De zucht om almaar meer geld uit het topvoetbal te persen, wekt in heel Europa woede van fans én spelers

Fanatieke supportersgroepen van Liverpool FC en West Ham United troffen elkaar woensdagavond, een uur voor de aftrap van een onderling duel in de Carabao Cup, bij de ingang van Anfield. Niet om te knokken, maar om samen te protesteren tegen de in hun ogen absurd hoge prijzen die ‘hun’ clubs vragen voor wedstrijdtickets en seizoenskaarten. „Stop exploiting loyalty”, scandeerden ze. Ofwel: maak geen misbruik van clubliefde.

Ongenoegen over dure kaartjes is van alle tijden. In 1996 waarschuwde Liverpoolicoon Kenny Dalglish al dat topvoetbal voor de Engelse arbeidersklasse onbetaalbaar werd. „De prijzen zijn te hoog, zeker voor een gezin dat wil gaan”, schreef hij. „Alle clubs moeten hun commerciële kant hebben, maar er moet ook een plek zijn voor gewone supporters.”

Sindsdien is er veel veranderd. Stadions zijn groter en moderner geworden, de Premier League is uitgegroeid tot de sterkste én rijkste competitie ter wereld en spelers verdienen gemiddeld bijna veertig keer meer dan toen de Engelse topcompetitie werd opgericht (in 1992). Een deel van die ontwikkeling komt voor rekening van de fans. Dertig jaar geleden kon je voor omgerekend zo’n vijf euro een competitiewedstrijd van Liverpool FC bijwonen, schrijft het Engelse supporterscollectief (FSA), tegenwoordig kost datzelfde kaartje bijna vijftig euro.

De sport staat op een kruispunt

Ronan Evain
directeur Football Supporters Europe

Onvrede sluimert dus al veel langer, maar het zijn de meest recente prijsstijgingen die de Engelse fangroepen van vrijwel alle Premier League-clubs op de barricaden hebben gebracht. De toename is dit seizoen gemiddeld 7 procent, berekende de FSA. Bij een laagvlieger als Nottingham Forest lagen de percentages nog vele malen hoger.

Tegelijkertijd hebben sommige clubs kortingen voor kinderen en gehandicapten flink versoberd. Commerciële groei is immers „van vitaal belang” voor de gezondheid en concurrentiekracht van de club, verklaarde de voorzitter van een Premier League-club de prijsstijgingen tegenover de BBC.

Zucht naar méér inkomsten

Om te overleven in de top van de voetbalpiramide hebben clubs ieder seizoen méér inkomsten nodig. Alleen zo kunnen ze structureel concurreren in een markt met almaar groeiende loonkosten en transfersommen. Daarbij komt dat veel Europese clubs de voorbije jaren in handen zijn gekomen van Amerikaanse investeringsmaatschappijen, gericht op financieel rendement. Prijsverhogingen voor wedstrijdkaartjes liggen dan voor de hand.

Zeker in Engeland, waar Premier League-wedstrijden meestal zijn uitverkocht, mede dankzij de internationale aantrekkingskracht van de competitie. Voetballiefhebbers van over de hele wereld vliegen naar Manchester, Liverpool en Londen om Erling Haaland, Mohamed Salah of Martin Ødegaard te zien spelen.

Lees ook

In drie seizoenen slechts 36 rustdagen: hoe het topvoetbal steeds meer in de knel raakt

Jude Bellingham van Real Madrid (midden) bij de training aan de vooravond van de wedstrijd tegen VFB Stuttgart in de Champions League, die in Madrid wordt gespeeld.

Grote vraag is hoe ver Premier League-clubs daarin kunnen gaan, gelet op de felle protesten van Engelse supporters én op wat in andere landen en competities speelt. De start van de Champions League, die volgens het nieuwe format méér en hoogwaardigere wedstrijden garandeert, suggereert dat er grenzen zitten aan wat je van fans kunt vragen.

Want ook de ticketprijzen in het belangrijkste Europese clubtoernooi zijn de laatste jaren flink gestegen. AC Milan (eigendom van het Amerikaanse RedBird Capital Partners) tegen Liverpool (van de Amerikaanse Fenway Sports Group), precies het type topwedstrijd dat organisator UEFA vaker wil, was vorige week met 60.000 toeschouwers niet uitverkocht. Te duur.

San Siro zat drie dagen eerder tegen Venezia – voor dat competitieduel waren de kaartjes tientallen euro’s goedkoper – wél vol met ruim 71.000 toeschouwers. Ook Feyenoord-fans klaagden op sociale media over de prijzen voor passe-partouts: voor vier Champions League-duels liepen de prijzen in meerdere vakken op richting de 400 euro, in een enkel vak naar 427 euro.

Aantal duels groeit

Het is het gevolg van het streven van clubs om steeds meer geld te persen uit het voetbal. Een streven dat ook leidend is bij competitie-organisatoren UEFA en FIFA. Tegelijkertijd zit er niet of nauwelijks nog groei in wat mediabedrijven willen betalen om voetbalwedstrijden uit te zenden. Dus wordt de oplossing gezocht in meer volume.

Door een ingrijpend nieuw format van de Champions League groeit het aantal duels vanaf dit seizoen van zes naar minimaal acht per club (en van 125 naar 189 voor het hele toernooi). De twee andere Europese clubcompetities (de Europa League en Conference League) krijgen door de andere opzet ook meer duels.

De totale opbrengst van de drie toernooien groeit van 3,5 naar 4,4 miljard euro, inkomsten die deels terugvloeien naar de clubs. Indrukwekkend, totdat je bedenkt dat het aantal wedstrijden met meer dan de helft toeneemt.

Het is bovendien aanzienlijk minder dan de 5 miljard euro die werd verwacht. „Die tv-deals vielen gewoon tegen”, zegt een bestuurder van een Nederlandse topclub tegen NRC.

Dat probleem speelt nog sterker bij het vermarkten van het WK voor clubs. Dit vernieuwde, uitgebreide toernooi (van 7 naar 32 clubs) wordt vanaf eind dit seizoen eens in de vier jaar georganiseerd door wereldvoetbalbond FIFA. Eliteclubs als Manchester City, Real Madrid en Bayern München zijn geplaatst, maar de FIFA is er negen maanden voor de start (15 juni) nog niet in geslaagd een tv-deal te sluiten, schreef The Athletic, de sporttak van The New York Times. De financiële verwachtingen van de FIFA verschillen enorm met wat tv-zenders en streamingplatforms bereid zijn te betalen.

Rodri liep zondag een zware knieblessure op in de wedstrijd Manchester City-Arsenal in het Etihad Stadion.
Foto Jason Cairnduff/Reuters

Dit duidt erop dat de eindeloze commercialisering van het topvoetbal tegen de grenzen aanloopt. Recentelijk protesteerden supporters van Bayern München tijdens een Champions League-wedstrijd met spandoeken tegen het drukke speelschema. „Te veel wedstrijden”, stond er op een. „Te veel belasting”, op een ander.

Tegelijkertijd laten met name topspelers zich steeds nadrukkelijker horen. Begin vorige week zei Rodri, middenvelder bij Manchester City en Spaans international: „Ik denk dat we dicht bij een staking zijn”. Uitgerekend hij liep afgelopen zondag een zware knieblessure op, hij lijkt de rest van het seizoen uitgeschakeld.

Clubs hebben tegenstrijdige belangen. Enerzijds moeten ze rekening houden met de gezondheid van hun spelers, anderzijds willen zij meer omzet genereren door meer wedstrijden te spelen. Al klinkt er in sommige bestuurskamers ook een ander geluid. „Waarom altijd maar meer, meer, meer?”, zegt de Nederlandse clubbestuurder. „Waarom die ratrace om zoveel extra geld te halen als het toch al allemaal naar spelerssalarissen gaat?”

Ik denk dat we dicht bij een staking zijn

Rodri
middenvelder Manchester City

Dat het minder kan, bewijst het voorbeeld van de Franse Coupe de la Ligue, die in 2020 werd geschrapt. „Dit besluit werd in Frankrijk verwelkomd door veel fans, omdat het werd gezien als een betekenisloos toernooi”, zegt Ronan Evain, directeur van de Football Supporters Europe, een koepelorganisatie voor fanclubs, gesprekspartner van de UEFA. Het toernooi, dat weinig aantrekkingskracht had in de schaduw van de competitie en het bekertoernooi, bestaat in Engeland nog wel als de League Cup (Carabao Cup).

Door de volle speelkalender dreigt „voetbalmoeheid”, zegt Evain. „Er zit een grens aan hoeveel geld mensen in voetbal kunnen steken, in wedstrijden, in tv-abonnementen. En hoeveel tijd ze per week aan voetbal kunnen besteden.” De sport staat „op een kruispunt”, denkt hij. „We weten nog niet precies waar de limiet ligt, wanneer het echt te veel wordt. Maar daar komen we snel achter.”


FC Twente-coach Joseph Oosting: ‘Ik wil lefgozers zien, in alle facetten. Een vechtmachine’

Pas na een klein uur pakt Joseph Oosting zijn tactiekbord met magneetjes erbij. „Dit hier is Daan Rots. En hier: Sem Steijn.” Hij begint te schuiven. Vier verdedigers op een rij, met vijf spelers pal daarvoor. „De Berlijnse muur”, noemt de trainer van FC Twente dat: de veldbezetting op het moment dat zijn team ver is teruggedrongen op de eigen helft. „Als we zo staan, moéten ze eromheen. Erdoorheen kan niet.”

Vraag een trainer naar zijn voetbalvisie en je verwacht een college over tactiek, systemen, spelpatronen. Zo niet bij Oosting (52). Zijn aanpak, en dus ook het interview, begint niet bij het elftal, de groep, maar bij het individu. „Je werkt met mensen, hoe krijg je die nou mee?”

Voor Oosting überhaupt aan formaties denkt, wil hij spelers „écht leren kennen”. Zijn ze taakbewust of improviseren ze liever? Waar ligt hun kracht en waar willen ze aan werken? Waar dromen ze van? „Pas dan weet je hoe je iemand kunt benaderen, stimuleren en ontwikkelen”, zegt hij. En dus ook hoe, en op welke plek, een speler belangrijk kan zijn voor het team.

Het maakt hem een ongewone trainer, weet Oosting. Zoals veel aan hem ongewoon is. Hij was weliswaar prof, maar nooit op het hoogste niveau, hij speelde in de eerste divisie bij FC Emmen en BV Veendam. Het hielp zijn carrière niet dat hij tien keer werd geopereerd aan zijn knieën. Afkijken bij coaches van topniveau, zoals bijvoorbeeld Erik ten Hag deed, kon hij niet. Na zijn loopbaan als speler moest hij bijna tien jaar wachten totdat de KNVB hem toeliet tot de cursus Coach Betaald Voetbal. Vier keer werd hij afgewezen.

Inmiddels is Oosting doorgebroken. Na twee goede seizoenen bij RKC Waalwijk is hij sinds ruim een jaar coach van FC Twente, dat hij vorig seizoen naar de derde plek in de Eredivisie leidde. In augustus speelde de club in de voorronde van de Champions League tegen Red Bull Salzburg. Dat Oosting daar het bekende „deuntje” hoorde dat hij alleen van tv kende vond hij „supergaaf”. Deze woensdag staat hij op Old Trafford, historische voetbalgrond, waar FC Twente het in de Europa League opneemt tegen Manchester United.

