Column | Olympische borstvoeding

Deze zomer zullen er op de Olympische Spelen van Parijs voor het eerst hotelkamers zijn waar atletes die borstvoeding geven, terechtkunnen met hun baby’s, vlak buiten het olympisch dorp, las ik deze week. Ik trok een wenkbrauw op. En de andere ook. Atletes die borstvoeding geven, tijdens de Spelen? Op het moment dat je de allerbeste, allerfitste, allersterkste versie van jezelf moet zijn? Dat kan toch niet? Borstvoeding geven en topfit zijn gaat helemaal niet samen.

Terwijl deze gedachten door mijn hoofd schoten, vroeg ik me direct af waarom ik zo’n sterke mening heb over iets wat eigenlijk heel goed nieuws is. Ik ben de eerste die ervoor pleit vrouwen óók in de sport te behandelen als vrouwen, met alles wat daarbij hoort. Zwangerschapsverlof, maar ook kolfruimtes, of voedruimtes in dit geval. Als dat niet kan in het olympisch dorp, omdat daar nu eenmaal geen familieleden worden toegelaten, dan is het een uitstekend idee dat er op een steenworp afstand mogelijkheden zijn.

Het was vooral de Franse sterjudoka Clarisse Agbégnénou die zich hiervoor heeft ingezet, en het Franse olympisch comité heeft naar haar geluisterd. Ze was al tweevoudig olympische kampioen en vijf keer wereldkampioen toen ze moeder werd. Elf maanden na de geboorte van haar dochter maakte ze haar comeback, tijdens de WK in Doha vorig jaar. Ze had haar baby mee, en voedde haar tussen de wedstrijden door. Dat ging goed: Agbégnénous dochter mocht gewoon mee de dojo in – zolang ze de wedstrijden maar niet verstoorde.

Zo hoorde ik ook wielrenster Ellen van Dijk in haar podcast vertellen over hoe ze haar zoon borstvoeding geeft terwijl ze haar trainingsregime weer heeft opgepakt. Ze beviel in oktober en maakt komende week haar rentree in het peloton. Haar doel is goud op de tijdrit in Parijs. Van Dijks sport ziet er natuurlijk anders uit dan die van Agbégnénou: voor een gemiddelde training zit Van Dijk al snel tussen de vier en zes uur op de fiets. Haar zoon drinkt om de drie uur. Dat betekent: kolven, en vooral geen pech krijgen onderweg. Een superstrakke planning dus.

Ik snap perfect dat je je kind borstvoeding geeft als je in de trainingsfase bent. Het moet fantastisch zijn als dat lukt, en zowel moeder als baby kunnen er flink baat bij hebben: borstvoeding geven draagt bij aan een sneller postpartum herstel, en het terugkomen op je pre-zwangerschapsgewicht. Bovendien zitten er in moedermelk antilichamen en andere beschermende stoffen; moeders en baby’s worden daardoor minder snel ziek. Maar zo gauw je weer aan wedstrijden begint, zeker aan de belangrijkste van je leven, wil je toch niets aan het toeval overlaten? Borstvoeding geven kost enorm veel energie. Het druist zo in tegen het idee dat je als topsporter egoïstisch en volledig op jezelf gericht zou moeten zijn.

Tot nog niet zo heel lang geleden druiste een kind krijgen tijdens je carrière ook tegen zo’n beetje alle wetten van de topsport in. Inmiddels zijn er steeds meer sporters die laten zien dat het uitstekend kan. Clarisse Agbégnénou werd bij haar rentree op de WK in Doha tussen de borstvoedingen door meteen weer wereldkampioen. Het zal heus per sport en per sporter verschillen, maar ik moet met schaamte bekennen dat het ontzettend conservatief is om te denken dat borstvoeden en een wereldprestatie neerzetten niet samengaan.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.


Formule 1-racen voor beginners

Inhaalacties, crashes, spectaculair bochtenwerk. De tienduizenden fans langs de circuits en de miljoenen tv-kijkers die elke keer weer klaarzitten voor de Formule 1, doen dat omdat ze genieten van de snelheid, de spannende verhaallijnen, de technologie – zelfs van het gevaar.

