Als baanwielrenner Harrie Lavreysen verliest is dat groter nieuws dan als hij wint

In een vol Omnisport in Apeldoorn zet Harrie Lavreysen tijdens de EK-finale van de keirin aan met nog anderhalve ronde te gaan. Het is januari 2024, buiten vriest het, maar binnen is het tropisch warm en dondert het van het geluid als het publiek ziet wat er gebeurt. Lavreysen komt buitenom op kop en rijdt zich los – het gat met zijn vijf achtervolgers wordt groter en groter. Ruim voor de finish kan hij zijn handen in de lucht steken om zijn derde titel van het toernooi te vieren.

Met losse handen een keirin winnen: dáár had Lavreysen nog nooit over na hoeven denken. Hij noemt het met een glimlach zijn „Theo Bos-finish”, naar dezelfde overmacht waarmee oud-wereldkampioen Bos al eens won op de keirin tijdens het WK in Bordeaux in 2006. „Dat is wel een dingetje in het team, iedereen kent dat moment. Als je dat kan nadoen, is dat geniaal.”

Misschien heet het over twintig jaar wel een ‘Harrie Lavreysen-finish’, want de 27-jarige baanwielrenner wordt door velen gezien als de ‘GOAT’ van zijn sport, de Greatest Of All Time. Op de sprint, teamsprint en keirin is hij nagenoeg onverslaanbaar. Die status wil hij deze Olympische Spelen verankeren. Na twee keer goud en één keer brons in Tokio gaat Lavreysen in Parijs voor drie keer goud. Hij vindt dat hij dat inmiddels wel kan zeggen. De eerste gouden medaille is inmiddels binnen; in een wereldrecord werd Nederland dinsdagavond olympisch kampioen op de teamsprint.

Als topfavoriet is verliezen groter nieuws dan winnen. Het brengt druk en verwachtingen met zich mee, al jarenlang. Hoe gaat Lavreysen daarmee om, hoe blijft hij aan de top? NRC volgde de baanwielrenner het afgelopen jaar op de voet. Een portret van een man die eigenlijk alleen maar verliezen kan.

Schouders uit de kom

Voor de supermarkt aan de Dorpsstraat in Luyksgestel staat een vrachtwagen met een grote, glazen trailer, midden op de parkeerplaats. Buiten drommen mensen samen langs het parcours van de jaarlijkse wielerronde van het Brabantse dorp. De plaatselijke jeugd heeft net haar rondje over het circuit verreden.

In de trailer zit Lavreysen geanimeerd te praten met zijn teamgenoten van de nationale baanwielrenselectie. Ze zijn hier voor de Sprint Cup, een wedstrijdje dat ter ere van Lavreysen is georganiseerd. Later die middag zal hij als winnaar op het podium staan, geflankeerd door teammaatjes Jeffrey Hoogland en Roy van den Berg.

Hier begon Lavreysen bij de plaatselijke fietscrossbaan met BMX’en. Nog altijd bezoekt hij wekelijks zijn ouders in het dorp. Een hoop van zijn vrienden wonen in de buurt. Zelf heeft Lavreysen een huis in het nabijgelegen Bergeijk, waar hij veel te vinden is in de weekenden. „Ik voel me erg verbonden met dit dorp, ik vind het mooi om te laten zien wat ik doe. Het voelt alsof ik iets kan teruggeven.”

Lang zag het ernaar uit dat Lavreysen in het BMX’en de top zou halen. „Eigenlijk hebben we Harrie op de fiets gezet omdat ik hem daarna wel op een crossmotor zag zitten”, zegt zijn vader Peter. De familie is gek van de motorcross en Lavreysen krijgt al op jonge leeftijd een motorfiets. Maar al gauw blijkt de jonge Harrie meer talent te hebben om zelf te trappen.

Harrie Lavreysen wil in Parijs zijn tweede olympische titel op de sprint winnen.
Foto Koen van Weel/ANP

Lavreysen wordt in de jeugd drie keer Europees kampioen BMX’en, en leeft vanaf zijn zestiende op Papendal als een topsporter. „Als een wedstrijd was afgelopen, dan kwamen alle kinderen bij hun ouders op de tribune zitten. Harrie niet. Die wilde in de schaduw blijven om te rusten voor de volgende wedstrijd. Toen was hij twaalf”, vertelt zijn moeder Loes.

Maar dan valt Lavreysen een keer hard op zijn schouders. Vanaf dat moment schieten die uit de kom, steeds vaker. ’s Avonds slaapt hij met een mitella, om te voorkomen dat hij ermee wakker wordt. Twee jaar lang rijdt hij nauwelijks een wedstrijd. Als zijn teamgenootjes naar wedstrijden vertrekken, blijft Lavreysen alleen achter op Papendal.

Als hij achttien is en beide schouders weer uit de kom schieten tijdens een training, zegt zijn coach: je moet dit niet blijven doen. Lavreysen wil er niet naar luisteren, hij vindt het topsportleven te leuk. Toch besluit hij in de camper van zijn ouders dat het klaar is met BMX.

Volgens zijn ouders had Lavreysen het er heel moeilijk mee. Zijn redding is dat de KNWU hem polst voor een overstap naar het baanwielrennen. „Dat was voor mij de manier om met de teleurstelling om te gaan”, zegt Lavreysen. Een week later rijdt hij zijn eerste wedstrijd op de baan.

Elf regenboogtruien

Wie het eenvoudige en geleefde appartement van Lavreysen in Apeldoorn betreedt, op nog geen tien minuten fietsen van Omnisport, wacht een fraaie entree. In de hal hangen, keurig in het gelid, elf regenboogtruien. „De laatste twee hangen er niet bij”, zegt de dertienvoudig wereldkampioen. „Ik vind het te vol worden.”

In de woonkamer staat de trofee voor het winnen van de Champions League, een prestigieuze mondiale competitie, op de grond. „De meeste prijzen liggen op mijn oude kamer bij mijn ouders thuis. Ik kijk er nooit naar”, zegt Lavreysen. Zijn olympische medailles liggen ergens in een kluis. De ingelijste foto van zijn oma vindt hij belangrijker.

De laatste keer dat Lavreysen écht zenuwachtig was voor een wedstrijd, is alweer even geleden, zegt hij. Zijn ouders weten het nog precies. „Het was voor een kwalificatiewedstrijd voor het WK in 2017. Toen deed Harrie zó raar”, zegt zijn vader Peter.

Lees ook

Hoe onderlinge irritaties het succes van de Nederlandse baanwielrenners bedreigden

Harrie Lavreysen (links) en Jeffrey Hoogland (rechts) in januari dit jaar voor de start van de finale sprint op de EK in Apeldoorn.

Lavreysen is dan twee jaar baanwielrenner en kan zich bij een testwedstrijd in Alkmaar voor het WK in Hongkong plaatsen. „Ik was nog een broekie in dat team, alles was nieuw voor me.” Zijn zus zou komen kijken en in de camper blijven slapen, maar Harrie was zo zenuwachtig, zegt zijn moeder Loes, dat ze al snel zei: hier heb ik geen zin in, ik ga naar huis.

Lavreysen weet zich voor het WK te kwalificeren, en in Hongkong komt hij met de vijf jaar oudere Hugo Haak op de kamer te liggen. „Hugo voorkwam dat ik doordraaide van de zenuwen”, zegt Lavreysen, die Haak nog altijd als een vertrouwenspersoon ziet. In aanloop naar deze Spelen zag hij erop toe dat Haak als assistent-bondscoach aan de nationale selectie werd toegevoegd.

In Hongkong wint Lavreysen als 20-jarige debutant twee keer zilver. „Vanaf dat moment waren er verwachtingen. Van mezelf en van mijn omgeving”, zegt hij. „Ik weet inmiddels niet beter.”

Bezoek aan de wc

Op het middenterrein van het velodrome in Glasgow staat Lavreysen op van zijn stoel. Het WK baanwielrennen van augustus 2023 is bezig en de sprinter zit tussen twee wedstrijden in. Hij loopt naar collega-renner Tijmen van Loon, zegt iets, en dan verdwijnen ze samen de catacomben in. Gedurende het toernooi gaat het steeds zo: Lavreysen verlaat het middenterrein nooit alleen. „Dat is eigenlijk wel raar”, geeft hij lachend toe. „Maar het is een dingetje, dat is zo gegroeid.”

Doel van de tripjes: een bezoek aan de wc. „Tijdens een wedstrijd is het heel warm op de baan, dus je drinkt superveel”, legt Lavreysen uit. „Ik moet dan elk half uur pissen. Als je 45 minuten tussen wedstrijden hebt, wil je twee keer gaan, en dus ga je plannen.” Hij is er samen met Jeffrey Hoogland mee begonnen, omdat ze vaak rond dezelfde tijd moesten rijden. „Dan kun je even kletsen, even ontspannen. Als ik nu ga plassen, vraag ik altijd iemand mee.”

Lavreysen is een man van routines. Hij heeft een hekel aan te laat komen, als hij een film wil kijken zoekt hij de score op ratingwebsite IMBD op om te voorkomen dat hij een slechte aanzet. Voor de Spelen heeft hij een excelbestand waarin per dag tot in detail staat wanneer en hoe hij moet trainen, eten, rusten en wedstrijden moet rijden.

Hij kan uren op zijn tablet de concurrentie bestuderen, op zoek naar patronen. Hij weet dat hij de snelste is en vaak geen tactische manoeuvre nodig heeft om te winnen, maar „met die kennis ben ik beter voorbereid, het helpt me om geen fouten te maken en zo zuinig mogelijk te rijden”, zegt hij.

Harrie Lavreysen na afloop van de finale teamsprint, eerder deze week bij de Olympische Spelen.
Foto Koen van Weel/ANP

Sinds Tokio heeft Lavreysen niets veranderd aan zijn positie op de fiets, en ook zijn trainingsschema is nauwelijks gewijzigd: vier dagen per week fietsen, twee dagen per week krachttraining. Waarom iets aanpassen als het goed gaat?

Niet vlekkeloos

De laatste keer dat Lavreysen een grote wedstrijd verloor, was op de keirin tijdens het WK van vorig jaar. Hij reed op de laatste plek toen hij, met nog ruim twee ronden te gaan, begon aan een lange sprint. Even leek hij op weg naar wéér een sensationele zege. Maar met nog een ronde te gaan denderde de rest over hem heen. Lavreysen werd vierde, zijn slechtste WK-resultaat in vier jaar tijd.

Hij heeft de rit vaak teruggekeken. Zijn analyse: de aanloop naar de finale was niet vlekkeloos, dat kostte veel energie. Eenmaal in de finale zat hij op een onmogelijke positie. „Er zaten drie hele snelle jongens voor me. Die hadden me altijd opgevangen, dus ik zat klem. Ik probeerde het wel, maar wist meteen dat ik het niet ging halen. Daar baal ik van.”

De keirin, een sprint over drie rondes met zes renners die op volle snelheid worden losgelaten, wordt vaak gezien als een loterij. Lavreysen, drievoudig wereldkampioen op de discipline, ziet het anders. „Ik haal uit die WK-finale wel tactische lessen. En ik moet ervoor zorgen dat ik beter hersteld ben voor de finale. De volgende keer mag het niet meer fout gaan.”

In het baanwielrennen zijn er jaarlijks maar twee of drie toernooien die er echt toe doen – EK, WK, en eens in de vier jaar de Spelen. Daartussen draait het bestaan van baanwielrenners om lange trainingsblokken. „Harrie is echt monomaan met zijn sport bezig, ik weet niet hoe hij dat volhoudt”, zegt zijn vader over al dat trainen.

Lavreysen vindt het leuk, een andere verklaring kan hij zo snel niet bedenken. Wat mensen zich niet realiseren, zegt hij, is hoe stuk je moet gaan in trainingen. „Mijn sport draait om jezelf helemaal leeg fietsen in dertig seconden. Als je dat nooit gedaan hebt, heb je geen idee hoe dat voelt.” Zelf heeft hij dat ook onder de knie moeten krijgen; jarenlang had Lavreysen het gevoel dat hij na trainingen iets overhad.

Zijn zoektocht naar de oplossing zorgde ervoor dat hij nu precies weet hoe hij zich moet voelen na een training. Hij denkt nog altijd beter te worden. „Het voelt alsof ik al die trainingsarbeid aan het stapelen ben. Dat zit hem niet in explosiviteit of kracht, maar ik herstel vooral veel sneller tussen de wedstrijden door.” Zijn zelfvertrouwen is zó groot dat Lavreysen in aanloop naar Parijs minder wedstrijden reed dan richting Tokio. Hij vindt die wedstrijdprikkels niet meer nodig.

Als een tijger

Sinds augustus vorig jaar is Lavreysen voor het eerst in lange tijd vrijgezel. Hij was jaren samen met Noor, ze leerden elkaar kennen voordat hij succesvol werd. Maar ze zijn uit elkaar gegroeid, zegt Lavreysen. „Ik denk niet dat het kwam doordat ik een bekende sporter ben geworden. Of door mijn benadering van sport.”

Harrie Lavreysen reed donderdag in de achtste finale van het olympische sprinttoernooi tegen de Japanner Yuta Obara.
Foto Thomas Samson/AFP

Honderd dagen voor een belangrijke wedstrijd legt Lavreysen zichzelf een sociaal isolement op. Voor vrienden heeft hij geen tijd, zijn ouders ziet hij minder vaak. Hij wil niet het risico lopen ziek te worden, dagen niet te kunnen trainen.

