Atletiektalent Niels Laros: ‘Een leerjaar? Dat vind ik ambitieloos’

Het gesprek met Niels Laros is nog geen anderhalve minuut bezig als de wereldkampioenschappen atletiek ter sprake komen. In september dit jaar worden die gehouden in de Japanse hoofdstad Tokio, en Laros mikt op deelname aan de 1.500 meter, een van de meest prestigieuze en zwaarst bezette onderdelen in de sport.

In Japan zullen grote namen als wereldrecordhouder Jakob Ingebritsen (Noorwegen), wereldkampioen Josh Kerr (Verenigd Koninkrijk), en de Amerikaanse olympisch kampioen Cole Hocker aan de start staan. Dat weerhoudt Laros er niet van een uitgesproken doel te hebben voor de WK: „Ik wil meestrijden om de medailles. En ik denk dat dat ook wel realistisch is.”

Aan ambitie geen gebrek bij de pas 20-jarige Laros, die is gespecialiseerd in de middellange afstanden (800 en 1.500 meter) en geldt als een van de allergrootste atletiektalenten. Hij werd vorig jaar in de olympische finale in Parijs zesde op de 1.500 meter, werd uitgeroepen tot Europees atletiektalent van 2024, genomineerd voor wereldtalent van het jaar en verbrak de afgelopen seizoenen verschillende nationale records. „In de positie waarin ik nu zit, maak ik deel uit van de wereldtop. Om dan te zeggen dat ik dit jaar alleen maar ervaring op wil doen, vind ik ambitieloos. Ik wil presteren, resultaten halen is wat de sport mooi maakt. Daar doe ik het voor.”

Lees ook

Lees ook: Waarom de 1.500 meter bij de mannen zo populair is

De favorieten Jakob Ingebrigtsen uit Noorwegen en de Brit Josh Kerr liepen bij deze Spelen al tegen elkaar tijdens de halve finale van de 1.500 meter.

Het is snel gegaan met de carrière van Laros, sinds hij drie jaar geleden overstapte naar de nationale trainingsselectie onder leiding van de Poolse trainer Tomasz Lewandowski, en op zichzelf ging wonen op Papendal. Zijn leven bestaat uit trainingskampen en wedstrijden. „Ik denk dat ik maar twee maanden per jaar thuis ben. Dat is niet veel, maar het bevalt me prima.”

Weddenschap om een auto

Laros spreekt via een digitale verbinding vanuit Font Romeu, een bergdorp in de Franse Pyreneeën op 1.800 meter hoogte. In de ijle lucht daar heeft hij zich de voorbije zes weken voorbereid op het buitenseizoen, dat hij afgelopen weekend aftrapte met een 5.000 meter-wedstrijd in Nice. Komende maandag komt hij op de FBK Games in Hengelo in actie op de 800 meter.

Leven doet hij vanuit een koffer en een rugzak. Acht paar spikes en hardloopschoenen, een berg sportkleding en wat boeken en spelletjes, soms zijn PlayStation, meer heeft hij niet bij zich.

„Ik reis veel sinds ik op mijn zeventiende uit huis ben gegaan, dus ik ben het wel gewend. Ik kan inmiddels makkelijk mijn eigen plek vinden”, zegt Laros. Hij trainde de afgelopen jaren in landen als Kenia, de VS, Zwitserland en Zuid-Afrika, en reisde voor wedstrijden de hele wereld af. „Ik vind dat wel leuk, nieuwe plekken ontdekken, met het team op reis zijn. Het zijn vooral de mensen om me heen, de groep waar ik mee train, die het als thuis laten voelen. Dan maakt het niet uit waar je zit.”

Zijn ouders vinden het minder leuk dat ze hun zoon zo weinig zien, maar ze begrijpen het wel. Zijn vader Marcel Laros werd in 1995 Nederlands kampioen op de 1.500 meter en was ook twee keer nationaal de beste op de 3.000 meter steeplechase. Moeder Sandra Laros-Hofmans won in 1998 de Nederlandse titel op de 3.000 meter indoor. De twee ontmoetten elkaar op de universiteit van El Paso in de Amerikaanse staat Texas, waar ze beiden met een atletiekbeurs studeerden. Laros’ twee jaar oudere broer Lars loopt ook de 1.500, 3.000 en 5.000 meter en studeert met een atletiekbeurs aan Wingate University in North Carolina.

Toch is het niet zo dat hij opgroeide op de atletiekbaan, zegt Laros. Zijn ouders waren al een tijdje met atletiek gestopt toen hij werd geboren. Wel liepen ze zo nu en dan een wedstrijd in de buurt van het Brabantse Oosterhout, waar Laros vandaan komt, en dan deed de jonge Niels mee aan de Kids Run. „Maar ik deed naast atletiek ook aan voetbal, dat vond ik ook leuk.”

Op de atletiekbaan was meteen duidelijk dat Laros talent had; altijd eindigde hij in jeugdwedstrijden vooraan. Zijn ouders hielden hem echter lang voor dat veel jonge talenten de top niet halen. „Ze hebben me nooit opgehemeld, maar bleven realistisch.” Pas toen Laros ook internationale wedstrijden mocht gaan lopen en daar goed presteerde, draaiden ze bij. „Ze zeiden: als dit je droom is, moet je die najagen.”

Zijn ouders daagden hem uit door weddenschappen met hem aan te gaan; als hij hun persoonlijke records verbrak, kreeg hij een lunch (van zijn moeder) en een auto (van zijn vader). Het begon als grap. „Ze dachten niet dat toen ik als jonge jongen zo hard liep, ik ook echt zo goed zou worden.”

De persoonlijke records van zijn ouders zijn inmiddels verbroken, maar de auto heeft Laros nog niet gekregen. „Eerst mijn rijbewijs halen.” Een nieuwe weddenschap, voor als hij bijvoorbeeld een wereldrecord loopt, is er niet meer gekomen. „Misschien durven ze niet meer”, lacht Laros.

Niels Laros werd verrassend zesde in de finale van de 1.500 meter tijdens de Olympische Spelen in Parijs.
Foto Robin van Lonkhuijsen

Extra versnelling

De atletiekachtergrond van zijn ouders kwam van pas toen Laros’ ontwikkeling als jonge atleet in de knel kwam door zijn schoolverplichtingen. „Er was veel gedoe met school, maar gelukkig snappen mijn ouders hoe dit wereldje werkt en wat je ervoor over moet hebben.” Laros stapte over van de vijfde klas van het gymnasium naar 5 havo, en deed twee jaar over zijn examenjaar. „De overgang naar de topsportschool viel eigenlijk wel mee, het was vooral lastig dat ik ineens naar een andere school ging dan waar al mijn vrienden zaten. Toen ik halverwege de vijfde op het gymnasium de uitnodiging kreeg voor Papendal, ging het in het half jaar erna echt dramatisch slecht op school. Ik weet niet of ik wel was overgegaan. Ik vond hardlopen gewoon belangrijker.”

Van zijn coach Tomasz Lewandowski leerde Laros wat het betekent om topatleet te worden. „Daarvoor was het enige wat ik deed hardlopen. Daarbuiten deed ik niet zoveel bijzonders. Nu maken we bijna net zoveel uren buiten het lopen als met het lopen zelf.” Er kwam aandacht voor krachttraining, blessurepreventie, tactiek.

Een van Laros’ vroegere idolen was de Pool Marcin Lewandowski, de broer van zijn huidige coach. „Hij liep tactisch altijd heel erg goed, dat vond ik mooi om naar te kijken. Nu weet ik dat hij zo goed liep omdat Tomasz hem vertelde wat hij tactisch moest doen in een wedstrijd.” Ook een ander idool van Laros, Matthew Centrowitz uit de VS, was tactisch een sterke loper. „Hij werd olympisch kampioen in een race waarin iedereen 25 seconden boven zijn pr liep. Dat was echt een mooie race.”

Laros lepelt het zo op. „Als je mij naar een wedstrijd vraagt, weet ik vrijwel zeker de tijd die ik liep en hoe die race verliep.” Hij weet nog precies waarom de halve finale op de WK atletiek in Boedapest een van de beste races uit zijn carrière was („Ik haalde de finale, dus dat was tactisch uitzonderlijk goed”), maar kan ook direct benoemen welke tactische fouten hij maakte in de series op de EK atletiek in Rome vorig jaar („Ik zat te ver van achter, ik was gewoon niet scherp genoeg”) en in de WK-finale in Boedapest in 2023 („Door de energie die ik kreeg van het idee dat ik mijn eerste WK-finale liep, ging ik er te vroeg voor”).

Hij kan nóg beter, daarvan is Laros overtuigd. Niet alleen op tactisch vlak, maar ook qua snelheid, uithoudingsvermogen en alle andere facetten die bij topsport horen. „Het is misschien een stom antwoord, maar ik denk dat als ik mezelf op één vlak heel erg zou verbeteren, dat ten koste gaat van iets anders. Als ik nu supersterk zou worden, is dat leuk voor in de sportschool, maar ik ga er niet twee seconden sneller van lopen op de 1.500 meter. Door op alle vlakken een beetje beter te worden, ga ik echt vooruit.”

Afgelopen zomer ervoer Laros het, in aanloop naar de Olympische Spelen. „Elke training was raak, ik had het gevoel dat ik telkens meer kon doen, waardoor ik een extra versnelling in de benen had als het lastig werd tijdens wedstrijden.” Het resulteerde in die zesde plek op de 1.500 meter in Parijs.

Dit jaar mikt Laros nog wat hoger. Want vergeet niet, zegt hij, dat de afgelopen jaren vrijwel alles nieuw voor hem was; nationale en internationale kampioenschappen, Diamond League-wedstrijden, het halen van finales op eindtoernooien. Hij heeft pas een vol seizoen meegedraaid op het hoogste niveau.

Die gewenning kost energie, heeft hij gemerkt. En ja, hij moet zijn vaste plekje in de wereldtop nog vinden. „Maar we zijn alvast goed onderweg.”


Na twee jaar heeft Ronald Koeman eindelijk een nieuwe ‘norm’ bij Oranje

Tijjani Reijnders ziet het vernieuwde Oranje-middenveld helemaal voor zich. Frenkie de Jong wordt „de meest controlerende” middenvelder die het spel verdeelt en de „aanvallen richting ons opzet”. ‘Ons’ is Ryan Gravenberch en Reijnders zelf: zij moeten het spel versnellen met hun dribbels, acties, passing en voor doelpunten en assists zorgen.