Powerpoint-presentatie

Op een scherm in een kantoortje op het trainingscomplex in Hengelo opent Oosting een Powerpoint-presentatie over zichzelf. Over zijn successen, zijn missers, wat hem trots maakt – het antwoord op vragen die hem al „tot in den treure” zijn gesteld. Zoals over de plek waar hij geboren is en tot zijn twaalfde woonde: woonwagenkamp de Ark, aan de rand van Emmen.

Hij hoefde maar de bomenrij door te steken en stond dan op het trainingsveld van Woonwagenkamp Emmen (WKE), een amateurclub die mede door zijn opa werd opgericht en waar vader Jan speelde. Als ventje keek hij vaak bij de trainingen van de seniorenteams. Hij droomde dan van een loopbaan als prof. Lukte dat niet, dan wilde hij fietsenmaker worden.

Niemand zag een trainer in hem. Op de lagere school zei een leraar tegen Oosting: wat moet er van jou terechtkomen? „Ik was druk, ik zag alles vliegen. Maar ik ben wel invoelend, weet wat er leeft. Bij voetbal op straat regelde ik dat we gingen ‘poten’ en een wedstrijdje speelden. Ik kon mensen meekrijgen.”

Tijdens zijn profloopbaan was hij niet makkelijk voor trainers, constateert hij grijnzend. „Ik vond overal wel wat van.” Oosting besloot daarom ergens rond de eeuwwisseling zelf pupillen te gaan trainen, in de hoop dat het hem als voetballer beter zou maken. Nog altijd vindt hij zijn tijd bij de D-junioren (11-12 jaar oud) het mooist. „Die zijn zo kneedbaar en puur. Allemaal willen ze nog Ronaldo of Messi zijn.”

Zijn ‘voetbalbijbel’

Hij leerde over het vak door videobanden die hij kreeg van zijn schoonvader, met methodes van trainer Wiel Coerver. En hij keek op tegen de coach die hij had bij Veendam (inmiddels failliet), Henk Bodewes. „Die was spijkerhard, wist wat hij wilde. Maar hij was óók een goede, lieve man.”

Op trainingskamp schreef Bodewes karaktereigenschappen van zijn spelers op kaartjes en deelde hen in op een kamer met iemand die een andere persoonlijkheid had. „Daar was hij toen al mee bezig. En op tactisch vlak werkte hij al met opkomende backs.”

In schriftjes hield Oosting, naar eigen zeggen autodidact, zijn kennis bij. Hij heeft ze nog steeds: zijn „voetbalbijbel”, noemt hij ze half serieus. Hij hield er oefeningen bij van Bodewes die hij goed vond, of die hij zag bij anderen.

Hij verzamelde dozen vol met uitgaven van vakblad De Voetbaltrainer. „Dat werkte ik dan allemaal uit. Welke gedachte zat erachter? Hoe zou ik het zelf doen als ik trainer was?” Zoals hij later, toen hij assistent was bij Vitesse en dagelijks op en neer reed naar Arnhem, in de auto een audiocursus Engels deed omdat hij veel met buitenlandse spelers moest werken („ik sprak steenkolenengels, nu nog hoor, daar werk ik aan”).

Als voetballer merkte hij dat trainers soms geneigd zijn vooral met „corners en vrije trappen” bezig te zijn en de mens achter een speler vergeten. Het overkwam hem ook eens, toen hij als jeugdtrainer fel uitviel tegen een D-pupil die niet geconcentreerd trainde. „Later vertelde die jongen dat er wat was met zijn ouders. Toen dacht ik wel: Jezus, Joseph, je hebt nooit gevraagd hoe het met die jongen ging.”

Hij trok ook een belangrijke les uit zijn korte periode als hoofdtrainer van amateurclub HHC Hardenberg in 2016, die slechts tien duels duurde. „Ik kwam er nieuw, wilde een andere spelopvatting inslijpen. Met mijn spontaniteit en passie krijg ik iedereen wel mee, dacht ik.” Maar, hij gaf het team „een overkill” aan informatie. Hij noemt een les van oud-trainer Foppe de Haan. „Die zei eens: je kunt de brandslang erop zetten, maar als je sprenkelt groeit het ook.”

Mede door die ervaringen besloot Oosting het anders aan te pakken bij FC Twente. Bij zijn start vorige zomer had hij drie weken om de ploeg voor te bereiden op de eerste belangrijke wedstrijd, in de voorronde van de Conference League tegen Hammarby. „Verschrikkelijk spannend”, vond hij dat. Hij sprak alle stafleden en spelers individueel. „Wat moeten we van vorig jaar behouden? Wat verbeteren? Hoe doen we dat in drie weken?”

Het voordeel was dat hij een ploeg had die al goed draaide onder zijn voorganger Ron Jans. Met de periode bij Hardenberg in het achterhoofd nam Oosting de tijd om zijn voetbalideeën door te voeren. „Één accentje” veranderde hij: bij gebrek aan buitenspelers besloot hij „Vlappie” (Michel Vlap) om te vormen van aanvallend middenvelder tot een naar ‘binnen’ trekkende linksbuiten, een rol die hij voor het eerst bij BV Veendam zag. In een oefenduel tegen Schalke 04, vijf dagen voor Hammarby, pakte dat zo goed uit, dat ze het hele seizoen op die manier bleven spelen.

Betere dieptepasses

Oosting scrollt door zijn presentatie. „Wat wil je weten? Speelwijze? De werkwijze?” Hij opent het schema dat zijn staf heeft opgesteld voor de Noorse middenvelder Mathias Kjølø, puur ter illustratie. Elke Twente-speler heeft een persoonlijk ontwikkelingsplan met ambities, voorkeuren, karaktereigenschappen, testresultaten en specifieke oefeningen. Iedereen in de selectie heeft minstens een keer per week een gesprek met Oosting of een van zijn assistenten.

Daarin kwam naar voren dat Kjølø „taakgericht” is. Dus moet Oosting „heel duidelijk” zijn in wat hij van hem verwacht, zoals bij de verdedigende opdrachten. Bovendien wil Kjølø leren om betere dieptepasses te geven en zijn kijkgedrag (ook wel ‘scannen’ genoemd) verder te ontwikkelen. „Daar maken we dan een individueel programma voor, buiten de teamtrainingen om”, vertelt Oosting, terwijl hij trainingsvideo’s laat zien waar Kjølø gericht werkt aan zijn oriëntatie en lange ballen.

Gaan die individuele trainingen goed, dan is het tijd om langzaam uit te breiden. Met zijn staf bedenkt hij dan training waarin de nieuwe vaardigheid van een speler op kleinere schaal te oefenen is, met alleen middenvelders bijvoorbeeld. Daarna iets groter, met middenveld en aanval. En pas dan in een oefening met het hele team.

Wat precies zijn ‘handtekening’ is als trainer, vindt Oosting moeilijk te zeggen. Hij wil teamspirit, intensiteit, aanvallen én collectief verdedigen. Een documentaire over Atlético Madrid-coach Diego Simeone „triggerde” hem. „Die is één met zijn spelers, tegelijkertijd is de hiërarchie duidelijk”, zegt hij. „Tussen die vier lijnen wil ik lefgozers zien, in alle facetten. Een vechtmachine.” Dat was FC Twente vorig seizoen, zeker in de gewonnen thuisduels tegen Ajax en Feyenoord.

Old Trafford wordt met afstand het grootste podium waarop hij actief was, met ruim 70.000 toeschouwers (waaronder 4.000 FC Twente-fans). Het is weliswaar Europa League, maar tegen ploegen die „Champions League-waardig” zijn. Op de dag van het interview, een week voor het duel, heeft hij net een wedstrijd van United zitten kijken. Hij zag een ploeg op „een ander level”, die in zijn ogen elke voetbalkwaliteit denkbaar bezit.

Een plan voor de wedstrijd, daar is hij dan nog niet mee bezig. Want hoe aansprekend United ook is, eerst moeten ze nog naar Almere City. En na een wisselvallige competitiestart is die wedstrijd eigenlijk belangrijker (FC Twente wint met 5-0). Dit seizoen wéér Europees voetbal afdwingen, dát is het doel. „We moeten ook beseffen dat we Twente zijn, waar we vandaan komen.”


Druk, belangen, liefde voor het spel: hoe een simpele kwetsuur bijna chronisch werd voor Frenkie de Jong

Ogenschijnlijk soepel zet hij een paar pasjes opzij als hij zich aanbiedt. Bij een ander moment speelt hij subtiel een balletje achter zijn standbeen langs. „Frenkie!”, roept een ploeggenoot die de bal wil. Heel even gaat zijn hand naar zijn gezicht wanneer hij een bal verspeelt. Hij is nog voorzichtig, zijn kenmerkende wegdraaiactie is niet te zien. Maar Frenkie de Jong is weer waar hij wil zijn. Op het veld, met de bal.

Dat hij het EK in Duitsland miste, was „de grootste teleurstelling” in zijn carrière, zegt iemand die dicht bij hem staat. Misschien is het daarom dat zijn glimlach zo breed is, afgelopen maandag op trainingscomplex Ciutat Esportiva van FC Barcelona. De club plaatste een filmpje van tien minuten op de site, met beelden van De Jong. Voor het eerst in lange tijd deed de middenvelder weer mee in een groepstraining, bij de rondo. Een partijspel – met meer felle, fysieke duels – komt nog te vroeg.

Zijn belasting moet langzaam worden opgebouwd, om zijn gekwetste rechterenkel te laten wennen aan voetbal op topniveau. De Jong zal naast zijn vertrouwen in het gewricht ook zijn spelritme moeten hervinden. Daarmee nadert het einde van de langste blessureperiode – nu precies vijf maanden – die hij als prof kende.

Langdurig blessureleed komt regelmatig voor in het voetbal. Een gescheurde kruisband in de knie kan spelers zomaar een jaar kosten. Ook voor spierblessures staan vaak lange revalidaties.

Toch is in dit geval iets bijzonders aan de hand. De middenvelder van FC Barcelona en het Nederlands elftal staat veel langer langs de kant dan gebruikelijk is bij dit type enkelkwetsuur. Begin juni dachten De Jong en zijn begeleiders nog dat hij op tijd hersteld zou zijn om mee te kunnen doen op het EK. Inmiddels, bijna vier maanden later, heeft hij nog geen minuut gespeeld.

Hoe kan dat, bij een speler die toegang heeft tot de beste sportartsen ter wereld? Is zijn blessure te wijten aan FC Barcelona, zoals bondscoach Ronald Koeman suggereerde nadat bekend was geworden dat De Jong het EK zou missen? En komt hij er fysiek weer helemaal bovenop?

Het schrikbeeld

Enkele direct betrokkenen, die NRC sprak op voorwaarde van anonimiteit, verwerpen de suggestie van een ‘kapotte enkel’. Bij terugkerende enkelblessures dringt zich al gauw het schrikbeeld op van Marco van Basten, die er zoveel last van had dat hij op zijn 28ste zijn loopbaan moest beëindigen.

Maar bij Van Basten zat het probleem in het gewricht zelf, zo staat in zijn biografie (Basta): in het bot en het kraakbeen. Een cruciaal verschil met De Jong (27), die een blessure heeft aan zijn enkelbanden, een kwetsuur die doorgaans goed en relatief snel geneest.

Het belangrijkste daarbij is rust, vertelt een sportarts. En geduld. Begin je te vroeg, dan loop je het risico op een ontstekingsreactie en zwelt de enkel op zodra die belast wordt. Het grootste gevaar is dat dit herhaaldelijk en gedurende een langere periode gebeurt, waardoor de ontstekingsreactie min of meer chronisch wordt. Dat betekent niet dat genezing onmogelijk is, het kost alleen veel meer tijd.