Sociaal zijn kost vooral veel energie. Want zodra hij ergens binnenkomt, gaat de aandacht naar hém uit, de kampioen. Daarom heeft hij een standaardverhaal voor mensen die willen weten hoe het gaat. „Ik vertel waar ik net ben geweest, wat ik binnenkort ga doen en dat ik klaar ben voor de Spelen.”

Lavreysen vindt het belangrijker dat hij goed kan rusten. „Dan worden mijn trainingen van nóg hogere kwaliteit. Alsof ik op 110 procent kan trainen.” Vergelijk hem met een tijger, zegt hij. Die ligt de hele dag te rusten, ziet een prooi, trekt een sprint en gaat dan weer stilliggen. „Ik wacht de hele dag op een moment om toe te kunnen slaan.”

Hij loopt niet naar de supermarkt en mijdt trappen. „Als er een lift is, pak ik die”, zegt Lavreysen. Toen zijn zus Mieke toetrad tot de Orde van Advocaten en Lavreysen hoorde dat de ceremonie en borrel staand zouden plaatsvinden, regelde hij een stoel. Als enige aanwezige bracht hij de middag zittend door.

In aanloop naar Parijs zorgde Lavreysen dat Haak zijn chaperon werd, omdat hij de juiste begeleiding miste van bondscoach Mehdi Kordi. Lavreysen stapte naar de KNWU, de wielerbond zorgde achter Kordi’s rug om dat Haak kon terugkeren. Dat de bondscoach zich gepasseerd voelde en andere renners zoals Hoogland daar niet blij mee waren, vindt hij vervelend, zegt Lavreysen zorgvuldig formulerend. „Maar ik wil het voor mezelf gewoon zo goed mogelijk geregeld hebben. Het is mijn carrière.”

Records verbreken

Lavreysens gedachten gaan nog wel eens terug naar het EK van afgelopen januari. Niet alleen vanwege de manier waarop hij de keirin won, maar ook vanwege de steun die hij ervoer van het thuispubliek in Apeldoorn. „Van tevoren dacht ik: leuk dat het in Nederland is. Maar toen ik daar aan het fietsen was, stond het hele publiek achter me. Dat was echt vet.” Het drong tot hem door: ze zijn hier voor mij.

Natuurlijk kent hij de lijstjes. Dat hij nog een wereldtitel moet winnen om het record van veertien regenboogtruien van de Fransman Arnaud Tournant te evenaren. Dat de Brit Chris Hoy zes olympische gouden medailles heeft.

Er is een kans dat hij beide records gaat verbreken; Lavreysen wil nog zeker tot de Spelen van Los Angeles in 2028 door. „Maar ik zie dat meer als een bijkomstigheid. Ik wil gewoon elke wedstrijd winnen waar ik aan meedoe.”


Tijdens een veelbesproken olympisch bokstoernooi werkt Boris van der Vorst stug door aan zijn missie

Welkom in de boksarena!”, begroet Boris van der Vorst met een weids gebaar, als ware hij de baas van het boksen. Misschien is hij dat ook wel. Niet hier op de Spelen, nog niet, maar hij is hard op weg. De Nederlander is sinds november voorzitter van World Boxing, de mede door hemzelf opgerichte, nieuwe wereldboksbond. Het Internationaal Olympisch Comité (IOC) heeft World Boxing omarmd na het voorgoed uitsluiten van de IBA, de oude wereldboksbond. Die had het zó bont gemaakt, met financiële en bestuurlijke schandalen, dat de toekomst van het boksen als olympische sport op het spel staat. En serieus ook: voor de Spelen van 2028 in Los Angeles is een van de oudste olympische sporten voorlopig geschrapt.

In die zin is alle ophef rond de Algerijnse boksster Imane Khelif illustratief. Het maakt volgens Van der Vorst direct duidelijk wat er mis is met de IBA. Nadat haar Italiaanse opponent Angela Carini zich kort na aanvang van hun partij, vorige week, had teruggetrokken, kwam er een geruchtenstroom op gang. Niet alleen over het geslacht van Khelif, die tegen journalisten zei dat ze „vrouw is en dat altijd zal blijven”. Ook zou de IBA Carini geld hebben aangeboden en haar onder druk hebben gezet haar partij vroegtijdig af te breken.

Van der Vorst wil niet op de kwestie reageren, maar zegt wel dat hij dit soort controverse in de toekomst wil voorkomen. „Veiligheid staat voorop in het boksen. Onze medische commissie gaat hiermee snel aan de slag. We moeten hier goed beleid voor maken en volgen het IOC, net als alle andere sporten.”

Terwijl de Kazachstaanse Nazym Kyzaibay en de Braziliaanse Caroline Barbosa de Almeida aan hun partij in de klasse onder de 50 kilo beginnen, doet de oud-voorzitter van de Nederlandse boksbond uit de doeken waarom zijn sport zo onder druk staat. Met veel namen, data en zijsprongen naar geopolitiek – om aan te geven hoe complex de bokswereld in elkaar zit.

De crisis in het boksen komt hierop neer: tijdens de Olympische Spelen van 2016 in Rio bleek dat juryleden tijdens het bokstoernooi hadden geknoeid met de uitslagen van elf wedstrijden. Boksster Nouchka Fontijn, winnares van zilver op die Spelen, kan het zich nog herinneren: „Ik ben daar zelf geen slachtoffer van geworden, maar het was wel gek om te zien dat partijen om me heen raar gejureerd werden.”

Sponsor Gazprom

Het was niet voor het eerst dat de jurering in het boksen ter discussie stond, maar nu trok het IOC een grens. Het comité had genoeg van de corruptiepraktijken van de IBA, die verantwoordelijk was voor de organisatie van het olympisch toernooi, en schorste de bond in 2019 om orde op zaken te stellen.

Oemar Kremlev, de nieuwe Russische voorzitter van de IBA, liet zich niet de les lezen. Over de gelden die hij van het Russische gasbedrijf Gazprom ontving voor de bokssport, wilde hij niets over kwijt. „Ik heb nooit een cent verdiend met boksen”, vertelt Fontijn. „Maar met de komst van Kremlev werd dat anders. Hij zei gewoon: een WK winnen is een ton waard. Boksers gingen ineens heel veel verdienen. Het is niet meer dan menselijk dat iedereen daar blij mee was. Maar ethisch gezien slaat het nergens op, want god weet waar dat geld vandaan kwam.”

Zelf heeft ze Kremlev één keer ontmoet, in 2017: „Hij was toen hartstikke dronken. Ik heb het gevoel dat dat niet meer is overgegaan. Als je ziet hoe hij tijdens een persconferentie eerder deze week IOC-voorzitter Thomas Bach bedreigt…”

Kremlev heeft voor zijn gevoel alle reden om boos te zijn op het IOC. In 2023 trok het comité de erkenning van de IBA als wereldboksbond in. Een historisch besluit; nooit eerder sloot het IOC een sport uit van de Spelen. Tijdens de schorsing van de IBA organiseerde het IOC zélf het olympische bokstoernooi in Tokio, net als het toernooi dat nu in Parijs wordt gehouden.

Boris van der Vorst, de Nederlandse voorzitter van World Boxing, de mede door hemzelf opgerichte, nieuwe wereldboksbond.
Foto Arne Dedert/dpa

Vijftig leden

Boris van der Vorst doet verwoede pogingen de sport te redden. Aanvankelijk door zich te kandideren als voorzitter van de IBA, om de bond van binnenuit op het rechte pad te krijgen. Maar hij raakte naar eigen zeggen gevangen in een net van vuile spelletjes, bedreigingen en afluisterpraktijken, waar hij Russische invloeden achter vermoedt. En dus besloot hij met een aantal anderen een nieuwe, internationale boksbond op te richten, waarvan hij na verkiezingen zelf voorzitter is geworden. Ondanks pogingen van de IBA om World Boxing te ondermijnen, begon het IOC in mei formele besprekingen met de bond. Boksers van nationale bonden die lid van de IBA blijven, zijn niet welkom op de Spelen van 2028 in Los Angeles.

Als daar tenminste een bokstoernooi wordt gehouden, want de sport krijgt pas olympische erkenning als World Boxing eind dit jaar minimaal vijftig leden heeft en voldoet aan een aantal andere criteria. Zevenendertig boksbonden, zoals die van de VS, Engeland, Duitsland en andere belangrijke landen, hebben de strenge procedures voor aansluiting doorlopen, waarbij ze onder andere moesten aantonen dat ze hun governance op orde hebben. Nederland is ook al lid. Van der Vorst is in Parijs om het resterende aantal over de streep te trekken. „Het gaat hier vooral om kennismaken”, zegt hij. „In sommige culturen willen ze je eerst ontmoeten, voor ze iets besluiten.”

Armere bokslanden

Uitleggen is een tweede belangrijk onderdeel van zijn lobbywerk. „Veel landen vragen me: én, hoeveel geld krijg ik als ik me bij World Boxing aansluit? Maar zo werkt het niet. We zijn geen IBA. Met name voor kleinere, armere bokslanden waaraan Kremlev geld heeft beloofd, maakt dat de overstap heel moeilijk.”

Toch is Van der Vorst vol vertrouwen. „Er zitten nog meer dan tien landen in de procedure.” Het vereiste aantal leden wordt zeker gehaald, denkt hij.

Van der Vorst krijgt niet betaald voor zijn werk voor World Boxing. Net als zijn collega-bestuurders bekostigt hij veel van zijn reizen zelf – in zijn geval van het geld dat hij als ondernemer verdient. „Zoveel in het boksen investeren is mijn bijdrage aan een betere bokswereld”, zegt hij. „Stel je voor dat het lukt, dat we erkend worden door het IOC en boksen in 2028 onder onze vlag op de Olympische Spelen staat. Dan hebben we iets heel gaafs gedaan.”


Openwaterzwemmer Sharon van Rouwendaal ‘Ik vind het jammer dat veel van wat vroeger normaal was in Nederland niet meer kan’

Laatst liep het niet zo lekker bij haar Australische trainingsmaatje Moesha Johnson. „Ze begon te huilen”, vertelt zwemster Sharon van Rouwendaal, die het rot vond voor haar hartsvriendin, maar óók dacht: ik huil alleen als mijn hond overlijdt.

Topsport heeft een andere plek gekregen in het leven van Van Rouwendaal, die sinds 2020 in het Duitse Maagdenburg traint. Niet minder belangrijk, maar wel afgezet tegen andere dingen die het leven de moeite waard maken. Ze gaat er alles aan doen goud te winnen op de olympische 10 km open water in Parijs, maar denkt ook na over wat ze na haar zwemcarrière wil gaan doen.

Bij haar ouders in Gemert liggen de medailles uit haar zeventien jaar lange topsportcarrière rijen dik opgestapeld. Van EK’s, WK’s en Olympische Spelen, in meerdere kleuren en disciplines. Zoals de twee gouden medailles die ze begin dit jaar op de WK in Doha won, op de 5 én 10 kilometer open water. Dat maakt haar, als bijna 31-jarige, favoriet op die laatste afstand in Parijs.

Maar veel mensen kennen haar vooral van de 10 kilometer open water op de Spelen in Rio in 2016. Vlak voor de laatste ronde versnelde Van Rouwendaal en sloeg ze een gat van een paar seconden op haar concurrenten, onder wie de Franse wereldkampioene Aurélie Muller. Langzaam bouwde ze haar voorsprong uit, om die niet meer uit handen te geven.

Hoe verschilt de olympiër van toen met de olympiër van nu?

„Toen ik naar Rio ging, wist ik nog niet zo veel van openwaterzwemmen. Mijn raceplan was simpel: zwem op je gevoel en zwem weg als je kunt. Nu zwem ik nog steeds op gevoel, maar wel slimmer, tactischer. Dat heb ik van mijn Duitse coach Bernd Berkhahn geleerd.”

Wat leerde je nog meer van hem?

„Ik weet nu veel meer over krachttraining, cardio en de behandeling van blessures. Maar ik heb van Bernd vooral geleerd dat je niet op het randje hoeft te zwemmen om wereldkampioen te worden – iets waar ik lang van overtuigd was.”

Je doelt op de zeven jaar dat je onder de Franse coach Philippe Lucas hebt getraind. Iemand die als spijkerhard te boek staat.

„Philippe boorde me vaak de grond in. Dan zei hij dat ik een dikke reet had. Dat ik er niets van kon. Daar werd ik verdrietig van, maar ook sterker. Ik wilde bewijzen dat hij er naast zat. En als ik dat met een mooie overwinning bewezen had, zette hij me op een voetstuk. Dan was ik zijn koningin en voelde ik me geweldig. Daar deed ik het voor, voor dat ene compliment.”

Waarom was dat zo belangrijk voor je?

„Dat is moeilijk uit te leggen, maar het dwong me in elk geval iets extra’s uit mezelf te halen. Ik ben daar mentaal keihard geworden.”

En in Duitsland heb je geleerd dat het ook anders kan?

„Ja. Het is niet dat ik nu minder hard train. Ik maak in Duitsland meer uren dan in Frankrijk: zeven per dag. Maar ik doe daar meer dan alleen hard zwemmen. Ik kan nu ook de rust bewaren, energie sparen en observeren hoe mijn tegenstanders ervoor liggen.”

Je hebt geen trauma overgehouden aan de methode-Lucas?