Maar hoeveel grands prix ze in hun leven al hebben gezien, één ding blijft ook voor de meest doorgewinterde F1-liefhebbers vrijwel onzichtbaar. Namelijk: wat de coureurs nou eigenlijk doen, daar in de cockpit van hun Formule 1-wagens, waar alleen hun helm een stukje bovenuit steekt.

NRC dook in de theorie en technieken achter het rijden met de snelste raceauto’s die er zijn en sprak met vier Nederlandse topcoureurs. Sommigen hebben ervaring met F1-materiaal, anderen niet, maar dat is ook niet noodzakelijk om te kunnen vertellen over de basisprincipes van het racen. Die zijn voor alle auto’s hetzelfde – al is, zo zal elke coureur beamen, uiteindelijk niets te vergelijken met de Formule 1.

Hoe bestuur je een Formule 1-wagen, en hoe rijd je zo snel mogelijk een ronde op een circuit?

De cockpit

Het ‘kantoor’ van de F1-coureur is zijn cockpit, waar hij onderuit zit, met een zespuntsgordel vastgesnoerd in een speciaal naar zijn lichaam gevormde racestoel.

Grip

De gedeelten van het circuit waar je niet vol gas rijdt, dáár moet de coureur aan de bak. Tijdens het remmen, sturen en optrekken wordt het verschil gemaakt. Alles draait daarbij om het sleutelconcept in de autosport: grip.  

Iedereen kan vol gas rijden op het rechte stuk. Dat is het makkelijke deelRenger van der Zande is een van de beste langeafstandscoureurs ter wereld

In wezen komt alles neer op middelbareschoolnatuurkunde. Als je een Formule 1-wagen (gewicht: ruim 800 kilo) de bocht instuurt, wil die vanwege de massatraagheid het liefst rechtdoor. De banden zorgen ervoor dat dit niet gebeurt. Door hun wrijving met het asfalt kunnen ze de massatraagheid weerstaan en ervoor zorgen dat de auto doet wat de coureur wil: sturen, remmen of accelereren.  

Coureurs zoeken overal de zogenoemde limiet op: het punt waarop de banden het nog nét kunnen bolwerken. Alleen dan kan je zo laat mogelijk remmen, zo hard mogelijk door de bocht en zo snel mogelijk weer optrekken. Een compleet andere situatie dus dan op de openbare weg, waar bestuurders altijd juist mijlenver van de limiet verwijderd blijven – het verkeer zou anders een levensgevaarlijke chaos worden.

Rijden in een normale auto heeft nul komma nul te maken met rijden in een racewagenJeroen Bleekemolenbehaalde in 2008 de eindzege in zijn klasse bij de 24 Uur van Le Mans

Autoracen is een soort koorddansen. Vraag je te veel van de banden, door bijvoorbeeld tegelijk hard te remmen én scherp in te sturen, dan valt de grip weg. De auto kan gaan glijden, de wielen kunnen blokkeren. Beide leveren gegarandeerd een verpeste rondetijd op – en in het ergste geval een spin of crash. Maar wie te ver ónder de limiet blijft, is in een sport waarin verschillen in fracties van een seconde worden gemeten, te langzaam.

Eén cruciale factor maakt Formule 1-wagens sneller dan alle andere raceauto’s: de enorme hoeveelheid downforce die zij opwekken, dankzij de rijwind die over de vleugels en onder de auto doorstroomt.

Animatie Fokke Gerritsma

Ondanks al hun downforce, hebben F1-auto’s nog altijd een limiet. Voelen waar die ligt, is zo’n beetje de belangrijkste vaardigheid die coureurs vanaf hun allereerste stappen in de autosport aanleren. Aanvoelen of de banden nog grip hebben óf wegglijden, doen ze via het stuur, maar bovenal via de subtiele en minder subtiele krachten die inwerken op hun lichaam.