De eerste keer dat De Jong zijn enkel blesseert, precies een jaar geleden tijdens een onhandig duel in een competitiewedstrijd tegen Celta de Vigo, herstelt hij voorspoedig. De middenvelder is er weliswaar twee maanden uit, waardoor hij veertien wedstrijden mist van zijn club, maar bij zijn terugkeer maakt hij een fitte indruk. De Jong speelt wekelijks onder trainer Xavi Hernández, die zijn betrouwbare spelmaker hard nodig heeft in een uiterst wisselvallig seizoen.

Toch gaat het begin maart (2024) weer mis; De Jong verzwikt zijn enkel tegen Athlétic Bilbao en moet zich laten vervangen. Met een rijdende brancard gaat hij van het veld, nog diezelfde dag wordt hij op krukken gezien. Iets meer dan een maand later staat hij alweer op het veld. Het is een belangrijke periode voor FC Barcelona, eerst wacht Paris Saint-Germain in de kwartfinale van de Champions League, daarna de uitwedstrijd tegen koploper en aartsrivaal Real Madrid.

De Jong staat in al die wedstrijden aan de aftrap. Was hij hersteld? Niet helemaal, zeggen bronnen die dicht bij hem staan. Maar de medische staf van FC Barcelona, dat deze week niet reageerde op vragen van NRC, zei dat het verantwoord was te spelen.

De duels tegen Paris Saint-Germain komt hij goed door, hoewel Barça wordt uitgeschakeld na een 4-1 nederlaag in eigen stadion. In Madrid, op 21 april, gaat het mis bij een duel met Federico Valverde. Weer dezelfde enkel, opnieuw zijn de banden gekwetst. Met een brancard gaat hij van het veld, handen voor zijn ogen, terwijl applaus klinkt van Real-fans.

Lees ook

Er was geen dag dat Frenkie de Jong dacht dat hij het EK niet zou halen

Frenkie de Jong tijdens een trainingssessie van het Nederlands elftal op de KNVB Campus in Zeist,

Het ligt voor de hand om, zoals Koeman deed, FC Barcelona de schuld te geven van de blessure. „De club heeft daar wel een risico genomen”, zei hij 10 juni op een persconferentie na een oefenduel tegen IJsland, doelend op zijn snelle terugkeer bij de club. „En wij zitten met de gebakken peren.” Koeman had goede hoop een beroep te kunnen doen op de spelmaker, vanuit Barcelona kwam in april immers de boodschap dat de blessure de gebruikelijke zes tot acht weken herstel zou vergen.

Na een week in Zeist blijkt dat een illusie. De Jong doet een paar tests in het sportmedisch centrum van de bond en traint voorzichtig mee met de groep, als ‘neutrale man’ in een partijspel. Vervolgens wordt in het Amsterdam UMC een MRI-scan gemaakt om de reactie van de enkel scherp te kunnen beoordelen. Op basis daarvan zijn de betrokken medici er snel uit: te veel vocht in het gewricht, en dat bij een vrij minimale belasting.

„We kunnen het risico absoluut niet nemen”, zegt Koeman 10 juni, als De Jong is afgevallen voor het EK. „Wij zetten de gezondheid van de speler bovenaan, waar anderen dat niet hebben gedaan.”

Risico-afweging

Maar zo hard als Koeman oordeelt over FC Barcelona, zo mild zijn betrokkenen tegenover NRC. Achteraf is duidelijk dat De Jong te vroeg weer is gaan spelen. Tegelijkertijd betekent fit zijn in de internationale top niet dat je nergens last van hebt. Door het drukke wedstrijdschema en de zware concurrentie speelt vrijwel iedereen op dat niveau met pijntjes. Steeds moeten speler, trainer en medische staf een risico-afweging maken. Daarin weegt óók mee wat het financiële en sportieve belang van een wedstrijd is.

Daarbij komt dat De Jong zélf graag wilde spelen. Het ging om topwedstrijden in de beslissende fase van het seizoen. Die wilde hij niet missen. Hoewel niet helemaal fit, besluit hij weer te gaan spelen. Het is, nu maanden later, een belangrijke les voor de speler, zegt iemand die dicht bij hem staat. „Dat zal hij niet meer doen.”

Zelf de regie nemen is daarin een belangrijk aspect. Dat doet De Jong wel wanneer FC Barcelona hem meer recentelijk voorstelt een operatie te ondergaan. Mensen binnen de club zagen dit als „de beste optie”, schrijft The Athletic, de sporttak van The New York Times. Bronnen benadrukken tegen NRC dat een externe arts, geconsulteerd door FC Barcelona, een ingreep adviseerde.

Maar De Jong ziet daar vanaf. Een advies van Gino Kerkhoffs, een orthopedisch chirurg bij het UMC die hem begeleidt, is hierin van belang. Die acht een operatie niet noodzakelijk omdat er met het enkelgewricht zelf niks mis is, zeggen ingewijden (Kerkhoffs wilde niet reageren). Bovendien is er bij een operatie geen garantie op volledig herstel. De Jong kiest voor een conservatieve behandeling, met rust en fysiotherapie. Naast de medische staf bij de club wordt De Jong in Barcelona begeleid door een persoonlijke fysio.

De Jong voelde enkele weken geleden nog pijn in zijn enkel, vertellen bronnen tegen The Athletic. Dat hij de groepstraining inmiddels heeft hervat, duidt op progressie in zijn revalidatie. Wanneer hij weer wedstrijden kan spelen, is onduidelijk. Volgens een betrokkene zal dat op zijn vroegst in de loop van oktober zijn. Vrijdag zat hij niet bij de voorselectie van Oranje voor twee duels half oktober.

FC Barcelona kan zijn spelmaker zeer goed gebruiken – de club zit door andere blessuregevallen dun in de middenvelders. Behalve sportief is zijn terugkeer ook economisch van belang. Het is geen geheim dat de clubleiding De Jong in het verleden probeerde te verkopen: de club moest bezuinigen en hij is een van de grootverdieners. In de zomer van 2026 loopt zijn contract af. Een scenario is dat club en speler niet tot contractverlenging komen en De Jong over ruim anderhalf jaar transfervrij kan vertrekken.

Mocht FC Barcelona hem eerder proberen te verkopen, dan zal dat waarschijnlijk niet voor de hoofdprijs zijn. In 2019 kocht de club hem voor zo’n 86 miljoen euro van Ajax (75 miljoen vast plus elf miljoen aan variabelen). Het is onwaarschijnlijk dat dit nu nog voor hem betaald gaat worden, zegt Simon Kuper, auteur van FC Barcelona – Het imperium. „Met 27 jaar is hij voorbij de leeftijd dat er grote bedragen worden betaald. En hij is nu kwetsbaar.”


Opgeleefd onder Arteta vecht Arsenal voor de laatste stap: beter worden dan City

Wordt Arsenal kampioen? Yasunori Watanabe en zijn vrienden durven het niet te zeggen. Ze zijn voor de laatste speeldag van de Premier League uit Japan overgekomen, om erbij te zijn, om het mee te maken. Arsenal heeft nog een kleine kans. Als Manchester City die middag punten verspeelt, kan de club uit Noord-Londen de titel nog winnen.

Door de wijk Highbury lopen massa’s fans in Arsenal-shirts naar het Emirates Stadium. Zoals bij elke thuiswedstrijd kleuren de straten rood-wit en ruik je de walmen van hamburgerkarren en hotdogverkopers, die samen met kraampjes met sjaals en shirts verspreid over de route tussen metrostations en stadion neergezet worden. De uitgelaten fans lijken deze zondag in mei van over de hele wereld te komen, uit Zwitserland, Polen, Nederland, en lang niet allemaal met een kaartje voor de wedstrijd. Yasunori wel, hij en een vriend betaalden naar eigen zeggen twaalfhonderd pond – hun Londense vriend verklaart hen voor gek.

Derry Linahan uit Ierland bezoekt Londen zo’n vier keer per jaar voor een thuiswedstrijd van Arsenal, vertelt hij. Hij gaat er, net als veel andere fans, niet vanuit dat City punten verspeelt. „Maar het is sowieso een geweldig seizoen. En we komen in de buurt, als het niet vandaag is [dat Arsenal kampioen wordt], dan wel volgend seizoen. We worden elk seizoen wat beter.”

Een verrassing blijft uit: het Manchester City van Pep Guardiola wint en legt beslag op de landstitel, alwéér – voor de zesde keer in zeven jaar, een unieke dominantie. Arsenal wordt tweede, voor het tweede seizoen op rij, en heeft inderdaad een geweldig seizoen gespeeld. Hun pech is dat er een ploeg is die nog net iets beter presteert. Het klopt ook dat Arsenal de laatste jaren telkens dichterbij is gekomen. Het maakt de Noord-Londense club dit seizoen, nu vier wedstrijden onder weg, opnieuw dé uitdager van City. Zondag spelen ze tegen elkaar, in Manchester.

Dennis Bergkamp

De laatste keer dat de Gunners, zoals de bijnaam luidt, kampioen werden, is alweer twintig jaar geleden. In 2004 had Arsenal nog zijn onderkomen in het oude, knusse Highbury-stadion, Dennis Bergkamp was een van de sterren van het team. Maak in een pub in Highbury, of waar dan ook, een praatje over Arsenal en zeg dat je uit Nederland komt, en het gesprek komt als vanzelf op de begaafde voetballer die ook wel ‘The Non-Flying Dutchman’ werd genoemd. Hij is een van drie clublegendes die een standbeeld kreeg bij het nieuwe Emirates Stadium.

De Fransman Arsène Wenger was in die jaren de manager, toen ‘nog maar’ acht jaar bij de club (hij zou tot 2018 blijven). In zijn beginperiode speelde Arsenal, met spelers als Bergkamp, Thierry Henry en Patrick Vieira, misschien wel het aantrekkelijkste voetbal van heel Europa. En de club won prijzen; pakte zelfs twee keer de ‘dubbel’: het landskampioenschap en de FA Cup.

In het tweede decennium van deze eeuw bleven de successen uit. Een belangrijke verklaring: geld. Of beter, het relatieve gebrek daaraan. Arsenal had voor omgerekend ruim 450 miljoen euro een nieuw stadion gebouwd, het Emirates, en was daardoor, zo stelde Wenger onlangs nog in een interview op Arsenals website, jarenlang „belemmerd” in zijn financiële mogelijkheden.

Belangrijker nog: andere Engelse topclubs, zoals Chelsea en Manchester City, werden overgenomen door miljardairs uit Rusland en Abu Dhabi, die bereid waren vrijwel grenzeloos te investeren in de selectie. Arsenal, eigendom van de – eveneens steenrijke – Amerikaanse zakenman Stanley Kroenke, moest relatief zuinig zijn. Dat betekende onder meer dat de club enkele van zijn beste spelers verkocht aan rivalen, zoals Robin van Persie in 2012, aan Manchester United.

Financieel staat Arsenal er nu weer rooskleurig voor. De afgelopen seizoenen leed de club nog wel miljoenenverliezen. Maar sinds vorig jaar stromen de Champions League-miljoenen weer binnen, na een afwezigheid van zes jaar. Bovendien profiteert de club van een modern stadion met 60.000 plaatsen – er wordt al gespeculeerd over uitbreiding -, waardoor Arsenal met een omzet van 552 miljoen euro financieel nu de tiende club van de wereld is, vlak achter Chelsea.