Door blessures speelden de drie nog maar één keer in die samenstelling bij Oranje, in november tegen Hongarije. Toch vinden ze elkaar makkelijk, deze week op de trainingen in Zeist ter voorbereiding op de WK-kwalificatieduels tegen Finland zaterdag in Helsinki en tegen Malta dinsdag in Groningen. Omdat ze „in de top” spelen gaat de afstemming „automatisch”, zegt Reijnders. „We ‘lezen’ van elkaar vrij snel wat we willen.”

Het is dit soort ontwikkelingen waardoor de verwachtingen rond Oranje toenemen. Na twee jaar met veel blessures, vormverlies, veranderingen in speelwijze, slechte optredens en zeer wisselvallige resultaten, kent bondscoach Ronald Koeman voor het eerst een periode zonder tegenslag. En een kwalificatiepoule die – met Polen, Finland, Litouwen en Malta – geen probleem mag zijn. Een jaar voor de start van het WK in de Verenigde Staten, Canada en Mexico, kan Koeman in relatieve rust bouwen aan een ploeg die onbetwistbaar veel potentie heeft – maar dat nog te weinig laat zien.

Reijnders werd blij van de lijst met opgeroepen spelers. Van de huidige selectie van 23 internationals, speelt meer dan de helft in de Europese top. Dinsdag in Zeist meldden veel spelers zich met een titel op zak, anderen maken mooie transfers – Jeremie Frimpong van Bayer Leverkusen naar Liverpool FC, Reijnders vrijwel zeker van AC Milan naar Manchester City.

Dat de concurrentie toeneemt, laat de status van PSV’ers Jerdy Schouten en Joey Veerman zien. Waar zij een jaar geleden bij het eerste duel op het EK in Duitsland nog het blok op het middenveld vormden, is dat nu ondenkbaar. Veerman, toch de regisseur van landskampioen PSV, is gepasseerd. Schouten herstelt van een blessure, maar zou nu niet meer in de basis staan. Ook voor Eredivisie-topscorer Sem Steijn heeft Koeman – vooralsnog – geen plek.

Europees topland

Dinsdagavond sprak Koeman met zijn groep over het mooie tweeluik tegen Europees kampioen Spanje, in de kwartfinale van de Nations League in maart. Dat eindigde, na een 5-5 stand over twee duels, met een verloren strafschoppenserie. Belangrijk was dat Oranje, voor het eerst in Koemans’ tweede termijn, in langere fases kon domineren tegen een Europees topland.

Die duels tegen Spanje hebben „veel gedaan” met de groep, zei Koeman dinsdag tegen de pers. „De wijze waarop er gespeeld werd: hoe er druk is gezet op Spanje, de energie, het blijven lopen, echt als team spelen”, zei hij. „Ik merkte aan de jongens dat dit een lijn is die we vast moeten houden, ten koste van alles. Ongeacht de naam van de tegenstander.”

Zoals ze speelden tegen Spanje moet „eigenlijk normaal worden”, vindt Reijnders. „Als je ziet wat wij hebben aan kwaliteit, moeten wij dat ook kunnen.” Volgens Koeman is „de norm gezet”. Dat werd, na twee jaar, ook wel tijd. Zo heeft ‘Koeman III’ – na zijn eerste termijn in 2018-2019 en het EK vorige zomer – de ingrediënten uit te groeien tot een veelbelovend project.

Het geraamte van de ploeg is – op goede dagen – solide met centrale verdediger Virgil van Dijk en de weer volledig fitte Frenkie de Jong. Van belang is de koppeling tussen Van Dijk en middenvelder Gravenberch. Bij Liverpool FC draait de opbouw voor een belangrijk deel om de wisselwerking tussen die twee: Gravenberch die ruimte zoekt in de as, de inspeelpass van Van Dijk, vaak gevolgd door een snelle wegdraai-actie van Gravenberch.

Reijnders wordt mede door Manchester City gekocht – voor 55 miljoen euro volgens The Athletic – omdat hij in staat is het hele middenveld te bestrijken: van opbouw tot eindfase van de aanval. Eenmaal in die zone, is hij regelmatig beslissend met goals en assists. De speler waar hij vroeger veel naar keek was Kevin De Bruyne, de Belgische spelmaker van City, die vertrekt naar Napoli.

Nu moet hij hem opvolgen, na een goed jaar (beste middenvelder in de Serie A) bij een matig AC Milan. De relatief late en tegelijk ook snelle ontwikkeling van Reijnders, in juli wordt hij 27, is opvallend: nog maar twee jaar geleden stond hij onder contract bij AZ. Zijn vrouw zegt wel eens dat doordat hij later doorbrak, hij minder snel is opgebrand.

Probleem is de spitspositie

Op de flank heeft Koeman met Denzel Dumfries een van de beste aanvallend ingestelde rechterverdedigers ter wereld. Op de linkerzijde beschikt hij over goede opties met Nathan Aké en Micky van de Ven. Alleen de spitspositie blijft een probleem, die is dun bezet met Memphis Depay en Wout Weghorst.

De vraag is hoe Koeman het potentieel gaat ontwikkelen richting de zomer van 2026. Gaat hij elementen, zoals opbouwpatronen, van Liverpool gebruiken, nu vier belangrijke internationals – Van Dijk, Gravenberch, Cody Gakpo en Frimpong – daar komend seizoen spelen? „Ik heb nou niet het idee dat we allemaal in de war moeten raken, dat we allemaal ineens zo moeten gaan spelen als Liverpool”, zegt hij. „Want ja, met [Liverpool-sterspeler] Salah wordt het ook iets makkelijker.”

Heeft Koeman toch nog iets te klagen, want inderdaad: zo’n aanvaller heeft hij niet bij Oranje.


Het staat nu écht vast: koppen bij voetbal verhoogt de kans op dementie. Treft de KNVB ook maatregelen?

Vastgesteld werd het al vaker, in verschillende onderzoeken: veel koppen verhoogt de kans op hersenletsel bij voetballers. Maar voor het eerst wordt er nu in Nederland van overheidswege voor gepleit dat die kennis consequenties moet hebben: in een donderdag gepubliceerd rapport adviseert de Gezondheidsraad om ‘herhaald hoofdcontact’ in voetbal – en andere contactsporten – te beperken.

De Gezondheidsraad, een onafhankelijk adviesorgaan van het ministerie van VWS, zette de afgelopen tijd alle internationale onderzoeken naar hersenletsel bij (oud-)voetballers op een rijtje. De conclusie: profvoetballers hebben twee tot drie keer zoveel kans op dementie als de gemiddelde populatie, vanwege de vele kopballen. Een totaalverbod op koppen zou drie op de vijf gevallen van dementie onder oud-profvoetballers kunnen voorkomen, zo becijfert de Gezondheidsraad: in Nederland zou dat gaan om naar schatting 86 gevallen per jaar.

Voor amateurvoetballers geldt het verhoogde risico op chronische hersenschade ook, zij het in mindere mate. En het verband is zichtbaar bij boksers en rugbyspelers, al zijn voor die sporten minder gegevens beschikbaar. Voor een verhoogde kans op de dodelijke spierziekte ALS en hersenaandoening parkinson ziet de Gezondheidsraad „aanwijzingen” in het internationale onderzoek, maar „overtuigend bewijs ontbreekt.”

Vele kleine impactmomenten

Een direct verband aantonen tussen herhaald hoofdcontact en hersenletsel is lastig: de schade is niet direct merkbaar, maar ontstaat door een opeenvolging van kleine impactmomenten – en niet door bijvoorbeeld één hersenschudding. Bovendien openbaren de gevolgen zich pas na vele jaren, zo niet decennia. Toch is de bewijslast inmiddels overtuigend, zo schrijft de Gezondheidsraad.

In Nederland werd één keer een oorzakelijk verband vastgesteld tussen koppen en hersenletsel: voormalige Sparta-speler Wout Holverda, die leed aan ernstige dementie, stelde zijn hersenen ter beschikking aan het UMC Amsterdam om na zijn overlijden te onderzoeken. Conclusie van dit postmortale onderzoek: Holverda’s ziekte was het gevolg van de vele kopballen in zijn carrière.

Eerder constateerden wetenschappers in onder meer Schotland (2019) en Zweden (2023) al een verhoogde kans op hersenletsel bij voetballers. Bij deze en andere onderzoeken waren in totaal meer dan 20.000 oud-voetbalprofs en topamateurs betrokken, zo blijkt uit een overzicht van de Gezondheidsraad. In de Verenigde Staten was al op grote schaal hersenschade geconstateerd bij voormalige boksers en american-footballspelers.

Een overtuigende controlegroep vormen bovendien de keepers. Die hebben, zo blijkt uit onderzoek, in tegenstelling tot veldspelers géén verhoogd risico op dementie. Het verschil? Ze koppen nauwelijks.

Een overtuigende controlegroep: keepers koppen nauwelijks, en hebben géén verhoogd risico op dementie

Lees ook

Lees ook: het NRC-dossier met alle stukken over hersenletsel in de sport

Lichtere ballen, geen lange uittrap

Alles bij elkaar opgeteld, zo constateert de Gezondsheidsraad, is er maar één conclusie mogelijk: koppen in het voetbal moet worden beperkt. Dit geldt zowel voor profvoetballers – die in hun carrière gemiddeld achtduizend keer koppen – als voor amateurs. Bij jeugdspelers zou die begrenzing nog vergaander moeten zijn, omdat kinderen – kleiner, met hersenen die nog volop in ontwikkeling zijn – nog kwetsbaarder zijn voor letsel dan volwassenen.

Over welke maatregelen er genomen moeten worden, doet de Gezondheidsraad geen uitspraak: in september komt de Nederlandse Sportraad op basis van dit advies met concrete voorstellen. Te denken valt aan het gebruik van lichtere ballen, minder koppen tijdens trainingen en een verbod op lange uittrappen door de keeper – een bal die vaak extra hard aankomt op het hoofd.

Verschillende landen hebben al stappen genomen om ‘herhaald hoofdcontact’ in het voetbal te beperken. Zo mogen profs en amateurs in Engeland en Schotland niet vaker dan één keer per week trainen op koppen en is het daar sinds afgelopen seizoen voor kinderen tot tien jaar helemaal verboden, net als in België en de Verenigde Staten. Als er tijdens een wedstrijd toch gekopt wordt, krijgt de tegenpartij een indirecte vrije trap.