Hoe voelt dat, als de auto gaat glijden? Vergelijk het met fietsen in de sneeuw. Of met het gevoel dat je op wintersport hebt als de ski’s beginnen te glijden onder je voeten. Het meeste voel je met één bepaald lichaamsdeel: je kont. In een F1-auto is het alsof je op een skippybal zit met je benen in de lucht, en op je achterste probeert te balanceren.

Je zit heel strak vast, in een stoel die op maat is gemaakt en precies om je lichaam heen past. Dan voel je elke beweging in de autoJeroen Bleekemolen

Geen ronde is hetzelfde, want de grip verandert steeds. De banden slijten, het asfalt warmt op of koelt af, het gaat harder waaien, de benzinetank raakt leeg, er liggen kiezeltjes uit de grindbak op de baan – tal van factoren zijn van invloed. Coureurs moeten zich ronde na ronde, of zelfs bocht na bocht, aanpassen.  

Racelijn

Op elk circuit is er in principe maar één manier om een snelle ronde te rijden. Elke centimeter van het circuit proberen de coureurs mee te pakken. Inclusief de kerbstones (kortweg kerbs), de gekleurde steenstrips aan de binnen- en buitenkant van elke bocht. Mits die niet al te hoog zijn, anders valt veel van de extra grip weg.

Op detailniveau is er wel onderscheid tussen de lijnen die F1-coureurs rijden. De ene rijstijl vraagt soms om een net iets andere aanpak dan de andere. Maar de verschillen zijn vaak zo subtiel, dat ze voor de buitenstaander moeilijk zichtbaar zijn.

De ideale lijn heeft een zelfversterkend effect. Omdat racebanden relatief snel slijten, blijft er een laag rubber achter op het wegdek – precies op het spoor van de racelijn. Op het rubber is er (bij droog weer) extra grip, erbuiten juist minder. Buiten de ideale lijn ligt stof en vuil, plus losse stukjes rubber die van de slijtende racebanden zijn afgevlogen. Als je over die rubberbolletjes heen rijdt, lijkt het alsof de auto op knikkers rolt. In Engels racejargon: marbles.

Remmen en sturen

In flauwe bochten gaan Formule 1-wagens, dankzij de vleugels, vol gas. Hoogstens laten de rijders het gas iets los, of geven ze een klein tikje op de rem. Langzamere bochten zijn ingewikkelder, omdat je er harder voor moet remmen. Remmen is misschien wel de belangrijkste vaardigheid die bij racen komt kijken.  

Waar de coureurs remmen aan het einde van een recht stuk, luistert heel nauw. Iedere meter te vroeg betekent tijdverlies. Daarom bepalen rijders, telkens als ze een circuit verkennen, voor elke bocht het precieze rempunt.  

Om iedere ronde consequent op precies dezelfde plek te remmen, gebruiken coureurs referentiepunten: borden langs de baan, bomen, strepen op de vangrail, gebouwen langs het circuit, of zelfs hobbels in het wegdek.

De moeilijkheid van het remmen zit hem erin dat de grip die de banden verbruiken om de auto te vertragen, niet meer beschikbaar is om te sturen. Daarom remmen Formule 1-coureurs zoveel mogelijk in een rechte lijn. Dat is het efficiëntst. Pas als de auto al flink afgeremd is, combineert de rijder het remmen enigszins met sturen.  

Vanaf 300 kilometer per uur sta je in twee seconden stil. Toen ik voor het eerst zo hard de rem intrapte, dacht ik dat mijn oogbollen uit mijn hoofd vlogenRobert Doornbosreed in 2005 en 2006 elf Formule 1-races

Zodra het remmen er grotendeels opzit, moeten coureurs hun auto zo snel mogelijk met de neus in de richting van het volgende rechte stuk zien te krijgen. Kortom: ze moeten de bocht door.

Als ze op de limiet rijden, krijgen coureurs daarbij altijd te maken met onderstuur of overstuur.