Arteta’s club

Dat Arsenal zich heeft teruggeknokt heeft naar de Europese top, en de Engelse, is meer dan een geldkwestie. Drie jaar geleden nog maar was de ploeg voor de tweede keer op rij achtste geworden in de competitie, het seizoen erop begon Arsenal met drie nederlagen. Toch hield de clubleiding geloof in de kwaliteiten van de jonge Spaanse manager Mikel Arteta, oud-Arsenal-speler, sinds december 2019 aan het roer. Aan zijn hand is de ploeg de afgelopen drie seizoenen weer opgeklommen en werd de Champions League bereikt.

Na het vertrek van Wenger in 2018, die jarenlang over alles bij de club besliste, kon een andere Spaanse coach, Unai Emery, het machtsvacuüm niet vullen. Arteta heeft in een paar jaar tijd steeds meer verantwoordelijkheden naar zich toe getrokken, reconstrueerde The Athletic deze zomer. Clubwatchers zeggen nu: dit is Arteta’s club. Hij koos zijn eigen technische staf (met daarin de Nederlander Albert Stuivenberg), bepaalt samen met technisch directeur Edu welke spelers de club koopt en legt voor iedereen binnen de club de lat hoog. Hij bemoeit zich zelfs met het uiterlijk van het trainingscomplex, dat meer ‘Arsenal’ moet uitstralen in de vorm van logo’s en clubkleuren, en met initiatieven die de sfeer in het stadion moeten verbeteren.

The Athletic: „Arsène Wenger bouwde het Emirates Stadium; Mikel Arteta heeft er de lichten aan gedaan.” Vorige week werd bekend dat de Spanjaard een nieuw contract heeft getekend, tot medio 2027.

Arteta gebruikt onorthodoxe manieren om zijn spelers scherp te houden. Zo huurde hij vorig seizoen bij een etentje met de hele spelersgroep professionele zakkenrollers in, die telefoons en sleutels stalen: een lesje in alert zijn, altijd en overal. Om het teamgevoel te versterken, haalde hij vorig jaar een hond naar het trainingscomplex.

Wat als eerste in het oog springt bij dit Arsenal, is de defensieve degelijkheid. Winnen begint voor Arteta bij een goed georganiseerd, tactisch gedisciplineerd team. Vorig seizoen kreeg de ploeg in de Premier League het minste aantal tegendoelpunten en gaf het de minste grote kansen weg.

Dat ligt niet alleen aan de verdedigers, al vormen William Saliba en Gabriel een ijzersterk centraal duo achterin. Het hele team verdedigt: alle spelers sprinten direct terug bij balverlies. PSV-trainer Peter Bosz merkte dat vorig jaar al eens op toen de Eindhovense ploeg in de Champions League overklast werd door Arsenal. Dit seizoen hopen de Gunners defensief nog sterker voor de dag te komen met oud-Ajax-verdediger Jurriën Timber, die terug is van lang blessureleed.

Een ‘verdedigend’ team kun je Arsenal desondanks niet noemen. Daarvoor scoren ze te veel, onder meer via vleugelaanvaller Bukayo Saka en Leandro Trossard. De grote regisseur is de Noorse aanvallende middenvelder Martin Ødegaard, tussen 2017 en 2019 nog op de Nederlandse velden te bewonderen bij Heerenveen en Vitesse. Zijn balvaardigheid, inzicht en bewegingen doen soms denken aan Dennis Bergkamp; dankzij hem speelt Arsenal soepel combinatievoetbal.

Een ander wapen: Arsenal is de Engelse ploeg die het meest scoort uit dode-spel-momenten (corners en vrije trappen). Zo ook afgelopen zondag, in de lastige uitwedstrijd tegen aartsrivaal Tottenham Hotspur: een corner van Saka, een kopbal van Gabriel: 0-1. Dat ene doelpunt in de 64ste minuut bleek voldoende voor Arsenal, dat grote delen van de wedstrijd teruggedrongen werd.

Die zege zal de spelers vertrouwen geven voor zondag, zeker omdat de ploeg het bij Tottenham zonder middenvelders Declan Rice en Ødegaard moest doen. Rice is er in Manchester weer bij, maar de Noorse spelmaker moet voorlopig geblesseerd toekijken.

Teken van zwakte

De vorige keer dat Arsenal en City tegenover elkaar stonden was eind maart, toen de wedstrijd eveneens in het Etihad Stadium in Manchester werd gespeeld. Arsenal hield het veel scorende City op 0-0 en dat gold als een knap resultaat, al was het maar omdat Arsenal de tegenstander daarmee onder zich hield op de ranglijst, zij het met een minimaal verschil.

Maar bij Manchester City zagen ze in de tevredenheid met het gelijke spel een teken van zwakte. Vlak na het winnen van de titel noemde City-middenvelder Rodri „mentaliteit” als belangrijkste verschil tussen City en Arsenal.

Goede spelers vind je overal, zei Rodri, en Arsenal had een geweldig seizoen gehad, maar in de thuiswedstrijd tegen de koploper had hij gezien: „Deze gasten willen ons niet verslaan, ze willen alleen maar gelijk spelen. En die mentaliteit… wij zouden dat anders hebben gedaan.”

Pijnlijke woorden voor Arsenal, dat zondag de kans heeft om te laten zien dat het mentaal gegroeid is en dat het wil winnen. Als de ploeg van Arteta daarin slaagt, gaat Arsenal (nu tien punten uit vier duels) over het nog foutloze City heen. En mogen de fans, in Noord-Londen en over de hele wereld, voorzichtig weer gaan hopen.


Als trainer geeft Xabi Alonso zichzelf alle tijd om te groeien

Als hij had gewild, had Xabi Alonso deze week in San Siro kunnen staan. Ten overstaande van meer dan tachtigduizend Italiaanse fans, voor de reservebank van Liverpool, op bezoek bij AC Milan. Of in München, langs de lijn bij Bayern, waar hij zijn loopbaan als speler afsloot. En misschien zelfs wel in Madrid, aan het roer van de grootste voetbalclub op aarde: Real.

Van alle kanten werd afgelopen jaar aan Alonso getrokken. Na zijn ongekende succes bij Bayer Leverkusen was de voormalig topvoetballer een van de meest gewilde trainers van het moment. Bijna het hele seizoen bleef de Duitse club ongeslagen: 51 duels op rij, nooit eerder vertoond. Leverkusen won de titel, met kolossale voorsprong, en de Duitse beker. Alleen de finale van de Europa League ging verloren, tegen Atalanta Bergamo.

Maar ver voor die prijzen binnen waren, had Alonso (42) zijn keuze al gemaakt. De voormalig middenvelder van onder meer Liverpool en Real viel niet voor de roem of het geld van de grootste clubs van de wereld, hij blééf in Leverkusen. „Dit is de juiste plek voor mij, om me te ontwikkelen als trainer”, maakte hij in maart op een persconferentie bekend.

Het was immers pas zijn eerste volledige seizoen als trainer, herinnerde Alonso zijn toehoorders. Bij Leverkusen had hij een directie die hem volledig vertrouwde, fans die met hem wegliepen en een team waarin hij nog volop groeikansen zag. Een „stabiele situatie”, kortom, voor een trainer in wording. En dus staat Alonso niet in Milaan of Madrid, maar in Rotterdam, waar Leverkusen deze donderdag het Europese voetbalseizoen in de Champions League begint tegen Feyenoord.

Eigen keuzes

Zijn hele loopbaan al liet Alonso zich vooral leiden door wat voor hém goed voelde, zei hij vorig jaar tegen The Guardian. Zo besloot hij als tiener een aanbod van Athletic Bilbao af te wijzen omdat hij liever naar Real Sociedad wilde, die ándere grote club in Baskenland, waar zijn vader ook ooit speelde. Het was een gok: een jaar lang speelde hij nog bij zijn amateurclub in San Sebastian. Maar toen belde Sociedad.

Toen Real Madrid vijf jaar later interesse toonde, koos Alonso verrassend voor Liverpool, omdat hij meer voelde voor de voetbalideeën van de Spaanse trainer daar, Rafael Benítez. Net begonnen als trainer bij de reserves van Sociedad weigerde hij een aanbod uit Duitsland. Alonso wil zich niet „laten opjagen door keuzes van andere mensen”, of de angst dat een afgewezen kans zich nooit meer voordoet, zei hij in de Britse krant. „Ik maak eigen keuzes zodra dat ik denk dat het juiste moment is aangebroken.”

Boudewijn Zenden herkent die karaktereigenschap uit de tijd dat Alonso voetballer was. De voormalig linksbuiten speelde bij Liverpool twee seizoenen met hem. Waar de meeste spelers van het team kozen voor een woning in een van de voorsteden, koos Alonso „zijn eigen weg”, zegt Zenden. Hij ging ver van veel teamgenoten wonen op Albert Dock, in het centrum van de stad. Omdat hij gevoel wilde krijgen met de havenstad.

Bij Liverpool was Alonso nog geen speler die anderen veel coachte, zegt Jan Kromkamp, die er zelf ook een halfjaar speelde. „Dat kwam toen meer van (Jamie) Carragher en (Steven) Gerrard.” Wel werd meteen duidelijk dat Alonso een waanzinnig spelinzicht had. „Hij zag: dáár ligt de oplossing.”

Veelzeggend is de eerste wedstrijd die Kromkamp in Britse dienst speelde, een bekerduel tegen Luton Town. „Een moeilijke wedstrijd, en opeens schiet hij de bal weg. Er is een foto waarop je mij en Gerrard ziet kijken van: waarom doe je dit nou? Maar hij had allang gezien dat de keeper niet in zijn doel stond.”

Niet gehinderd door de spotlights

Nadat hij was gestopt als voetballer besloot Alonso zichzelf de tijd te gunnen om trainer te worden. Hij begon bij de jeugd van Real Madrid, gevolgd door de reserves van Sociedad. Dat was nodig, zei hij tegen CNN: als speler was hij altijd gewend geweest aan de absolute top, maar om zich „beter te ontwikkelen als trainer” moest hij ook spelers kunnen helpen bij de weg er naartoe.

Bij de reserves kon hij bovendien rustig schaven aan zijn eigen speelstijl, niet gehinderd door de spotlights en druk van een grote club met ambities. Leverkusen was daarom een ideaal volgend station: een subtopper die regelmatig hoog eindigde, maar veel minder groot dan Bayern of Borussia Dortmund. Hij zag er volop potentieel, alleen gebeurde er volgens hem te weinig mee. Bij zijn aantreden, in oktober 2022, stond Leverkusen na acht wedstrijden zeventiende.

Aanvankelijk richtte Alonso zijn aandacht op de verdediging. Die moest stabiel zijn, voor hij kon nadenken over de aanval. Hij ging daarom het systeem spelen waarmee hij bij Sociedad al veel experimenteerde: 3-4-3. De drie aanvallers en vier middenvelders stelden hem in staat om na balverlies tegenstanders ver van het eigen doel vast te zetten. Teruggedrongen op de eigen helft kon hij zijn flankspelers laten inzakken, zodat Leverkusen dan opeens vijf verdedigers had.

Dat systeem speelt de regerend kampioen van Duitsland nog steeds, gecombineerd met snel positiespel in de aanval. Opbouwend kiest Leverkusen voor korte, snelle passes door het midden. Boudewijn Zenden ziet daarin een combinatie van de speelstijlen die Alonso zelf als voetballer kreeg aangeleerd: het op balbezit gerichte positiespel dat populair was in Spanje, en de energie en het naar voren gerichte spel van het Liverpool van Benítez.