Ze lacht. „Nee, totaal niet. Ik heb daar een hele goede conditie gekregen, om maar wat te noemen. En ik heb nog steeds een goede band met Philippe.”

Sharon van Rouwendaal: „Ik zet mezelf op de eerste plaats, niet een ander, wat ik in het verleden vaak gedaan heb.”
Foto Gordon Welters

Je oud-coach Jacco Verhaeren zei dat die jaren in Frankrijk je meer zelfvertrouwen hebben gegeven.

„Dat is zo. Philippe schold me dan wel uit, maar hij hemelde me ook op. ‘Weet je wel wat je in de trainingen allemaal hebt moeten doorstaan’, zei hij voor een wedstrijd. ‘Je bent gewéldig’. Ik ging dat na een tijd geloven en toen volgden de resultaten. Door die trainingen van hem denk ik nog steeds wel eens tijdens een wedstrijd: ik ga aan kop, want ik kán het.”

Je mist hem als coach?

„Ik mis vooral zijn speeches. ‘Ophemelspeeches’ noem ik ze. Bernd is veel nuchterder. Hij daagt me op een andere manier uit. Door me voor een wedstrijd te wijzen op een hele goede tegenstander die óók meedoet. Hoezo moet ik voor haar oppassen, denk ik dan. Zij moet voor mij oppassen!”

Zo’n harde aanpak als die van Lucas wordt tegenwoordig als grensoverschrijdend gezien, maar jij ervaart dat waarschijnlijk anders.

„Het was niet altijd even prettig, zeker niet, maar ik zou het niet grensoverschrijdend noemen. Ik vind het jammer dat veel van wat vroeger normaal was – een coach die een sporter een kus op de wang geeft om haar succes te wensen – in Nederland niet meer kan. Je moet als coach over elke aanraking nadenken. Een klapje op de rug ter aanmoediging is al op het randje. Waarom? Als Thijs [Hagelstein, bondscoach open water] me met de bandjes van mijn zwempak helpt – dat is een gevecht als ik dat in mijn eentje moet doen – dan zoek ik daar heus niets achter. Hij is getrouwd, heeft kinderen. Echt: ik vind het jammer.”

Wat voor coach zou je zelf zijn?

„Ik wil amateurs gaan coachen. Dat is anders dan topsport, dan gedraag je je netjes. Maar als ik topsporters zou begeleiden, dan zou ik zoals Lucas zijn. Ik zou niet schreeuwen, maar wel zeggen waar het op staat. ‘Als je geen pijn wil lijden, moet je hier niet zijn.’ Kom niet aanzetten met dat het te zwaar is. Het is niet mijn taak als coach je handje vast te houden. Je zal af en toe door die pijngrens heen moeten.”

Je ouders emigreerden naar Frankrijk toen je acht was. Je werd daar geslagen op school.

„Door mijn lerares, ja. Ik heb dat pas veel later aan mijn ouders verteld, want anders hadden ze haar in elkaar geslagen, haha. Mijn moeder heeft zich heel lang afgevraagd waarom ik niet naar school wilde.”

En dan werd je ook nog gepest op school.

„Dat begon al in Nederland, maar in Frankrijk werd ik het meest gepest. Dat kwam doordat ik al jong serieus met zwemmen bezig was. Als klasgenoten tussen de middag samen speelden, zat ik in het zwembad. ‘Je stinkt naar chloor’, zeiden ze dan. Omdat ik niet meedeed, werd ik een buitenstaander.”

Dat heeft je gehard?

„In de goede zin vooral: ik wil bewijzen dat ik het waard ben. Ik weet nog precies wat ik dacht toen ik goud won in Rio: zie je wel!”

Zie je wel, pesters?

„Niet alleen pesters, ook anderen die in de loop der jaren aan mij hebben getwijfeld. Zoals Philippe in de periode dat ik een zware schouderblessure had. Mensen bij de Nederlandse zwembond toen ik van rugcrawl naar borstcrawl switchte. De Franse schoolleiding, die mij geen vrij wilde geven voor een wedstrijd omdat het toch niets voorstelde. Toen ik in Rio als eerste aantikte ging dat allemaal door mijn hoofd.”

Sharon van Rouwendaal: „Medailles maken je tien seconden gelukkig, Rio maakte me elke dag gelukkig.”
Foto Gordon Welters

Betaal je privé geen hoge prijs als je als sporter zo verhardt?

„Nee. Ik heb wel vriendjes gehad, maar dat is alweer lang geleden. Het is zo’n gedoe, dat daten. Dan vinden mannen je leuk, maar willen ze eerst seks, terwijl ze het ook met een ander doen. Daar heb ik geen zin in. Je vindt me leuk of niet. Bovendien heb ik het heel goed in mijn eentje. Ik zet mezelf op de eerste plaats, niet een ander, wat ik in het verleden vaak gedaan heb. Als ik heel moe ben, ga ik lekker bankhangen of series kijken met mijn trainingsmaatje, die sinds een jaar bij me woont. Ik heb het goed voor elkaar, dacht ik in Doha. Anderhalf jaar geleden heb ik een huis gekocht, niet ver van mijn ouders. Daar ga ik in augustus wonen. Ik had twee leuke honden en mijn ouders waren gezond …”

En toen overleed je hond Rio na een operatie.

„Dat was heftig. Het idee was dat ik na Parijs met Rio in mijn nieuwe huis zou gaan wonen. Een huis met een tuin, speciaal voor hem. Niet langer hoefden mijn ouders hem op te vangen als ik in het buitenland zat. Rio gaf mij onvoorwaardelijke liefde. Als ik thuiskwam, begon hij te huilen en te springen. Ik denk dat ik daarom zo lang geen vriend heb gehad. Ik wil alleen een vriend als die iets toevoegt aan de liefde die ik van mijn ouders krijg en voorheen ook van Rio.”

‘Rio gaf me een beter gevoel dan het winnen van welke medaille ook’, schreef je op Instagram.

„Hij was mijn kind en mijn vriend. Zijn blijdschap zal ik nooit vergeten. Hij troostte me als ik teleurgesteld was. Gaf me zijn volledige aandacht. Bijna als een mens. Dat maakt het verlies heel zwaar.”

Met de gezondheid van haar ouders gaat het wat minder goed. Haar moeder moet binnenkort een zware operatie ondergaan, haar vader lijdt al langer aan een spierziekte. Door de dood van Rio vraagt ze zich af wat er gebeurt als haar ouders, de belangrijkste mensen in haar leven, komen te overlijden. Wat maakt het dan nog uit of je een tiende sneller zwemt dan een ander?

Je weet sinds de dood van Rio wat echt belangrijk is?

„Medailles maken je tien seconden gelukkig, Rio maakte me elke dag gelukkig. Ook voor hem wil ik heel goed zwemmen in Parijs.”

Weet je al wat je na de Spelen gaat doen?

„Laatst werd ik door een bank benaderd. Of ik wat voelde voor een kantoorbaan, drie dagen per week. Ze vonden dat ik zo’n sterke drive heb. Ik heb geen studie gevolgd, dus dat vond ik grappig. Maar nee, áls ik al stop, wil ik me voorlopig op coaching richten. Sinds een jaar kunnen zwemmers mij inhuren als online coach. Ik help ze met het maken van trainingsschema’s en analyseer hun techniek. Na de Spelen hoop ik mijn klantenkring verder uit te breiden, door een aantal trainingskampen te geven in het buitenland. Pas daarna hak ik de knoop door: nog een jaar zwemmen of niet?”

Je hebt er vertrouwen in?

„Ja. Ik was laatst op de trouwerij van een goede vriendin, oud-zwemster Andrea Kneppers. Ze heeft nu een reguliere baan en vertelde dat ze bijna nooit meer achterom kijkt. Het viel me op hoe gelukkig ze is. Dat stelde me gerust.”


Maayke Tjin-A-Lim haalde de Spelen op eigen kracht vanuit Noord-Holland: ‘Dit is geen zielig verhaal’

Aan het einde van het Jaap Bootpad in Assendelft houdt de weg op. Er resteert niets dan een vrijwel verlaten parkeerplaats, weilanden en wat sportvelden. De atletiekbaan is leeg, de hal van atletiekvereniging Lycurgus lijkt gesloten. Binnen op de overdekte 60-meterbaan blijken toch wat lampen aangeknipt.

In dit decor sleept Maayke Tjin A-Lim een aantal horden naar de juiste plek. Ze bereidt zich voor op het grootste toernooi van haar carrière: de Olympische Spelen. Met een tijd van 12,66 op de 100 meter horden plaatste ze zich vorig jaar voor ‘Parijs’. Sindsdien stond haar leven in het teken van deze woensdag, als de voorrondes in het Stade de France beginnen.

De route van de 26-jarige Tjin A-Lim naar de Spelen is een ongewone geweest. Waar de meeste Nederlandse sprinters en hordelopers de atletiekbaan tussen de bossen van Papendal hun thuisbasis noemen, deed Tjin A-Lim het in Assendelft, Purmerend en Zaandam in haar eentje.

Nou ja, niet helemaal: haar coach Purcy Marte was er altijd bij sinds hij haar op haar zestiende onder zijn hoede nam. Op toernooien is het niet ongewoon om ze kibbelend als een echtpaar in de catacomben te zien staan. Tjin A-Lim noemt Marte ook wel haar „atletiekvader”, of „Papa Purcy”.

Haarscheurtje

Marte kent Tjin A-Lim via haar ouders. Die waren atleten, haar zus ging op ook atletiek, hordelopen natuurlijk. Dat wilde Maayke ook en omdat haar vader toch hordetraining gaf, mocht ze er al vroeg mee beginnen. Het gaf haar een voorsprong en maakte dat ze vaak de beste was van haar lichting.

Toch is ze in haar tienerjaren over het hoofd gezien door de Atletiekunie, zegt Marte. „Pas na de junioren wordt het beoefenen van je sport serieus en toen raakte Maayke geblesseerd.” Tjin A-Lim liep een haarscheurtje in het kraakbeen van haar voet op, een langslepende blessure. In haar gedrevenheid terug te komen op niveau ontwikkelde ze een eetstoornis. Lang wilde ze dat zelf niet inzien. „Ik was veel te koppig op dat moment en in zoveel strijd met mezelf. Het was een opluchting dat iemand anders aangaf dat er wat achter zat”, zegt Tjin A-Lim. Ze zocht professionele hulp en kwam erbovenop.

Marte bleef met haar werken. Ze waren samen met dit project begonnen, vindt hij, dus ze moeten het ook samen afmaken. Hij traint geen andere atleten, maar begeleidt als performance coach profvoetballers als Oussama Idrissi, Sem Steijn en Couhaib Driouech. Tjin A-Lim traint wel eens met ze in de duinen om uithoudingsvermogen op te bouwen.

Voor Tjin A-Lim was Martes vertrouwen de reden om samen te blijven werken, ook toen de resultaten beter werden en er vanuit Papendal interesse kwam. „Het is heel anders als een coach je talent ontdekt en je helpt dat te ontwikkelen, dan wanneer een coach je pas onder je hoede neemt als je de top al hebt bereikt.” Bovendien had ze inmiddels in Noord-Holland haar eigen „topsportomgeving” opgebouwd. „Ik heb alles hier, mijn huis, mijn vrienden, mijn familie. Dus het was maar de vraag wat de meerwaarde van Papendal zou zijn.”

Nieuw pasritme

In de hal in Assendelft, waar ook de olympische atleten Menno Vloon (polsstok), Tasa Jiya (sprint) en Pauline Hondema (verspringen) regelmatig trainen, begint Tjin A-Lim met haar oefeningen na haar warming-up met startoefeningen, een snelheidstraining met weerstandsmeter en een aantal starts gevolgd door drie horden. Via een app op zijn telefoon houdt Marte elke tussentijd bij.

Tjin A-Lim is afgelopen winter overgestapt op een ander pasritme tussen de horden. Van acht naar zeven passen. Marte hoopt dat ze de snelheid die ze in zich heeft, zo kan verzilveren. Ze hebben het al eens eerder geprobeerd, zonder succes. „Toen was ze er mentaal niet klaar voor. Nu wel.”

De grootste uitdaging voor Tjin A-Lim is om zich vrij te voelen, zegt Marte. „De enige manier om je volledige potentieel te ontsluiten, is om je te ontspannen.” Zijn pupil weet van zichzelf dat ze vaak te graag wil. „Dan wil ik alles in één keer goed doen, dan ga ik over alles tegelijkertijd nadenken. Terwijl ik juist op mijn best bent als ik niet teveel nadenk.”

Dat is niet altijd eenvoudig, zeker niet als je in je eentje traint. Tot begin vorig jaar werkte Tjin A-Lim parttime als hr-medewerker. „In dat opzicht zou het makkelijker zijn geweest als ze op Papendal zou zitten”, zegt Marte. Daar zou ze zonder extra kosten de beschikking hebben over een coach, een fysiotherapeut, alle faciliteiten die ze daar hebben.

Tjin A-Lim merkte dat het in haar hoofd te vol werd met de combinatie van werk en sport. Ze besloot het risico te nemen om fulltime atleet te worden. „Dit was wat ik het liefste wilde”, verklaart ze haar keuze. Daarna kwamen snel de goede resultaten en kwalificeerde ze zich voor de Spelen. Nu ontvangt ze als sporter met een A-status een maandelijks stipendium.