In Nederland – waar 1,2 miljoen mensen lid zijn van een voetbalclub – is het nog lang niet zo ver. De KNVB is, in navolging van de internationale voetbalbonden UEFA en FIFA, tegenstander van een kopverbod of -beperking. In een recent boek over hersenletsel in het voetbal zegt Edwin Goedhart, de bondsarts van de KNVB, dat hij vreest voor maatregelen ‘voor de bühne’ terwijl er onvoldoende wetenschappelijk bewijs bestaat. Ajax-clubarts Niels Wijne laat zich in het boek in vergelijkbare bewoordingen uit: „Je moet natuurlijk goed uitzoeken of het wel echt gevaarlijk is.”

‘Kopbalverbod is juist schadelijk’

Dat argument – ‘we weten nog te weinig’ – is met dit advies definitief van tafel, zo maakt de Gezondheidsraad duidelijk. Koppen ís schadelijk, maatregelen zíjn vereist. De KNVB stelt in een eerste reactie op het advies nog steeds dat er „onvoldoende bewijs is om directe relatie tussen koppen en hersenletsel vast te stellen.” Volgens de voetbalbond zou een algeheel verbod op koppen in de jeugd „zelfs een negatief effect kunnen hebben”, omdat jeugdspelers weinig zouden koppen. „De KNVB legt de nadruk op het aanleren van de juiste koptechniek, zodat spelers op latere leeftijd op een veilige manier kunnen koppen.”

Bondsarts Goedhart was donderdag niet beschikbaar voor een reactie, hij is op trainingskamp met het Nederlands Elftal voor de WK-kwalificatiewedstrijd tegen Finland van komende zaterdag. Ook Ajax kan op dit moment „geen inhoudelijk zinnige reactie” geven, aldus een woordvoerder: de staf, onder wie clubarts Wijne, is op vakantie.

Voorzitter Evgeniy Levchenko van spelersvakbond VVCS pleitte al eerder voor een algeheel verbod op koppen in het voetbal. Hij ziet in het advies van de Gezondheidsraad een „voorzichtige eerste stap” in de richting van zo’n totaalverbod. „De UEFA en de FIFA zijn conservatief, ze willen geen verregaande maatregelen zolang ze niet zeker weten dat koppen tot hersenschade leidt”, zegt Levchenko. „Maar op een gegeven moment moet je de zaken omdraaien. Waarom zou je nog koppen als je niet honderd procent zeker weet dat het schadelijk is?”

Volgens Levchenko is voetbal „een prachtige sport, maar het heet niet voor niets voetbal. En zonder koppen kan voetbal nog steeds prachtig zijn.”


Eigenwijze basketbalcoach Maarten van Gent (1947-2025) was ook in Estland op zoek naar de liefde

Hij was basketbalcoach in Groningen, zakenman in Estland en een nogal horkerige deelnemer aan Winter Vol Liefde. Geboren Rotterdammer Maarten van Gent (78) overleed op 14 april – een jaar na de opnames van RTL’s datingprogramma – in het Estse Rakvere aan alvleesklierkanker. Hij had twee zoons, Jan Aare en Robin.

De uitzending van Winter Vol Liefde ging afgelopen winter op verzoek van de toen al doodzieke deelnemer gewoon door. Zijn laatste date in het programma, de 66-jarige Annette de Groot, vertelt aan de telefoon: „De opnames in Estland waren in maart 2024. In september werd ik gebeld door [productiebedrijf] Blue Casting dat Maarten alvleesklierkanker had. Hij wilde dat het gewoon werd uitgezonden, begin dit jaar. Of ik het er mee eens was? Maartens wil is wet, zei ik.”

Op Facebook plaatste Van Gent eind februari nog een naaktfoto. Die werd snel verwijderd. Hij zette ook een filmpje online, niet naakt, met de woorden: „Hij kwam en plantte zich voort en is klaar om te vertrekken.” Over zijn vrij turbulente leven sprak Van Gent graag in de derde persoon. „Dan hoeven anderen dat niet te doen. Die hoeven dus niet te vertellen wat een geweldenaar ik was of hoe goed ik was. En geen droevige ‘stories’, want ook daar hou ik niet van. Ik haat begrafenissen.”

Van Gent stelde zijn lichaam ter beschikking aan de wetenschap. „Dan hebben ze ook nog wat te snijden”, verklaarde de man die bekend stond om zijn weinig subtiele vocabulaire.

Over haar ervaringen bij Winter Vol Liefde zegt Annette de Groot: „Ik was de laatste van de vier, met de andere vrouwen had hij niks, zei hij. Maarten zei tegen mij: ‘Met basketbal liet ik de beste spelers ook op de bank beginnen’.” Ze was in eerste instantie afwachtend, vertelt ze, maar al snel dacht ze „deze man beter te willen leren kennen”. Ze voelde zich bij hem thuis in Estland, als broer en zus. Hij nam haar mee naar restaurants. En wilde meer. Zij: „Maarten was een snoeperd. ‘Seks is voor mij hetzelfde als naar de bakker gaan’, zei hij vaak. Maar ik voelde me fysiek niet tot hem aangetrokken, wilde een eigen slaapkamer, en heb uiteindelijk toch mijn koffers gepakt. Dat vond hij niet leuk, de grote Maarten die werd afgewezen. Dat merkte ik aan zijn humeur.”

Eigenheimer

Van Gent was en bleef een eigenheimer. Vier decennnia voor zijn optreden in Winter Vol Liefde viel hij als basketbalcoach van de Groningse topclub Donar ook al op door zijn eigenwijze manier van doen. Tussen 1980 en 1982 bouwde hij aan een hecht team. Wie niet in het collectief paste mocht of moest weg, zoals publiekslieveling Renso Zwiers. Andersom haalde hij afgedankte topspelers van de concurrenten uit Den Bosch (Al Faber) en Leiden (Ron Kruidhof). Die waren extra gemotiveerd, wist hij, en zouden revanchegevoelens koesteren tegen hun oude club.

Hij kreeg gelijk. Na een matig eerste seizoen werd Donar onder zijn leiding voor het eerst in de clubhistorie landskampioen. Zelf bagatelliseerde hij zijn aandeel in het succes, maar spelers, supporters en journalisten wisten beter. Die laatste groep had hij naar cruijffiaans model als gezamenlijke vijand bestempeld.

Dick Heuvelman was in deze periode basketbalverslaggever bij het Nieuwsblad (nu Dagblad) van het Noorden. Volgens hem liet Van Gent een onuitwisbare indruk achter in Groningen. „We hadden hier de mooiste hal, de beste sponsor, maar werden nooit kampioen. Zijn eerste jaar was een flopjaar, hij bakte er niks van. In zijn tweede jaar kreeg hij de vrije hand in spelers kopen en verkopen. Renso Zwiers was volgens Maarten te goed voor de bank maar te slecht voor de basis.”

‘Hij vertrok niet bepaald met stille trom. Het moest allemaal dramatisch’

Ook in het jubileumboek 50 jaar Donar liet Van Gent optekenen dat de landstitel niet zijn verdienste was. „Van winnende coaches die de lof opstrijken zakt mijn broek altijd af. Het zijn de spelers die het doen. Kun je een beetje coachen en je hebt de beste spelers, dan win je. Simpel.” Hoewel de succescoach contractverlenging had verdiend, stapte hij onverwachts op. Maar niet dan nadat hij sommige bestuurders een trap na had gegeven. Oud-speler Martin de Vries: „Hij vertrok niet bepaald met stille trom. Het moest allemaal dramatisch. Typisch Maarten.”

Na de succesperiode bij Donar was Van Gent onder meer bondscoach van Nederland en Estland. Ook won hij met Oostende in 1985 de Belgische titel. Hij verhuisde begin jaren 90 voor zaken naar Estland, dat net onafhankelijk was geworden – hij zag een gat in de vrije markt. Hij werd er ook clubtrainer van Tallinn Kalev, waarmee hij in 1996 de landstitel won. In Nederland werkte hij ook nog voor Weert, Rotterdam en Den Bosch. Maar de titel met Donar bleef zijn sportieve hoogtepunt.

Martin de Vries was begin twintig en bankzitter toen Maarten van Gent in 1980 trainer van Donar werd. „Hij vroeg op een open dag of ik wel eens squashte. Ik was stomverbaasd. Een potje squash was zijn manier om een gesprek aan te gaan. Hij zei toen: ‘Je wordt de nummer één, ik wil dat jij erbij blijft’.”

Foto ANP/ Soenar Chamid sportfotografie

De Vries vertelt over Van Gents psychologische spelletjes. „Hij legde ooit ontevreden de training stil, zei ‘zoek het maar uit’, en liep de zaal uit. We waren geschokt, zochten hem, maar hij was al naar huis gereden. De volgende dag was hij er nog steeds niet. We hebben zonder Maarten getraind. Toen hij dat later hoorde, was hij tevreden: we hadden volgens hem zelfsturend, zelfregulerend vermogen getoond. We vroegen toch maar of hij wilde terugkomen. Hij kwam lachend de zaal in, zijn aanpak had gewerkt.”

De Vries noemt een ander voorbeeld van zijn originele, eigenzinnige aanpak. „Hij huurde voor de play-offs in dat kampioensjaar een soort Jomanda in, een handoplegger, iemand uit Dordrecht met telepathische gaven. Of het daaraan te danken was weet ik niet, maar we wonnen daarna alles.”

Na 1982 verwaterde het contact tussen de oud-trainer en de oud-speler. Maar uit het oog was blijkbaar niet uit het hart. De Vries: „Op 7 april, een week voor zijn dood, stuurde hij mij op mijn verjaardag een felicitatie. Geweldig toch?”

Annette de Groot uit Winter Vol Liefde had hem ‘op televisie’ weliswaar verlaten, ze hield na de opnames toch contact met de intussen doodzieke Maarten van Gent. „Toen ik die ‘naakt-selfie’ op Facebook zag, heb ik meteen contact gezocht. Ik appte: ‘Voor mij blijf je de prins op het witte paard’. Ik was de laatste met wie Maarten in beeld was geweest, maar was uiteindelijk slechts een eendagsvlieg in zijn leven, eerlijk is eerlijk.”


