Ineens kwamen er een paar plekken vrij en konden ze toch gaan. Dit weekend zijn er vier Nederlandse gig-clubs, in eerdere jaren deden er ook Ierse en Amerikaanse ploegen mee. Smit: „Dit jaar valt het aantal buitenlandse ploegen tegen.”

De Double Dutch, een gig die het Zuid-Hollandse Warmond als thuishaven heeft, neemt het op tegen twee gigs uit het Engelse Cornwall.
Foto Cornish Pilot Gig Association Age Berquist

De sfeer op de Scilly-eilanden vindt Smit geweldig. Met hun palmbomen en felblauwe water doen de eilanden bijna Caribisch aan. De huizen, opgetrokken uit dikke grijze stenen, zijn soms eeuwenoud. „Het zijn net een soort piraten-eilanden. Ik probeer me in te beelden hoe het hier duizend jaar geleden eraan toe ging, dat er zeilschepen in de baai voor anker lagen.”

Met hun boot Victory hoopte de club van Smit vooraf de top-twintig te halen, maar de harde wind op zaterdag zat hen tegen. Met plek 25 zijn ze toch de beste Nederlanders. De Loosdrechtse Plassen zijn toch net wat minder ruig dan de Atlantische Oceaan. Smit: „We roeien ook wel op zee bij Scheveningen en IJmuiden, maar dit was alsof we tegen een muur op voeren. Er stond op een gegeven moment twintig centimeter water in de boot, ik denk ergens tussen de 300 en 400 liter. Dat is het gewicht van onze boot dat we nog een keer mee moesten roeien.”

Wie mee wil, kan mee

De onderlinge verschillen tussen de gig-ploegen zijn groot. Aan de top nemen ze de wedstrijden heel serieus en trainen ze elke dag, als semi-professionals. Het team van Ruben Smit begon met hun trainingen in februari – „te laat eigenlijk” – en dan drie of vier keer per week. In aanloop dronken ze al weken geen alcohol meer. Bij hun club moesten ze door een selectieprocedure, met onder meer een test op de ergometer. Ook hun motivatie, dus hoe vaak ze dat jaar waren komen roeien, telde mee.

Onderin het veld gaat het er minder fanatiek aan toe. Officieel hebben ze bij de London Cornish Gig Club ook een selectieproces, vertelt roeier Tom Kennett. Maar in de praktijk komt het erop neer dat wie mee wil naar de Scillies, gewoon mee kan. „Het is best duur om hier te komen en ook een gedoe om onze boot hier te krijgen. Wie heeft er in Londen nou een auto, en dan ook nog met een trekhaak voor de aanhangwagen?” Hun vereniging is nu ongeveer tien jaar oud en zit aan een werf in het westen van Londen, pal naast een ‘gewone’ roeiclub.

„De beste ploegen zitten met hun club aan een riviermonding die uitkomt op zee. Dan kunnen ze zowel in rustig vaarwater trainen als op zee”, vertelt Kennett, die tijdens zijn studie in Cornwall is begonnen met roeien. Hij checkt al weken van te voren het weerbericht en hoopt op een vlakke zee, want zij trainen op de rivier de Theems en daar gaat het er nooit onstuimig aan toe. „Regen maakt ons niets uit, zolang het maar niet waait. Maar dat je rekening moet houden met de elementen maakt de sport natuurlijk ook mooi.”

Het loopt in de wedstrijd inderdaad anders: Kennett en zijn ploeg eindigen op zaterdag in de één-na-laatste groep. Op zondag maken ze hun teleurstellende resultaten een beetje goed en worden ze eerste van hun groep. Alleen maakt hun stuurvrouw een fout en varen ze per ongeluk net buiten de boei van de finishlijn om. „Dit is een weekend vol drama”, zegt Kennett, terwijl ze op het besluit van de jury wachten. Ze worden niet gediskwalificeerd, maar als straf moeten ze naar de langzaamste groep. Daar winnen ze de finale met bootlengtes voorsprong. Na afloop mogen ook zij het podium op. Een glazen trofee gaat mee terug naar Londen.


Topsporters in examentijd: ‘Misschien presteerde ik dit seizoen wat minder, maar als ik het haal, was dat het me waard’

In een comfortabele trui, het haar nonchalant opgestoken, oogt Anne de Kort (19) als een gewone scholier die zich voorbereidt op het eindexamen. De schoolboeken heeft ze net van de keukentafel gehaald, de plek waar ze meestal leert. Alleen het wit met gouden sporthorloge om haar pols waarop haar hartslag te zien is, verraadt dat ze ook sporter is.

Sinds dit jaar zeilt Anne bij de Topzeilacademie van het Watersportverbond, de hoogste opleiding in de Nederlandse zeilsport. „Mijn coach wilde dat ik mijn trainingen bijhield met een horloge,” zegt Anne. „Zo’n zwart, lomp ding vond ik niks, maar deze past gewoon bij m’n sieraden.”

De 19-jarige uit Alphen aan den Rijn is de afgelopen periode bijna niet in Nederland geweest. Ze trainde in de winter op Lanzarote, een van de Canarische Eilanden. Haar teamgenoten zijn nog steeds in het buitenland, maar Anne zeilt op dit moment even helemaal niet. Haar focus ligt op het havo-examen.

Vermoeidheid

Voor veel scholieren is het eindexamenjaar zwaar, maar voor jonge topsporters is het laatste jaar van de middelbare school vaak nog intensiever. Shorttracker Stijn de Vries (17) traint bij het KNSB Talent Team. Afgelopen winter stond hij twee keer per dag op het ijs in Utrecht. Reizen naar zijn school in Haarlem tussen de trainingen door kostte te veel tijd, waardoor hij de examenstof zelfstandig moest doornemen, zonder uitleg van een docent. „Dat was echt pittig”, zegt Stijn. „Mijn cijfers waren in het begin van dit jaar ook erg slecht.”

De dagen van sporttalenten zijn strak ingedeeld, er is weinig ruimte voor rust. Bokser Liz Thijssen (16) uit Den Bosch – vorig jaar Nederlands kampioen in de A-Klasse junioren tot 60 kilogram – doet deze maand eindexamen vmbo-t. Door haar zware trainingen zit ze vaak vermoeid in het klaslokaal. In plaats van opletten wil ze liever „gewoon slapen en eigenlijk niks doen”.

Door de extra drukte op school, hebben sporters als zij nóg minder tijd voor sociale activiteiten. „Terwijl anderen in het weekend naar feestjes gaan, heb ik een training of wedstrijd,” zegt Liz. „Mijn prioriteiten liggen gewoon ergens anders.”

Juist de sociale interacties met leeftijdsgenoten zijn van grote waarde voor topsporters, benadrukt sport- en prestatiepsycholoog Lex Ligtenberg. „Het voorkomt dat ze volledig opgeslokt worden door een strenge topsportomgeving.”

Doordat topsporters op jonge leeftijd intensieve begeleiding krijgen, missen ze volgens Ligtenberg zelfstandigheid en sociale vaardigheden die ze nodig hebben voor hun maatschappelijke carrière. „Alles wordt voor ze geregeld – van trainingsschema’s tot herstelmaaltijden. Dat werkt voor hun sportprestaties, maar bereidt hen niet voor op het gewone leven.”