Zelf hotel regelen

Ze heeft zich verheugd op de Spelen, al hoeft dat teamgevoel dat NOC-NSF probeert te creëren met TeamNL van haar niet zo. „Ik ben daar niet echt mee bezig. Er is in mijn ogen meer nodig voor een teamgevoel dan alleen maar zeggen: ‘En nu hoor je bij het team.’”

Wat niet heeft geholpen, is dat voordat Tjin A-Lim zich voor de Spelen kwalificeerde, haar coach telkens moest aangeven bij de Atletiekunie dat hij meewilde naar internationale wedstrijden van zijn pupil. Een accreditatie kwam niet vanzelf. Soms moest Marte ook zelf vervoer en hotel zelf regelen, en dan kwam het voor dat hij op dertig minuten rijden zat van Tjin A-Lim – onhandig voor trainingen.

Vanaf het moment dat Tjin A-Lim de olympische limiet liep, was dat allemaal goed geregeld: Marte heeft in Parijs ook toegang tot het olympisch dorp en kon mee naar het trainingskamp van de Atletiekunie in het Franse Liévin.

Van enige wrok richting de Atletiekunie of Papendal is geen sprake, zeggen ze. „Ik snap de vraag, maar dat speelt niet. Dit is geen zielig verhaal”, zegt Marte. Tjin A-Lim noemt het zonde van haar energie. „Ik laat het los.”

Dat is die vrijheid die ze moet voelen, stelt de coach naast haar tevreden vast. Ze hebben samen iets te bewijzen, zegt Marte. „Zie het als een toneelstuk waarvoor we jaren hebben geoefend. Nu is de première en we willen laten zien hoe goed ze is. Dat zou een validatie zijn van dit project.”


Weer goud, maar dan ‘bevrijd’ – gaat dat lukken voor de hockeysters?

„Kun jij vangen of niet?” Paul van Ass (63), bondscoach van de Nederlandse hockeysters, staat op en pakt een flesje water. Hij gooit het naar de verslaggever die de fles met gemak – maar toch ook met enige opluchting – te pakken heeft.

„Nu ga ik iets anders doen.” Van Ass wijst naar zijn koffiekopje. Serieuze blik: „Je moet hem niet laten vallen, hè! Echt niet laten vallen! Komt-ie.”

Daarna: „Wat gaf meer stress?”

Die laatste natuurlijk. „Omdat dit een verhaal wordt.” Die waarschuwing vooraf, het feit dat zo’n kopje kapot kan vallen.

Zo is het met de Olympische Spelen, zegt Van Ass. Ook een verhaal. De druk daarvan kan zo groot worden, dat het de prestaties ondermijnt.

Het is donderdagochtend 18 juli. Van Ass, gekleed in een oranje polo en een korte broek, zit in de lounge van het Wagenerstadion in het Amsterdamse Bos. De hockeyvrouwen beginnen straks aan een van hun laatste trainingen voor ze naar Parijs vertrekken. Maar zo’n training, zegt Van Ass, is nu helemaal niet zo belangrijk meer. Want met de fitheid en het spel zit het goed, zegt hij. „Dat hebben we wel bewezen.”

Een groter probleem is die mentale druk. „Oké, je bent geselecteerd, wow! Gaaf dat je erbij bent. Maar in één keer realiseer je je ook dat er een verantwoordelijkheid is. Dan ga je, en dat is te begrijpen, in een modus van: ik wil geen fouten maken.”

Van Ass heeft er de afgelopen tijd veel aandacht aan besteed, praten met z’n allen, over de druk die speelsters zichzelf opleggen. Wat hij niet wil, is dat ze verkrampt raken. Van hem mogen ze wel fouten maken. Hij wil dat de hockeyvrouwen op het veld staan in een staat van, en dit is een echte Van Ass-term, „bevrijding”.

Begrijp hem niet verkeerd. Bevrijding is niet: kijk maar wanneer je komt trainen, hoe je gaat spelen, doe maar lekker. Eerst komen discipline, structuur, een goed tactisch plan, een miljoen trainingsuren op je naam. Maar dan, dan kun je loslaten zegt Van Ass. Dat is die bevrijding. „En dan verliezen we nooit van onszelf. Dan kan het alleen zijn dat iemand anders toevallig een keer beter is. Maar dat verwacht ik niet.”

Halve finale

Er zijn maar weinig ploegen zo kansrijk voor olympisch goud als de Nederlandse hockeyvrouwen. Ze zijn de heersend olympisch, wereld- en Europees kampioen en wonnen onlangs opnieuw de Pro League, de competitie van sterkste hockeylanden wereldwijd.

Ook het olympisch toernooi kende tot nu toe weinig echte tegenstand. Alles werd als vanouds gewonnen, al was het spel niet altijd even goed. Deze woensdag volgt de eerste echte test: de halve finale tegen Argentinië in het Yves du Manoir-stadion ten westen van Parijs.

Ondanks het sportieve succes komt het vrouwenhockey uit een crisis. Het goud van Tokio verloor snel zijn glans, door verhalen die uitlekten over een ‘angst- en zwijgcultuur’ onder toenmalig bondscoach Alyson Annan. In januari 2022 werd ze ontslagen. Paul van Ass, eerder bondscoach bij de mannen, werd aangesteld in september van dat jaar, nadat interim Jamilon Mülders de hockeysters kort daarvoor nog succesvol door het WK had geloodst.

NRC volgde Paul van Ass en sprak meerdere malen met hem gedurende zijn twee jaar als bondscoach en met verschillende Oranjespeelsters. Hoe verander je de sfeer in een team? En wat is eigenlijk een prettig sportklimaat?

Bondscoach Paul van Ass vorige maand tijdens een van de laatste trainingen in Amstelveen voor vertrek naar Parijs.
Foto Olivier Middendorp

‘Het vált niet mee’

In zijn eerste maanden als bondscoach wist Paul van Ass nog maar weinig over de periode-Annan. Het onderzoek, waaruit bleek dat meer dan de helft van de speelsters de sfeer slecht of zeer slecht vond, wilde hij niet lezen, omdat het was geanonimiseerd. Alleen met een handvol speelsters die zichzelf hadden gemeld, had hij het erover gehad.

Maar bij zijn eerste trainingsstage, in januari 2023, besluit Van Ass dat hij toch met zijn hele selectie wil praten.

En hij moet toegeven: die gesprekken hebben zijn ogen geopend. Een paar weken later, in maart, vertelt hij erover, bij een broodje zalm in Amsterdam. „Eerst dacht ik: het zal ergens wel meevallen. Maar na die gesprekken heb ik teruggekoppeld: het vált niet mee. Ik heb meerdere malen gezegd: jezus, dat je hier nog zit.”

Hij neemt zich voor de groep te „beschermen”: hij wil zo nodig de buitenwereld laten weten dat het géén gezeur is van een generatie die niets meer kan hebben. Hij stelt zelfs voor om een journalist uit te nodigen, aan wie ze één keer hun verhaal kunnen doen. Maar dat plan haalt het niet: er is weinig animo om alles op te rakelen.

Sowieso is de ploeg altijd een vrij gesloten bolwerk gebleven. Op anonieme basis is wel wat naar buiten gekomen – over een heel hard prestatieklimaat, pesterijen van Annan, speelsters die niet zichzelf durfden te zijn – maar veel is het niet. Speelsters zijn elkaar naar buiten toe nooit afgevallen.

Maar impliciet zeggen de veranderingen die Van Ass wil doorvoeren al veel: ze gaan over vrijheid, zelf keuzes kunnen maken, jezelf kunnen zijn. Die vrijheid hebben zijn speelsters op het veld: Van Ass wil aanvallend, creatief spel. Het publiek vermaken met veel doelpunten. Het streven is minimaal vijf per wedstrijd. Dat er dan ook weleens iets fout gaat, een tegendoelpunt valt, dat hoort erbij.

Daarbij wil hij zijn selectie minder opleggen, bijvoorbeeld over hoe ze hun trainingen invullen. „Het begint te werken. Een paar meiden zeggen: ik doe extra looptraining. Anderen doen toch krachttraining.” Van Ass zelf is niet overtuigd van het nut van veel krachttraining, vertelt hij. „Maar dat mag ook. Ik durf niet te beweren wat goed en niet goed is.”

Ook mag er van hem ook ruimte zijn voor ontspanning. „Het idee is: je bent 365 dagen, 24/7 topsporter. Daar ben ik het niet helemaal mee eens. Ik vind dat je best een keertje met vriendinnen op stap kunt. In de downtime, niet voor een groot toernooi.”

Hockeyfamilie

Paul van Ass, welbespraakt, met een keurig accent, is bijna het clichébeeld van een hockeyer. Zo iemand die er volkomen natuurlijk uitziet in zowel een polo als een pak. Hij komt ook uit een echte hockeyfamilie: zijn vader hockeyde, hijzelf, zijn vrouw, zijn kinderen. Zijn zoon Seve (32), in Parijs bezig aan zijn derde Zomerspelen, is met afstand de meest ervaren kracht in de ploeg van bondscoach Jeroen Delmee, die dinsdagmiddag met gemak de finale van het olympische hockeytoernooi bereikte.

Naast functies in het hockey – hij was coach en voorzitter van zijn oude club HGC, en bondscoach van de hockeymannen tussen 2010 en 2014 – heeft Van Ass altijd in het bedrijfsleven gewerkt. Hij heeft een investeringsfonds waarmee hij bedrijven opkoopt om ze te reorganiseren en later weer te verkopen. Hij geeft ook trainingen aan ondernemers.

De positie van bondscoach heeft hij niet nodig voor „het geld” of „de status”, zegt Van Ass. „Ik doe het omdat ik een bijdrage kan leveren in een sport die me heel dierbaar is. En ik vind het een interessant project.”

Hockey, sport in zijn algemeenheid, zijn more than a game voor hem, zegt Van Ass vaker. „Je kunt zeggen: joh, elf tegen elf, get a life. Maar sport is een snelkookpan van het leven.”

Het is ook zeker een interessante tijd in de topsport, nu een prettig sportklimaat en grensoverschrijdend gedrag bovenaan de agenda staan. Van Ass – die voorzitter is van NLCoach, de club van Nederlandse coaches – ergert zich aan, vaak anonieme, beschuldigingen in de media. „Daar moeten we ongelofelijk voorzichtig mee zijn.” Daarbij, zegt hij, „moet je de geschiedenis niet naar het heden trekken.”

Maar aan de andere kant zijn de tijden ook veranderd, zegt hij. „Je kunt het daarmee oneens zijn, maar dan moet je geen coach blijven. Als je je niet aanpast, dan ben je mentaal met pensioen.”

Overleg tussen bondscoach Paul van Ass en aanvoerder Xan de Waard in het Wagenerstadion in Amstelveen.
Foto Olivier Middendorp

Van Ass kent de kritiek op deze generatie sporters. „Dat ze geen leiding kunnen ondergaan. Alles moet maakbaar zijn, transparant, eerlijk. Nou ja, de wereld ís niet eerlijk, maar als je in het westen geboren bent, denk je misschien van wel. En de generatie van nu kan er ook niets aan doen dat ze geen oorlog of armoede hebben gekend. Hun wereldbeeld is zo gevormd. Het is aan jou om dat te kanaliseren.”

Zelf vraagt hij „meer inspraak” dan vroeger. „De groep challenget je ook iets meer. Die willen snappen: waarom trainen we zo? Je moet opener zijn. Niet van: godverdorie, dat bepaal ik.” Tot op een zekere hoogte, althans. „Op een gegeven moment, als dat gedaan is, moet iemand wel de beslissing maken. En dan moet dat ook geaccepteerd worden.”

‘Een mooi mens’

Met een wapperende staart staat Xan de Waard, aanvoerder van de Oranje-vrouwen, in een guur windje langs de zijlijn in het Wagenerstadion. Er wordt getraind: partijtjes van vier tegen vier. De Waard, net gewisseld, leeft zo intens mee dat het haar bijna fysiek moeite lijkt te kosten om niet het veld op te rennen. „Goed zo! Voor je houden! Kom maar Fré, achter de bal! Goed, Yib!” roept ze vanaf de zijkant naar haar teamgenoten.

De Waard (28), middenvelder bij SCHC, debuteerde in 2013 bij Oranje en heeft alle grote prijzen op haar naam staan. Eind vorig jaar werd ze gekozen tot beste hockeyster ter wereld door wereldhockeybond FIH. Van Ass noemt haar „een heel mooi mens”. „Ze spreekt zich uit, heeft iets wereldverbeterachtigs.” En ze is ontzettend betrokken op het veld. „Voor Xan is hockey ook more than a game”, zegt Van Ass.

Toen hij haar vroeg als aanvoerder, moest De Waard daar even over nadenken, vertelt ze in een café in Amsterdam. Ze vroeg zich af of ze wel geschikt was, omdat ze op het veld zo fanatiek is. ‘Rood’ noemt ze het zelf, een label uit de DISC-persoonlijkheidstest. Rood staat voor dominant, daadkrachtig, competitief, doelgericht.

Terwijl ze hier aan tafel praat, maakt De Waard juist een heel bedachtzame indruk, ze praat rustig, formuleert zorgvuldig. Mensen vinden soms dat ze twee persoonlijkheden heeft, vertelt ze. Zelf ziet ze dat niet zo. „Wat heb ik vandaag te winnen? Maar bij dingen als examens kan ik ook heel ‘rood’ zijn. Wanneer ik iets van mezelf vraag. Ik heb geen half.” Met een lachje: „Het zou wel lekker zijn.”