Om in deze zeilklasse olympisch succes te behalen moet je alles tegen elkaar kunnen zeggen

Rennend over de kade van het Regatta Center Medemblik tikt een ploeggenoot van Paul Hameeteman en Pim van Vugt op zijn horloge. „Tijd is tijd, mannen,” roept hij. Hameeteman en Van Vugt rennen met hem mee. Het is een vrijdagochtend, begin mei. Bij de boten staat de rest van de equipe van Team Allianz. Ze zijn te herkennen aan opvallend gebruinde huid en blonde lokken voor de tijd van het jaar.

De tijdsplanning van de ploeg is heilig – stipt half tien moeten de boten uitvaren. Het zeil van Hameeteman en Van Vugt zit even vast als het halverwege in de mast zit. „Shit,” mompelt Hameeteman. Het zijn kostbare seconden.

De afgelopen weken was het Regatta Center de thuishaven van het team. In Medemblik werd hard getraind ter voorbereiding van het Europees kampioenschap, dat deze week plaatsvindt in de Griekse stad Thessaloniki. Het is de vuurdoop voor Hameeteman en Van Vugt, die sinds afgelopen jaar een duo vormen in de ‘49’er’.

Licht en instabiel

De 49’er is een van de snelste boten in de olympische zeilklasse: licht en instabiel. Zonder bemanning is de boot direct geneigd om te slaan. Om dat te voorkomen hangen de zeilers in lijn met de romp van de boot – horizontaal boven het water – alleen de bal van hun voeten maakt contact met de wings. Rond hun middel dragen ze een trapezevest waarmee ze zich vasthaken aan de verstaging.

De wind deze ochtend: „redelijk,” zegt Daniel Bramervaer, coach van het team. Van hem mag het nog wel wat harder. Desondanks halen de boten al snelheden van 15 knopen; 30 kilometer per uur. Vanuit een speedboot geeft Bramervaer waar mogelijk instructie. Veel woorden worden opgeslokt door het lawaai van de wind, motor en klapperende zeilen. De oplossing ligt in een kleine camera waarmee Bramervaer de boten beurtelings filmt en tegelijkertijd feedback inspreekt.

Na afloop van de training zitten Hameeteman en Van Vugt met de haren nog nat en een stapel boterhammen aan een tafel in het havengebouw.

Olympische campagne

Samen willen ze zich kwalificeren voor de Olympische Spelen van 2028 in Los Angeles. Van Vugt (30), een zeer ervaren tweemanszeiler, heeft al meerdere titels gewonnen. Met zijn zus won hij drie keer op rij het WK in de RS 500, een minder snelle tweemansklasse. Daarnaast schreef hij drie Europese titels en twaalf nationale titels op zijn naam. Ook werd hij met stuurman Bart Lambriex zesde tijdens de Spelen in Tokio (2021) in de 49’er.

Na Tokio verbrak Lambriex de samenwerking, geen van beiden sprak zich uit over de reden. „Bart dacht:

weg met die Pim.” Verder gaat Van Vugt er niet op in.

Lambriex vormde een nieuw duo met Floris van de Werken, met wie hij opnieuw zesde werd op de Spelen. Het was niet de plaats waarop de twee hadden gehoopt. Voorafgaand aan het Olympisch toernooi won het duo het WK en hadden ze hun blik gevestigd op een medaille in Parijs. De Nederlandse vrouwen, Odile van Aanholt en Annette Duetz, wisten na een zenuwslopende medalrace wél het goud te bemachtigen.

Voor Van Vugt, die niet in actie kwam op de Spelen, brak een onzekere periode aan. Hij wist één ding zeker: hij wilde niet stoppen met zeilen. Maar of hij het olympisch zeilen kon voortzetten, was onzeker. Als hij in de 49’er wilde blijven, moest hij op zoek naar een nieuwe stuurman. Hameeteman was destijds pas zeventien en gefocust op een carrière in de ILCA 7 (voormalige laserklasse).

En dat ging goed. Hameeteman won het jeugd-EK en -WK in de periode dat Van Vugt op zoek was naar een nieuwe stuurman. „Ik zat vol goede moed,” Van Vugt begint te grinniken: „En daar was hij heel duidelijk in.” Die periode belt Van Vugt de jonge zeiler twee keer op om te peilen of hij zijn stuurman wil worden, maar Hameetemen had geen interesse.

In de seniorenklasse verliep het niet zoals Hameeteman had gehoopt. „Het stagneerde, ik zeilde inconsistent en mentaal ging het daardoor ook niet lekker.” Beiden weten goed: het kan snel bergafwaarts gaan als je alleen in een boot zit.

Om de 49’er in balans te houden, hangen de zeilers voortdurend in de trapeze.

Foto Olivier Middendorp

Routines

Deze keer belt Hameeteman Van Vugt op. Afgelopen najaar stappen de twee samen aan boord. Nu, een aantal maanden verder, geeft Hameeteman toe dat hij het tweemanszeilen aanvankelijk heeft onderschat. De tweemansklasse vergt niet alleen atletisch vermogen, het gaat vooral om samenwerking. „Je moet ook echt alles tegen elkaar kunnen zeggen.”

Dat vraagt om veel openheid en communicatie. „Juist dát maakt het ook zo interessant én soms ook lastig,” zegt Hameeteman.

De rest van het team valt op dat de twee zeilers nog iets gemeen hebben: een sterke hang naar structuur. Daarmee geconfronteerd, beginnen ze te lachen. „Ja, routines”, zegt Hameeteman.

Wat dat betekent? Hij tovert een enorm Excel-bestand tevoorschijn. Eén van die sheets geeft een enorme tabel weer, met een ‘woordenboek’: een lijst onderwerpen, tot op de seconde uitgesplitst, op welk moment het duo waarover moet praten tijdens de race. „Een vaste praatroutine is onze basis,” zegt Hameeteman. „Toen we die nog niet hadden, waren we echt aan het klooien.”

Op 40 seconden voor de start moet het gaan over waar in de mêlée van boten ze 20 seconden later willenl liggen. Op dat moment bespreken ze de laatste manoeuvres voordat het startsein wordt gegeven. Met woorden als: „Plan A: startschip winnen. Plan B: port tack exit,” gaat het duo door de wedstrijd heen, van de start tot de finish.

Van Vugt communiceert vooral over wat er met hun boot gebeurt: hoe is de helling, wanneer komt er een windvlaag het schip binnen. Hameeteman maakt doorgaans de beslissingen over de tactiek en stuurt de boot de race door.

Is het niet vreemd dat Hameeteman, veruit de jongste van de twee en zonder olympische ervaring, stuurt en de tactische beslissingen neemt? „Nee,” zegt Van Vugt. Hij kijkt naar Hameeteman en corrigeert zichzelf: „Nou ja, Paul heeft het in het begin wel een beetje gek gevonden.”

Tegelijkertijd heeft Hameeteman baat bij de ervaring van Van Vugt. „Pim kan goed coachen,” zegt hij, „Als ik onzeker word omdat zich nieuwe situaties voordoen, is het voor hem heel makkelijk om dingen over te nemen. Dan keer ik in mezelf, is de communicatie niet zoals we willen en is de uitvoering van onze routines minder goed.”

Van Vugt knikt. Hij herkent het patroon. „Mijn taak is om informatie te geven aan de stuurman, zodat die daarmee de juiste beslissingen kan maken.”

Tijdens het EK zal het team zich meten in een sterk internationaal veld. Voor nu zijn Hameeteman en Van Vugt blij als ze progressie laten zien. In oktober zal het échte piekmoment zijn tijdens het WK in Cagliari, Italië.

Voordat het duo weer het water op gaat voor de middagtraining wil Van Vugt nog één ding kwijt: „Je kunt elkaar echt uit een dal halen en dat maakt het 49’er zeilen zo mooi.” Hameeteman voegt toe: „Uiteindelijk levert het met zijn tweeën altijd meer op dan alleen.” En als het dan toch even niet goed gaat, houden ze zich vast aan hun codewoord: composure. Ofwel? „Terug naar de routine”, zeggen ze in koor.


Na de 3-0 van PSG slingert Denzel Dumfries uit frustratie zijn flesje weg

Het lijkt alsof hij wakker schrikt, zodra de handen van wisselspeler Davide Fratesi zachtjes op zijn schouders landen. Denzel Dumfries staat op de middenlijn, een paar meter van de spelerstunnel, en heft aarzelend het hoofd. Versteend leek de verdediger van Inter, ruim een minuut lang, hier in de broeierige Allianz Arena in München. De armen in de zij, het hoofd gebogen, de blik op oneindig.

Hij had gehoopt dat het ditmaal wél zijn avond zou worden, na de krappe nederlaag van twee jaar geleden. Maar de tweede Champions League-finale in zijn loopbaan eindigde zaterdagavond op de slechtst denkbare wijze. Tegenstander Paris Saint-Germain was ongrijpbaar, dodelijk efficiënt. Op de borden boven het veld staat een uitslag die Dumfries liever niet ziet: 5-0, de grootste nederlaag ooit in een finale van dit toernooi.

Terwijl aan de overzijde van het veld de ploeg van trainer Luis Enrique de prijs viert waar de steenrijke Qatarese eigenaren van PSG al meer dan tien jaar van dromen, sjokt Dumfries traag naar het Italiaanse publiek. Voor een inmiddels halflege tribune geeft de Nederlander drie teamgenoten een bemoedigend tikje op de arm. Dan zakt hij door de knieën, het hoofd omlaag, een hand onder de kin. Lang blijft hij zo zitten.

Hij en zijn teamgenoten waren als onderliggende partij aan de finale begonnen, tegen een energiek en moeilijk af te stoppen PSG. Maar dat waren ze dit seizoen al zo vaak geweest. Wie had verwacht dat Inter in de halve finales zou winnen van de supertalenten van FC Barcelona met hun vlotte positiespel? En toch was het gelukt, voor een belangrijk deel dankzij Dumfries, die met twee goals en drie assists het tweeluik kleurde.

Een „idool” is hij voor de Milanese fans, vertelde sportjournalist Filippo Conticello van La Gazzetta dello Sport in aanloop naar wedstrijd. Na een moeizame start, bijna vier jaar geleden, had Dumfries (29) zich bij Inter stormachtig ontwikkeld. In het elftal van trainer Simone Inzaghi wordt hij beschouwd als „een van de belangrijkste wapens”. Met zijn bezieling gaat hij vaak voorop in de strijd.