Een seizoen zoals het vorige evenaren is zo goed als uitgesloten: Leverkusen verloor al in de competitie van RB Leipzig. Maar verliezen hoort bij voetbal, zei Alonso tegen CNN. Een reeks van 51 ongeslagen duels, dát is de uitzondering. Dus: natuurlijk baalde hij van die verloren finale tegen Atalanta. „Maar mijn gevoel zegt dat dit een betere trainer van me maakt dan als we hadden gewonnen.”


In drie seizoenen slechts 36 rustdagen: hoe het topvoetbal steeds meer in de knel raakt

Jude Bellingham, een van de grootste talenten in het mondiale voetbal van dit moment, speelde vóór zijn 21ste al meer dan 250 wedstrijden. Zet dat af tegen andere beloftevolle Engelse spelers op die leeftijd en het verschil is onmiskenbaar: David Beckham (54 duels), Michael Owen (156) en Wayne Rooney (212). Het illustreert dat „huidige spelers een aanzienlijk hogere belasting hebben” ten opzichte van generaties voor hen, staat in een recent onderzoek van de internationale spelersvakbond FIFPro naar de werkdruk onder mannelijke profvoetballers.

Dat Bellingham met 16 jaar en 63 dagen al debuteerde als prof, is maar een deel van de verklaring. De internationale voetbalkalender raakt steeds voller: meer wedstrijden, meer toernooien, meer reizen, minder rustmomenten. Een trend waar topspelers zich steeds vaker en ook kritischer over uitlaten.

Na de verloren EK-finale tegen Spanje, half juli, zei Bellingham dat de „gekke schema’s” zorgden voor een moeilijk toernooi, na een lang seizoen. „Het is zwaar voor het lichaam – mentaal en fysiek ben je uitgeput.”

Spierblessure

Met titelverdediger Real Madrid begint Bellingham (inmiddels 21) deze dinsdag thuis tegen Stuttgart aan een nieuw Europees seizoen in de Champions League. Het is de vraag of de Engelse sterspeler er bij is: Bellingham herstelt van een spierblessure in zijn rechterbeen, wat kan duiden op overbelasting.

De vernieuwde speelkalender helpt daar niet bij. Door een radicaal ander format van de Champions League wordt het belangrijkste Europese clubtoernooi omvangrijker dan ooit. Het totaal aantal wedstrijden groeit vanaf dit seizoen van 125 naar 189, een toename van meer dan 50 procent.

In de eerste fase spelen clubs nu acht in plaats van zes duels. Daarnaast wordt een tussenronde ingevoerd. Waar Real Madrid vorig seizoen, als uiteindelijke winnaar, dertien duels speelde, zijn dat er nu minimaal vijftien. Dat kunnen er zeventien worden, als Real de tussenronde moet spelen.

Mondiale toernooien ook groter

De top van het internationale voetbal staat, mede hierdoor, aan de vooravond van waarschijnlijk de twee meest intensieve, meest volgeplande jaren in de historie van de sport. Want naast het Europese clubvoetbal onder leiding van de UEFA breidt ook wereldvoetbalbond FIFA twee mondiale toernooien uit.

Na het huidige, reguliere seizoen wordt in de Verenigde Staten het sterk vernieuwde WK voor clubs georganiseerd. Dit toernooi, dat vanaf 2025 eens in de vier jaar wordt gehouden, had jarenlang weinig aantrekkingskracht. Dat hoopt de FIFA te veranderen, mede door 2,5 miljard euro prijzengeld.

Onder de 32 deelnemende clubs, zitten twaalf Europese, zoals Real Madrid, Manchester City en Bayern München. Het toernooi, van half juni tot half juli, valt precies in de periode dat spelers kunnen herstellen – het zogeheten off-season. Door het EK konden veel spelers dat afgelopen zomer maar beperkt doen. FIFPro raadt een rusttijd van minimaal 28 dagen aan na een groot eindtoernooi – een illusie voor veel spelers.

Het voetbal op het hoogste niveau is alsof je in een wasmachine zit. Het voelt alsof ik stik

Raphaël Varane
voetballer

Die hersteltijd staat ook onder druk in de zomer van 2026. Dan wacht het WK voor landen ‘nieuwe stijl’. Het toernooi wordt uitgebreid van 32 naar 48 teams, het aantal wedstrijden neemt met veertig toe tot 104 en het evenement duurt met veertig dagen ruim een week langer dan gebruikelijk. Dat het toernooi in de VS, Canada en Mexico is, betekent dat er veel moet worden gereisd, ook door verschillende tijdzones.

„Zeker de topspelers gaan steeds meer naar een situatie toe dat ze twaalf maanden per jaar ergens in een competitie of toernooi kunnen spelen, bij hun club of bij het nationale team”, zegt Jacco Swart, directeur van de European Leagues, dat de belangen behartigt van 39 profcompetities in 33 landen. Hij ziet dat de nationale competities, volgens hem nog altijd de „bakermat van het professionele voetbal”, steeds meer onder druk komen te staan.

Samen met FIFPro dienen zij binnenkort een klacht in bij de Europese Commissie tegen de FIFA. Inzet is de ontwikkeling van een „duidelijk, transparant en eerlijk proces” bij het vaststellen van de internationale speelkalender – iets waar nu verschillende partijen verantwoordelijk voor zijn. De FIFA overrompelde de voetbalwereld met de grondige vernieuwing van het WK voor clubs. De FIFA stelt de eigen commerciële belangen boven het welzijn van spelers, vond de mondiale vertegenwoordiger van competities.

„Hoe kan je nou consensus vinden zodat iedereen een beetje tevreden is, in plaats van eenzijdig één kant uit te beslissen?”, zegt Swart. Dat de FIFA de uitbreiding van het WK voor clubs er doorheen drukte, heeft volgens hem alles te maken met commercie. Over de verwachte opbrengst is nog weinig bekend.

Lees ook

Overvolle voetbalkalender is schadelijk voor voetballers en klimaat

 De Franse aanvaller Kylian Mbappé na de verloren WK-finale tegen Argentinië in Qatar.

Stoppen bij nationale team

Afgelopen jaren stopten meerdere spelers bij het nationale team, als gevolg van de volle voetbalkalender. De Franse international Raphaël Varane, in 2022 basisspeler in de verloren WK-finale tegen Argentinië, kreeg na het toernooi nauwelijks rusttijd. „Het voetbal op het hoogste niveau is alsof je in een wasmachine zit”, zei hij tegen de Franse zender Canal Plus. „Om eerlijk te zijn voelt het alsof ik stik.”

Hij stopte, net als Luuk de Jong bij Oranje. Bij Noorwegen bedankte oud-Feyenoord-middenvelder Fredrik Aursnes op zijn 28ste, nadat hij in drie seizoenen slechts 36 rustdagen had gehad. „Ik wil meer tijd en vrijheid om prioriteit te geven aan andere dingen dan voetbal in mijn leven.”

De Noorse topspits Erling Haaland, zelf niet actief op het EK, viel het op dat veel spelers vermoeid oogden op het toernooi. En de Poolse topspits Robert Lewandowski, die kort voor het EK geblesseerd raakte, zei: „Natuurlijk proberen we de machine op het veld te zijn, maar we mogen niet vergeten dat we mensen zijn en dat we de tijd nodig hebben om goed uit te rusten”.

Miljoenensalarissen

Wat in de beeldvorming tegen voetballers werkt, zijn hun miljoenensalarissen. Dat maakt een discussie over dit onderwerp ingewikkeld. Oranje-aanvoerder Virgil van Dijk zei vorig jaar dat de speelkalender moet worden aangepast. Maar op de vraag of hij ook bereid is tien procent van zijn loon in te leveren, zei de verdediger van Liverpool FC ‘nee’. „Het zou niet van mijn salaris moeten afhangen of er minder wedstrijden gespeeld worden.”

Er moet een „oplossing” gezocht worden want „het is te veel”, zei Pep Guardiola, coach van Manchester City, in 2021. Die oplossing is nog ver weg. Zijn Spaanse middenvelder Rodri speelde op 14 juli nog de EK-finale en begint nu aan een seizoen dat in theorie bijna geen einde kent. Als City zich plaatst voor de Champions League-finale eind mei 2025, volgt begin juni de Nations League-eindronde met Spanje, waarna een week later het WK voor clubs begint, met de finale op 13 juli. Om begin augustus alweer het nieuwe seizoen te starten.

„Hij kan twee jaar achter elkaar spelen zonder rust”, zegt Maheta Molango, baas van de Engelse spelersvakbond in The Athletic FC Podcast. „Het is onhoudbaar.”


Deze Zeeuwse derby liep uit op een massale knokpartij, nu stonden ze opnieuw tegenover elkaar

Ze noemen het de kraker van Schouwen-Duiveland. De derby van de Westhoek, de punt van het Zeeuwse schiereiland die uitsteekt in de Noordzee. Een enkeling durft zelfs de vergelijking aan met Ajax-Feyenoord. Want ook al is dit de kelder van het Zeeuwse amateurvoetbal, als FC De Westhoek uit Burgh-Haamstede en ZSC’62 uit Scharendijke elkaar treffen, zijn dat altijd zwaarbeladen duels.

Hoe dat komt? Misschien is het omdat ze ooit zouden fuseren en dat ZSC daar bij de senioren toch van afzag, waardoor ze in de jeugd samen, maar daarna gescheiden zijn. Of is het simpelweg altijd zo dat tussen aanpalende dorpen de rivaliteit groter is, omdat iedereen elkaar kent, van school, werk of de kroeg.

Hoe dan ook: tussen de eerste elftallen van De Westhoek en ZSC gaat het er altijd nét iets harder aan toe dan tegen andere clubs uit de regio. In december vorig jaar eindigde De Westhoek met negen man. „Dat zegt genoeg, denk ik”, grijnst ZSC-voorzitter Werner Klaassen. Spelers leven lang toe naar deze wedstrijd, zegt ook trainer Danny Magito van ZSC. „Je mag alles verliezen, behálve deze.”

Niet elk seizoen treffen beide clubs elkaar, de laatste jaren toevallig wel. Het zijn felle wedstrijden, zegt Klaassen, maar in de dertig jaar dat hij bij ZSC speelde waren ze nooit ontspoord. Natuurlijk was er wel eens een opstootje, gingen spelers te hard een duel in. Maar dat waren ruzietjes die elk weekeinde op vele honderden voetbalvelden plaatsvinden, en die meteen weer werden gesust.

Wat in april gebeurde, bij de laatste ontmoeting in Scharendijke, was anders. Ernstiger vooral. Toen brak een vechtpartij uit tussen spelers én toeschouwers. Het gebeurde in een wedstrijd waar veel op het spel stond: beide clubs liepen nog het gevaar te degraderen. Bij een overwinning zou ZSC zo goed als veilig zijn, met negen punten voorsprong. De Westhoek moést winnen om kans te houden.

Tot diep in de tweede helft gebeurde er niets uitzonderlijks, herinnert Martijn Spaans zich, bestuurslid bij De Westhoek. Maar na een overtreding van de bezoekers, bij een 1-2 stand, „ontplofte het”. Een speler van ZSC kreeg iets toegeroepen en deelde een tik uit. Andere spelers gingen meedoen, en ook „een man of tien” uit het publiek mengden zich in het gevecht, zag Klaassen.