Haar rol aan aanvoerder noemt ze „een zoektocht”. Ze denkt veel over haar positie na. „Ik probeer het niet alleen te doen. Ik weet wat mijn kwaliteiten zijn en wat niet.” Ze weet ook dat ze in het heetst van de strijd bot kan overkomen. „Ik probeer me wel iets in te houden met mijn fanatisme. Maar in de wedstrijd kan dat niet altijd. Hoe ben ik binnengekomen, vraag ik me dan af. Daar moet ik wel even op terugkomen.”

De Waard is zich bewust van de machtsposities in de sport, zo ook die van haarzelf. „De aanvoerder heeft vroeger ook een rol gehad. En dan niet de persoon die hem invulde, maar meer hoe ernaar gekeken werd. Dat is nog steeds zo, ook in de buitenwereld merk je dat. Terwijl: hoezo kijken we zo naar die positie? Dat vullen we zelf in. En dat is zo met alle posities in het team, ook de posities binnen de bond zelfs.”

Hoe gaat het nu met de sfeer in de groep? Er is „extreem hard” gewerkt aan het prestatieklimaat, zegt De Waard. „We checken als team echt bij elkaar in. Vorige week zijn we ook met z’n allen uit eten geweest. Als je er niet bij kon zijn was dat ook prima, maar uiteindelijk was het een supergrote groep.” Op dat moment, in april, is de competitie nog in volle gang en de olympische selectie nog niet bekendgemaakt: niet het makkelijkste moment voor een nationaal team. „Ik denk dat het een enorme winst is als je dat in deze tijd kunt doen.”

Groot-Brittannië is met 3-1 verslagen, Nederland kan zich opmaken voor de halve finale tegen Argentinië.
Foto Adnan Abidi/Reuters

Een paar maanden later zegt De Waard dat ze „superpositief” is over de groepsdynamiek. „We wilden gewoon een ander sportklimaat. En ik denk dat dat heel goed gelukt is. Het voornaamste is dat iedereen zichzelf kan zijn, en ook durft te zijn.”

Ballonnen in de kleedkamer

Daar staat Paul van Ass dan, ballonnen op te blazen voor in de kleedkamer. Net voor de halve finale van het Europees kampioenschap, vorig jaar augustus in Mönchengladbach. Later in de week winnen de hockeyvrouwen hier goud, maar Van Ass is niet tevreden: hij voelt spanning in de ploeg trekken.

Hij besluit: weg met de tactische voorbesprekingen. Hij gaat er iets gezelligs van maken, met die ballonnen en met muziek. „Zo van: we staan er nu, laten we het vieren”, blikt hij een paar weken later terug. „De criticasters zullen zeggen: ja, ze staan toch altijd in de halve finale? Maar toch is het een halve finale. Je zal er maar eens een keer níet staan.” En het komt Oranje ook heus niet aanwaaien, zegt Van Ass: ze werken er keihard voor. „Dus laten we het gewoon vieren en met een smile op ons gezicht, die wedstrijd spelen.”

De ploeg is soms „zo kritisch” op zichzelf, zegt Felice Albers (24), middenvelder van Oranje. „We willen het zo goed doen en dat moet ook als je al zo lang de beste bent, maar we vergeten soms dat we ook gewoon lekker mogen genieten. Ik denk dat dat bedoeld werd bij die halve finale.”

Het eerst toernooi onder de nieuwe coach was wel even wennen, zegt De Waard. „We moesten elkaar leren kennen onder onze stress, en ook Paul zijn stress.” Want Van Ass voelde ook spanning, zegt De Waard. „Omdat hij dacht dat wij het spannend vonden.” Zelf was ze minder zenuwachtig, zegt ze. „Ik dacht: je groeit gewoon dat toernooi in.”

Ook voor de finale, 3-1 gewonnen van België, doet Van Ass iets ongewoons. Hij bereidt voor iedereen een paar zinnen voor en spreekt ze uit voor de groep. Hij vertelt waarom hij speelsters heeft geselecteerd, dat ze trots mogen zijn dat ze erbij zijn.

De toespraakjes vlak voor de finale vond ze „wel heel leuk”, zegt De Waard. „Normaal is een coach erg op het teamproces gericht. Paul zelf ook. Dus om het opeens zo persoonlijk te maken, dat deed heel veel speelsters erg goed.” Wat hij tegen haar zei? „Nou volgens mij hoe goed ik kan hockeyen en dat hij trots was.”

Net na die finale vorig jaar zegt routinier Margot van Geffen voor de camera van de NOS dat ze dit bij geen enkele andere coach heeft meegemaakt. „Hij is anders dan andere coaches.” Van Geffen is „een heel open, opgeruimd mens met veel ervaring”. Dat is goed voor de groep, zegt hij. „Het was een plus om haar mee te nemen naar het EK. Maar hockeyend merkte ik dat ze voorbij gestreefd werd.”

In april van dit jaar maakt Van Ass bekend dat Van Geffen niet langer deel uitmaakt van de selectie, net als Eva Drummond-De Goede. Eerder was ook Lidewij Welten ook al afgevallen. Het trekt best wat aandacht. (Al is het niets bij de mediastorm toen Van Ass in 2012 als mannenbondscoach ‘hoge bomen’ Taeke Taekema en Teun de Nooijer liet afvallen.)

Vooral Drummond-De Goede is verbonden met het Annan-tijdperk. Als toenmalig aanvoerder „werd ze natuurlijk intern gezien als een verlengstuk van Alyson”, zegt Van Ass. Maar het verleden is geen reden om afscheid te nemen van de drie routiniers. Dat dat soms wel wordt gesuggereerd vindt hij „een smetje”.

Argumenten als ‘grote staat van dienst’, daar kan Van Ass niks mee. „Als je je opnieuw inschrijft, dan doe je mee aan de selectie. En we moeten ook door, hè. Als ik deze drie meiden mee had genomen, hadden drie anderen straks geen olympische ervaring.” Uiteindelijk kiest hij voor een jonge ploeg, met negen olympische debutanten.

Met een lach op het veld

Vlak voor aanvang van de Spelen blijkt de boodschap van Van Ass goed geland, als NRC op een persmoment in juli spreekt met Albers en Frédérique Matla (27), die er allebei ook in Tokio al bij waren.

Albers vertelt over de vrijheid die ze op het veld ervaart en hoe prettig ze dat vindt. „Paul zegt gewoon: ga lekker hockeyen, acties maken. Ik ben ook een liefhebber van het spelletje, het zou zonde zijn als ik me geremd zou voelen.”

Van Ass „vindt het allerbelangrijkst dat je plezier maakt, dat je met een lach op het veld staat”, zegt Matla. „En er zijn echt momenten geweest waarbij dat ver weg geweest is. Bij mij ook, en dat ligt ook aan mezelf. Maar dat wil je voorkomen. We staan hier om het beste uit onszelf te halen, maar wel omdat we het leuk vinden. Hij herinnert je aan dat kleine meisje in jezelf dat op hockey is gegaan.”

Toch lijkt het in Parijs tot nu toe nog niet altijd vanzelf te gaan. Op de uitslagen is niets af te dingen: alles gewonnen, vaak met ruime cijfers. Maar het spel is lang niet alleen maar sprankelend of overtuigend. Met name de poulewedstrijd tegen Duitsland, waarin Oranje op achterstand komt, is een worsteling (2-1). En ook de gewonnen kwartfinale tegen een taai Groot-Brittannië (3-1) verloopt bij fases stroef.

We kunnen meer, vat verdediger Pien Sanders na afloop samen tegen hockey.nl. Tegelijkertijd komt de ploeg nooit echt in de problemen. Maar op de vraag of dat voldoening geeft, antwoordt Sanders veelzeggend: „Ik denk dat we als Nederland nooit echt voldoening hebben, maar we kunnen wel tevreden van het veld. Voldoening geeft het pas als we een tien halen.” Voor de besten van de wereld ligt de lat het allerhoogst.

Hoe gaan de hockeysters deze woensdag de halve finale in? Lukt het Van Ass om zijn ploeg ‘los’ te krijgen, zoals bij de mannen in Londen (2012) die in de halve finale Groot-Brittannië met 9-2 verpletterden. (De finale tegen Duitsland ging verloren.)

Het verloop tegen Argentinië, en de finale die naar verwachting zal volgen, is ook voor de toekomst van Van Ass van belang. Zijn contract is nog niet verlengd, zegt hij vlak voor de Spelen. Dat wil hij alleen „als het eruit komt.” Als de ploeg in die staat van bevrijding dat toernooi doorkomt. „Dan wordt het iets heel moois, onafhankelijk van het resultaat.”

Zo niet, dan moet hij iets anders gaan doen, zegt hij. „Je kunt moeilijk de groep eruit doen, dat zijn de beste hockeyers van Nederland, van de wereld.”


Ingebritsen versus Kerr. Of: waarom de 1.500 meter bij de mannen zo populair is

Het scorebord weet het ook even niet meer. De Noor Jacob Ingebritsen en de Brit Josh Kerr, twee grote rivalen, zijn net samen in het Stade de France naar de finish gerend, naast elkaar, beiden onwelwillend de ander een beslissende voorsprong te laten nemen, tot groot plezier van het publiek dat zich duidelijk laat horen. Als ze zondagavond in de halve finale over de streep komen, geeft de tijdwaarneming een paar tellen exact dezelfde tijd aan, voordat het de Noor aanwijst als winnaar en de Brit als tweede. Het scheelt acht hondersten van een seconde.

Velen zullen hopen dat het deze dinsdagavond net zo’n race wordt, als de olympische finale op de 1.500 meter op het programma staat. Er is door atletiekliefhebbers maandenlang naar deze wedstrijd uitgekeken. Voorgaande races zijn tot in detail geanalyseerd, de atleten die aan de start verschijnen volledig ontleed, hun uitspraken op alle manieren becommentarieerd.

Iedereen is het erover eens: dit belooft een van de hoogtepunten van het olympische atletiektoernooi te worden. Gert-Jan Liefers, voormalig Nederlands recordhouder op de 1.500 meter, ziet dat de aandacht voor zijn geliefde afstand immens is. „De 1.500 meter is weer uitgegroeid tot een van dé nummers in de atletiek.”

„Is dat ooit niet zo geweest dan?”, zegt Ingebritsen in juni van dit jaar. Het zweet van zijn inspanning, die hem in het Olympisch Stadion van Rome de Europese titel op de 1.500 meter heeft opgeleverd, staat nog op zijn voorhoofd. Laat hem niet horen dat zijn specialiteit minder hoog stond aangeschreven dan andere disciplines. Maar ook de Noor moet toegeven dat het niveau op de afstand waarop hij in Parijs opnieuw olympisch kampioen wil worden, tegenwoordig ongeëvenaard hoog is. „Iedereen moet aan de bak, je kan de competitie niet onderschatten.”

Legendarische status

Ooit was de mijl (1.609 meter) het meest prominente nummer in de sport. Het lopen van die afstand in een tijd onder de vier minuten – minder dan een minuut per rondje op een ovalen atletiekbaan van 400 meter – gold als een magische prestatie. Nadat de Brit Roger Bannister in 1954 de Australiër John Landy versloeg in een stadion met 35.000 uitzinnige toeschouwers, beiden in een tijd onder de vier minuten, werd de race ‘The Miracle Mile’ gedoopt. Nog altijd heeft de wedstrijd een legendarische status in de atletiekgeschiedenis.

Maar de mijl, vooral populair in de Verenigde Staten, werd steeds minder vaak gelopen naarmate wedstrijden internationaler werden; de 1.500 meter werd conform het metrieke stelsel de gangbare afstand. De afgelopen decennia raakte die discipline ondergeschikt aan andere aansprekende atletieknummers, zoals de 100 meter, vanwege de snelheid, en de marathon, vanwege de afstand. „In mijn tijd was de 1.500 meter een ondergeschoven kindje”, zegt Liefers.

Liefers liep in het tijdperk van Hicham El Guerrouj, de man die wordt beschouwd als de beste middellangeafstandsloper ooit. Tussen 1995 en 2005 won de Marokkaan zo’n beetje alles wat er te winnen viel, waaronder vier wereldtitels op rij en olympisch goud in 2004. Hij is nog altijd houder van het wereldrecord op de 1.500 meter (3.26,00) en de mijl (3.43,13).

Toch schoot El Guerrouj op twee van de belangrijkste momenten in die periode van alleenheerschappij tekort: bij de olympische finales van 1996 en 2000. Het laat volgens Liefers zien hoe moeilijk het is om goed te zijn op de 1.500 meter. „Je hebt verschillende soorten lopers die er goed in kunnen zijn. Sommigen komen van de 800 meter, die trainen veel op snelheid. Anderen lopen ook de 5.000 meter en trainen veel op omvang.”

Wedstrijden op de 1.500 meter voltrekken zich altijd anders, zegt Liefers. „Je kunt van begin tot eind voorop lopen en proberen te domineren, later je kaarten uitspelen met een versnelling of zelfs wachten op een eindsprint.”

Fris en ontspannen

Han Kulker, die in de jaren tachtig bronzen medailles won op EK’s en WK’s en Europees indoorkampioen werd in 1986, maakte zelf mee hoe tactisch er gelopen kan worden op de 1.500 meter. „Zeker op grote toernooien zie je vaak andere races dan snelle wedstrijden. Er kan enorm geboemeld worden”, zegt hij.