Op de rem trappen

De combinatie van eindexamen en topsport vereist veel discipline, zeggen de drie sporters die NRC sprak. „Als ik laat in de avond terugkom van de training ben ik gesloopt,” zegt Stijn. „Dan wil ik meteen naar bed en niet nog leren.”

Voor Anne was studeren tijdens trainingskampen dit jaar het moeilijkst. Na twee intensieve trainingen per dag – zowel fysiek als mentaal zwaar – heeft ze pas ’s avonds tijd om te studeren. „Ik ben dan gesloopt als ik begin met studeren. In een druk huis, met anderen om me heen, is concentreren extra lastig.”

Wanneer jonge sporters hun grenzen niet goed bewaken, kan het eindexamenjaar leiden tot overbelasting of zelfs een burn-out, denkt psycholoog Ligtenberg. „Topsporters zijn vaak perfectionistisch en voelen extra druk om goed te presteren – ook op vlakken naast het sporten. Ze vinden het lastig om op de rem te trappen.”


Anne de Kort.
Fotografie: Lars van den Brink

zeilen ‘Ik kom hier alleen om mijn diploma te halen, en dan ben ik weg’

Anne de Kort (19), zeiler
Eindexamen havo

„Prioriteiten stellen heb ik vorig jaar geleerd, toen ik zakte voor mijn vwo-eindexamen. Mijn focus lag zowel op school als op het zeilen, maar ondanks dat ik mijn examen over twee jaar had verspreid, werkte dat niet. Mijn school is een reguliere middelbare school, maar ook een topsportschool, die extra begeleiding biedt aan topsporters – al had ik hem daar niet op uitgezocht. Op mijn school zijn er twee verschillende sportstatussen. Lootstatus is de hoogste, wat betekent dat de school je alles biedt wat je nodig hebt om school en sport goed te combineren, zolang je cijfers goed zijn. Halverwege de vijfde klas kreeg ik deze status en daardoor de mogelijkheid om mijn eindexamen te spreiden over twee jaar: het ene jaar vier vakken, het andere drie.

Dit jaar ligt mijn prioriteit volledig bij het zeilen, behalve deze maand. Maar na mijn examen vlieg ik meteen naar het EK in Griekenland.

Toch wilde ik mijn diploma halen, dus doe ik dit jaar eindexamen havo. Ik zit nu met de broertjes en zusjes van mijn vrienden in de klas. Omdat het leeftijdsverschil groot is, heb ik niet echt een klik met ze. Maar ik kom hier toch alleen om mijn diploma te halen, en dan ben ik weg.

Gelukkig hoef ik dit jaar weinig naar school, omdat ik vorig jaar alle lessen al heb gehad en niet meer leerplichtig ben. Samen met mijn topsportbegeleider plan ik mijn toetsen, die ik online vanuit het buitenland maak. Tijdens de toets kijkt mijn begeleider via een videogesprek mee, om te checken of ik niet stiekem in de stof kijk.

De motivatie om te leren op trainingskamp vind ik het lastigst. Als ik gesloopt ben, is het moeilijk om mezelf ertoe te zetten. Mensen denken vaak dat een trainingskamp een soort vakantie is, maar zeilen is mijn werk. Het is fysiek en mentaal zwaar: zeil vasthouden, hangen in de trapeze, geconcentreerd blijven in de felle zon op het water. We trainen twee keer per dag, en pas na het avondeten heb ik tijd om te studeren. In een klein huis, met iedereen kletsend in de woonkamer, is dat niet makkelijk.

Gelukkig vind ik mijn leven fantastisch en het zeilen echt leuk. Daardoor kost het me gelukkig niet zoveel energie.


Liz Thijssen.
Foto Lars van den Brink

Boksen‘Door goed eten kan ik mijn intensieve schema volhouden’

Liz Thijssen (16), bokser
Eindexamen vmbo-t

„Goed eten is het belangrijkste om mijn school en topsport te kunnen combineren. Ik train zes keer per week: boksen op maandag, woensdag, vrijdag en zaterdag. Kracht- en conditietraining op dinsdag en donderdag. Als ik doordeweeks in Rotterdam train, mag ik de volgende ochtend gelukkig iets later beginnen op school.

Meestal ga ik rond acht uur ’s ochtends de deur uit naar school in Vught. Tegen half vijf ben ik thuis, eet snel en vertrek meteen naar training. Rond tien uur ’s avonds eet ik nog wat en ga daarna slapen.

Door de zware trainingen ben ik de volgende ochtend in de klas moe. Het enige wat ik wil, is slapen en herstellen. Toch moet ik actief zijn in de klas. Na school heb ik geen tijd om huiswerk te maken zoals mijn klasgenoten – dat moet ín de les. Mijn energie haal ik uit mijn eten. Daardoor kan ik mijn intensieve schema volhouden.

Vanaf mijn veertiende train ik mee met TeamNL, als een van de jongste boksers. De meesten waren toen vijf jaar ouder. Sindsdien heb ik veel geleerd waar leeftijdsgenoten van mij misschien pas later mee te maken krijgen: prioriteiten stellen, doelen bepalen en omgaan met druk.

Vroeger maakte ik dingen snel te groot in mijn hoofd. Door veel te praten met de mensen om me heen, heb ik geleerd om te relativeren. Dat helpt me ook op school.

Voor het eindexamen ben ik daarom niet zenuwachtig. Het enige wat ik vervelend vind, is dat je zo lang stil moet zitten voor zo’n toets.”


Stijn de Vries.
Foto Lars van den Brink

Shorttrack ‘Soms denk ik om half zes als de wekker gaat: wat ben ik aan het doen?’

Stijn de Vries (17), shorttracker
Eindexamen gymnasium

„Het is tien minuten lopen naar het station van Haarlem. Om tien over half zes ’s ochtends ga ik de deur uit. Soms denk ik om half zes als de wekker gaat: wat ben ik aan het doen? In de trein eet ik de boterhammen die ik de avond ervoor heb gesmeerd en kom rond half zeven aan in Utrecht. Vanaf hier fiets ik naar de ijsbaan. Onze warming-up begint om zeven uur.

Na de training, rond half elf, begin ik met leren. Omdat ik een topsportstatus heb van NOC*NSF, de overkoepelende sportorganisatie in Nederland, mag ik de lessen op school missen. Op woensdag moeten we fietsen, dat doen we individueel. Daardoor kan ik die dag gewoon naar school en ga ik daarna fietsen.

Aan het begin van dit schooljaar was het wel even zoeken hoe ik alle stof zelfstandig ging begrijpen. Zeker bij vakken als Wiskunde B of Latijn.

Op school hoor ik vaak: jij mag tenminste doen wat je leuk vindt. En natuurlijk, ik vind shorttracken superleuk, maar de realiteit is ook dat het zwaar is. Na mijn tweede training ben ik pas om zeven uur thuis. Na het avondeten ben ik vaak zó moe, dat ik niets meer opneem van de leerstof.

Topsport leert me discipline, doorzettingsvermogen en plannen, vaardigheden die later voor een maatschappelijke carrière ook belangrijk zijn. Als ik de top in het shorttracken niet bereik, heb ik het niet helemaal voor niets gedaan. Misschien haalt maar 1 procent van de talenten de Olympische Spelen; de rest, hoe hard ze ook werken, niet. Maar dat is niet zichtbaar voor de buitenwereld.