Het zijn incidenten die de KNVB de laatste tijd vaker ziet. Twee weken geleden maakte de voetbalbond bekend dat sinds de coronapandemie sprake is van een flinke toename in het aantal ernstige tuchtzaken, gestaakte wedstrijden en directe rode kaarten. Geweld op voetbalvelden is een „hardnekkig probleem”, zei Jan Dirk van der Zee, directeur amateurvoetbal bij de KNVB. De bond wil dat aanpakken met strenger ingrijpen en nieuwe regels.

Maar hoe gaan clubs er zelf mee om als het een keer uit de hand loopt? Welke lessen trekken ze eruit? NRC ging langs in Burgh-Haamstede, waar De Westhoek deze zaterdag voor het eerst weer speelde tegen ZSC, in de groepsfase van de beker.

ZSC’62-trainer Danny Magito langs de lijn tijdens de wedstrijd tegen FC de Westhoek
Foto Katrijn van Giel

Kop thee

Werner Klaassen stond al in de kantine toen het gebeurde. De wedstrijd tussen ZSC en De Westhoek was bijna afgelopen en de thuisclub had een loterij georganiseerd. Een paar honderd toeschouwers, dat was een mooi extraatje voor de clubkas. Hij wilde net de winnende nummers omroepen toen hij van afstand zag dat de wedstrijd ontspoorde.

Voor zulke situaties lag geen draaiboek klaar, zegt hij. Klaassen deed wat zijn intuïtie hem ingaf. „Ik riep meteen naar het veld dat ze de scheidsrechter in veiligheid moesten brengen. Dat is het allerbelangrijkste.” Toen die in de kleedkamer zat, snelde Klaassen zelf het veld op. „Van een van onze leden weet ik: die moet je in zulke situaties tegen zichzelf in bescherming nemen. Gelukkig ben ik groot, dus ging dat snel.”

Zo plotseling als de ruzie ontstond, zo snel wat hij ook weer voorbij, weet Spaans van De Westhoek. „Na twintig minuten stonden spelers en toeschouwers van beide teams al weer door elkaar heen een biertje te drinken.” De aandacht ging in dat eerste uur daarom vooral naar de scheidsrechter. „Die was enorm geschrokken, zat in de bestuurskamer te trillen als een rietje. Dus we hebben eerst een kop thee gedronken, om even tot rust te komen.”

Een speler van FC de Westhoek helpt zijn tegenstander overeind.
Foto Katrijn van Giel

Ook Klaassen zat daarbij. „Je blikt dan terug: waarom ging het nou zo mis? En je biedt meermaals je excuses aan. Ik heb ook de speler die bij ons de aanstichter was opgehaald en gezegd: jij gaat je nú verontschuldigen tegen de scheids. Later die week heb ik de scheidsrechter nog eens gebeld. Zo iemand moet een weekend later weer ergens fluiten en dat zal dan vast spannend zijn. ”

Een dag later spraken Klaassen en Spaans elkaar opnieuw uitgebreid. Ze besloten gezamenlijk een signaal af te geven, zegt Spaans. Want dat spelers met elkaar op de vuist gingen is één, maar dat vervolgens ook toeschouwers het veld opkwamen „is niet te tolereren”, vindt hij. „In de jeugd werken we zo goed samen en leer je spelers dat ze respect moeten hebben voor de tegenstander en de scheidsrechter. En bij de senioren zien ze dat dit.”

Gezamenlijk schreven beide besturen een verklaring, en stuurden die naar regionale media, leden, de ouders van jeugdspelers. Ook hebben bij beide clubs de jeugdtrainers er die week aandacht aan besteedt, stelt Spaans. „We wilden duidelijk maken dat dít niet de bedoeling is. Dat voetbal een spelletje is, dat leuk moet blijven. En dat winnen maar een bijzaak is.”

In de kleedkamer van het eerste vond dat gesprek pas op dinsdag plaats, weet ZSC-trainer Danny Magito nog. „Zaterdag zaten die jongens nog vol adrenaline, dan heeft het geen zin. Maar later zijn we bij elkaar gekomen, met het bestuur ook. En toen is duidelijk gemaakt: dit is de eerste en laatste keer dat zoiets gebeurt. Als we het nog eens zien, mag je je spullen pakken.”

Voor de bond was het incident reden om beide clubs een boete te geven, en een punt in mindering. „Daar ben ik ook niet over in discussie gegaan”, zegt Klaassen. „Het was gewoon terecht.” Naast de schorsingen die de bond aan spelers oplegde heeft ZSC sommige spelers aanvullend ook „alternatieve straffen” gegeven, zegt Klaassen. „Omdat ik denk dat zoiets beter werkt dan ze langs de kant te zetten. De één hebben we bijvoorbeeld een paar wedstrijdjes laten fluiten. De speler in kwestie moest verplicht een jeugdelftal leiden.”

Daarnaast zijn beide besturen samen begonnen met een veiligheidsprotocol. „Daarin hebben we expliciet opgeschreven wat we nu intuïtief hebben gedaan”, stelt Klaassen. Er komt bijvoorbeeld in te staan wie de scheidsrechter van het veld moet begeleiden, wie de spelers bij een opstootje weghaalt. „Al hoop je natuurlijk dat we het nooit meer nodig hebben”, zegt Spaans.

Rood en blauw

Het is zaterdag even voor één als de eerste spelers het sportpark oplopen. In groepjes staan ze te praten, het blauw van De Westhoek en het rood van ZSC door elkaar. „Bijna iedereen hier kent elkaar”, zegt Michiel Schipper. Dat maakte het voorval ergens ook zo verwonderlijk. „Het is niet alsof we elkaar niet mogen. Sommige jongens van ons voetballen met jongens van hen samen in de zaal.”

Deze middag staat het plezier weer voorop, de sportieve strijd. „Er is wel een tijdje over nagepraat”, zegt Schipper, maar wat zijn team betreft: die hebben de ruzie met hun tegenstander nog diezelfde zaterdag bijgelegd in de kantine. Ook Wouter Zwackhalen, de nieuwe trainer van De Westhoek, houdt het kort. „Daar hebben we een streep onder gezet.” Of het nu alsjeblieft weer over voetbal mag gaan.

Als de wedstrijd anderhalf uur later begint, zoeken de ruim honderd toeschouwers een plek langs de hekken. „Een beetje in het midden, dan kunnen we de klappen beter zien”, grapt een Westhoek-aanhanger, met in elke hand een biertje. Maar onvriendelijk wordt het geen moment, ook al houden ZSC en De Westhoek zich in duels geen moment in. Telkens als een speler kermend naar de grond gaat, helpt de ander hem overeind. Na negentig minuten verliest de thuisploeg: 1-2.

Toch hebben sommige betrokkenen ook hun bedenkingen bij deze wedstrijd. In de competitie ontlopen beide clubs elkaar: ZSC handhaafde zich in de vierde klasse, De Westhoek degradeerde naar de vijfde en laagste klasse. Wat bezielt de KNVB dan om ze in de beker alsnog bij elkaar in te delen, vraagt ZSC-voorzitter Klaassen zich af. „De bond weet toch ook wat hier vijf maanden geleden is gebeurd? Is dit dan écht nodig?”


Spitsuur in de golven: ‘De tijd dat je met een handvol surfers in het water lag is voorbij’

Hans van den Broek (47), eigenaar van surfschool The Shore, knikt naar de zee. „De surf is super vandaag”, zegt hij. Tussen een bataljon aan surfers ritsen witte golftoppen van links naar rechts. Twee jonge meiden in wetsuits benen triomfantelijk het water uit. Boven hun fladdert een rood-gele vlag, teken dat lifeguards toezicht houden. „Straks geef ik nog les”, zegt Van den Broek.

De badplaats is het Lourdes van de Nederlandse surfsport – het trekt surfers uit het hele land. Dankzij de gunstige ligging van de onderzeese zandbanken kan er voor Nederlandse begrippen vaak gesurft worden. Meestal op kleinere golven, soms grotere.

Langs de boulevard, op het surfschoolterrein, vindt vandaag de zesde editie van het Scheveningen Surf Festival plaats. Tussen de kleurrijke marktstallen vergapen tientallen bezoekers zich aan surfpetjes, -zwembroeken en -shirtjes. Op de achtergrond klinkt reggae-muziek. „Ieder jaar wordt het iets drukker in het water”, zegt Van den Broek. „Onze school zit deze zomer op zo’n vijfduizend lesmomenten. Een verdubbeling van tien jaar geleden.”

Dat de surfsport populairder is geworden, is een wereldwijd fenomeen. Uit een Amerikaanse studie bleek het aantal surfers in de VS tussen 2018 en 2022 met 28,5 procent te zijn gegroeid. Cijfers over de Nederlandse groei heeft de Holland Surfing Association niet. Maar Koen Thoolen (28), directeur bij de surfbond, ziet met het blote oog de drukte toenemen. Volgens hem was de pandemie de grote katalysator. „Veel sporten mochten tijdens de lockdowns niet. Surfen wel. Op een goede dag gaan er in Scheveningen of Wijk aan Zee zo’n vijfhonderd surfers het water in.”

Surf etiquette

Door de drukte is de ruimte beperkt in het water, met botsingen en irritaties tot gevolg. Thoolen ondervond het aan den lijve. Onlangs brak hij zijn pink doordat een beginner over hem heen tuimelde. „Tijdens de lockdowns waren lessen niet mogelijk. Er zijn toen surfers begonnen zonder kennis van de surf etiquette.” Die etiquette bestaat uit een handvol omgangsregels om de sport in goede banen te leiden. Zo heeft bijvoorbeeld een surfer die het dichtst bij de piek van de golf ligt voorrang en is het not done om een surfboard rond te laten slingeren in het water.

Surfschool-eigenaar Hans van den Broek: „Onze school zit deze zomer op zo’n vijfduizend lesmomenten. Een verdubbeling van tien jaar geleden.”
Foto Dieuwertje Bravenboer

Reden genoeg voor de surfbond om samen met de andere watersportbonden, surfscholen, gemeente Den Haag en reddingsbrigade een veiligheidscampagne op te tuigen. Via borden en social media worden de etiquette, betekenis van de strandvlaggen en stromingsgevaren onder de aandacht gebracht. „We willen dat iedereen goed geïnformeerd het water ingaat”, zegt Thoolen.

Ondertussen doen de festivalbezoekers zich tegoed aan workshops over latte art, jiujitsu en een Wim Hof-ijsbad. Een keet, met daarin de surfboards van school, oogt als een soort duiventil. Beginnende surfers vliegen af en aan met grote blauwe surfboards onder hun arm. Zo ook Redmer (41) uit Rijswijk. Drie jaar geleden is hij begonnen met lessen. „Als er veel mensen in het water liggen, vind ik het lastig om de regels te interpreteren. Gister vond ik het te druk en ben ik er uit gegaan. Mijn niveau is nog niet zo hoog – ik wil dan niet in de weg liggen.”

Nauwkeurige golfvoorspellingen

Dat is jammer, zegt de toegelopen Haagse surfleraar David (25). „Surfen moet voor iedereen zijn.” David ziet dat veel surfers tegenwoordig hun werktijden lenig kunnen indelen en zo surfsessies afstemmen op goede surfcondities. Ook zorgen nauwkeurige golfvoorspellingen volgens hem voor spitsuren in het water. „De tijd dat je met een handvol mensen dinsdagochtend in het water lag, is voorbij. De scene is gegroeid. Tegelijkertijd zijn de plekken met goede golven schaars.”

De manier om de drukte te spreiden is volgens Van den Broek simpel: „De zonering herinrichten.” Windsurfers, golfsurfers en zwemmers hebben ’s zomers hun eigen zone op het strand. Dit zou veiliger zijn voor zowel zwemmers als watersporters. Het tegendeel is waar, zegt Van den Broek. „De kust is lang genoeg. Maar surfers zijn gebonden aan een zone.”