Op toernooien moeten de atleten vaak drie keer lopen – in de series, halve finales en finale – en dus proberen ze zo fris en ontspannen mogelijk te blijven in de eerste twee races, legt Kulker uit. „Dat maakt het gevaarlijk, want als jij net in een race zit met iemand die een snel eindschot heeft, dan kun je zomaar gezien zijn.”

Wat de 1.500 meter zo’n bijzondere afstand maakt, is dat atleten zowel snelheid, uithoudingsvermogen als tactisch inzicht moeten hebben. Het is de langste afstand waarbij atleten in hun hoogste hartslagzone lopen, zegt Liefers. „Je knalt meteen die lactische zone in, je benen lopen vol met melkzuur. Ondertussen moet je je hoofd erbij houden, inschatten hoe de race zich voltrekt. Dat maakt het echt heel moeilijk.”

En dat maakt de discipline ook leuk, vindt Niels Laros, de huidige Nederlands recordhouder op de 1.500, sinds hij vorig jaar op achttienjarige leeftijd Liefers’ oude tijd verbeterde. Vorig jaar werd hij tiende op de WK atletiek en afgelopen zondag wist hij zich samen met Stefan Nillessen te plaatsen voor de olympische finale. Met twaalf man in de race is het lopen van een 1.500 meter altijd ellebogenwerk, heeft Laros inmiddels ervaren. „Je moet echt nadenken over waar je kansen liggen. Dat instinct ben ik nog aan het ontwikkelen.”

Kortom: de 1.500 meter heeft alles, vindt Liefers. „Ze zeggen bij het schaatsen altijd dat de 1.500 meter het koningsnummer is. Dat zou het bij de atletiek ook moeten zijn.”

Bol en McLaughlin

Dat de 1.500 meter nu die status daadwerkelijk benadert, is te danken aan de rivaliteit tussen olympisch kampioen Ingebritsen en Kerr, de regerend wereldkampioen. Hun duel heeft hetzelfde effect als dat van de tweestrijd tussen Femke Bol en Sydney McLaughlin bij de 400 meter horden.

Waar Bol en McLaughlin altijd vriendelijk zijn gebleven naar elkaar, hebben Ingebritsen en Kerr elkaar het afgelopen jaar constant bekritiseerd, en niet altijd op de meest nette manier. Ingebritsen noemde Kerr „just the next guy” nadat hij was verslagen door de Brit op de WK atletiek in Boedapest. Later zei de Noor dat hij zijn concurrent met een blinddoek om nog zou verslaan. Kerr sloeg terug door te zeggen dat Ingebritsen gebreken heeft. „Ik denk niet dat hij wist dat hij ze had, maar Jake Wightman [die de Noor op de WK van 2022 versloeg] en ik hebben zijn tekortkomingen aangetoond. En ik denk dat hij ook gebreken heeft in zijn manieren.”

De aandacht die hun verbale strijd heeft gegenereerd, heeft ervoor gezorgd dat de 1.500 meter terug is van weggeweest, zegt Kulker. In zijn tijd liep de Nederlandse middellangeafstandsloper tegen Britse wereldtoppers als Sebastian Coe, Steve Ovett en Steve Cram. „Zij hadden een rivaliteit die je nu ook ziet tussen Ingebritsen en Kerr. Dat maakt de strijd interessanter en zorgt voor meer aandacht voor de discipline.”

Stefan Nillessen (links) is, naast Niels Laros, een van de twee Nederlanders in de olympische finale op de 1.500 meter.
Foto Jewel Samad/AFP

De twee kemphanen zouden iets meer respect voor elkaar mogen tonen, vindt het Nederlandse talent Laros. Maar ook hij ziet dat het effect heeft. „Het is goed dat er meer aandacht is voor de 1.500 meter. Met praten houd ik me niet zoveel bezig, ik hoop vooral dat ik kan laten zien dat ik bij de top hoor.”

Het is hem in elk geval gelukt de olympische finale te bereiken, maar daarin wordt het niet eenvoudig. Naast Kerr en Ingebritsen doet ook de Amerikaan Yared Nuguse mee – hij verbeterde vorig jaar het nationale record op zowel de 1.500 meter als de mijl – én de Keniaan Timothy Cheruiyot, wereldkampioen in 2019 en winnaar van olympisch zilver in Tokio. Waar de sprintnummers worden gedomineerd door atleten uit de VS en het Caraïbisch gebied, en de lange afstanden door Afrikaanse lopers, komen op de 1.500 meter uitdagers van verschillende continenten samen.

Toch zal alles in Parijs draaien om het duel tussen Ingebritsen en Kerr. Dat wordt nóg specialer omdat de twee elkaar tot nu toe grotendeels ontliepen, tot de loting in het olympisch toernooi ze aan elkaar koppelde in de halve finale op de 1.500 meter. De enige keer dat Ingebritsen en Kerr elkaar dit seizoen troffen, was bij een wedstrijd over de traditionele mijl in mei, in het Amerikaanse Eugene, waaraan ook ook Nuguse en Wightman deelnamen. Reden genoeg voor de organisatie om de wedstrijd aan te kondigen als ‘The Mile of the Century’.

Ingebritsen en Kerr maakten de hooggespannen verwachtingen waar. Na een ongewoon vroege versnelling van de Brit zette de Noor de achtervolging in, samen vlogen ze over het laatste rechte eind op de finish af. Kerr won in een nieuw nationaal record (3.45,34), de beelden van de race gingen de wereld over. „Uiteindelijk zijn we artiesten en moeten we ervoor zorgen dat er over onze prestaties gesproken wordt”, zei Kerr na afloop. „Ik denk dat we daarvoor in een fantastisch tijdperk zitten.”


‘Wat hebben we aan medailles als we weten dat jonge vrouwen niet veilig zijn’

Als de Indiase worstelaar Vinesh Phogat zich deze dinsdag voor het olympische worsteltoernooi meldt, heeft ze een veelbewogen sportjaar achter de rug door een knieblessure en een operatie. Ze miste belangrijke kwalificatiewedstrijden, en moest zich uiteindelijk op een andere gewichtsklasse richten: tot 50 kilogram, in plaats van 53. Maar de zwaarste strijd die de 29-jarige Phogat voerde, was een politieke.

Phogat is een nationale held, telg uit een bekende worstelfamilie en de eerste Indiase die goud won op de Commonwealth Games en de Asian Games. Worstelen is van oudsher een belangrijke sport in India, Phogat behoort tot de talenten die de traditie ook voor vrouwen toegankelijk maakten.

Maar in januari 2023 trad zij naar buiten met beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen Indiase worstelfederatie WFI. Met onder anderen de eerste olympische worstelkampioene Sakshi Malik en nicht Sangeeta Phogat protesteerde ze tegen WFI-directeur Brij Bhushan Sharan Singh. In twaalf jaar als baas van de federatie, betastte en stalkte hij worsteltalenten. Hij intimideerde vrouwen en eiste „seksuele gunsten” in ruil voor „hulp”. Indiase worstelaars zouden angstig en getraumatiseerd zijn.

Singh ontkent – waarop een nationale rel ontstaat. Singh is niet alleen sportbestuurder, maar ook nationaal parlementslid van de BJP, de regeringspartij van premier Narendra Modi. Dankzij die positie zou hij met zijn gedrag wegkomen. De publieke beschuldigingen van de worstelaars worden dagenlang genegeerd. Uiteindelijk wordt een overheidsonderzoek ingesteld naar Singh. Dat roept vragen op, want zijn vervanger is een bevriende BJP-politicus. De commissie rondt in april het onderzoek af, maar het wordt niet openbaargemaakt. Sakshi Malik zet een punt achter haar sportcarrière.

Het grensoverschrijdende gedrag waar de Indiase vrouwen naar eigen zeggen mee te maken kregen, is tijdens de Spelen in Parijs door mensenrechtenorganisaties aangegrepen om op internationaal niveau te waarschuwen voor de veiligheid van sporters. Uit een rapport dat de internationale ngo Sport & Rights Alliance onlangs publiceerde, blijkt hoe verreikend het wangedrag was. Singh benaderde gevestigde namen maar ook jonge talenten, tijdens trainingskampen, hij sommeerde ze naar zijn WFI-kantoor te komen of bezocht hun hotelkamers tijdens wedstrijden. Meerdere slachtoffers vertelden aan SRA dat zij door zijn gedrag slecht presteerden, wat hen dan op seksuele chantage kwam te staan.

„Zaken als deze gaan over macht. Sporters kunnen heel kwetsbaar zijn binnen de organisatorische structuren van hun sport”, zegt auteur van het rapport Payoshni Mitra aan de telefoon. De oud-badmintonster zet zich via onder meer haar eigen organisatie Humans of Sport in voor sociale kwesties in de sportwereld. „Er wordt van sporters verwacht dat zij gehoorzamen aan trainers of officials. Er heerst soms een extreme hiërarchie, dat maakt het moeilijk om naar buiten te treden over misbruik.” In de Indiase WFI-rel had de dircteur ook nog macht buiten de sport – bijvoorbeeld over de politie van New Delhi.

Sit-in

Vier maanden nadat Vinesh Phogat met haar beschuldigingen kwam, hervatten de vrouwen hun demonstraties, uit onvrede over de voortgang. Supporters en enkele coaches sluiten aan bij hun sit-in op Jantar Mantar, een bekende protestlocatie in New Delhi.. Er liggen worstelmatten op het asfalt, onder een geïmproviseerd tentdak.

Hoe langer de worstelaars hun protest volhouden, hoe meer er wordt gespeculeerd over hun vorm. Ze slapen slecht, kunnen niet trainen. „De media speculeren waarom we ons niet op wedstrijden richten. Natuurlijk willen we op de mat staan. Maar wat hebben we aan medailles als we weten dat jonge vrouwen niet veilig zijn”, zegt Vinesh Phogat, met nicht Sangeeta naast zich. Die vertelt dat het steekt dat na publieke vieringen van hun sportprestaties, er geen publieke steun is voor deze „beproeving”. „Als er al niet naar óns wordt geluisterd, hoe vergaat het jongere sporters dan? We willen dat het beter wordt voor de volgende generatie.”

Kort na het bezoek van NRC loopt het op Jantar Mantar uit de hand. Als supporters matrassen aanslepen voor de nacht, grijpt de politie hard in. De familie Phogat, Malik en anderen worden door agenten tegen het asfalt gesmakt en opgepakt. Woedend dreigen de vrouwen hun medailles in de heilige rivier de Ganges te gooien – het belangrijkste wat ze in naam van India wonnen.

Zo ver komt het uiteindelijk niet, als oppositiepartijen ingrijpen. De worstelaars staken hun protest half juni 2023, als blijkt dat een rechtsgang mogelijk is. Er komen aanklachten tegen Singh vanwege stalking en seksuele intimidatie; de rechtszaak loopt nog.

Vinesh Phogat pakt haar trainingsregime weer op, ondanks bedreigingen en bespottingen. Ze kwam al twee keer uit op de Olympische Spelen: in Rio (2016) werd ze tiende, in Tokio negende. De Parijse organisatie noemt haar op de website „een van India’s beste worstelaars”. Voorafgaand aan het olympische programma wil ze niet spreken over het afgelopen jaar.

IOC-hotline

De Spelen in Parijs zouden volgens het IOC de meest gendergelijke zijn. Daarom is het volgens de mensenrechtenorganisaties des te belangrijker dat er goede procedures zijn om de sociale veiligheid te waarborgen.

Uit het rapport van de internationale ngo Sport & Rights Alliance blijkt hoe weinig steun de demonstrerende worstelaars kregen. Ook niet van het IOC of de mondiale worstelfederatie – op een algemene verklaring na.

„Er is een IOC-hotline waar sporters zich kunnen melden, maar die werkt niet naar behoren”, stelt atletenrechtenactivist Mitra. De voertaal is Engels en er is onvoldoende kennis over trauma. Bovendien is het meldpunt alleen open tijdens de Spelen. „Het IOC stelt verantwoordelijk te zijn voor de olympische gedachte, dat gaat niet alleen om medaillewinnaars of kampioenen.”

Het is volgens Mitra ook problematisch dat de huidige lijn klachten terugverwijst naar de ‘eigen’ nationale bond. „Maar als je binnen die bond machtsmisbruik ervaart, of van de directeur, zoals Phogat en de anderen, helpt dat niet. Niet in alle landen is er adequate wetgeving. Er moet een onafhankelijk mechanisme komen.”

In een videoverklaring hekelt Vinesh Phogat de reactie van omstanders, journalisten en publiek in India, die de beschuldigingen van de worstelaars ‘licht’ vonden. „De Indiase maatschappij normaliseert misbruik en intimidatie, dat wordt pas serieus genomen als het ‘gruwelijk’ is. Maar het is net als een worstelwedstrijd: of je nu met één punt verliest of met tien, je verliest.” Mitra: „We moeten luisteren naar de sporters. Als zij zich niet goed voelen bij bepaalde zaken – vastgegrepen worden voor een selfie, betastingen onder het mom van een ademhalingsoefening – moeten we dat als machtsmisbruik beschouwen. We mogen dergelijk bedrag niet bagatelliseren.”

De noodzaak om lering te trekken uit de Indiase WFI-zaak is groot. Niet alleen voor het IOC, maar ook voor India, dat de Spelen in 2036 wil organiseren.