Overstuur en onderstuur kúnnen duidelijk zichtbaar zijn als je een F1-wagen over het circuit ziet rijden, maar dikwijls gaat het ook om zulke kleine bewegingen dat je een geoefend oog nodig hebt om ze te herkennen. Vuistregel: mist de coureur de apex, dan heeft hij waarschijnlijk onderstuur; beweegt hij in de bocht wild het stuur heen en weer, dan is hij waarschijnlijk overstuur aan het corrigeren.

Elke bocht vraagt weer iets anders van auto en coureur. Ligt de auto in de ene bocht perfect op de weg, dan juist weer niet in de volgende. Coureurs zoeken met hun technici altijd naar de balans tussen onder- en overstuur waarmee ze over een hele ronde het beste resultaat behalen. Ze kunnen die balans beïnvloeden door allerlei mechanische en aerodynamische aanpassingen te maken aan de auto. Een steilere voorvleugel, stijvere vering, een andere verdeling van de remkracht over de achter- en voorwielen: alles heeft effect.  

Dé perfecte balans bestaat niet. Sommige coureurs houden van een auto die iets meer onderstuurt. De achterkant ligt dan steviger op de weg, wat de kans op spinnen verkleint en waardoor een coureur met meer snelheid de bocht in durft.  

Anderen willen een auto met een instabielere achterkant  – overstuur dus – om hem sneller met de neus de juiste kant op te kunnen draaien. Dat is een moeilijke evenwichtsoefening, die draait om het aanvoelen van minuscule glijbewegingen. Een meester in het rijden met overstuur is Max Verstappen.  

Concentratie

Tijdens een race, die meestal tussen de anderhalf en twee uur duurt, kunnen coureurs hun concentratie geen moment laten verslappen. Ze richten hun blik continu zo ver mogelijk vooruit op het circuit, op rempunten, de apex, en dan alweer op de uitgang van de bocht en de ingang van de volgende.

Fysiek is racen loodzwaar. Coureurs moeten zich continu schrap zetten tegen de g-krachten. Vooral de nek krijgt het zwaar te verduren, want die moet zorgen dat het hoofd – extra zwaar vanwege de racehelm – in de bochten rechtop blijft. En dat terwijl het heel warm is in de cockpit; in warme landen zomaar 50 of 60 graden.

Als je nek vermoeid raakt en je hoofd valt om, dan zie je de bocht niet meer goed. En als je door concentratieverlies drie meter te laat remt, ga je erafBeitske Visserreed in de W Series, een formuleklasse voor vrouwen

Tijdens het rijden spelen tegelijk allerlei andere zaken. Het gevecht met de concurrenten op het circuit, de bandenslijtage, de communicatie met het team over de boordradio, meedenken over de pitstopstrategie, de weersomstandigheden. Ook zijn er nog tientallen instellingen die de rijder via het stuur kan aanpassen, veelal om de balans van de auto te veranderen. Per ronde maken Formule 1-coureurs vaak meerdere aanpassingen op hun stuur.

Gas geven

Zodra de auto geroteerd is, draait de coureur het stuur rustig weer recht, terwijl hij op het gas gaat. Heel voorzichtig. Een Formule 1-wagen beschikt over circa 1.000 pk en dat geweld kunnen de achterbanden alleen opvangen als de coureur het vermogen geleidelijk opbouwt. Als hij in één keer plankgas geeft, staat de auto direct achterstevoren.  

Dan is het een kwestie van de rechtervoet naar beneden houden, zo lang mogelijk. Tot het volgende rempunt zich aandient en alles weer van voor af aan begint.

Wat de Formule 1 zo moeilijk maakt, is het duizelingwekkende tempo waarmee het hele proces zich voltrekt.

De gewichtsverplaatsing gaat zó snel. Het is of remmen, of gas. Je hebt nooit een moment dat je voeten niets doen. Dat maakt het zo intens. Niets komt in de buurt van de Formule 1Robert Doornbos

Remmen, sturen en gas geven: ze lopen naadloos in elkaar over en hebben ook invloed op elkaar. Wie goed remt, neemt niet alleen meer snelheid mee de bocht in, maar verdeelt het gewicht op zo’n manier dat de auto zich ook soepeler door de bocht laat sturen. Waarna het gas eerder weer open kan.