Na mijn eerste schoolexamens stond ik er slecht voor. Ik had in aanloop daarnaartoe een wedstrijd in het buitenland en minder geleerd dan moest. Door de slechte cijfers en elke ochtend in het donker vertrekken en thuiskomen, belandde ik in een moeilijke periode. Op een gegeven moment vroeg ik me af: waarom doe ik dit?

Gelukkig gingen we met mijn gezin precies toen op vakantie: even niet aan school denken. Hier kreeg ik mijn motivatie voor trainen weer terug. Elke ochtend ging ik om zes uur hardlopen. Dat was supergaaf: tussen de bergen met de zon die opkwam.

Erna richtte ik mijn aandacht meer op school en minder op shorttracken. Misschien heb ik daardoor dit seizoen iets minder goed gereden, maar als ik mijn examen dit jaar haal, geeft dat rust. Hierna neem ik een tussenjaar om me volledig op shorttrack te focussen.”


The Dutch Knight Reinier de Ridder maakt naam in prestigieuze UFC na derde zege op Amerikaanse MMA-vechter

In aanloop naar het kooigevecht met het Amerikaanse worsteltalent Bo Nickal was de Nederlander Reinier de Ridder er „honderd procent” zeker van, vertelde hij zelfverzekerd aan Eurosport. The Dutch Knight zou zondagochtend in de arena van Des Moines, Iowa als winnaar uit de kooi komen.

Het blijkt geen grootspraak. In de tweede ronde weet hij de ribbenkast van Nickal met zijn linkerknie te raken, waardoor de Amerikaan neergaat. Daardoor wint De Ridder ook zijn derde wedstrijd in de Ultimate Fighting Championship (UFC), de hoogste competitie voor MMA-vechters, waarin hij als enige Nederlander actief is.

MMA, mixed martial arts of in de volksmond kooivechten, is een combinatie van onder meer kickboksen, Braziliaans jiu jitsu en worstelen. Daardoor moet een vechter tijdens een partij snel van discipline kunnen wisselen. Een staand gevecht kan in een paar seconden veranderen in een worstelpartij. Door die veelvoud aan stijlen mag er veel. Al zijn trappen tegen het hoofd of prikken met een vinger in iemands oog uit den boze.

Voornamelijk dankzij de UFC is MMA in twee decennia wereldberoemd geworden en (vooral) onder jongeren immens populair. In 2024 wist de UFC 1,3 miljard dollar aan inkomsten binnen te halen, met een bedrijfsresultaat van bijna 60 procent, volgens een schatting van zakenblad Forbes. Jaarlijks organiseert de UFC naar eigen zeggen ruim veertig evenementen, die wereldwijd door 1,1 miljard huishoudens worden bekeken. Het commentaar wordt in 35 verschillende talen verzorgd, waaronder het Nederlands.

Lees ook

Dana White: de vechtsportpromotor die cruciaal was in Trumps campagne

Vechtsportpromotor Dana White komt op het podium bij een campagnebijeenkomst van Donald Trump in New York

Fysiotherapie

De Ridder (Tilburg, 1990) begint als vijfjarige met judo. Later legt hij zich toe op Braziliaans jiu jitsu, waarbij de focus ligt op grondgevechten en wurggrepen. In 2013 maakt hij zijn professionele MMA-debuut. „Bij MMA kun je niet wegrennen of verdedigend winnen”, geeft hij als verklaring bij Omroep Brabant. Hij noemt de sport „oprechter”.

Na zijn studie fysiotherapie, waarvoor hij naar Breda verhuist, runt De Ridder een aantal jaar een praktijk met zijn partner. Dat kan prima naast de twee tot drie uur trainen per dag, vindt hij. „Veel gasten gaan na de training gamen, maar zo ben ik niet”, zegt hij tegen Omroep Brabant. Nog voor zijn dertigste opent hij, samen met zijn boezemvriend en coach Harun Özkan, ook de vechtsportschool Combat Brothers, eveneens in Breda.

In 2018 treedt De Ridder toe tot de Aziatische ONE Championship, waar de Nederlander van 1,93 meter kampioen wordt in het middel- en zwaargewicht. Maar na zestien ongeslagen MMA-partijen verliest hij twee keer achter elkaar van de Russische zwaargewicht Anatoly Malykhin. Eén keer slaat de Rus De Ridder knock-out. „Ik denk: ik loop naar voren, trek hem naar de grond en choke (verstik) hem. Zo doe ik het altijd. Maar da was nie”, blikt De Ridder later lachend terug op het verlies, in de podcast Buiten de Kooi. „Maar ik heb het redelijk makkelijk een plek kunnen geven. Ik was oké, had geen langdurige schade.”

Het is altijd vervelend om te verliezen, maar een knock-out zit dieper dan alleen pijn, stelt oud-MMA-vechter Semmy Schilt. Zo kan er een trauma ontstaan. „Uit mijn eigen ervaring weet ik dat het een paar partijen kan duren voordat het vertrouwen terugkomt. Als je weer een been of vuist ziet komen, dan ben je geneigd om weer knock-out te gaan. En dat is niet de bedoeling.”

Verwurging

Afgelopen september maakt The Dutch Knight de overstap naar de prestigieuzere UFC. Twee maanden later mag hij zich bewijzen tegen de gerenommeerde Amerikaanse vechter Gerald Meerschaert. Met een verwurging weet hij de Amerikaan tot aftikken te dwingen.

Lees ook

Wurgen, rondvliegende tanden – en het publiek gaat uit zijn dak

MMA-vechter Harun Kurt uit Duitsland (links) in gevecht met Barry Irausquin uit Curaçao.

Niet veel later, in januari, is hij ook de Amerikaan Kevin Holland de baas. Als eerste Nederlander sinds 2017 wint hij tijdens een UFC-hoofdprogramma. Volgens Forbes krijgt de Nederlander voor de winst 210.000 dollar (ongeveer 186.000 euro) uitbetaald. De helft van het bedrag is een overwinningsbonus. Door de prestatie belandt De Ridder in de top 15, op plek 13.

„Hij kan heel sneaky de nek van zijn tegenstander opsluiten. Door zijn lange armen en benen weet hij tegenstanders vaak te verrassen”, zegt Stefan Struve, die dik tien jaar in de UFC vocht en tegenwoordig MMA-analist is bij Eurosport. „Zijn staande werk moet hij wel verbeteren. Hij is niet heel snel en zijn stoten zijn niet heel goed.”

Verhuizing

Dat De Ridder de enige Nederlander is in de UFC komt mede door de populariteit van kickboksen in Nederland, zegt Struve. „Als Rico Verhoeven zich tien jaar geleden op MMA had gericht, zou hij nu ook in de top meedraaien.” Overigens denken goede Nederlandse kickboksers, volgens Struve, wel na over een UFC-carrière, omdat het meer geld oplevert dan het kickboksen. „Maar een overstap verreist eerst veel training, bijvoorbeeld in worstelen. Bij voorkeur in de Verenigde Staten.”