De ervaren ruin met glamour of de hengst in de ‘prime’ van zijn leven? Springruiter Harrie Smolders moest kiezen met welk paard hij naar de Spelen ging

Springruiter Harrie Smolders had een champagnedouche achter de rug toen hij vorig jaar april concludeerde: „Monaco is echt op weg om het beste paard uit mijn carrière te worden.” Samen hadden ze die zondag zilver gewonnen bij de wereldbekerfinale in Omaha, achter de Zweed Henrick von Eckermann, waarna bij de huldiging de champagne werd ontkurkt.

Het was een van vele successen van Smolders en Monaco in 2023. Op indrukwekkende locaties vaak: de top van het springen, met twee commerciële circuits, kent geen gebrek aan glamour. Ze werden derde bij de grand prix van Londen, midden in het chique Chelsea. Tweede bij de door modehuis Hermès gesponsorde grand prix in het Grand Palais in Parijs. En de meest lucratieve van het jaar: tweede in de haven van Monte Carlo, met peperdure hoogbouw aan de ene kant en dobberende jachten aan de andere (prijzengeld: 300.000 euro).

Ook Monaco zelf is glamour niet vreemd. Hij is eigendom van Jennifer Gates Nassar, de dochter van Microsoft-oprichter Bill Gates. Smolders rijdt hem sinds Gates Nassar zich in 2019 stortte op haar opleiding medicijnen.

Mr. Consistency noemt Smolders Monaco. De vijftienjarige donkerbruine ruin weet precies wanneer het er echt om draait, zegt hij.

Toch verschijnt Smolders op wedstrijden van het hoogste niveau steeds vaker met een ander paard aan de start. Ook donkerbruin, maar een hengst, twaalf jaar oud, met een klein wit sterretje tussen zijn ogen: Uricas vd Kattevennen.

In maart dit jaar rijden Smolders en Uricas voor eigen publiek, bij Indoor Brabant. Die avond trekt Willem Greve de meeste aandacht: hij blijft op spectaculaire wijze Von Eckermann net voor, gooit daarna in extase zijn cap de tribune op. Maar Smolders en Uricas doen het ook heel goed, ze worden derde. Uricas is in „supervorm”, zegt Smolders na afloop. Smolders heeft hem de tijd gegeven zich te ontwikkelen, om „volwassener” te worden. Nu zit de hengst „in de prime van zijn leven”.

Monaco heeft dan weer heel veel ervaring op het hoogste niveau. „En hij is heel geslepen.”

Twee paarden die allebei de absolute top hebben bereikt: hoe zijn ze daar gekomen? En wie van de twee mag mee naar Versailles, waar deze maandag de strijd om individueel olympisch springgoud losbarst?

Andere eigenaren

Net over de grens, aan een rustig weggetje met veel agrarische bedrijven, staan Uricas en Monaco in een stallencomplex. Ook al staan ze samen op stal, de twee paarden hebben allebei hun eigen ‘personeel’.

De paardensport is een web van zakelijke overeenkomsten en ruiters zijn zelden eigenaar van de paarden die ze rijden, en voor Smolders geldt dat net zo. Uricas is eigendom van Spronken Group, opgericht door de inmiddels overleden Belgische paardenhandelaar Leon Spronken. En Monaco dus van Gates Nassar, en haar Evergates Stables, dat zijn eigen mensen in dienst heeft.

Wedstrijden zijn bijna altijd in het weekend, doordeweeks springen de paarden eigenlijk bijna niet, zegt Josefin Göransson, die aan het hoofd staat van de stal van Smolders. In de ochtend maken ze vaak bosritten met de paarden, ’s middags is het veelal dressuur. „Om te zorgen dat alle knopjes werken”, zegt Göransson. De paarden gaan ook veel naar buiten. „Het is belangrijk dat ze gras kunnen eten.”

Smolders (44) groeide op in het Brabantse Lage Mierde, als zoon van een varkenshouder die voor de lol ook pony’s fokte, en werkte zich op in de springwereld. In 2017 werd hij voor het eerst verkozen tot ruiter van het jaar in Nederland (en in 2023 opnieuw).

Als je goed genoeg bent als ruiter of amazone, dan krijg je ook van alle kanten goede paarden aangeboden. En zo ging dat ook met Monaco en Uricas. Monaco was toen zeven, Uricas negen.

Uricas Uricas is eigendom van de Belgische Spronken Group.
Foto Chris Keulen

Maar daarvoor hadden ze al een hele weg afgelegd. Allebei werden ze geboren in de buurt van Hamburg, net iets meer dan honderd kilometer bij elkaar vandaan, in de staat Sleeswijk-Holstein. Het ras waartoe ze behoren, Holsteiners, werd naar die regio genoemd.

Het is hier „the middle of nowhere”, zegt Hartwig Schoof, die de fokkerij runt waar Uricas vandaan komt. Het is een klein familiebedrijf, waar jaarlijks ongeveer tien tot vijftien veulens worden geboren.

Het allerbelangrijkste bij het fokken van een goed veulen, zegt Schoof, is een goede stamboom van beide kanten. „Fokken is altijd een beetje geluk hebben, maar je kunt veel meer zekerheid inbouwen als je door de generaties heen steeds weer kwaliteit terugziet.” Dat maakt ook dat fokkers vaak dezelfde keuzes maken. „Er zijn honderden hengsten, maar uiteindelijk zijn het er zo’n twintig die we vooral gebruiken.”

Uricas is het product van hengst Uriko, die 1,50 meter hoog heeft gesprongen. (Zelf wordt Uricas trouwens ook al een paar jaar als dekhengst ingezet.)

Zijn moeder is de merrie T-Cassina, de enige dochter van het succesvolle springpaard Chika’s Way en kleindochter van de befaamde Wodka II, die uitzonderlijk veel goede sportpaarden heeft voortgebracht. „Iedereen kent Wodka” zegt Schoof. „Ze is echt een grande dame.”

Toch is succes ook met een goede bloedlijn nooit gegarandeerd, zegt Schoof. Daarbij is er nog een groot verschil tussen een goed paard en een écht toppaard. „Bij een veulen zie je of het goed beweegt, of het er goed uitziet. Maar of het uitgroeit tot een paard zoals Uricas dat nu is … dat weet je pas jaren later.” Daarbij, zegt Schoof, heeft Uricas veel geluk gehad dat hij op het goede moment bij de juiste mensen terecht is gekomen. „Mensen die hem niet hebben gepusht.”

De bekende Belgische handelaar Spronken ziet iets in het veulen Uricas. Hij kocht hem, voor hoeveel geld wil Schoof niet zeggen, en zette hem op zijn bedrijf Kattevennen Stables (en voegde vd Kattevennen toe aan Uricas’ naam). Als Spronken in 2019 plotseling overlijdt, erft zijn neef het bedrijf met 154 sportpaarden. Hij biedt Uricas op negenjarige leeftijd aan Smolders aan. „Ik was wel gecharmeerd”, zegt Smolders terugkijkend. „Van zijn atletische lichaam, galop, techniek.”

Maar ook al was Uricas toen alweer een aantal jaar ouder, nog steeds was niet te zeggen of het de absolute top kon halen. „Tuurlijk is dat een paard met talent, maar of hij echt uit het juiste hout gesneden is, dat weet je dan niet.”

Hij kan zich nog goed herinneren dat hij echt overtuigd raakte van Uricas, toen hij hem voor het eerst reed op gras als ondergrond. „Dus dat was nieuw voor hem. En er waren veel mensen. Het was echt een moeilijke setting. Veel paarden krijgen dan een beetje faalangst. Maar hij kwam binnen en hij groeide. Die entourage, daar werd hij beter van.” Dat is ontzettend belangrijk, zegt Smolders. „Dat geldt voor sportmensen ook. Je kunt zoveel talent hebben, maar op het moment dat je een stadion met negentigduizend mensen binnenkomt en je zit alleen maar om je heen te kijken, dan werkt het niet.”

Smolders zag Monaco voor het eerst in Italië, waar hij bij een handelaar op stal stond. Hij vond het een „interessant” paard. „Ik voelde iets speciaals. Zijn dynamiek stond me wel aan.” Maar ook bij Monaco was toen nog lang niet duidelijk dat hij zou uitgroeien tot wereldtop. „Hij stond niet bekend als een ontzettend goed paard of zo. De Italiaanse ruiter die hem toen reed, zei tegen me: „We thought good, but not very good.”

Smolders deed het rustig aan met Monaco: hij startte met hem op een lager niveau dan hij gewend was. Langzamerhand raakte hij steeds meer onder de indruk van zijn kunnen. En de buitenwereld ook. Smolders: „Ik voelde aan alles: dat paard gaat op korte termijn verkocht worden en ik zou dat niet graag hebben.”

In die tijd gaf hij les aan Jennifer Gates Nassar, die na haar studie aan Stanford een tijdlang fulltime springamazone was. Ze hadden elkaar leren kennen op concoursen in de Verenigde Staten. Hij raadde Gates Nassar aan het paard voor zichzelf te kopen. Dat deed ze. Een tijdlang reed ze met Monaco, onder meer wereldbekerwedstrijden. „En toen ze terug naar school ging, had ik het geluk dat ik hem weer kon rijden.”

Het is een luxe om een vrouw als Gates Nassar als partner te hebben, zegt Smolders. Het adagium in de paardenwereld is weliswaar dat succes niet te koop is – menig succesvol sportpaard haalt na een verkoop niet het oude niveau – maar het wordt wel degelijk geprobeerd. En voor sommige uitzonderlijke paarden worden miljoenen geboden.

Je hebt iemand nodig die ‘nee’ kan zeggen tegen een hoog bod, aldus Smolders. „Want anders wordt dat paard dus toch verkocht en sta ik weer met lege handen.”

Vrienden bij de show

Uricas en Monaco zijn twee heel verschillende paarden. Monaco staat altijd met zijn neus vooraan en schooiert graag naar een traktatie, zoals een stukje banaan, zegt Yvonne Neu Jönsson, die als groom met Monaco meereist naar toernooien over de hele wereld. „Hij heeft meer vrienden bij de show dan wie dan ook.” Het is een lief paard, zegt ze, maar hij is ook alert, kan een beetje pittig zijn. Hij heeft „veel bloed”, in paardenjargon.

Uricas is wat minder extravert, wat rustiger. Smolders: „Hij past zich ook aan aan wie er op zijn rug zit. Als ik mijn zoontje erop zet, is het net een manegepaard.” Of hij zijn zoon weleens op Monaco heeft gezet? „Dat heb ik nog nooit gedaan, nee.”

Een ochtendwandeling van Uricas.
Foto Chris Keulen

Ze hebben ook in de ring een andere uitstraling. Neu Jönsson: „Monaco is heel efficiënt. Harrie zegt altijd: Monaco zou je niet kopen bij het losrijden. Hij springt dan een beetje nonchalant.” Een getraind oog zou nog steeds zijn kwaliteiten zien, denkt ze, maar voor een leek valt Uricas meer op. „Hij is een hengst, hij maakt zichzelf groot en mooi. En hij springt heel elegant.”

Pas in juni, bij het CHIO in het Rotterdamse Kralingse Bos, lijkt de definitieve keuze op Uricas te vallen. Smolders neemt zijn beide paarden mee: de een zou de landenwedstrijd springen, de ander de grand prix. Maar in overleg met bondscoach Jos Lansink kiest Smolders tweemaal voor Uricas, vertelt Smolders zondagmiddag, nadat hij derde is geworden bij de grand prix. Het paard zit „in de vorm van zijn leven”, zegt Smolders. „Hij kwam zo energiek de ring in. Je zag het ook in de ereronde. Hij was aan het spelen, was nog niet moe.”

Verleiding

In aanloop naar de Spelen sprong Smolders dit jaar minder dan normaal. Om er maar voor te zorgen dat ze topfit zijn in Parijs. In de paardenwereld is veel geld te verdienen, dus de verleiding is groot om op veel concoursen te starten. Maar zoals Lansink graag zegt: „je kunt niet op elke kermis dansen.”

Smolders heeft het ter harte genomen, aldus Lansink. „Harrie heeft echt alles opzij gezet om goed te kunnen presteren deze Olympische Spelen.”

Ook hier heeft hij weer mazzel met de eigenaren van zijn twee toppaarden, zegt Smolders. „Als zij zoveel mogelijk rendement willen halen, dan moet je andere keuzes maken.” De Spelen zijn voor de eer, niet voor het geld. „Maar ik heb gelukkig eigenaren die erg kampioenschapsgezind zijn. Die weten natuurlijk ook dat een olympische titel voor altijd in de boeken blijft.”

Smolders, die ook al deelnam in Rio (2016) en Tokio (2021) hoopt daar net zo goed op. Afgelopen vrijdag greep het Nederlandse team nét naast het brons. „Ik heb veel gewonnen in mijn leven, maar nog geen olympische medaille.”


De Noah Lyles-show is begonnen op de Olympische Spelen: de Amerikaanse sprinter wint de 100 meter

De lichten in het Stade de France in Saint-Denis gaan uit. Polsbandjes die elke toeschouwer bij het betreden van het stadion heeft gekregen, lichten op. De huis-dj draait de volumeknop open. Door het stadion galmt een stem. „Finale du 100 mètres hommes.

Aan de start staan stuk voor stuk grote namen op de sprint: de twee kleine, maar razend rappe Jamaicanen Seville Oblique en Kishane Thompson. De introverte mooiboy Marcell Jacobs uit Italië, de alleskunner Letsile Tebogo uit Botswana. De Zuid-Afrikaanse showman Akani Simbine. En natuurlijk de meedogenloze Amerikanen Kenneth Bednarek, Fred Kerley en Noah Lyles.