Tegen PSG mikt Inter weer op de dreiging van Dumfries, de rechter vleugelspeler op een vijfmans middenveld. Vaak staat hij gevaarlijk hoog op het veld. Alleen onder druk zakt hij mee in, om de snelle buitenspeler Chvitsja Kvaratschelia te dekken. Maar zodra Inter de bal onderschept, zoekt Dumfries meteen de ruimte. Maar anders dan tegen Barcelona komt de gehoopte dieptepass zaterdagavond zelden.

‘Harde voeten’

Twee jaar geleden stond hij hier ook, in de finale van het grootste clubtoernooi op aarde. Ze verloren nipt met 1-0, tegen een superieur geacht Manchester City. Hoe Dumfries die avond verwerkte? „Volgens mij is hij meteen daarna op vakantie gegaan”, zegt Daniel Esajas, een van zijn betere vrienden. „Hij is in dat soort dingen vrij relaxed.” Een ander zou misschien denken: wat als die kans nooit meer komt? Maar bij Dumfries werkt het omgekeerd, zegt Esajas. „In zijn hoofd is het: ik ga zórgen dat die kans nog een keer komt.”

Dat onwrikbare vertrouwen had hij als tiener al, zag Esajas, die Dumfries leerde kennen bij amateurclub BVV Barendrecht. In die tijd zag geen scout nog iets in de verdediger, maar zelf twijfelde hij er geen moment aan dat hij wereldtop zou halen. Over de route die doorliep, is veel geschreven: van Sparta, naar sc Heerenveen, naar PSV, naar Internazionale. „En overal zeiden mensen: dit is wel echt zijn max”, aldus Esajas.

Misschien dat het komt door zijn „harde voeten”. Dumfries begon er zelf over, bijna zeven jaar geleden, in zijn eerste seizoen bij PSV. Fysiek blonk hij uit, alleen technisch kon het allemaal nog wel wat verzorgder, oordeelde hij voor de camera’s. Zijn passing was soms onnauwkeurig, hij was niet altijd even balvast. Of zoals de verdediger het zelf samenvatte: „Het ziet er soms wat lomp uit.”

Eindeloos trainde hij voor zichzelf om zijn voeten ‘zachter’ te maken, zag Esajas. Vele honderden uren extra arbeid waarvan de buitenwereld nooit iets zag. Dribbelen, aannemen en kaatsen, ook met tennisballen, voor een betere balbeheersing. Toch blijft dat imago hem achtervolgen, merkt Esajas, vooral in Nederland. Alsof de buitenwereld telkens weer verrast is hoe beslissend Dumfries kan zijn.

De verdediger zelf trekt zich er niets van aan, weet zijn vriend. Voor Dumfries is twijfel vooral een drijfveer: hij gaat er nog harder van werken om het ongelijk van anderen te bewijzen. Dat doet hij met een inmiddels omvangrijk team van specialisten die hem helpen nog nét iets beter te worden. Waaronder een mental coach, een personal trainer op het gebied van positionering en een coach die hem lichtvoetiger en wendbaarder maakt: oud-atleet Errol Esajas, de oom van Daniel.

De effecten daarvan zijn niet te missen, zegt journalist Conticello, de laatste jaren clubvolger van Inter bij La Gazzetta. Sinds de verloren finale van 2023 is Dumfries volgens hem nóg beter geworden, nog beslissender in het team. „Hij maakte dit seizoen elf doelpunten. Dat is heel ongewoon voor iemand op zijn positie.”

Ruimte benutten

Een van die verbeteringen is hoezeer Dumfries erin slaagt de ruimte te vinden om een actie te maken en zijn snelheid te benutten. Want het leek misschien alsof Barcelona de vleugelspeler van Inter grote delen van de halve finale ongedekt liet, maar dat was vooral de verdienste van Dumfries zelf, zegt Patrick Woerst, de trainer die hem helpt met het verbeteren van zijn positionering en observatievermogen.

Ook in de finale tegen PSG is dat te zien, weliswaar niet zo vaak als in eerdere duels. Een voorbeeld is de actie na 36 minuten, als centrumverdediger Benjamin Pavard de bal heeft en Dumfries aan de rechterkant uitzakt om zich aan te bieden. Voorheen zou hij in zulke gevallen met zijn lichaam naar het eigen doel zijn gerend, zegt Woerst. Maar zo’n „gesloten houding” maakt spelers kwetsbaar: ze weten niet waar hun tegenstander is, kunnen niet zien waar de ruimte ligt en ze hebben meer tijd nodig om zich open te draaien.

De afgelopen jaren heeft Dumfries daarom veel getraind om „open” te kunnen staan, zegt Woerst. Als hij zich nu aanbiedt, is zijn bovenlichaam al half naar het doel van de tegenstander gedraaid. Dumfries maakt daarbij gebruik van een dribbelpasje, waarbij hij zijwaarts loopt, de benen elkaar kruisend. „Je merkt dat hij, omdat hij ook met Errol (zijn looptrainer) werkt, zoiets motorisch heel goed kan uitvoeren”, zegt Woerst. Het gevolg is dat hij meer tijd en ruimte heeft voor een actie, al leidt de pass die hij zaterdag vervolgens geeft richting aanvaller Lautaro Martinez tot niets.

Een ander voorbeeld is hoe hij ruimte maakt voor een voorzet, enkele minuten later. Zodra Inter de bal onderschept aan de linkerkant begint Dumfries op rechts al achteruit te dribbelen, richting de zijlijn. Telkens probeert hij „hij uit het gezichtsveld” van zijn tegenstanders te verdwijnen, zegt Woerst. Het gevolg is nu dat de afstand zo groot is, dat PSG-back Nuno Mendes te laat komt om de voorzet te blokkeren. Maar ook deze bal eindigt zonder gevaar.

Slordig

Het verschil met voorgaande rondes is dat Inter er zaterdag nauwelijks in slaagt Dumfries in positie te brengen. Zoals de ploeg ook amper toekomt aan de feilloze combinaties waarmee de ploeg van Inzaghi dit seizoen soms binnen een paar balcontacten het hele veld overstak. Dat heeft veel te maken met de verzengende druk die PSG speelt. Tegelijkertijd is Inter vaak slordig in de passing: regelmatig worden ballen op een kansrijke positie zomaar bij een tegenstander ingeleverd.

PSG daarentegen is net zo efficiënt en dreigend als anders. Dat leidt al snel tot het openingsdoelpunt, na elf minuten, als Vitinha ongestoord vanuit het middenveld kan opkomen. Met zijn pass vindt hij Désiré Doué, op papier rechtsbuiten, maar nu links op het veld opgedoken. Die heeft voor het doel teamgenoten voor het uitkiezen en gaat voor Achraf Hakimi: 1-0.

Ook de tweede treffer valt snel, uit een pass van Ousmane Dembélé achter de verdediging langs op Doué. Zijn schot kaatst via de flank van Inter-vleugelspeler Federico Dimarco in het doel. Dumfries klapt op dat moment nog fanatiek in zijn handen, in een poging zijn teamgenoten aan te sporen. Maar als Inter een klein halfuur later naar de kleedkamer loopt, hangen veel hoofden al omlaag.

Het lijkt een kwestie van tijd voor PSG nog eens scoort, zo vaak is de Franse ploeg gevaarlijk via zijn snelle voorhoede. Als dat doelpunt na een dik uur valt – opnieuw Doué – vertoont ook Dumfries de eerste sporen van ergernis. Hij neemt een teug uit een flesje drinken en slingert dat vervolgens gefrustreerd weg. Tien minuten later, na de 4-0 van Kvaratschelia, verstopt hij zijn hoofd in zijn shirt.

Het is een resultaat dat pijn doet, zegt Dumfries even later voor de camera’s. Maar hij en zijn ploeggenoten hebben het ook te accepteren: Inter slaagde er geen moment in om volgens het wedstrijdplan te spelen, dus een andere uitkomst zou onterecht zijn geweest. Na de 3-0 had hij al wel door dat het niet ging gebeuren. Dat het deze zaterdag opnieuw niet de finale van Denzel Dumfries ging worden, maar dat hij toeschouwer zou zijn van de eerste keer dat PSG de Champions League won.


Waarom het tijd wordt voor vijfsetters in vrouwentennis

Wat had ik het graag willen zien, de finale tussen de Amerikaanse Ellen Roosevelt en de Ierse Mabel Esmonde Cahill, tijdens de Amerikaanse tenniskampioenschappen van 1891. De twee waren tegenpolen. Roosevelt, een nichtje van de Amerikaanse president, werd a model girl genoemd. Cahill ging door voor tomboy.

In die tijd werden tennisduels nog niet op tv uitgezonden, maar de New York Times was erbij. „Een groot publiek was getuige van de wedstrijd, die van begin tot eind schitterend was”, schrijft de krant. „Om elk punt werd tot het eind met een wonderbaarlijke vasthoudendheid gevochten.”

In die tijd speelden vrouwen nog best of five-finales bij de Amerikaanse kampioenschappen. Van de eindstand – 6–4, 6–1, 4–6 en 6–3 in het voordeel van Cahill – keek niemand op. In 1902 stapte het toernooi over op best of three, omdat zware fysieke inspanning voor vrouwen als schadelijk en ongepast werd gezien.

Pas in 1984 werd weer best-of-five gespeeld. De organisatie voor profspeelsters, de WTA, wilde experimenteren met de finale van het eindejaarstoernooi, om de statuur van het vrouwentennis te vergroten. De eerste zes jaar werden finales in drie of vier sets afgewerkt, maar in 1990 kwam het tussen Monica Seles en Gabriela Sabatini (mijn idool destijds) tot een vijfsetter. „Een van de mooiste wedstrijden in het vrouwentennis”, oordeelde L’Equipe over het door Seles gewonnen duel: 6-4, 5-7, 3-6, 6-4 en 6-2.

Bijna vier uur lang stonden Seles (16) en Sabatini (20) tegenover elkaar. Of de winnares moe was, werd haar na afloop gevraagd. „Nee”, zei ze. „Maar ik kreeg wel trek tegen het eind, want ik had niet geluncht.”

Een andere veelbesproken vijfsetter was die tussen Steffi Graf en Martina Hingis in de WTA-finale van 1996. Graf won met 6-3, 4-6, 6-0, 4-6 en 6-0 van de pas 16-jarige Hingis, die in de vierde set last van kramp kreeg. Ze onderschatte haar opponent niet, zei Graf, die nog geen half jaar later haar plek als nummer één van de wereld aan Hingis moest afstaan, na 377 aaneengesloten weken.