Ter voorbereiding op het gevecht met Nickal toog De Ridder zeven weken naar KILL CLIFF FC, de vechtschool van de voormalige Nederlandse kickbokser Henri Hooft in Florida. „Het verschil met thuis trainen is de hoeveelheid goede gasten hier. Een oneindige voorraad pro’s”, vertelde De Ridder bij Eurosport. Hij wil nu een jaar in de VS gaan wonen, als probeersel. Zijn twee kinderen moeten aankomend schooljaar op een Amerikaanse school starten, is het idee.

Na afloop van de gewonnen wedstrijd tegen Nickal, wordt De Ridder in de kooi gevraagd wie hij als volgende tegenstander wil. „[Nickal] is de beste Amerikaanse worstelaar die jullie hadden toch?”, zegt De Ridder terwijl hij in de camera kijkt. „Geef me nu de beste Amerikaanse striker [een MMA-vechter die het liefst staand vecht] Sean Strickland! Let’s go!”, schreeuwt hij uitdagend.

Overmoed na de winst? Als grondvechter De Ridder zijn knieën weer zo goed gebruikt, maakt hij zeker ook een kans tegen de nummer drie van zijn gewichtsklasse, stelt Struve beslist.

<dmt-util-bar article="4892075" data-paywall-belowarticle headline="The Dutch Knight Reinier de Ridder maakt naam in prestigieuze UFC na derde zege op Amerikaanse MMA-vechter ” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/05/04/the-dutch-knight-reinier-de-ridder-maakt-naam-in-prestigieuze-ufc-na-derde-zege-op-amerikaanse-mma-vechter-a4892075″>

En weer is het zover: HSV beeft onder promotie-angst in laatste speeldagen

De hele week dreunt het bij HSV-supporter Yvette Schielcke door het hoofd: zaterdag tegen Darmstadt móét het gebeuren. „We moeten winnen. Het kan niet anders.” Ze slaakt een diepe zucht. „We zullen het toch niet wéér uit handen geven?” Even verderop, op het trainingsveld naast het Volksparkstadion, voert de selectie van HSV intussen de warming-up uit.

Om de spelers de broodnodige steun te bieden, is de training van HSV openbaar toegankelijk. De weersomstandigheden zijn uitstekend. Het is 1 mei, vanwege de Dag van de Arbeid in Duitsland een vrije dag, waardoor er bijna vijfhonderd toeschouwers langs het trainingsveld staan. In de felle ochtendzon rennen kinderen in witte en blauwe voetbalshirts langs de boarding, watervaste stiften in de aanslag om handtekeningen te scoren. Schielcke – kort blond haar, wit-blauw HSV-vest – is er met haar negenjarige zoontje en haar man.

Aufstiegsangst

Het einde van het seizoen kondigt voor Schielcke en haar medesupporters een zenuwslopend ritueel aan. Sinds de degradatie zeven jaar geleden probeert HSV, een van Duitslands grootste voetbalclubs, zich terug te knokken naar de Bundesliga – het hoogste niveau in Duitsland. Ieder jaar hadden die Rothosen promotie binnen handbereik, maar telkens werd die in de laatste speeldagen uit handen gegeven.

En daar begint het ook in het lopende seizoen sterk op te lijken. Vanaf de competitiestart was HSV haast onverslaanbaar. Zes wedstrijden voor het einde van de competitie stond de club uit Hamburg nog bovenaan. Maar begin april begon de ploeg van trainer Merlin Polzin ineens punten te verspelen. Er werd thuis twee keer verloren, en tegen tien man van Schalke 04 speelde HSV teleurstellend gelijk. Traditiegetrouw is de Aufstiegsangst (promotie-angst) in Hamburg dan niet ver.

Trainer Merlin Polzin moet toezien hoe zijn ploeg, ondanks een man meer, er niet in slaagt om een 2-1 voorsprong vast te houden op bezoek bij Schalke 04.
Foto Bernd Thissen / Getty Images

Trainer Polzin probeert al weken de paniek te bezweren. „Het Volkspark is geen plek voor twijfel”, sprak hij vorige week op de persconferentie, daags voor de thuiswedstrijd tegen Karlsruhe SC. Die ging vervolgens voor de ogen van 58.000 ontstelde HSV-supporters met 2-1 verloren. De koppositie in de Tweede Bundesliga was HSV al kwijtgeraakt, maar nu lijkt ook plek twee in gevaar te komen.

Hoewel, in gevaar? Wie rechtstreeks naar de Bundesliga wil promoveren, moet als eerste of tweede eindigen. De nummer drie speelt om promotie tegen de nummer zestien van de Bundesliga. Zover is het nog niet; met nog maar drie wedstrijden te spelen heeft HSV drie punten meer dan concurrent Magdeburg, en bovendien een beter doelsaldo.

HSV heeft het dus nog geheel in eigen hand, maar de geharde HSV-supporter weet inmiddels wel beter. „Het lichaam wil wel, maar het hoofd kan het niet opbrengen”, analyseert Schielcke terwijl ze naar de spelers op het trainingsveld staart. Kortom: daar gaan we weer. „Het is zo zwaar voor ons als supporters, er lijkt haast een vloek op te rusten.”

Schielcke houdt een half oog op de training, en een half oog op haar zoontje. Is ze bang dat het opnieuw misgaat? „Bang is een groot woord. Maar ik ben wel sceptisch. We hebben te respecteren dat we nu op dit punt zijn aanbeland. Alweer.”

Een andere supporter langs het hek moet lachen om de vraag. „Bang? Waar moet je in vredesnaam nog bang voor zijn als je fan bent van HSV?”

De spelers van HSV druipen af na een plotselinge en kansloze thuisnederlaag tegen degradatiekandidaat Braunschweig (4-2). Ook de twee wedstrijden die volgen, weet de ploeg uit Hamburg niet te winnen.
Foto Carmen Jaspersen / Getty Images

Bundesliga-Dino

Voetbalclub HSV, kort voor Hamburger Sport-Verein, kende haar grootste successen in de jaren 70 en 80. De volksclub werd zeven keer kampioen van Duitsland en won in 1983 onder oud-Feyenoordtrainer Ernst Happel de Europacup I. Meer nog ontleende de club haar bestaansrecht aan het spelen op het hoogste niveau in Duitsland. Sinds 1963, de oprichting van de Bundesliga, was HSV als enige profclub nog nooit gedegradeerd.

Dit wapenfeit werd in de loop der jaren gecultiveerd en onderdeel gemaakt van de clubidentiteit van HSV. De club pochte met de bijnaam ‘Bundesliga-Dino’, de oudste van allemaal. Dankzij HSV is er een Bundesliga, en wie in het Volksparkstadion in Hamburg kwam zou dat weten ook.

Op een grote digitale klok aan de tribune werden het aantal jaren, dagen, uren, minuten en seconden aangegeven dat HSV in de Bundesliga speelde. Onder het dichtstbijzijnde treinstation bij het Volksparkstadion drinken HSV-fans nog altijd bier in supporterscafé UnabstiegBAR, een woordspeling die zoiets als ‘ondegradeerbaar’ betekent.

Toen HSV na jaren van bestuurlijke chaos en wanbeleid in 2011 tegen degradatie moest spelen, stortte dit de club in een existentiële crisis. Der HSV, in de Twééde Bundesliga? Ondenkbaar. In de slotweken van elk daaropvolgend competitiejaar was het telkens weer spannend of de grote Bundesliga-klok het seizoen erna nog zou tikken.