Het vereist enorme precisie van de coureurs, die tijdens een race honderden keren – bocht na bocht, ronde na ronde – alle handelingen exact juist moeten uitvoeren. Op spiergeheugen, op reflexen, op gevoel.

Elke Formule 1-coureur kan dit, en elke F1-coureur kan dit goed. Maar sommigen kunnen het net – letterlijk – een halve procent beter. Zij remmen 80 centimeter later, rijden 2 kilometer per uur harder door de bocht. En beschikken over genoeg instinct om het bijbehorende gripverlies aan te voelen en uiterst subtiel te corrigeren. 

Hun collega’s kijken naar deze coureurs – kampioenen als Verstappen en Hamilton – krabben zich op het achterhoofd en vragen zich af hoe zij het klaarspelen; hoe zij dat laatste, ongrijpbare restje snelheid weten te vinden dat van hen de échte F1-virtuozen maakt.


De laatste kans op de Olympische Spelen voor Oranje – hoe belangrijk is dat toernooi voor de ploeg?

1 Wat staat er op het spel voor het Nederlands elftal?

Officieel is het duel tussen Nederland en Duitsland er eentje om de derde plek in de Nations League, een oefentoernooi. Maar op „een wedstrijd voor Piet Snot” zit niemand te wachten, zei spits Vivianne Miedema deze week al. En dat is het dus ook niet, woensdagavond in Heerenveen tegen Duitsland. Wat werkelijk op het spel staat: plaatsing voor de Olympische Spelen die deze zomer in Parijs worden gehouden. Nederland had zich afgelopen vrijdag al kunnen plaatsen, maar verloor toen kansloos van Spanje (3-0) in de halve finale van de Nations League. Doordat Frankrijk in de andere halve finale won van Duitsland krijgt Nederland een herkansing. De uitgangspositie is simpel: wint Nederland, dan gaat de ploeg van Andries Jonker naar de Olympische Spelen. Er komt hoe dan ook een beslissing: bij een gelijkspel volgt een verlenging en eventueel strafschoppen.

Naast de kwalificatie is de wedstrijd tegen Duitsland ook een serieuze graadmeter voor de staat van dit Nederlands elftal. Het team werd afgelopen zomer tijdens het WK in Australië en Nieuw-Zeeland in de kwartfinale uitgeschakeld door Spanje (2-1 na verlenging). In 2017 werd nog het EK gewonnen, in 2019 de WK-finale gehaald, maar daarna bleven aansprekende resultaten op grote toernooien uit. Volgens Andries Jonker behoort het huidige team weer tot de wereldtop – een zege op Duitsland zou die lezing bevestigen.

2 Hoe belangrijk zijn de Spelen voor het elftal van Andries Jonker?

Heel belangrijk, en dat was in eerste instantie een verrassing voor de bondscoach. Jonker vond de speelkalender al te vol voor zijn speelsters en had na het WK van afgelopen zomer gedacht: die Spelen kunnen we wel laten schieten. Maar dat was buiten de speelsters gerekend. Zíj wilden juist heel graag naar de Olympische Spelen.

Ongeveer een half jaar geleden ging Jonker, vertelde hij afgelopen week, met zes speelsters bij het haardvuur zitten in het spelershotel van Oranje. Hij had de drie jongste en de drie oudste speelsters gevraagd. Willen jullie naar de Olympische Spelen? Kunnen we het fysiek aan? Hoe belangrijk is dit voor ons? Want als ze niet voor de Spelen zouden gaan, dan zou Jonker tijdens de Nations League wat vaker internationals rust kunnen geven. Maar het was, zo zeiden Jonker en verschillende internationals, een kort gesprek. Ze wilden allemaal voor de Olympische Spelen gaan. Daarop besloot de bondscoach om zelf ook de knop om te zetten: áls we ervoor gaan, zei hij, dan gaan we ook voor het hoogste: een gouden medaille.