Als ze een voor een worden aangekondigd, voeren ze op weg naar het startblok hun eigen toneelstukje op. Thompson slaakt een oerkreet, Kerley legt een vinger op zijn lippen. Olympisch kampioen Jacobs zwaait vriendelijk naar het publiek.

Eentje doet het helemaal anders. Alsof de wedstrijd al begonnen is, sprint Lyles de catacomben uit. Hij springt, zijn benen trekt hij hoog genoeg de lucht in om over een horde te kunnen springen. In zijn haar zitten witte kralen, om zijn nek glinstert een ketting. Als het publiek juicht, schreeuwt hij terug. Alsof hij de energie in het stadion wil vastpakken.

‘Bolt-triple’

De 27-jarige Amerikaan is met grote doelen naar Frankrijk gekomen. Net als de Jamaicaan Usain Bolt, de laatste superster van de atletiek, wil hij de 100 meter, 200 meter en 4×100 meter estafette winnen. Lyles wil zelfs nog meer dan dat: ook op de 4×400 meter wil hij kampioen worden, wat hem een historische goudoogst voor een mannelijke atleet zou opleveren.

De kans daarop is reëel: vorig jaar voltooide Lyles de ‘Bolt-triple’ bij de wereldkampioenschappen in Boedapest. Terwijl de aandacht uitging naar het verwachte duel tussen Jacobs en toenmalig wereldkampioen Kerley, kroonde Lyles zich tot de nieuwe koning van de atletiek. De Amerikanen wonnen ook de 4×400 meter in Hongarije, maar daar deed Lyles toen nog niet aan mee.

In de tussentijd werkte hij aan zijn profiel buiten de baan. Hij heeft sponsordeals met Adidas, Visa en Omega, komt in catwalkwaardige outfits naar zijn wedstrijden toe, brengt zijn eigen rapmuziek uit en is niet bang om iets geks te zeggen of te doen.

Over de NBA, die de winnaars van de jaarlijkse Noord-Amerikaanse basketbalcompetitie ‘wereldkampioenen’ noemt, zei hij vorig jaar: „Wereldkampioen van wat? De Verenigde Staten?” Tijdens de Amerikaanse kwalificatiewedstrijden voor de Spelen trok hij bij elke start een zeldzame kaart van het spel dat is gebaseerd op de Japanse mangastripserie Yu-Gi-Oh! tevoorschijn. En op de boot tijdens de olympische openingsceremonie op de Seine noemde hij zichzelf in de camera „de snelste man ter wereld”, ook al staan de wereldrecords op de 100 en 200 meter nog op naam van Bolt en was de Jamaicaan Kishane Thompson dit seizoen al sneller geweest dan Lyles.

Met zijn Amerikaanse bravoure heeft Lyles de atletiek verdeeld. De sport kan wel een nieuwe grote ster gebruiken. Hij is een van de hoofdpersonen in de Netflixserie Sprint, waarvan hij en de atletiekwereld hopen dat het hetzelfde effect heeft als Drive to Survive voor de Formule 1. Maar moet dat nou op deze manier?

Antidepressiva

Op zijn claim de snelste ter wereld te zijn, kwam kritiek omdat men vond dat die titel hem niet toebehoorde. Professionele basketballers vonden hem een idioot. Collega-sprinters stoorden zich aan de hoofdrol die hij zich aanmat in de Netflixserie. En toen hij zaterdag een matige tijd (10,04) liep in de voorrondes, begonnen fans zich af te vragen of hij al die grote praatjes wel kon waarmaken.

Lyles trekt zich er weinig van aan. Het is niet alsof het hem allemaal aan is komen waaien. Als kind had hij last van zware astma, ADHD en dyslexie. Op school werd hij gepest. In sport vond hij een uitlaatklep, met zijn astma leerde hij omgaan. En samen met zijn broertje Josephus, ook een begenadigd sprinter, besloot hij dat ze naar de Spelen wilden nadat ze in 2012 de openingsceremonie hadden gezien.

Maar de Spelen in Tokio, in 2021 liepen voor Lyles uit op een sof. Hij was toen al regerend wereldkampioen op de 200 meter en ging als topfavoriet naar Japan. Maar de extravagante sprinter miste het publiek in het door coronamaatregelen leeggehouden atletiekstadion. Toen hij met brons in de mixed zone stond, vertelde hij de aanwezige pers over zijn mentale problemen. Al eerder had hij op Twitter geschreven dat hij aan de antidepressiva zat.

Met de hulp van zijn psycholoog wist Lyles op te krabbelen. In 2022 liep hij het 26 jaar oude Amerikaans record op de 200 meter van Michael Johnson uit de boeken. Vorig jaar volgden zijn grote successen in Boedapest. En toen was het aftellen naar Parijs.

De finish van Kishane Thompson ( zilver, tweede van rechts) en Fred Kerley (brons, rechts).
Foto Ashley Landis/AP

Fotofinish

In de halve finale zondag gaat het al een stuk beter dan in de series. Lyles duikt onder de tien seconden met 9,83, maar hij finisht wel als tweede achter de Jamaicaan Seville. Op de perstribune begint dan het debat: kan Lyles niet beter of bewaart hij het beste voor laatst?

Als de ellenlange openingsshow voor de finale van het koningsnummer van de atletiek voorbij is, heeft Lyles een slechte start. Hij heeft het geluk dat niemand echt goed weg is. Dertig meter verder heeft hij al de hoogste snelheid van alle mannen, ruim 40 kilometer per uur. Maar dit zijn allemaal topsprinters die in staat zijn de energie in hun spieren optimaal in voorwaartse kracht om te zetten. Niemand weet zich los te maken van de rest. Op de finish zijn de verschillen niet met het blote oog te zien.

‘PHOTO’ staat er in reuzenletters op het scorebord. Is het Thompson, Kerley of toch Simbine die wint? Daar verschijnt de eerste naam op het scherm: Noah Lyles – 9,79. De Amerikaan is 0,005 seconde eerder over de streep gekomen dan de Jamaicaan Thompson, die op zijn beurt maar 0,02 seconde voorsprong heeft op Kerley. Het scheelt allemaal niks: tussen de eerste en de laatste zit 0,12 seconde.

Er is echter één man de snelste. Lyles rukt de sticker van zijn buik. Erop staan zijn startnummer en achternaam. Hij houdt hem in de lucht en begint dan aan zijn ererondje. De Noah Lyles-show is begonnen.


Mathieu van der Poel berust in de olympische dubbelslag van Remco Evenepoel: ‘Het is zijn verdienste dat hij hier wint’

Van het Louvre naar de Eiffeltoren is nog best een eindje. Toch lijkt de Belg Remco Evenepoel zijn hand al in de lucht te steken om zijn aanstaande overwinning in de olympische wegrace te vieren. Geef hem eens ongelijk: zijn voorsprong is meer dan een minuut, dat gaan zijn achtervolgers in de laatste paar kilometers niet meer goedmaken.

Maar dan stapt Evenepoel af. Zijn arm ging niet de lucht in als zegegebaar, maar als noodkreet. Lekke band. Hij schreeuwt het uit naar de Belgische volgwagen. Waar blijft zijn reservefiets? Er volgen voor zijn gevoel lange, lange seconden, maar dan verschijnt de mecanicien en kan Evenepoel zijn weg vervolgen. Even later rijdt hij, met de Eiffeltoren op de achtergrond, als winnaar over de streep.

De manier waarop Evenepoel olympisch kampioen wielrennen werd, had wel iets weg van de manier waarop Mathieu van der Poel vorig jaar in Glasgow de wereltitel won. Ook hij reed in gewonnen positie, ook hem overkwam iets. Van der Poel viel met nog zestien kilometer te gaan, maar kon zijn weg – ondanks een kapotte schoen – vervolgen en werd wereldkampioen.

Van der Poel heeft vaak gezegd dat hij niet van de lijstjes is, maar hij maakt heel bewust zijn koerskeuzes. Na zijn zege in Glasgow zei Van der Poel dat hij die kon afvinken. „Mijn carrière is al bijna compleet.” Een van de zeges die nog ontbrak, was die in de olympische wegrace. Profrenners zijn sinds 1996 welkom op de Spelen en een gouden medaille heeft het laatste decennium hetzelfde aanzien gekregen als een klassiekerzege of de regenboogtrui.

Korte kasseienklim

Ook Van der Poel maakte deze wedstrijd dit jaar tot een van de grootste doelen. Hij liet er zelfs zijn geliefde mountainbikefiets voor staan. Met pijn in zijn buik had hij naar de wedstrijd van afgelopen maandag gekeken, waar de Brit Tom Pidcock opnieuw olympisch kampioen werd. Van der Poel gaf aan bij de Spelen van Los Angeles in 2028 graag weer aan de discipline mee te doen, maar nu was de kans op olympisch succes op de weg te groot om te laten liggen.

Want de kasseienklim richting de Sacré Coeur lonkte. Een kilometer – à 6,5 procent, op kleine, Franse steentjes in de Parijse kunstenaarswijk Montmartre – die in de beslissende fase van de wedstrijd drie keer overwonnen moest worden, als een heuvel in de finale van de Ronde van Vlaanderen, de koers die Van der Poel al drie keer won. „Die moet me wel liggen”, zei hij vooraf. Van der Poel verkoos rust boven de verkenning van het klimmetje. „Er zijn genoeg filmpjes en we komen er meerdere keren langs.”

Zowel Van der Poel als bondscoach Koos Moerenhout waarschuwde van tevoren voor „een ongecontroleerde koers”, met een vroege vlucht die niet meer terug te halen zou zijn. Omdat de deelnemende landen maximaal vier renners mochten opstellen en er zonder oortjes gekoerst werd, zou zo’n prille ontsnapping wel eens succesvol kunnen zijn. „Je moet voorkomen dat je in een verdedigende positie terechtkomt”, zei Moerenhout.

Moulin Rouge

Dat lukt zaterdag. Er ontsnapt weliswaar een groepje renners, maar zonder grote namen. Onder anderen een renner uit Mauritius en een uit Oeganda rijden een groot deel van de dag in beeld, zonder kans op succes. Erachter duurt het lang voordat de wedstrijd, over 273 kilometer, enigszins tot leven komt.

Als het peloton begint aan de eerste passage van de klim in Montmartre, is er nog geen beslissende demarrage geweest. Dat maakt de toeschouwers, die rijen dik langs de dranghekken staan, niets uit. De renners passeren de Moulin Rouge door een orkaan van geluid. De smalle straatjes forceren het peloton op een lint.

Van der Poel zit goed voorin en ziet zijn kans schoon. Hij poeft weg. Wout van Aert, kopman bij de Belgen naast Remco Evenepoel, pareert. Het publiek brult het uit. Samen sturen de twee kemphanen langs de Sacré Coeur. Het blijkt een eerste speldenprik, het peloton weet terug te komen.

Dan spelen de Belgen hun tweede troef uit: met iets minder dan veertig kilometer te gaan, demarreert Evenepoel. Een reactie blijft uit en dat is levensgevaarlijk bij de renner die vorig weekend olympisch kampioen tijdrijden werd en er een handje van heeft wedstrijden na lange solo’s te winnen. Evenepoel komt in no-time bij een eerste groepje vluchters, die alleen maar kunnen volgen. Voor hem rijdt alleen nog de Ier Ben Healy, maar ook dat is een kwestie van tijd. Op 33 kilometer van de finish rijdt Evenepoel aan kop van de wedstrijd.

Van der Poel probeert het nog een keer, op de tweede beklimming in Montmartre. Het zijn machtige pedaalslagen, bijna niemand kan hem volgen, alleen Van Aert weer. Met de Belg naar de finish rijden, is hem de zege op een presenteerblaadje overhandigen, weet Van der Poel. De Nederlander zit klem.

Mathieu van der Poel werd uiteindelijk twaalfde.
Foto Robin van Lonkhuijsen/ ANP

‘Een heel goed moment’

Intussen rijdt Evenepoel de ene medevluchter na de andere los. De laatste die moet passen, is de Fransman Valentin Madouas. En nadat hij een nieuwe fiets heeft gekregen, met nog altijd meer dan genoeg voorsprong, kan de 24-jarige Belg ruim voor de finish juichen, dit keer voor het echie. Op de finishlijn, waar vorige week Zinedine Zidane het olympisch vuur aan Rafael Nadal overdroeg, staat Evenepoel stil naast zijn fiets en spreidt hij zijn armen. Nooit won een mannelijke renner bij één Spelen de tijdrit en de wegwedstrijd.

Van der Poel eindigt als twaalfde. „Remco koos een heel goed moment, toen iedereen op de limiet zat. Misschien zat ik iets te ver van hem, maar het is zijn verdienste dat hij hier wint”, zegt hij na afloop. Na zijn eerste demarrage op de klim richting de Sacré Coeur dacht Van der Poel dat de winnende groep gevormd was. Toen de boel toch weer samenkwam, kon hij niks meer aan de aanval van Evenepoel doen, zegt hij.

Achter hem vieren de Fransen intussen een feestje. Madouas wint zilver en zijn landgenoot Christophe Laporte brons, weer twee medailles erbij voor het zo goed presterende gastland. De grote verliezer van de dag glimlacht berustend. Van der Poel heeft vrede met de uitslag. „Het is jammer, maar dat is koers. En anderzijds: morgen is het gewoon weer een nieuwe dag.”