Vanaf 1999 werd er niet langer best-of-five gespeeld in de finale van het eindejaarstoernooi. Ik kon niet achterhalen waarom, maar zeker is dat er weinig woorden aan deze ommezwaai werden vuilgemaakt. In een stuk in de New York Times, over de meest noemenswaardige aanpassingen die editie, werd het gespeelde aantal sets niet eens genoemd. Wél dat Steffi Graf met tennis was gestopt en dat er een nieuwe toernooisponsor was gevonden: Sanex.

Het argument dat vijf sets na een lang seizoen voor vrouwen fysiek zwaar is, zal vast hebben meegespeeld bij het besluit om de opzet te wijzigen. Maar zwaarwegender was volgens experts dat best-of-five wedstrijden moeilijker te plannen zijn, wat commercieel gezien ongunstig is. En omdat vrouwen bij geen enkel grandslam best-of-five speelden, voelde de WTA-finale als een vreemde eend in de bijt.

Het enige grandslam dat serieus heeft overwogen op vijf sets over te stappen, is de Australian Open. In 1994 maakten Geoff Pollard, directeur van de Australische tennisbond, en toernooidirecteur Paul McNamee, op een bijeenkomst bekend dat voor de editie van 1995 voor een best of five-finale was gekozen. De Canberra Times was erbij en schreef dat de kritiek op de finale tussen Steffi Graf en Arantxa Sánchez Vicario van 1994, de doorslag gaf. Die duurde nog geen uur en boeide niemand; Graf won met 6-0 en 6-2. Met minimale inspanning won ze (uitgaand van de dollarkoers van toen) 506.000 euro.

Een best-of-five-finale zou voor „een andere dimensie” zorgen, voorspelde McNamee. Er stond veel prijzengeld op het spel, en toeschouwers betaalden veel voor een ticket. Volgens Pollard was het besluit goed getimed, want topspeelsters waren „atletisch en professioneel genoeg”. De WTA, de organisatie voor proftennissters, zou de nieuwe regel toejuichen, zei hij.

Waarom het anders liep bleef lang onduidelijk. Was het omdat speelsters niet geconsulteerd waren? Omdat de WTA niet op de hoogte was? Als een sportjournalist het artikel uit de Canberra Times begin dit jaar op X zet, met het verzoek aan McNamee te reageren, schrijft hij dat sommige topspeelsters vóór het plan waren, maar „toen het puntje bij paaltje kwam, was de top-10 tegen”. Ook vond de WTA het niet goed dat alleen bij de finale, niet bij de andere speelronden, best-of-five werd gespeeld. „Valide argumenten, dus we hebben het plan laten varen.”

Ik vraag me af wat er was gebeurd als het plan wél was uitgevoerd. Hadden we onszelf de decennialange discussie over gelijk prijzengeld op grandslams – of dat oneerlijk is omdat mannen er harder voor moeten werken – kunnen besparen? Het cynisme van spelers als Novak Djokovic, die sportvrouwen „hormonen” noemde, en meer prijzengeld voor mannen eiste. Of de toernooidirecteur van Indian Wells, die opstapte na zijn uitspraak dat vrouwen „meeliften op het succes van mannen”.

Vanuit emancipatoir oogpunt is het belangrijk dat vrouwen niet voor mannen onderdoen, zei tennisicoon Billie Jean King in 2023 in een podcast. Óf vrouwen gaan best-of-five spelen bij grote toernooien, óf mannen houden het bij best-of-three – het eerste had haar voorkeur. Andy Murray, een pleitbezorger van gelijke betaling, ziet dat niet anders. Volgens de oud-tennisser is het geen kwestie van loon naar arbeid. „Je traint anders als je best-of-five speelt, omdat het meer van je vergt. Vergelijk het met een training voor de 400 meter of de 600 meter. Het zijn verschillende sporten.”

Vrijdag kreeg Amélie Mauresmo, toernooidirecteur van Roland Garros, kritische vragen over het feit dat voor de avondsessies op ‘prime time’ overwegend mannenduels geprogrammeerd worden. Haar verweer: het tv-contract bepaalt dat er in de avond maar één wedstrijd uitgezonden wordt, en een mannenwedstrijd van minimaal drie sets duurt vaak langer dan een vrouwenwedstrijd van minimaal twee. Meer airtime dus.

Ik moest denken aan het interview dat ze twee jaar geleden aan The Telegraph gaf. Ze had als speelster graag een best-of- five-finale gespeeld, zei ze. En als dat iets aan het vrouwentennis toevoegde, wilde ze dat als toernooidirecteur „zeker overwegen”. Waar wacht ze nog op?


Een verschil van 5 millimeter houdt de Formule 1 al weken bezig

De hoofdrolspelers van het Formule 1-weekend staan in de pitstraat te glanzen in de Spaanse zon. Ze hebben de spanwijdte van een zeearend. Ze zijn licht, flinterdun en toch oersterk. En ze kosten meer dan een ton per stuk.

Het zijn de voorvleugels van de F1-wagens. Donderdagochtend zijn ze nog niet vastgezet aan de auto’s, die door monteurs in elkaar worden gesleuteld. Geratel van schroefmachines en dreunende muziek klinken uit de garages.

Later, als de vleugels eenmaal gemonteerd het circuit op gaan, waar de langsstromende rijwind krachten van honderden kilo’s op ze loslaat, zal het gebeuren: ze buigen door. Of beter gezegd – ze buigen net iets minder door dan bij de vorige races.

Met ingang van de Grand Prix van Spanje in Barcelona van dit weekend is namelijk een aanscherping van de technische regels van kracht, die bepaalt dat de voorvleugels minder flexibel mogen zijn dan eerst. Het gaat om millimeters, maar alle gesprekken in de F1-paddock gaan over de inperking van de flexi-wings. Niet voor niets: volgens Ferrari-teambaas Fred Vasseur is er mogelijk sprake van een „gamechanger”; zijn Williams-collega James Vowles voorspelde een „diepgaand effect”.

Logge bakbeesten

Deze regelwijziging, zo klinkt het al weken, kan de rangorde in de Formule 1 op zijn kop zetten – misschien zelfs een einde maken aan de leidende positie van McLaren. Maar waar dient al dat doorbuigen eigenlijk voor? En zal het effect écht zo groot zijn?

Het hele verhaal begint bij één vaststelling: de huidige generatie Formule 1-auto’s houdt niet van langzame bochten. In chicanes, haarspeldbochten en andere trage delen van de circuits voelen ze voor de coureurs aan als logge bakbeesten – wat ze voor F1-begrippen ook zijn – die met tegenzin op stuurbewegingen reageren. Een krachtige voorvleugel helpt daartegen, want die genereert meer neerwaartse druk en duwt zo de voorbanden steviger op het asfalt. Dat betekent meer grip – en dat betekent weer dat de auto scherper en directer instuurt in de langzame bochten.

Probleem opgelost? Nee. Want nu is de auto juist lastiger te besturen in de snélle bochten. Door de krachtige voorvleugel heeft de auto verhoudingsgewijs meer grip aan de voorkant dan aan de achterkant, die daardoor de vervelende neiging krijgt om te gaan glijden. De auto wordt twitchy, zoals het in jargon heet, verwijzend naar zo’n plotselinge spiersamentrekking in je ooglid. Net zo snel en onverwacht kunnen bij een auto met een krachtige voorvleugel in een snelle bocht de achterwielen wegslippen. In het beste geval kan de coureur dat corrigeren en verliest hij slechts wat tijd – in het slechtste geval eindigt hij in de muur.

Tegen dát centrale dilemma van de moderne F1-wagen helpen de flexibele voorvleugels. Straks meer over hoe ze dat precies doen.

Minimale luchtweerstand

Nieuw is het basisconcept achter de buigende vleugels niet. Meteen toen de eerste vleugels in 1968 op F1-auto’s verschenen, was duidelijk dat ze in de bochten handig zijn, maar op de rechte stukken juist niet. Daar vangen de uitsteeksels alleen maar wind, wat topsnelheid kost, terwijl je rechtuit rijdend niets hebt aan de neerwaartse druk (downforce) die ze opwekken.

Daarom verbond het altijd innovatieve Lotus-team nog datzelfde jaar een kabel aan de vleugel, waarmee de coureur hem op de rechte stukken plat kon leggen voor minimale luchtweerstand. In de bochten kwam de vleugel weer omhoog, zodat hij schuin in de rijwind stond en de benodigde downforce leverde.

Een simpel en effectief idee, dat niet lang daarna verboden werd. En dat tot de dag van vandaag is gebleven: vleugels moeten volgens het technisch reglement „stevig vast zitten” en „onbeweeglijk” zijn.

Voorvleugels van McLaren staan klaar op het circuit van Barcelona. Foto Bradley Collyer/Getty

Dat is de situatie op papier – de praktijk is net even anders. De vleugels, die aan weerszijden van de neus bijna een meter uitsteken en door de luchtstroom met enorme kracht naar beneden worden geduwd, móeten wel een beetje doorbuigen. Er is geen materiaal dat daar volledig tegen bestand is. Daarom staat autosportbond FIA, de opsteller van de technische regels, een minieme buigingsmarge toe. Die valt lastig te controleren terwijl de auto’s rondrijden, dus legt de FIA tijdens controles in de pits gewichten van circa 100 kilo op de beide uiteinden van de voorvleugel, die daarbij tot kort geleden maximaal 15 millimeter mochten doorbuigen.

Zo is er dus een grijs gebied ontstaan, dat de F1-teams al tijden gretig exploiteren. Ze maken vleugels die de gewichtentest probleemloos doorstaan, maar eenmaal op het circuit, waar de krachten veel groter zijn, zo ver mogelijk doorbuigen. Dat doen ze door de dunne lagen koolstofvezel waaruit de vleugels bestaan, op bijzonder ingewikkelde manieren over elkaar heen te lijmen – een proces waar briljante vaklui, wetenschappers en een heleboel computerkracht bij komen kijken.

Met enige regelmaat is er gedoe rondom de flexi-wings, meestal omdat het ene team vindt dat de vleugels van het andere team te ver doorbuigen (en dus te veel voordeel opleveren). In 2021 stond het onderwerp ter discussie, net als vorig jaar, toen er in de achtervleugel van de McLaren op hoge snelheid een miniem sleufje bleek te ontstaan, dat een paar kilometer per uur extra topsnelheid opleverde. De FIA deelde geen straffen uit – feitelijk waren er geen regels overtreden – maar stuurde meestal met lichte hand bij.