In 2015 leek alles verloren, tot HSV in de blessuretijd van de beslissende degradatiewedstrijd ontsnapte. Specialist Rafael van der Vaart legde aan voor een vrije trap net buiten het strafschopgebied, maar tot zijn verbijstering roste zijn teamgenoot Marcelo Díaz uit het niets de vrije trap in de kruising. De Bundesligaklok tikte door. De ‘Díaz-Tor’ wordt nog altijd gezien als een van de belangrijkste goals in de clubgeschiedenis; Díaz’ schoenen staan tentoongesteld in het HSV-museum naast het stadion.

Lees ook

Lees ook: reportage uit 2018, ‘Der Dino’ kán toch niet degraderen?

Verslagenheid bij de meegereisde supporters van Hamburger SV na de 3-0 nederlaag zaterdag tegen Eintracht Frankfurt.

Drie jaar later ging het alsnog mis. Omdat de directe concurrentie ook won, was een overwinning van HSV op de laatste speeldag niet genoeg. De degradatiewedstrijd werd in de slotfase gestaakt toen woedende HSV-supporters het veld bestookten met vuurwerk en rookbommen. Der Dino was er niet meer. De Bundesligaklok werd stilgezet op 54 jaar, 261 dagen, 36 minuten en 2 seconden, om een jaar later helemaal verwijderd te worden.

Moordende concurrentie

Maar de Tweede Bundesliga, zo weet HSV inmiddels, daar kom je niet zomaar uit. Doordat in de afgelopen jaren meerdere grote Duitse clubs degradeerden, kan het tweede niveau van Duitsland zich qua affiches en bezoekersaantallen inmiddels ruimschoots meten met de Bundesliga zelf.

Het tweede niveau van Duitsland telt acht stadions met een capaciteit van 49.000 toeschouwers of meer – die ook wekelijks zijn uitverkocht. Met gevallen Bundesligagrootheden als 1. FC Köln (Keulen), Hertha BSC (Berlijn) en Schalke 04 (Gelsenkirchen) is de onderlinge concurrentie moordend, zelfs voor een club als HSV. Begin april overtrof het totale aantal stadionbezoekers in de Tweede Bundesliga in een speelweekend dat van de Bundesliga (315.000 om 277.000) – iets wat pas twee keer eerder voorkwam.

Dat veel clubs zo aan elkaar gewaagd zijn, maakt de Tweede Bundesliga voor neutrale voetbalsupporters een genot om te volgen. Waar in de ‘grote’ Bundesliga het kampioenschap meestal tussen Bayern München, Borussia Dortmund (en sinds kort Bayer 04 Leverkusen) gaat, is het verloop van de Tweede Bundesliga een stuk onvoorspelbaarder, dit seizoen in het bijzonder. Met nog drie wedstrijden te spelen is het verschil tussen koploper 1. FC Köln en nummer zeven Kaiserslautern slechts vijf punten. Iedereen maakt nog kans op promotie.

„Omdat de teams zo dicht bij elkaar liggen, komt er nog meer druk op het winnen van elke wedstrijd. Ook als je een paar weken voor het einde van de competitie niet bij de beste teams staat, heb je nog kans om te promoveren”, zegt Simon Philipps, vicevoorzitter van de supportersclub van HSV.

table visualization

Angst om te verliezen

Ondanks de degradatie van HSV blijven de supporters hun club trouw. Het aantal leden van de supportersclub verdubbelde in de afgelopen zeven jaar tot ruim 110.000. „We zijn groter dan we ooit waren”, zegt Philipps met een glimlach. „Nu we geen Bundesliga spelen heeft de club meer tijd en mogelijkheden om zich te richten op wat HSV voor de fans en de stad betekent. Supporters waarderen dat enorm.”

Toch wordt voor veel supporters de frustratie met het jaar groter. Ze waren er zo vaak al zo dichtbij: HSV werd vier keer vierde en twee keer derde, waarop het de beslissende promotiewedstrijd verloor.

Neem het seizoen 2018-2019. Promotie leek zo goed als binnen – de Hamburgse burgemeester Peter Tschentscher had intern al een datum geprikt voor de festiviteiten en de balkonscène voor de spelers op het stadhuis. Door een totale mentale inzinking verloor HSV drie van de laatste vijf wedstrijden en speelde de vierde gelijk. Bernd Hoffmann, destijds voorzitter van HSV, sprak van „de meest onnodige non-promotie uit de voetbalgeschiedenis.”

Ook in 2020 en 2021 ging het op de laatste speeldagen mis. In 2023 leek HSV heel even gepromoveerd. Na een 1-0 overwinning bij SV Sandhausen moest HSV alleen nog wachten op de uitslag van concurrent Heidenheim. Toen de stadionspeaker van Sandhausen het einde van de andere wedstrijd aankondigde en HSV met de promotie feliciteerde, stormden duizenden uitgelaten HSV-fans het veld op om de spelers op de schouders te nemen. Maar de stadionspeaker had het fout, en door elf minuten blessuretijd en twee late doelpunten op het andere veld liep HSV alsnog promotie mis.

„Het is ieder jaar hetzelfde”, verzucht schrijver en filosoof Frank-Peter Hansen aan de telefoon. Hansen woont in Berlijn, maar is al zijn hele leven HSV-supporter. „Iedereen in Hamburg weet: zodra het einde van de competitie nadert, groeien de verwachtingen en daarmee ook de angst dat het wéér fout zal gaan. En als we met angst spelen om te verliezen, verliezen we ook.”

HSV-spits Jean-Luc Dompé slaat de handen voor het gezicht na een gemiste kans tegen Karlsruhe SC. De thuiswedstrijd gaat met 2-1 verloren.
Foto Stuart Franklin / Getty Images

‘De druk wordt te veel’

In de verliespartij die begin april de dip inluidde, zag Hansen het al. „Een van onze aanvallers was zo kwaad dat hij een medespeler wilde aanvliegen. Toen was het mij duidelijk: er ontstaan scheuren, de druk wordt het team te veel.”

Hansen schreef twee boeken over HSV. Een daarvan is het HSV Bemoedigingsboek, met 34 redenen waarom HSV er weer bovenop gaat komen. Het verscheen kort na de degradatie in 2018. Inmiddels zijn we zeven jaar verder en is HSV nog altijd niet terug in de Bundesliga. „Ik schreef het om weer een beetje vrolijk te worden over het lot van mijn club, maar ik geloof eigenlijk zelf niet eens wat erin staat.” zegt Hansen. „We moeten er maar om lachen. Noem het galgenhumor.”

Of HSV de zenuwen de baas blijft, zal zaterdag blijken. De supporters zijn ervan overtuigd dat de wedstrijd tegen Darmstadt van doorslaggevend belang is. „Ik ga me pas echt zorgen maken als we die verliezen”, zegt Yvette Schielcke bij de open training.

Een overwinning kan het gemoed doen keren, maar nieuw puntenverlies zou desastreus zijn, denkt ook Hansen. „Dan wordt de volgende wedstrijd in het Volksparkstadion (tegen laagvlieger SSV Ulm) een ramp. Maar als ze zaterdag winnen, zou het misschien wel eens goed kunnen komen.”