Traditioneel zijn de Olympische Spelen in het voetbal voor vrouwen belangrijker dan bij de mannen. Bij de mannen geldt een leeftijdsgrens van 23 jaar, waardoor het een soort jeugdtoernooi is. In het mannenvoetbal zijn andere club- en landentoernooien inmiddels ook zo groot geworden (qua prijzengeld, aandacht en uitstraling) dat de Spelen er wat schril bij afsteken. In het vrouwenvoetbal is dat anders. Sinds 1996 wordt een voetbaltoernooi voor vrouwen georganiseerd bij de Olympische Spelen (de mannen doen al mee sinds 1900) – en er geldt geen leeftijdsbeperking. Het internationale voetbal voor vrouwen ontwikkelt zich de afgelopen jaren snel, met prestigieuze club- en landentoernooien. Maar de Olympische Spelen waren altijd één van de belangrijkste toernooien – waarvoor de meeste aandacht was – en zijn dus nog altijd heel belangrijk voor de sport.

Lees ook
de laatste editie van de NRC-rubriek De Gelijkmaker over vrouwen in de topsport

Waarom er geen vrouw op de lijst van best betaalde sporters staat

3 Hoe sterk is Duitsland in het internationale voetbal voor vrouwen?

Duitsland heeft een mooie staat van dienst op eindtoernooien. Het land is tweevoudig wereldkampioen (2003 en 2007), achtvoudig Europees kampioen (alle toernooien tussen 1989 en 2013 met uitzondering van 1993) en won één keer goud op de Olympische Spelen (in 2016 in Rio de Janeiro). Op het laatste WK, vorige zomer in Australië en Nieuw-Zeeland, overleefde de ploeg voor het eerst in de historie de poulefase niet.

De Duitse voetbalbond DFB maakte in november bekend dat de samenwerking met de in 2018 aangestelde bondscoach Martina Voss-Tecklenburg (die zich na het WK ziek had gemeld) werd beëindigd. De ploeg had „een nieuw begin nodig op het gebied van sportief leiderschap”.

De prestaties onder Voss-Tecklenburg waren wisselend. Op het WK van 2019 in Frankrijk kwam Duitsland niet verder dan de kwartfinales, waardoor het de Olympische Spelen van 2021 in Japan miste. Op het EK van 2022 in Engeland verloor Duitsland de finale nipt van het gastland. Na het teleurstellende optreden in Australië zakte de ploeg van een tweede naar een zesde plek op de FIFA-ranglijst, één plek boven Nederland.

Inmiddels wordt de ploeg geleid door Horst Hrubesch, die eerst enige tijd interim-coach was. Na de 2-1 nederlaag tegen Frankrijk in Lyon, vorige week, zei hij over zijn speelsters: „Aan de ene kant geloof ik in hen. Ze hebben voldoende kwaliteiten, maar ze moeten er alles aan doen. Negentig procent is niet genoeg.”

4 Veel speelsters bij het Nederlands elftal zijn geblesseerd of niet fit. Hoe kan dat?

Vivianne Miedema en Victoria Pelova zijn niet beschikbaar voor de wedstrijd tegen Duitsland. De spits en middenvelder van Oranje zijn dinsdag geblesseerd teruggekeerd naar hun club Arsenal. Miedema, die in oktober na ruim tien maanden afwezigheid door een knieblessure haar rentree in Engeland maakte, deed vorige week maar één helft mee in de halve finale tegen Spanje. Pelova werd die wedstrijd niet opgesteld.

Miedema en Pelova zijn niet de enige Nederlandse internationals die niet fit zijn. Jackie Groenen, Lineth Beerensteyn en Shanice van de Sanden moesten in deze interlandperiode ook al trainingen overslaan. En in de aanloop naar deze interlandperiode haakte Jill Roord af met een zware knieblessure. „Het piept en het kraakt”, zei bondscoach Jonker, en dat komt volgens hem voor een belangrijk deel door de intensieve kalender.