Bij het Scheveningen Surf Festvial zijn allerlei kraampjes geïnstalleerd met kleding, sieraden en andere productent.
Foto: Dieuwertje Bravenboer

Golfsurfers hebben zo’n vijfhonderd meter strand tot hun beschikking in Scheveningen. „Te weinig”, vindt Van den Broek. „Alle watersporten zijn gezoneerd, terwijl de kwetsbare doelgroep, de zwemmers, overal terecht kunnen. Jaarlijks raken er veel meer zwemmers dan watersporters in de problemen. Daarom wil ik de zonering omdraaien: zwemmers een gebied met lifeguards en meer vrijheid voor de watersport.”

Cultuuromslag

Een model zoals bestaat op de Waddeneilanden. Met behulp van vlaggen worden de zwemzones aangegeven en zien betaalde lifeguards daar op toe, zegt Kees Brinkman (62), woordvoerder bij de KNRM. „Er loopt een onderzoek naar verschillende methodieken van strandtoezicht langs de gehele kust. Daaruit kunnen nieuwe inzichten worden verkregen voor een veilige strandrecreatie.”

Vooralsnog ontbreken de mankracht en het geloof in zonering, aldus Brinkman. „Het aantal lifeguards voor strandtoezicht wordt steeds nijpender. Bij zo’n model is handhaving op de zonering nodig. Dat is een cultuuromslag bij zowel de bezoeker als het strandtoezicht. In Nederland kennen we deze methodiek vrijwel niet, in het buitenland zie je het veel vaker.”

Even later heeft Van den Broek zich zelf in zijn wetsuit gewurmd. „Ik surf hier sinds 1992. Steeds denk ik: er kan niemand meer bij. Toch gaat iedereen met een glimlach het water in.”


Zonder tweede assistent en ‘teamontwikkelaar’ moet Ronald Koeman nu zelf meer de regie nemen bij een vernieuwd Oranje

Met de sokken opgetrokken tot aan zijn knieën en een fluitje in de aanslag, staat Ronald Koeman druk te coachen in Zeist. „Hoge balsnelheid, twee keer raken”, roept de bondscoach bij een oefenvorm waarin de aanvalspatronen worden getraind. „Kom eronder, en ga diep”, roept hij naar de snelle Donyell Malen. „Natuurlijk! Dat is het!”

Broer Erwin, zijn assistent bij Oranje, liep een uur eerder al kriskras over het veld om pionnen en trainingspoppen klaar te zetten. Een tweede assistent-bondscoach hebben ze nog niet gevonden. „Nu gaan we het allemaal zelf doen”, zei Koeman dezelfde ochtend met een grijns, in een persconferentie in aanloop naar de Nations League-duels tegen Bosnië en Herzegovina (deze zaterdag in Eindhoven) en Duitsland (dinsdag in Amsterdam). Het zijn de eerste wedstrijden in het traject richting het WK 2026, twee maanden na de verloren halve finale op het EK tegen Engeland.

Op weg naar een nieuw tijdperk, sjokken de internationals tussen de bossen voor een opwarmronde – aanvoerder Virgil van Dijk en spits Wout Weghorst voorop. Veel lijkt hetzelfde. Vrijwel identieke technische staf, grotendeels dezelfde selectie. Er is een enkel nieuw gezicht, Brighton-verdediger Jan Paul van Hecke. En een herintreder, tweevoudig international Justin Kluivert, die het goed doet bij Bournemouth. Geanimeerd geroezemoes klinkt bij de spelers, als ze voorbijlopen.

Het ‘huis’ van Oranje

Toch wordt het in het ‘huis’ van Oranje, zoals Koeman het eerder dit jaar noemde, langzaam stiller. Dat huis werd in zijn ogen gevormd door een kerngroep met spelers diep in de twintig, begin dertig. Destijds ging het onder anderen over Marten de Roon (33) en Daley Blind (34), die geen vaste basisspelers meer waren. Koeman vond hen nog altijd van „toegevoegde waarde voor deze groep” door hun „ervaring en gedrag”. Zij hielden anderen scherp, sparden met stafleden, zorgden voor een goede sfeer en lieten zich horen als iets mis ging.

Op weg naar 2026, heeft Koeman nu een streep gezet door die twee namen, net als die van Georginio Wijnaldum (33). Met z’n drieën goed voor bijna 250 interlands. Zo komen er wat plekjes vrij – op het veld, en hoog in de hiërarchie. Ook nu de toekomst van spits Memphis Depay (30), lang een bepalende speler, onzeker is bij Oranje. Hij is niet opgeroepen omdat hij nog zonder club zit – Koeman houdt de optie van een terugkeer wel open.

Bondscoach Ronald Koeman (links) en zijn broer en assistent Erwin tijdens een training van Oranje in Zeist, woensdag.
Foto Robin van Lonkhuijsen / ANP

Hoogst in de pikorde, blijft captain Van Dijk. Koeman vloog naar Liverpool, nadat Van Dijk na de halve finale op het EK openlijk twijfelde over zijn toekomst als international. „Ga je er nog twee jaar tegenaan op het allerhoogste niveau?”, vroeg Koeman hem. Van Dijk – die met Depay, Wijnaldum en Frenkie de Jong lang het hart van Oranje vormde – nam die aarzeling weg: hij gaat door. Al kan zijn leeftijd een factor worden. Kort voor de kwartfinales op het WK, juli 2026, wordt hij 35.

Er moet bij Van Dijk wel wat veranderen. Zijn aanvoerderschap vulde hij „geweldig” in tijdens het EK, maar „voetballend gezien” haalde hij als centrale verdediger „niet het niveau” dat van hem verwacht kan worden, zei Koeman dinsdag. Met name in het verloren groepsduel tegen Oostenrijk, werd duidelijk dat Van Dijk onvoldoende deed in het doordekken. Mede daardoor sloeg het elftal uit balans.

„Hij vond dat hij gedeeltelijk te veel bezig was met anderen”, was volgens Koemand de verklaring van Van Dijk voor diens mindere spel. Die uitleg is opvallend. Bij alle tegengoals op het EK, was Van Dijk niet zichtbaar bezig met de coaching van zijn teamgenoten, blijkt uit de wedstrijdbeelden.

Hij concentreerde zich op zijn eigen positionering, maakte daarin fouten. Zoals bij het winnende doelpunt van Engeland, kort voor tijd. „Daar hielden we geen lijn als verdediging, er werd niet goed gecommuniceerd, niet goed doorgedekt”, zei Koeman deze week. Van Dijk schoof niet door toen Cole Palmer vrij opdook tussen de linies, waarna de middenvelder de assist gaf op Ollie Watkins, die door de benen schoot van Stefan de Vrij.

Zo bezien is een nieuwe periode met Van Dijk als leider van de defensie niet zonder risico. Met onder meer de razendsnelle Micky van de Ven en eenmalig Oranje-captain Matthijs de Ligt achter de hand, had Koeman voldoende opties om door te selecteren – zowel verdedigend als qua leiderschap.

Voor Van Dijk is de uitdaging zijn rol als aanvoerder en zijn spel „beter” te „managen”, zei Koeman. Dit prille seizoen laat hij onder Slot bij Liverpool FC zien wel agressief door te kunnen dekken, zoals afgelopen zondag tegen Manchester United (3-0 zege).

Evaluatie

Van Koeman wordt ook iets anders gevraagd. Kort na het EK in Duitsland verliep zijn evaluatie door Nigel de Jong, directeur topvoetbal bij de KNVB, positief. Daarom mag hij door tot het WK 2026, wat zijn laatste toernooi bij Oranje moet worden. Dat Nederland op het EK geluk had met de eenvoudige route naar de halve finale – via het povere Roemenië en het wisselvallige Turkije – als gevolg van de pijnlijke nederlaag in het groepsduel tegen Oostenrijk, is niet meegewogen in de beoordeling. Het goede eindresultaat op die manier onderuit halen, vond de KNVB-top te gemakkelijk.

Wel is gesproken over de invulling van zijn rol. Het idee is dat Koeman richting het WK 2026 duidelijker zelf de regie neemt, zowel op als buiten het veld. Dat is deze week in Zeist al af te lezen aan het feit dat zijn vertrouweling René Felen ontbreekt. Felen is een ‘teamontwikkelaar’ waar Koeman al zo’n vijftien jaar mee samenwerkt. Hij richt zich op groepsdynamiek in de sport, op aspecten als leiderschap, verantwoordelijkheden en kernwaarden die een team verbinden. Hij leidt feedbackoefeningen met spelers, spreekt met stafleden, observeert en stuurt bij. Net als in de eerste periode van Koeman (2018-2020), was Felen afgelopen termijn onderdeel van de staf. Tijdens het EK zat hij er fulltime bij.

Dat hij nu ontbreekt, heeft er volgens een betrokkene mee te maken dat Koeman zelf meer rechtstreeks in gesprek gaat met spelers over de zaken die zij anders met Felen bespraken. Daarmee komt er op gebied van teamprocessen dus meer bij de bondscoach te liggen. Felen blijft op de achtergrond wel samenwerken met Koeman, maar is niet meer lijfelijk aanwezig voor sessies en gesprekken met spelers.

Op het veld neemt Koeman ook meer het voortouw. Dat is goed zichtbaar in de trainingen deze week – deels toegankelijk voor de pers. Hij coacht veel meer dan toen hij in maart 2023 begon aan zijn tweede termijn bij Oranje. Destijds liet hij de veldtrainingen – waar de speelwijze en spelopvattingen centraal staan – voor een belangrijk deel leiden door Sipke Hulshoff, destijds ook assistent-trainer bij Feyenoord onder Slot. Koeman was liever de ‘manager’ die overziet, het leiden van veldtrainingen vindt hij niet per se het leukste onderdeel van het vak, zei hij vorig jaar nog bij sportzender ESPN.

Belangrijk is het wel. De trainingstijd bij nationale ploegen is zeer beperkt en spelers hebben bij hun clubs te maken met verschillende spelsystemen. Vastigheden inslijpen in de korte tijd die er is in de interlandperiodes, is cruciaal bij het opbouwen van een gezamenlijke spelidentiteit.

Een assistent voor de veldtrainingen heeft Koeman nu (nog) niet. Hulshoff vertrok kort voor het EK omdat hij met Slot meeging naar Liverpool FC. Hij werd in Duitsland vervangen door Dwight Lodeweges, waar Koeman in zijn eerste periode al succesvol mee samenwerkte. Lodeweges, die volgende maand 67 wordt, keert niet meer terug. Koeman zoekt nu een veldtrainer die zich kan schikken in zijn rol als assistent, wat niet eenvoudig is: ze spraken een aantal kandidaten maar vonden de „juiste” nog niet.

Een assistent met moderne, progressieve voetbalideeën kan hij goed gebruiken, nu Koeman (61) op tactisch gebied wil gaan sleutelen aan zijn ploeg – niet de eerste keer dat hij zoiets aankondigt. Hij zei dinsdag dat er in de „absolute top” bijna over het hele veld één tegen één wordt gespeeld (in de dekking). „Dat is iets waar wij ook naartoe willen.” Dus: een speelwijze met veel pressie naar voren. Iets waar Oranje op het EK niet voor koos: Van Dijk was achterin meestal de vrije man.