‘Soms wat arrogant’

Na de open training probeert trainer Merlin Polzin donderdag opnieuw de moed erin te houden. „We hebben het in eigen hand en moeten gewoon twee wedstrijden winnen”, zegt hij tijdens de persconferentie in het stadion. „Verder laten we ons door niemand iets aanpraten, zeker niet door de mensen aan wie we niet eens om kritiek hebben gevraagd.”

Ook Simon Philipps heeft er nog vertrouwen in. Samen met ruim tweeduizend andere supporters stapt hij zaterdagochtend om 05.00 uur de bus in richting Darmstadt. Het oude gevoel van de ‘Bundesliga-Dino’ leeft volgens Philipps nog altijd sterk onder supporters. „Andere clubs vinden ons in Hamburg soms wat arrogant, maar HSV hoort simpelweg thuis in de Bundesliga. Dat voelt iedereen. Zeker voor oudere supporters zal het straks zijn alsof de orde weer is hersteld, als HSV weer in de Bundesliga speelt.”


Koelbloedige Oscar Piastri heeft alle kenmerken van een kampioen

Toen Oscar Piastri nog klein was, mochten de verhaaltjes die zijn ouders hem voorlazen maar één onderwerp hebben. „Boeken over auto’s” wilde Oscar, vertelde zijn vader Chris eind 2021 aan de Sydney Morning Herald. „Hij wist uit zijn hoofd precies hoe snel ze waren en het aantal pk.”

In zijn oranje-zwarte McLaren heeft Piastri twintig jaar later 1.000 pk onder zijn rechtervoet. Twee weken geleden won hij de Grand Prix van Saoedi-Arabië. Het was Piastri’s derde overwinning in de eerste vijf races van 2025 – een triomf die hem voor het eerst aan de leiding van het wereldkampioenschap bracht. In pas zijn derde F1-seizoen lijkt de 24-jarige Australiër voorlopig de voornaamste kandidaat om de wereldtitel af te pakken van Max Verstappen.

Na afloop van zijn winst in Jeddah verscheen Piastri voor de tv-camera’s zonder een greintje opwinding in zijn stem, en met slechts een glimlach om zijn lippen. Meer de uitdrukking van iemand die net een geinig filmpje voorbij heeft zien komen in zijn tijdlijn, dan van een sporter die na jaren hard werken eindelijk de nummer één van de wereld is geworden.

Die onderkoeldheid is Piastri’s handelsmerk, een eigenschap die hem goed van pas kan komen in zijn poging de koppositie vast te houden en zo de eerste Australische wereldkampioen te worden sinds Alan Jones in 1980.

Piastri in actie tijdens de vrije training in Saoedi-Arabië. Hij won vorig jaar in Hongarije zijn eerste grand prix – een jaar eerder had hij in Qatar al een sprintrace gewonnen.
Foto Giuseppe CACACE/AFP

Precies goed

Want de druk is enorm. Piastri is een supertalent met een imponerende erelijst in de klassen onder de Formule 1, podiumfinishes in zijn debuutjaar op het hoogste podium, overwinningen in zijn tweede seizoen. En nu dus een titeljacht in zijn derde. Om ook echt kampioen te worden, kan hij zich nauwelijks fouten veroorloven. Hij neemt het op tegen zijn ervaren teamgenoot Lando Norris en viervoudig kampioen Verstappen, de beste rijder van het moment. De rest van het seizoen zullen ronde na ronde elk rempunt en elke stuurbeweging precies goed moeten zijn.

Zulke situaties maken niet snel indruk op Piastri. Hij is naar eigen zeggen hypercompetitief, maar dat vergeten mensen nog weleens, „ik denk vanwege mijn kalmte”, zei hij vorig jaar.

Hij staat er wanneer het moet, maakt amper fouten. Dat heb je nodig voor het kampioenschap

Piastri etaleerde die rust al in 2023 tijdens zijn eerste F1-jaar. Tijdens de sprintrace in Qatar reed hij met nog een paar ronden te gaan aan de leiding. Zijn eerste overwinning in een F1-wagen gloorde – maar in zijn spiegels kwam de dat jaar onverslaanbare Verstappen snel dichterbij. Zenuwslopend? „Ik zat er eerlijk gezegd wel ontspannen bij”, zei Piastri naderhand. Hij hield Verstappen achter zich en won.

Het contrast met teamgenoot Lando Norris is wat dat betreft groot. Norris is ontzettend snel, maar de mentale kant van het racen is zijn zwakke plek. Vorig jaar, toen de McLarens steeds vaker konden meedoen om de overwinningen, verspeelde Norris door fouten veel punten, waarop dikwijls openlijke zelftwijfel volgde.

Ook dit jaar, nu McLaren voorlopig de snelste auto heeft gebouwd, zit Norris niet goed in zijn vel. Hij voelt zich onzeker. In Jeddah werd dat pijnlijk duidelijk: Norris verloor tijdens de kwalificatie de controle, crashte in de muur en was bij voorbaat kansloos voor de zege.

Kostschool in Engeland

Voor de in Melbourne geboren Piastri begon het met een radiografisch bestuurbaar autootje. Vader Chris had het als verrassing meegenomen van een zakenreis. De zesjarige Oscar vond het geweldig. Toen hij met het karretje meedeed aan een race, versloeg hij mannen die vier, vijf keer zo oud waren. Drie jaar later reed hij voor het eerst in een kart. Piastri’s vader had „nog nooit een kind gezien met zo’n grote grijns op zijn gezicht”. Oscar wist al snel dat hij F1-coureur wilde worden.

Voor een Australiër is dat niet eenvoudig. De Formule 1 is een Europese sport, dus talenten uit andere werelddelen moeten verhuizen. Piastri ook: op zijn veertiende kwam hij naar Engeland. De eerste zes maanden was zijn vader bij hem, daarna moest hij het als leerling aan een dure kostschool in het Engelse Hertford zelf zien te rooien.

Piastri’s racecarrière begon flink in de papieren te lopen. Waar een seizoen karten in Australië omgerekend al tienduizenden euro’s kostte, liepen de bedragen op tot tonnen per jaar voor de Formule Renault en de Formule 4, en uiteindelijk meer dan een miljoen voor de Formule 2. Het hele pad naar de Formule 1 kostte tussen de 3 en 3,5 miljoen euro, berekende de Sydney Morning Herald.

Vader Chris Piastri, eigenaar van een bedrijf dat software ontwikkelt waarmee ‘gewone’ auto’s kunnen worden opgevoerd, nam een flink deel voor zijn rekening. Sponsors en Renault, dat Piastri in zijn F1-talentenprogramma opnam, financierden de rest.

Piastri betaalde zijn mecenassen terug met zijn prestaties op de baan. In 2020 won hij het Formule 3-kampioenschap, een jaar later verpletterde hij de concurrentie in de Formule 2. Beide keren deed hij dat direct in zijn eerste jaar – wat alles zegt over zijn aanpassingsvermogen.

Dat aanpassingsvermogen is, naast zijn stressbestendigheid, misschien wel Piastri’s belangrijkste troef. Racen drááit om aanpassen: aan verschillende auto’s, maar ook aan de baanomstandigheden en bandengrip, die tijdens de race continu veranderen. Vrijwel altijd zijn de beste F1-coureurs ook degenen die nauwelijks tijd nodig hebben om te wennen en onmiddellijk op snelheid komen. Topcoureurs als Senna, Schumacher, Hamilton en Verstappen hadden of hebben stuk voor stuk maar een paar ronden nodig om de limiet van hun auto te vinden en waren al heel vroeg in hun F1-loopbaan succesvol. Wat zijn snelle opmars betreft, mag Piastri zich alvast bij hen voegen.