Sommige speelsters hebben (mede door in de coronapandemie uitgestelde toernooien) al jaren geen vrij gehad in de zomer. Jonker kondigde aan dat zijn speelsters binnenkort met een statement tegen overbelasting komen. Nigel de Jong, directeur topvoetbal van de KNVB, voerde vorige week gesprekken over overbelasting met UEFA- en FIFA-officials en vertegenwoordigers van andere Europese voetbalbonden. Het is mogelijk dat Europese teams met een gezamenlijk statement komen.


Waarom er geen vrouw op de lijst van best betaalde sporters staat

Dit jaar gaat de omzet in professionele vrouwensport wereldwijd naar verwachting voor het eerst de 1 miljard dollar overschrijden. Hoe komt het dan dat vrouwen in de absolute top zoveel minder verdienen dan mannen?


Foto Jessica Hill/AP

History is about to be made”, schreef de Kansas City Soccer Journal onlangs. De afgelopen anderhalf jaar werd in die Amerikaanse stad het eerste sportstadion voor vrouwen gebouwd. Kosten: 117 miljoen dollar (ruim 108 miljoen euro). Aantal zitplaatsen: 11.500. Opening:16 maart.

Niet langer hoeft Kansas City Current, een team uit de hoogste Amerikaanse voetbalcompetitie, de NWSL, faciliteiten te delen met honkballers en voetbalmannen. „De belangrijkste investering voor de toekomst van onze sport”, noemde NWSL-topvrouw Jessica Berman de bouw van het complex.

Het voorbeeld staat niet op zichzelf: er wordt steeds meer in vrouwensport geïnvesteerd. Vooral in de Verenigde Staten, maar ook daarbuiten. Zo beschreef ik eerder hoe de Zuid-Koreaanse zakenvrouw Michele Kang in twee jaar tijd drie vrouwenvoetbalteams in drie landen kocht. Deels uit idealisme, maar ook omdat zij er op termijn goed geld aan denkt te verdienen.

Vorig jaar werd door investeerders 35 miljoen dollar (ruim 32 miljoen euro) ingelegd voor een nieuwe Amerikaanse volleybalcompetitie. Onder anderen actrice Amy Schumer, basketballer Jayson Tatum en oud-tennisster Billie Jean King zagen het als een goede investering. Als ruim 92.000 bezoekers afkomen op een volleybalwedstrijd tussen twee universiteitsteams, zoals vorige zomer in Nebraska, dan staat er iets groots te gebeuren, moeten zij hebben gedacht. Nooit eerder trok een vrouwensportwedstrijd zoveel bekijks.

Een ander voorbeeld is het Seattle Storm Center for Basketball Performance dat in de VS wordt gebouwd, een ultramoderne trainingsfaciliteit voor speelsters uit de WNBA, de basketbalcompetitie voor vrouwen. Investeringskosten: 64 miljoen dollar (ruim 59 miljoen euro). „Een ruimte waar meisjes en vrouwen geen bijzaak zijn, zelfs geen hoofdpersoon, maar het hele verhaal”, valt te lezen op de website van architect ZGF.

‘Na het historische WK [voetbal] zijn er in 2024 meer sponsors geïnteresseerd in vrouwensport’, kopte het internationale persbureau Reuters. Nog geen tiende van het geld dat bedrijven in sportsponsoring steken gaat naar vrouwensport, blijkt uit onderzoek van Sports Innovation Lab, maar met de Olympische Spelen van Parijs in aantocht is er sprake van een voorzichtige kentering. Voor het eerst komen daar evenveel mannen als vrouwen uit en dat is reden voor veel sponsoren om de bakens te verzetten. Niet voor niets voorspelde Deloitte dat de jaarlijkse mondiale omzet in professionele vrouwensport dit jaar voor het eerst de 1 miljard dollar (920 miljoen euro) gaat overschrijden.

Je zou verwachten dat met die investeringsdrift ook de loonkloof tussen mannelijke en vrouwelijke topsporters kleiner wordt, maar dat is niet het geval. Het digitale platform Sportico brengt elk jaar een top-100 uit. In de laatste editie (over 2023) staat geen enkele vrouw. Met 21 miljoen euro aan prijzengeld en commerciële activiteiten kwam de best betaalde vrouw, tennisster Coco Gauff, niet in de buurt van hekkensluiter Derek Carr. De American-footballspeler verdiende 30 miljoen.