In de data van het EK zag Koeman dat Oranje een van de ploegen was die weinig ballen wist te veroveren diep op de helft van de tegenstander – wat duidt op een behoudende speelwijze. Dit is iets waar hij de komende tijd aan wil gaan werken. „We willen hoger, agressiever en met meer intensiteit druk zetten. Maar dat ligt ook aan spelers die je wel of niet hebt. Of die het wel of niet kunnen.” Vrijdag zei hij dat de aanvallers bij Oranje er soms „moeite” mee hebben om constant die druk te geven.

De vraag is ook of hij het als bondscoach kan. Koeman, een pragmaticus, heeft zich de afgelopen jaren geen ‘vormende’ bondscoach getoond die een specifieke speelwijze erin slijpt – zoals de innovatieve coach Ralf Rangnick bij Oostenrijk wel lukte. In feite wil Koeman iets gaan doen, wat hij in het recente verleden niet bewezen heeft te beheersen.

Opgebloeid

In het verlengde daarvan is het interessant of en hoe hij Ryan Gravenberch (22) inpast, de middenvelder die onder Slot is opgebloeid bij Liverpool. Daar is hij als controleur een belangrijke schakel, waar hij op het EK onder Koeman geen minuut speelde – terwijl veel middenvelders weg waren gevallen door blessures.

„Slot heeft een duidelijk plan, weet wat hij wil. Ook in zijn opbouw, in wat hij wil in druk zetten”, zegt Gravenberch woensdag langs de rand van het trainingsveld in Zeist. „Duidelijkheid vanaf het begin vind ik altijd het lekkerst.” Als iets niet duidelijk is geweest bij het Oranje van ‘Koeman II’, is dat het middenveld, mede een gevolg van veel blessureleed.

Gravenberch is voor de duels met Bosnië en Herzegovina en Duitsland een optie als controleur (de ‘zes’) en diepgaande middenvelder (de ‘acht’). Op welke van de twee hij zich van Koeman moet richten? Gravenberch: „Ik heb daarover nog niet met de bondscoach gesproken.”


Fleur Jong is de snelste para-atlete ter wereld. Wat maakt haar zo goed?

In een vol Stade de France oogt Fleur Jong afgelopen zaterdag geconcentreerd, zelfverzekerd, soms zelfs ontspannen. Al in de eerste sprong geeft ze een demonstratie van explosiviteit, snelheid en sprongkracht: ze overschrijdt direct de zes meter, een afstand waar haar concurrentie zelfs niet bij in de buurt zal komen. Uiteindelijk prolongeert ze haar gouden medaille op 6,53 meter – ver voor de 5,87 meter van nummer twee Marlène van Gansewinkel.

Voor Frank Jol, de technische man achter Jong, kwam het niet als een verrassing. „Andere jaren presteerde Fleur grilliger, nu is ze zo stabiel”, zegt hij. Het maakt dat Jol „relaxed” kon toeleven naar de Paralympische Spelen in Parijs.

Het zijn de derde Spelen voor Jong. Deze donderdag komt ze opnieuw in actie op de 100 meter sprint, een afstand waar ze tot de topfavorieten behoort. Haar ouders Hans en Judith genieten van de prestaties van hun dochter.

Fleur Jong (28) groeide op in het Noord-Hollandse Middenbeemster. Ze tenniste en danste graag. Haar moeder vertelt dat Jong al jong „een enorme streber” was. „Dat zat als klein meisje al opgesloten in haar karakter. Of het nu ging om sport of school – ze wilde altijd het hoogst haalbare.”

Twaalf jaar geleden belandde Jong in het ziekenhuis met een gevaarlijke bacterie in haar bloed. Drie weken lag ze in coma. Toen ze ontwaakte, waren haar rechtervoet en -onderbeen, linkervoorvoet en -hiel en acht vingertoppen geamputeerd. Een revalidatieperiode van drie maanden volgde, waarin haar moeder contact legde met wijlen para-snowboarder Bibian Mentel.

De gesprekken met Mentel enthousiasmeerden Jong voor een sportcarrière. Op een talentendag van sportkoepel NOC-NSF zag bondscoach Guido Bonsen al snel dat ze para-atletiekpotentie had. „Hij herkende gelijk haar atletische bouw”, vertelt vader Hans Jong. „Fleur twijfelde op dat moment nog tussen rolstoelbasketbal en para-atletiek.”

‘Een soort springveer’

Bondscoach Bonsen zag wel dat Jongs linkerbeen kwetsbaar was. De huid rond haar hiel was fragiel en sprong snel open. Terwijl ze met rechts steeds beter kon lopen, remde haar linkerbeen de bewegingsvrijheid. Bonsen adviseerde in navolging van prothesemaker Frank Jol om ook het linkeronderbeen te laten amputeren.

„In het ziekenhuis hadden wij ons ook al afgevraagd of haar linkervoet er niet beter ook af kon”, zegt haar moeder Judith. „Het was letterlijk en figuurlijk een blok aan haar been, maar de artsen wilden aanvankelijk geen gezond weefsel amputeren. Ik heb brieven geschreven, talloze keren gebeld. Uiteindelijk gingen ze om.”

De komst van de tweede prothese markeerde een keerpunt in Jongs leven: ze verkoos atletiek boven basketbal – en kwam onder de hoede van trainer Bonsen.

De blades van Jong, bij het verspringen.
Foto Emilio Morenatti / AP

Haar ouders beschrijven hoe hun dochter voor het eerst met haar sportprotheses de straat op ging, aan de hand van prothesemaker Frank Jol naar zijn werkplaats in Hoorn. Het begin was onwennig. „Het is toch een soort springveer, die redelijk onvoorspelbaar is. Maar Fleur heeft altijd al een goede balans gehad, dus kreeg ze de blades snel onder controle.”

Onder de vleugels van Jol en bondscoach Bonsen ontwikkelde Jong zich tot een ster in de paralympische atletiek. Jol en Bonsen zijn de enige twee die vlak voor een wedstrijd aan haar blades mogen komen. Ze beschouwt ze als haar wapens, die een zeer nauwkeurige afstelling vereisen. Een klein detail kan cruciaal zijn. De voorbije maanden stonden in het teken van het schaven en verbeteren van de techniek. Steeds weer zochten Jol en Bonsen naar nieuwe manieren om Jongs explosiviteit maximaal om te zetten in sprongkracht en snelheid.

„Soms stellen we een soepelere blade steviger af, een andere keer doen we een aanpassing aan het middenstuk”, vertelt Jol. „We zijn ook heel veel met de zool bezig op basis van de bewegingsanalyse en het contactvlak met de atletiekbaan.”

De pasvorm, uitlijning en positionering op de prothese – het zijn allemaal aspecten waar Jol en Bonsen aan sleutelen. Jol: „Bijvoorbeeld: hoe kunnen we meer progressie boeken in haar voorlaatste stap bij het verspringen? Hoe raak je de grond en hoe verlaat je die vervolgens? Op basis daarvan gaan wij weer sleutelen en verbeteringen testen.”

Asymmetrische blades

Een belangrijk moment was de winter van 2022. Jol testte twee verschillende zolen voor Jong. „Tijdens de aanloop wilden we voor de laatste en voorlaatste stap meer snelheid voor de afzet creëren”, legt hij uit. „Uiteindelijk krijgt Fleur meer hoogte als haar voorwaartse snelheid stijgt.”

De asymmetrische blades, waarbij links en rechts zowel qua zooldikte als sterkte van elkaar varieerden, zorgden voor meer sprongkracht. Voor het verspringen pakten de aanpassingen aan de zool goed uit, maar bij het sprinten bleken de symmetrische blades, die links en rechts exact hetzelfde zijn, juist geschikter.

Tijdens de Paralympische Spelen zelf speelt Jol „een minimale rol”, zegt hij. „Net als de ontwerper van de auto tijdens een Formule 1-race. Als die af is en de coureur heeft slecht gereden, zul je veel moeten sleutelen, maar een winnende auto heeft weinig aanpassingen nodig.”

In feite, zegt Jol, is de para-atletiek een materiaalsport. „Een blade is in feite een dood element en maakt iemand niet per definitie een betere sporter. Je kunt niet winnen dankzij een goede sportprothese, maar wel verliezen door een slechte.”

Neem de Nederlandse baanwielrenner en drievoudig olympisch kampioen Harrie Lavreysen, zegt Jol. „Hij rijdt op een relatief simpele fiets, maar die is tot in detail op hem afgestemd. Een andere renner op die fiets gaat Lavreysen niet verslaan. Onze blades zijn net als zulke fietsen zo gepersonaliseerd.”

93 kilometer per uur

De blades van Fleur Jong zijn gemaakt door de IJslandse fabrikant Össur. Het hoofdbestandsdeel is elastisch verend kunststof (carbon). De kunststofvezel is zo gekromd dat de blade zo soepel mogelijk afwikkelt tijdens het sprinten.

Het ontwerp van Jongs ‘Cheetah Xtreme’ is geïnspireerd op de achterpoot van een jachtluipaard, een van de snelste landdieren ter wereld. Bij een aanval kan het dier binnen enkele seconden accelereren tot 93 kilometer per uur. Het jachtluipaard ontwikkelt snelheid door zich eerst via de achterpoten af te zetten, waarna de rest van het lichaam zich als het ware vooruit katapulteert.

Met 6,53 meter prolongeerde Jong in Parijs haar gouden olympische medaille bij het verspringen.
Foto Martin Bureau / AFP

Een blade lijkt qua vormgeving op de achterpoot van een jachtluipaard. Het idee is dat de vorm van de blade tijdens de sprint energie opslaat en omzet in kracht voor de volgende beweging. Bij verspringen geldt hetzelfde principe als bij sprinten. „Maar de kracht en het momentum maken hier het verschil”, zegt Jason Bos van Össur. „Het gaat namelijk niet alleen om horizontaal verspringen, maar ook verticaal: de tijd dat de springer in de lucht blijft, hangt af van de verticale snelheid vanaf het afspringen. Hoe groter de verticale snelheid, hoe hoger de atleet kan springen en hoe langer hij of zij in de lucht kan blijven.”

Jong vervangt haar sprintblades – 6.000 euro per paar, exclusief arbeidskosten en extra componenten – om het halfjaar en haar verspring-protheses om de drie maanden. Ze heeft ongeveer twee maanden nodig om zich de techniek en timing eigen te maken. De para-atlete krijgt de blades dankzij haar sponsorovereenkomst met Össur, „maar dit is bij de meeste sporters niet het geval”, aldus het bedrijf.

Nieuwe schroeven

In Parijs heeft Jong vier paar blades bij zich. „Vaak beslist ze samen met haar coach op basis van de laatste training welk paar ze kiest”, vertelt Jol. Hij heeft alle atletiekprotheses begin augustus op zijn werkplaats in Amsterdam van nieuwe schroeven voorzien, gesmeerd en alles opnieuw gecontroleerd. „We willen niet voor verrassingen komen te staan.”

Ook was hij aanwezig in het trainingskamp voor de Paralympische Spelen. „Dan prepareer ik alle blades nog eens op de zolen en zet ik de puntjes op de i. Het is ook voor het groepsgevoel prettig dat er een technicus aanwezig is, mocht er toch iets gebeuren.”

Jong is met acht gouden medailles – bij vier WK’s, twee EK’s en twee Paralympische Spelen – de snelste vrouw ter wereld op blades. Toch verwachten haar ouders donderdag een „heel spannende” 100 meter sprint. „Ze heeft behoorlijke concurrentie voor het goud. Het kan op twee tienden seconden worden beslist. Wij hopen natuurlijk op goud. De 100 meter is de enige die ze nog niet heeft.”