Lastig dilemma

Dat er nu weer iets aan de hand is met de vleugels, komt doordat ze bij de huidige auto’s méér doen dan alleen de topsnelheid verhogen. Ze verhelpen het lastige dilemma van de moderne F1-auto’s: dat de grote, sterke voorvleugels, noodzakelijk om de langzame bochten goed door te komen, de wagens in de snelle bochten verraderlijk nerveus maken.

Bij lage snelheid, in een trage bocht, werkt de flexi-wing zoals gebruikelijk: hij wekt een hoop downforce op en levert zoveel mogelijk grip aan de voorwielen. Maar daarna, als de coureur gas geeft, verandert de zaak.

Hoe sneller de auto rijdt, hoe meer de vleugel doorbuigt en hoe platter deze komt te liggen. Waardoor de voorvleugel dus minder krachtig is als de coureur bij een snelle bocht komt aangereden. Nu heeft niet de vóórkant, maar de áchterkant van de auto de meeste grip. En dat voelt voor de coureur een heel stuk voorspelbaarder en prettiger – zodat hij ook met meer snelheid de bocht in durft te rijden.

Het gaat de verkeerde kant op

Lewis Hamilton
oud-wereldkampioen

Vorige zomer kreeg de FIA in de gaten dat sommige teams de randen van het grijze gebied wel érg nadrukkelijk opzochten. Vandaar de aanscherping van de regels die dit weekend ingaat. Bij de gewichtentest mag de voorvleugel aan beide kanten nog maar 10 millimeter doorbuigen. Hoewel de FIA de wijziging al in januari aankondigde, besloot de bond de nieuwe regels nu pas in te laten gaan. De afweging was dat de pas gefabriceerde voorvleugels voor de 2025-auto’s anders ongebruikt met de vuilniswagen mee konden. Zonde, aangezien één voorvleugel al snel 125.000 euro waard is.

Weinig verschil

In Barcelona leggen de monteurs donderdag de laatste hand aan de auto’s. Die worden goeddeels in losse onderdelen naar de races vervoerd en moeten telkens weer helemaal worden opgebouwd. Voor de pitboxen staan forse laserscanners op statieven. De apparaten dienen om minutieuze 3D-modellen van de auto’s te maken, bestemd voor de FIA, die zo tot op de millimeter nauwkeurig kan controleren of de wagens aan alle voorschriften voldoen.

Wat zal er gebeuren als de auto’s klaar zijn en het circuit op gaan? Zal McLaren, dat volgens Red Bull en Ferrari het meeste voordeel genoot van zijn vleugel, straks niet meer de beste auto hebben – met alle positieve gevolgen van dien voor Max Verstappens jacht op een vijfde wereldtitel?

De coureurs zelf zijn donderdag eensluidend in hun oordeel: het zal voor de rangorde weinig uitmaken.

„Nee, totaal niet”, antwoordt Lando Norris (McLaren) als hem gevraagd wordt of hij zich zorgen maakt. Max Verstappen verwacht „geen enorme tijdwinst of -verlies”. Ferrari-coureur Charles Leclerc is het met hem eens.

Op het gezicht van de stoïcijnse kampioenschapsleider Oscar Piastri verschijnt een grijns als iemand hem in het teamonderkomen van McLaren achter de pits vraagt wat het grootste probleem is dat de nieuwe regels voor hem opleveren. „Hoe overhypet ze zijn, waarschijnlijk”, antwoordt de Australiër. De meeste teams introduceren in Barcelona hun nieuwe, aan de strengere eisen aangepaste voorvleugel, maar McLaren niet. Piastri vertelt dat zijn teamgenoot Norris al eerder met de stijvere vleugel heeft gereden. „We weten zeker dat [de flexibele voorvleugel] niet ons wondermiddel is.”

Voor de rijervaring verandert er niettemin wel degelijk iets, beamen de coureurs. Het wordt lastiger de auto af te stellen – lastiger om ervoor te zorgen dat hij zowel in de langzame als de snelle bochten goed aanvoelt.

‘Niet snel verrast’

Lewis Hamilton is er allesbehalve blij mee. De zevenvoudig wereldkampioen, nog altijd niet gewend aan de Ferrari die hij sinds dit jaar bestuurt, vindt de flexibele vleugels een „pleister” op de in 2022 ingevoerde technische regels die debet zijn aan alle ongewenste rij-eigenschappen van de huidige auto’s. „De flexi-wings waren een positieve factor”, zegt hij in het Ferrari-honk, gekleed in een shirt met sponsors en een legerbroek in woestijncamouflageprint. „Ze maakten deze generatie auto’s veel prettiger om in te rijden. Dus het gaat de verkeerde kant op, dat is één ding wat zeker is.”

Lando Norris in zijn McLaren op het circuit. Foto RUDY CAREZZEVOLI/Getty

Maar ook de veranderingen achter het stuur moeten niet overdreven worden, vindt Williams-rijder Carlos Sainz, de Spanjaard die bij Ferrari moest plaatsmaken voor Hamilton. „We hebben tegenwoordig zoveel manieren, zowel aerodynamisch als mechanisch, om de auto’s af te stellen”, zegt hij tijdens een persconferentie. „We hebben drie vrije trainingen om [de afstelling] te finetunen en de auto weer op snelheid te krijgen. En je kunt je voorstellen dat teams ook eindeloos rondjes hebben gereden in de simulator met de nieuwe voorvleugels. F1-teams zijn tegenwoordig zo goed voorbereid dat ze niet snel worden verrast door zo’n verandering.”

Verwacht kortom niet dat bepaalde teams door de nieuwe vleugels opeens een halve seconde per ronde langzamer zijn. Maar aan de andere kant: ook een veel kleiner verschil kan al betekenisvol zijn in de Formule 1 van vandaag de dag, waarin tussen de snelste en de langzaamste auto in de kwalificatie soms nauwelijks meer dan één seconde zit.

„Ik reken erop dat teams niet meer dan één tiende van een seconde verliezen, afhankelijk van hoe flexibel hun vleugels waren”, zegt Sainz tijdens de persconferentie.

„Een tiende van een seconde is vier plekken op de startopstelling”, kaatst de interviewer terug.

Sainz trekt zijn wenkbrauwen op. „Dat is eigenlijk wel waar.”

Lees ook

Formule 1-racen voor beginners

Formule 1-racen voor beginners


In Parijs bouwde Luis Enrique een team zónder supersterren

Met z’n tweeën zitten ze in de videoruimte. De wereldster en de coach die er genoeg van heeft. Topscorer Kylian Mbappé, zittend op een van de vele zwarte stoeltjes, voorover geleund, aandachtig kijkend. Hoofdtrainer Luis Enrique staand tegenover hem, het bovenlijf dreigend over de aanvaller heen gebogen. Rusteloos, geërgerd, grofgebekt.

Het is april 2024 en Paris Saint-Germain heeft enkele dagen ervoor in de kwartfinale van de Champions League thuis verloren van FC Barcelona (2-3). Luis Enrique baalt van het optreden van zijn ploeg, zo is te zien in een documentaire die het Spaanse mediabedrijf Movistar vorig seizoen over hem maakte. PSG was laks met druk zetten, liet de bezoekers alle ruimte om op te bouwen.

Dat is mede de schuld van Mbappé, betoogt de trainer in de videoruimte. Hij laat de spits, in Parijs clubtopscorer aller tijden, beelden van de wedstrijd zien. Van hoe Mbappé stilstaand toekijkt hoe enkele meters verderop de centrale verdedigers van Barcelona helemaal vrijstaan op de rand van het strafschopgebied. „Catastrophique”, oordeelt Luis Enrique.

De Spanjaard wil zijn team laten spelen als „een verduivelde pressiemachine” en als één speler dan verzaakt, kan de tegenstander gemakkelijk onder die druk uit voetballen. Het is een boodschap die Luis Enrique voor zijn gevoel al het hele seizoen herhaalt, en die bij Mbappé maar niet lijkt aan te komen. De spits lijkt vooral bezig met aanvallen, met dribbels, met doelpunten. „Natuurlijk ben je een fenomeen”, foetert de coach, „maar dat kan me niets schelen.”

Hooguit anderhalve minuut duurt het voorval, in een documentaire van dik twee uur. Toch is de betekenis ervan niet te missen: de tijd dat supersterren de dienst uitmaakten in het Parc des Princes is voorbij. Na de overname door de huidige Qatarese eigenaar in 2011 kreeg PSG het imago van een zielloze, poenerige club, die dacht alles te kunnen oplossen met nóg meer geld, maar voetballend steeds net tekort kwam.

Sinds de komst van Luis Enrique, in de zomer van 2023 werpt PSG dat onsympathieke imago in rap tempo van zich af. Tegenwoordig valt de Parijse club juist op door de afwézigheid van supersterren, door het verzorgde voetbal, de eenheid die de ploeg uitstraalt, een bijna onstilbare aanvalslust. Wie is de man achter die transformatie, die zaterdag met zijn team in de finale van de Champions League tegen Internazionale speelt?

‘Hautain, arrogant’

Op het kolossale trainingscomplex in Poissy, ten noordwesten van Parijs, staat langs de rand van het veld een donkerblauwe hoogwerker. Als de spelers van PSG het veld opgaan voor tactische oefeningen laat Luis Enrique Martínez García (Gijón, 1970) zich door het bakje de lucht in hijsen. Van dik vier meter hoogte kijkt hij dan naar beneden, is te zien in video’s van PSG. Op die manier kan de trainer in één oogopslag alle spelers zien, ook die aan de overzijde van het veld.

Regelmatig neemt hij ook een portofoon mee omhoog. Zijn spelers dragen onder hun shirt dan een kleine luidspreker. Het stelt de coach in staat om een oefening middenin het spel stil te leggen en meteen bij te sturen. Als het even kon, zou hij zijn spelers ook tijdens wedstrijden zo coachen: niet vanaf de zijlijn, maar vanuit zijn werkkamer, terwijl hij intussen de wedstrijdbeelden op zijn computer analyseert.