De paar vrouwen die de lijst eerder wél haalden (nooit meer dan drie per editie) zijn allemaal (oud)-tennissters: Maria Sjarapova, Serena Williams, Li Na en Naomi Osaka. Osaka haalde in 2021 een vijftiende plaats met een recordbedrag van 51 miljoen euro. Door een lange afwezigheid (ze werd moeder en had enige tijd last van mentale problemen) verdween ze uit de lijst.

„De commercialisering van de vrouwensport zit nog in de beginfase”, zegt Conrad Wiacek, hoofd sportanalyse en consulting van het Britse GlobalData. Tennis is een uitzondering, zegt hij. De Women’s Tennis Association (WTA) bestaat al meer dan een halve eeuw en op grandslams is het prijzengeld voor mannen en vrouwen al vele jaren gelijk. „Hoe anders is dat bij het voetbal en basketbal, waar pas de afgelopen jaren flinke stappen zijn gezet.”

„Mannensporten zorgen voor flinke inkomsten uit mediarechten, die doorwerken in de salarissen van spelers”, zegt Wiacek. „Geen enkele vrouwencompetitie sloot mediadeals ter waarde van die in het American football of basketbal voor mannen in de VS en de Engelse Premier League.”

Dat mediadeals niet zaligmakend zijn, blijkt overigens uit de tv-deal die onlangs werd gesloten tussen sportzender ESPN en Eredivisie Media & Marketing (EMM). De clubs en de aandeelhouders van EMM mogen vanaf seizoen 2025/26 vijf jaar lang 135 miljoen verdelen, maar de Azerion Vrouwen Eredivisie eet niet mee uit de ruif. „Financiële discriminatie”, betoogde Anton Jansen op de opiniepagina van NRC.

De loonkloof is een kwestie van economie, zegt de Amerikaanse sportconsultant Bob Dorfman. „Het grote geld – en dus de hoogste salarissen – gaat naar sporters in sporten met het grootste publiek, en dat zijn de teamsporten voor mannen: American football, basketbal, honkbal. De teamsporten voor vrouwen maken nu een inhaalslag, maar die kunnen mannensporten niet bijbenen als het om live-bezoek, sponsorovereenkomsten, uitzendrechten en kijkcijfers gaat.”

Op de vraag wat ervoor nodig is om die kloof te dichten, zegt Dorfman: „Verlichte teameigenaren en creatieve sponsoren en uitzendpartners. Maar vooral de steun van fans die ervan overtuigd zijn dat vrouwensport nét zo aantrekkelijk en de moeite waard is als mannensport.”

Een „kortetermijnfenomeen” noemt Wiacek de huidige loonkloof. Naarmate vrouwensport populairder wordt, zullen sponsoren en mediabedrijven met meer geld en middelen over de brug komen. Maar het kan nog wel twee generaties duren voor je van echte gelijkheid kan spreken, verwacht hij. „Het is goed lessen te trekken uit de commercialisering van mannensporten, maar uiteindelijk moeten sportvrouwen zélf hun fanbase vergroten en meer aandacht zien te genereren.”

Ruud Koning, bijzonder hoogleraar sporteconomie aan de universiteit van Groningen, denkt dat daar creativiteit en geluk bij komen kijken. En we moeten ons vooral niet blindstaren op traditionele sporten, zegt hij. „Neem de jonge, populaire sport padel. Als je met een sterke mix-competitie komt en gaat streamen op Netflix, dan kan het veel sneller gaan dan twee generaties.”

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button {
–button-bg-color: #1a1a1a;
–button-border-color: #1a1a1a;
–button-text-color: white;
}

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button:hover {
–button-bg-color: transparent;
–button-text-color: black;
}

Column | Femkes zijn beesten

Het lijkt zo’n onschuldige naam: Femke. Lief, en vriendelijk. Het ideale buurmeisje. Maar inmiddels blijkt uit een niet-representatief onderzoek uitgevoerd door…