Zijn succes in de lagere klassen bleef ook in de F1-wereld niet onopgemerkt. Alpine, het F1-team van Renault waar Piastri na zijn F2-titel reserverijder was geworden, dacht in Piastri dé ster van de toekomst te hebben vastgelegd. Het kondigde hem op 2 augustus 2022 aan als racecoureur voor 2023. Piastri verstoorde het feestelijke moment even later. „Ik begrijp dat Alpine zonder mijn toestemming een persbericht heeft uitgebracht waarin staat dat ik volgend jaar voor hen rijd. Dat klopt niet”, twitterde hij, „ik heb geen contract met Alpine getekend voor 2023.”

Piastri viert zijn overwinning in Jeddah, waarvoor hij meteen na de start de basis legde door de van pole position vertrokken Max Verstappen in de eerste bocht aan te vallen. Verstappen verdedigde ongeoorloofd, kreeg een tijdstraf en verloor daardoor later de koppositie.
Foto Altaf Qadri/AP

Wat bleek: Piastri had een maand eerder al een overeenkomst gesloten met McLaren. De coureur en diens management kregen het meteen flink aan de stok met Alpine. Nogal wat heisa voor een rijder die nog geen meter in de Formule 1 had afgelegd, maar Piastri toonde zich volgens zijn moeder Nicole weer eens van zijn flegmatieke kant. Vlak voor hij zijn tweet plaatste, had Piastri haar een berichtje gestuurd. „Hij zei: mam, dit gaat er gebeuren, maak je er geen zorgen over. Het is allemaal onder controle”, vertelde Nicole Piastri in een podcast. „Hij was behoorlijk kalm.”

Later bleek bij de commissie voor contractuele geschillen van autosportbond FIA dat Alpine geen geldig contract had met Piastri. Een cruciale wending in zijn loopbaan. Waar Alpine drie jaar later nog steeds aanrommelt in de middenmoot, is McLaren inmiddels het beste team in de Formule 1.

Achteruitrijden op het gras

Tegelijk met McLaren heeft ook Piastri zichzelf verbeterd. Eerst viel hij in races vaak terug vanwege bandenslijtage; nu weet Piastri hoe hij snel moet rijden én zuinig kan zijn op het rubber. En daarnaast was hij, gaf hij vorig jaar toe in een podcast, in zijn debuutjaar niet constant genoeg. „Daar zat van raceweekend tot raceweekend nogal wat verschil in”, zei Piastri.

Nu is dat heel anders. Op grote fouten is Piastri in 2025 nog niet te betrappen geweest. Voor eigen publiek in Melbourne schoot hij weliswaar van de baan terwijl hij tweede lag, maar daar kon hij weinig aan doen: er was een stortbui losgebarsten terwijl Piastri op droogweerbanden reed. Voor een juichende tribune reed hij vervolgens voorzichtig achteruit uit het gras, om zich daarna met gedurfde inhaalacties terug te vechten tot een plek in de punten.

Daarna won Piastri in China, Bahrein en Saoedi-Arabië en nam hij uit Japan de beker voor de derde plek mee naar huis. Piastri zal die constantheid moeten vasthouden, zei Verstappen na de race in Jeddah. „Hij staat er wanneer het moet, maakt amper fouten. En dat heb je nodig als je voor het kampioenschap wilt vechten.”

De McLaren MCL39 waarin Piastri rijdt, is dit jaar tot nu toe de beste auto van het veld.
Foto Darko Bandic/AP
Na vijf races ligt Piastri in het WK tien punten voor op teamgenoot Lando Norris, en twaalf punten op Max Verstappen.
Foto Thaier Al-Sudani/ POOL/AFP


Column | Waarom komen sommige mensen altijd te laat – en anderen nooit?

Kwam hij éindelijk op tijd, raakte Jules Koundé woensdag geblesseerd in de wedstrijd tegen Internazionale. Dus hoeft hij voorlopig niet meer op tijd te komen.

Dat lijkt me geen goed nieuws voor de eeuwige te-laat-komer van FC Barcelona. Die dijbeenblessure is met een week of drie wel genezen, maar als je routines wilt veranderen en je wordt daarin verstoord, heeft dat veel grotere gevolgen. Het duurt gemiddeld zesenzestig dagen om een nieuwe gewoonte aan te leren, zegt de wetenschap.

De wetenschap werd er ook bijgehaald om te verklaren waarom sommige mensen te laat komen, en anderen niet. Eeuwige te laatkomers kunnen er namelijk niet echt iets aan doen, schreef de NOS in een bericht over de oplossing die Koundé zelf had bedacht om voortaan op tijd te zijn. De rechtsback was al drie keer te laat gekomen voor een wedstrijdbespreking, en Barcelona-trainer Hansi Flick had daar korte metten mee gemaakt door Koundé doodleuk op de bank te zetten. Sterspeler of niet: je bent er gewoon als je er moet zijn.

Koundé wilde de belangrijke wedstrijden in de Champions League en de Copa del Rey natuurlijk niet missen en besloot een beveiliger in te schakelen om ervoor te zorgen dat hij op tijd kwam. Dat werkte dus, want in de finale van de Copa del Rey maakte hij nog de winnende goal afgelopen weekend. Maar in de halve finale van de Champions League ging het mis woensdag – met zijn dijbeen althans.

Of de beveiliger Koundé ook met blessure en al blijft waarschuwen om op tijd te komen, om de routine niet te doorbreken, is nog niet duidelijk. Dat er in Nederland met argusogen wordt gekeken naar de oplossingen in Barcelona, wel. Want ook Ismael Saibari en Malik Tillman van PSV komen geregeld te laat, en ook zij belandden voor straf op de bank bij belangrijke wedstrijden.

Mensen die altijd op tijd zijn begrijpen niet dat je altijd te laat kunt komen. Nu ben ik iemand die steeds op het nippertje, of nét niet op het nippertje is en misschien maakt me dat wel extra geïnteresseerd in de psychologie van het te laat komen. Volgens de Amerikaanse hoogleraar Jeff Conte ligt het aan het type dat je bent.

Ambitieuze, competitieve types zijn doorgaans keurig op tijd. Creatieve, reflectieve, onderzoekende types juist niet. Combineer dat met het feit sommige mensen polychronen zijn – die graag van alles tegelijk doen – en andere mensen monochronen die maar met één ding tegelijk bezig zijn en pas aan iets nieuws beginnen als het voorgaande is afgerond.

Kijk, daar vallen conclusies uit te trekken: Saibari en Tillman zijn creatief in hun spel en Koundé is dat zeker op het gebied van outfits ook. Te laat komen zit gewoon in hun persoonlijkheid. Zelf ben ik ook creatief, reflectief en onderzoekend. Het feit dat ik óók competitief ben, zorgt er waarschijnlijk voor dat ik toch altijd rond het nippertje ben.