Luis Enrique is zelf de eerste om toe te geven dat hij een radicale trainer kan zijn. Dwingend, veeleisend, compromisloos. Hij maakt de plannen, en zijn spelers hebben die te gehoorzamen. Een van zijn grote voorbeelden als trainer is niet voor niets Louis van Gaal, die hij als speler bij FC Barcelona meemaakte. „Hij is altijd veeleisend en heel streng, maar ook heel oprecht, heel authentiek”, zei Luis Enrique ooit over de Nederlander in een videostream.

Zijn eigen zelfverzekerdheid kan onuitstaanbaar overkomen, weet ‘Lucho’, zoals zijn bijnaam luidt. Of zoals zijn vrouw Elena in de documentaire zegt: „Mensen vinden hem vaak arrogant, hautain, trots.” Hij trekt zich weinig aan van wat anderen over hem zeggen of denken. Zo loopt hij op koude ochtenden onverstoorbaar rondjes op zijn blote voeten over het trainingsveld, om „verbinding met de natuur” te zoeken. Sinds hij ermee begonnen is geen moment meer last gehad van allergieën, zegt hij tegen de camera.

Luis Enrique bekijkt de training van zijn team vanuit een hoogwerker om in één oogopslag alle spelers te kunnen zien. Foto CHRISTOPHE PETIT TESSON
Foto Christophe Petit Tesson / EPA

Op zijn 55ste is hij nog steeds volop met zijn gezondheid bezig. Eindeloos brengen de documentairemakers hem sportend in beeld. Terwijl zijn assistenten hem bijpraten over een Europees duel, gaat het alarm op zijn sporthorloge af. Luis Enrique onderbreekt ze, middenin een zin, en begint zich op te drukken op de rand van de tafel.

Zijn appartement in Parijs ligt vol matjes en gewichten, en aan het plafond heeft hij turnringen laten ophangen om te trainen. „Ik ben een minimalist”, grijnst hij. „Maar Elena vindt het nodig om hier af en toe een bankstel neer te zetten.”

Zo was hij al toen hij zelf nog voetbalde, op het middenveld bij Barcelona. Een speler met een tomeloze inzet, nietsontziend. Die instelling verlangt hij als trainer nu ook. Luis Enrique begon als coach bij het tweede elftal van Barcelona, samen met voormalig teamgenoot Pep Guardiola. Daarna vertrok hij, naar AS Roma en Celta de Vigo, om in 2014 terug te keren als hoofdtrainer van de club waar hij het meest van houdt: FC Barcelona.

Onder Luis Enrique won Barcelona nóg vaker dan onder Pep Guardiola

Hij kent er zijn beste jaren tot nu toe, op de fundamenten die Guardiola er achterliet. Onder Luis Enrique wint Barcelona nóg vaker dan onder Guardiola , scoort de ploeg nog meer. In zijn eerste seizoen wint hij meteen de Champions League, het landskampioenschap en de Spaanse beker, waarna hij door spelers, coaches en journalisten dat jaar wordt uitgeroepen tot de beste coach van de wereld.

Maar net zo plotseling stopt hij, na drie jaar, omdat hij vermoeid is van „de meedogenloze zoektocht naar oplossingen en manieren om team te verbeteren”. In de vier jaar erop is hij, met wisselend succes, bondscoach van het Spaanse nationale elftal. Misschien is hij meer een clubtrainer, zal hij er later over zeggen. Omdat het overbrengen van zijn filosofie tijd kost.

Alle macht

PSG had hij tot 2023 nooit overwogen, omdat hij niet geloofde in de aanpak van de Qatarese investeerder QSI. „Als je met de beste spelers prijzen zou winnen, had PSG nu acht Champions Leagues moeten hebben”, zegt hij in de documentaire. „Ze hebben er geen één.” Maar als hij in gesprek raakt met mensen bij de club merkt hij dat ook in Parijs dat besef langzaam indaalt en gaat het aanbod van PSG in.

Van clubvoorzitter Nasser Al-Khelaifi krijgt Luis Enrique alle ruimte om te bouwen. De focus op prijzen was verkeerd, zal de investeerder later toegeven. PSG moet eerst een team worden, met een duidelijke filosofie, en dan volgen de resultaten vanzelf, zo is de nieuwe overtuiging. Bij zijn openingsspeech van het seizoen waarschuwt de eigenaar de spelersgroep: Luis Enrique „heeft de macht om te doen wat hij wil.”

Lees ook

Zonder wereldsterren is PSG in de Champions League wel ineens grootse vorm

PSG-coach Luis Enrique kijkt toe in de Champions League-wedstrijd tegen Liverpool.

De grootste ster van allemaal, Lional Messi, is dan al weg. Hij verruilt Parijs voor Miami. Kort daarop vertrekt ook Neymar, naar Al Hilal in Saoedi-Arabië – met 222 miljoen euro tot op heden nog altijd ’s werelds duurste voetbaltransfer. In hun plaats haalt Luis Enrique jonge, veelal Franse talenten, zoals Ousmane Dembélé, Bradley Barcola en (in het huidige seizoen) Désiré Doué en Khvicha Kvaratskhelia.

Van de wereldsterren blijft alleen Mbappé over, de beste Franse voetballer van zijn generatie. De spits moet het gezicht worden van het nieuwe tijdperk, van een team waar het plezier moet afspatten. Maar al snel in eerste jaar merkt Luis Enrique dat Mbappé niet die „hoeksteen” van zijn elftal gaat worden.

De Spanjaard wil met felle druk spelen, maar de aanvaller onttrekt zich daaraan. En in het opbouwen wil de coach veel minder gestructureerd spelen. Spelers moeten soms ongemakkelijk dicht bij elkaar staan, allemaal aan dezelfde kant van het veld, om zo een overtal te creëren. Een linksvoor moet dus ook spits zijn, een spits moet kunnen inzakken tot hij rechtsback staat. Terwijl Mbappé vooral vasthoudt aan zijn plek in het midden.

Een breuk is dus onvermijdelijk, blijkt gaandeweg het seizoen. En hoewel Luis Enrique zich voortdurend positief uitlaat over Mbappé als persoon, oordeelt hij hard over zijn opstelling als speler. Uiteindelijk is het Mbappé die buigt, en na dat eerste seizoen verhuist naar Real Madrid. De trainer is er laconiek onder. „Ik denk dat we volgend jaar nóg beter zijn”, zegt hij tegen de documentairemakers.

Het is een uitspraak die hij dit voorjaar op een persconferentie nog eens in herinnering brengt, nadat PSG nog betere cijfers kan overleggen dan in zijn eerste seizoen. Genoeg om favoriet Liverpool te verslaan in de achtste finales van de Champions League. Wie uitblonk? Eigenaar Al-Khelaifi moet na afloop het antwoord schuldig blijven. „Ik zou het je niet kunnen zeggen. Er is dit seizoen maar één grote ster: het hele team.”

De Italiaanse keeper van PSG, Gianluigi Donnarumma, luistert aandachtig naar zijn coach Luis Enrique (met pet) tijdens een training op 21 mei.
Foto Franck Fife / AFP


Column | Even naar de wc tijdens de wedstrijd is goed om de knop om te zetten

Ik geef eerlijk toe: ik zit vaak langer op het toilet dan strikt noodzakelijk. Thuis, tenminste. Je eigen wc zit toch het lekkerst. En thuis kun je, als je je toiletbezoek goed timet, dat nare klusje ontlopen door – oeps – nét even naar de wc te zijn.

Maar het toilet is vooral de plek waar je een momentje voor jezelf hebt. Even geen kinderen die mamma mamma mamma mamma roepen, of althans: ze roepen wel, maar ik negeer ze met de deur op slot. Even niks aan je hoofd, behalve wat dom scrollen op je telefoon of flauwe grappen lezen op de scheurkalender van Evert Kwok.

Dus óf ik Jesper de Jong begreep toen hij tijdens zijn partij tegen Francesco Passaro het toilet van Roland Garros opzocht. Twee sets had hij verloren. Nog eentje, en het tennistoernooi zou gedaan zijn voor hem. Hij ging geen zenuwenplasje doen, nee nee, Jesper zocht de wc op voor een momentje voor zichzelf. Weg van die enorme lege vlakte die een tennisbaan ook kan zijn. Weg van die duizenden priemende ogen. Weg van dat gevoel dat je steeds kleiner wordt in de eindeloze ruimte waarin jij je spel spelen moet. Geen beweging blijft onbekeken, geen zweetdruppel blijft ongezien. Zelfs je onderbroek tussen je billen wegtrekken kan niet onbespied.

Ik weet niet hoe de toiletten van Roland Garros eruitzien, maar ik stel me kleine hokjes voor. Het zijn Franse wc’s immers, en die zijn vaak niet groot. Van die hurkwc’s zullen het wel niet meer zijn; zelfs in Frankrijk gaan ze in sommige opzichten met de tijd mee. „Klojo”, mopperde Jesper de Jong tegen zichzelf in die kleine ruimte. „Je maakt het jezelf veel te zwaar.” Ik stel me voor hoe hij zichzelf verder toesprak, zittend op het toilet: stop daarmee, ga gewoon tennis spelen. Bal voor bal. Als er eentje misgaat: vergeten. Verder. Dat eeuwige perfectionisme van je. Blijf in het moment. Vergeet de gapende ruimte om je heen, de leegte die je de adem beneemt en je plat lijkt te drukken als je er te veel op let. Vergeet al die ogen op je. Speel vanuit jezelf, vanuit je hart.

Jesper haalde diep adem, zijn borstkas vulde zich. Juist in zo’n klein hokje voel je je groot. Als je maar één kans hebt om de volgende ronde te halen, heb je maar één keus. Alles loslaten, en tennissen als nooit tevoren. Onbevangen, met een leeuwenhart. Jesper had niet geplast maar trok toch door. Weg met die gedachten uit de twee sets daarvoor. Weg met wat hem in de weg zat. Door de plee ermee.

Het felle licht verblindde hem even toen hij opnieuw de baan op stapte in Parijs. Maar de uitgestrekte oranje vlakte benauwde hem niet meer. Wie hij zijn moest op de baan had zich verplaatst van zijn hoofd naar zijn buik. Hij struikelde niet meer over zijn gedachten, maar speelde, en blies Passaro in de volgende drie sets van het gravel af. Al verloor hij de volgende ronde van Alexander Zverev, ook in die partij tenniste hij met zijn hart.

Juist dat onderscheidt de degelijke atleten van de echte kampioenen: met het doorspoelen van het toilet de knop omzetten kan bijna niemand. Zeker niet als het er echt om gaat.