En ik ben een echte polychroon: ik prop mijn dag het liefst zo vol mogelijk, ik doe zoveel mogelijk tegelijk. Maar ja, ik ben dan ook een vrouw. Die kunnen dat, multitasken. Met mannen die te laat zijn, kunnen we voortaan korte metten maken. Wat zeg je? Zit het in je aard? Smoesjes. Je bent een man. En daar weten we allemaal van: een man is geen polychroon. Een man kan maar één ding tegelijk.


Een time-out voor plotselinge ongesteldheid. Waarom niet?

„Ik heb de hele dag gevochten, ik heb echt geleden. Tot beter was ik niet in staat, geen enkel deel van mijn lichaam wilde meewerken. Vandaag waren mijn hormonen tegen me.”

Het was een opvallende bekentenis van wielrenster Demi Vollering, na haar derde plaats in Luik-Bastenaken-Luik, de race die ze in 2021 en 2023 won. Ze is een vrouw, zei ze. En vrouwen worden ongesteld, dat levert ongemak op. Die derde plaats was zo gek nog niet.

Vollering is niet de enige sportvrouw die de gevolgen van de maandelijkse cyclus benoemt – of soms zelfs laat zien. Zo sijpelde vorig jaar, tot verbazing van toeschouwers, bloed langs het rechterbeen van de Chinese Li Meizhen tijdens de Hengshui Lake Marathon. Nee, ze was niet gewond, zei ze na afloop van de race, die ze in 2:35:07 volbracht. Ze moest aan bepaalde criteria van de Chinese atletiekbond voldoen, en had geen zin een andere marathon te lopen omdat ze deze niet kon afmaken.

In feministische kring werd Li Meizhen op het schild gehesen, omdat ze weigerde iets te verbergen waar veel mensen (mannen en vrouwen) het hoofd bij wegdraaien. Maar er klonk ook kritiek. Een vrouw schreef op Instagram dat ze plaatsvervangende schaamte had. Ga de pil slikken, adviseerde iemand anders. Vermoei me niet met dit soort beelden.

Iets soortgelijks overkwam de Britse triatlete Emma Pallant tijdens de PTO European Open triatlon op Ibiza, twee jaar geleden. Toen er een actiefoto van haar op Instagram verscheen, waarop duidelijk te zien was dat ze was ‘doorgelekt’, klonk afschuw. Waarom droeg ze een lichte outfit? Wie gaat er nou hardlopen als ze ongesteld is?

Hardlopen tijdens je menstruatie is „weinig glamoureus”, schreef Pallant op Instagram. Maar het is niets om je voor te schamen. „Als je me zou schrijven dat 99 procent van de vrouwen die je kent zich hiervoor zou schamen, dan is dat precies waarom ik dit deel, want er is echt niets mis mee. Dus als je zo’n foto hebt, bewaar ’m, koester hem, denk terug aan je prestatie op een zware dag, want misschien kun je er ooit iemand anders mee helpen.”

Ik moest denken aan Blauwe ballen en andere verkrachtingsmythes, de onlangs uitgezonden documentaire van Sunny Bergman. Als Bergman aan de zedenpolitie vertelt dat ze als zeventienjarige verkracht werd op een Grieks feesteiland – waarbij de dader eerst haar tampon verwijderde – trekt een van de rechercheurs een vies gezicht. Niet het vergrijp vindt hij misselijkmakend, maar het feit dat er mannen zijn die een vrouw penetreren als ze ongesteld is. „Hartstikke smerig”, zegt hij.

Vorig jaar schreef ik in deze rubriek al dat het een slinkend, maar taai taboe is: menstruerende sportvrouwen. Ze lijden soms in stilte onder menstruatieklachten. Veel coaches gaan het onderwerp uit de weg. ‘Dan train je niet genoeg’, is een vaker gehoorde respons op de mededeling van sportvrouwen dat ze last hebben van hevige pijnscheuten of bloedverlies. Het komt de prestaties niet ten goede.

Er werd in die tijd veel geschreven over de ‘doorlek-angst’ van sportvrouwen. Meerdere tennissters vertelden me dat ze om die reden opzagen tegen Wimbledon, waar tot twee jaar geleden geen donker ondergoed mocht worden gedragen onder de onberispelijke witte outfits. Maar daarover praten deed je niet met andere tennissters, zei Bibiane Schoofs. Omdat dat als „vies of raar” wordt gezien.

Niet alleen op Wimbledon werden de regels aangepast. Ook sommige ploegen in het vrouwenvoetbal, zoals Manchester City, stapten over van witte shorts op gekleurde shorts, om de doorlek-angst van speelsters weg te nemen. In het Engelse cricket idem dito.

In maart kreeg de discussie een nieuwe impuls toen de Schotse badmintonster Kirsty Gilmour langer dan de toegestane twee minuten wegbleef van een toiletpauze, omdat ze kort voor haar duel tegen An Se-young, de nummer één van de wereld, ongesteld was geworden. Ze had tampons en maandverband bij zich, zei ze later tegen The Telegraph, maar het duurde wat langer dan gebruikelijk.

Gilmour kreeg een gele kaart, die later door de mondiale badmintonbond werd ingetrokken. Maar daarmee was de kous niet af. „Het wordt tijd dat onze sport nog eens goed naar de reglementen kijkt”, zei Gilmour. Waarom wel een time-out als een speelster geblesseerd raakt, of naar de wc-moet, maar niet als de maandelijkse bloeding zich onverwachts aandient? In dertien jaar topsport had ze dat nooit eerder meegemaakt, dus de badmintonbond hoefde niet bang te zijn dat er vaak een beroep op de regel zou worden gedaan.

De Franse sportwetenschapper Marine Dupuit, die onderzoek doet naar de cyclus van sportvrouwen, noemt het optreden van Gilmour „een doorbraak”. „Ongesteldheid is een taboe”, zegt ze. „Veel mensen denken dat ongestelde vrouwen en meiden niet kunnen sporten. Vooral moeders in bepaalde culturen, zoals de Afrikaanse, hebben daar een probleem mee, hoor ik terug van de sporters met wie ik samenwerk. Door er openlijk over te praten normaliseer je het.”

Ik ben benieuwd of er internationale sportbonden zijn die (ook) werken met time-outs voor ongesteldheidsklachten, beter bekend als ‘period breaks’. Maar als ik het Internationaal Olympisch Comité (IOC) daarover mail, krijg ik een lijst terug van alle aangesloten bonden. Suggestie: bel ze. Ongesteldheid staat niet hoog op de agenda, zo lijkt het, wat best vreemd is als je je bedenkt dat uit meerdere wetenschappelijke studies blijkt dat de maandelijkse cyclus veel impact heeft op trainingen en wedstrijden van sporters.

De angst is dat period breaks vals spel in de hand werken. En dat het logistiek onmogelijk is zo’n nieuw verworven recht sportbreed in te voeren. „Maar misschien moet je beginnen met je open te stellen voor het idee dat je een systeem creëert dat rekening houdt met de behoeften van sportvrouwen”, zegt sportwetenschapper Dupuit. „Want wees eerlijk: de huidige regels zijn veelal ontworpen door mannelijke sportbestuurders. Als we het erover eens zijn dat die behoeften belangrijk zijn, kun je kijken hoe je sportvrouwen met veilige en eerlijke regelgeving tegemoet kunt komen.”