Eetproblemen in de topsport: ‘Ik was zo bezig met mijn gewicht dat ik meerdere keren per dag overgaf’

Met nog minder dan vijf maanden te gaan tot de Olympische Spelen van Tokio nam de Nieuw-Zeelandse roeister Zoe McBride, de heersend wereldkampioen in de lichte dubbeltwee, een opvallend besluit: ze ging stoppen. Ze was de eeuwige worsteling met haar gewicht zat – in de lichte dubbeltwee is 57 kilo de bovengrens. Daar had ze het al jaren zo moeilijk mee dat ze een eetstoornis ontwikkelde. Nu wilde ze haar lichaam niet langer straffen en pijnigen.

Roeister Marieke Keijser, die ook uitkwam in de lichte dubbeltwee, was op een trainingskamp in Italië toen ze hoorde van McBrides besluit. Keijser, dan 24 jaar, kan zich haar eerste reactie nog precies herinneren. McBride was, naast een vriendin, ook haar grootste concurrent. Het schoot door Keijsers hoofd dat ze, los van medeleven, sportief gezien misschien blij zou moeten zijn dat zo’n belangrijke medaillekandidaat vlak voor de Spelen wegvalt. Maar dat was ze niet. „Ik dacht alleen maar: oh mijn god, er is een uitweg. Ze heeft de ballen gehad om te stoppen. Ik was stik- en stikjaloers.”

Ook voor Keijser was het een dagelijkse worsteling om met haar 1,73 meter op die 57 kilo te blijven. Haar trainingen deed ze op zo min mogelijk eten. „Sommige dagen kwam ik uit op zo’n duizend calorieën”, de helft van het dagelijks advies voor vrouwen – vrouwen die geen topsporter zijn. Ze huilde in die tijd om het minste of geringste, werd niet meer ongesteld. Alles in haar schreeuwde dat ze ook wilde stoppen, maar ze durfde niet. „Ik had het gevoel dat ik iedereen teleur zou stellen.”

Ze ging naar Tokio en behaalde er samen met Ilse Paulis een bronzen medaille. Een jaar later, in 2022, nam ze afscheid van de wedstrijdsport. Op haar 25ste, vroeg voor een roeister. „Ik was helemaal uitgeput.” Voor het eerst praat ze openlijk over het eetprobleem dat ze als topsporter ontwikkelde.

Taboe

Eetproblematiek komt veel voor in de topsport, een stuk meer dan daarbuiten, blijkt uit wetenschappelijk onderzoek. Het meest in sporten met gewichtsklassen (zoals judo, vechtsporten, lichtroeien), sporten waarin een laag gewicht een voordeel is (bijvoorbeeld langeafstandslopen en wielrennen) en zogeheten ‘esthetische sporten’ (zoals turnen). Maar erover praten is vaak nog een taboe: sporters willen niet zwak overkomen, schamen zich, of zijn bang dat iemand zich gaat bemoeien met hun eetgedrag. En veel coaches gaan het onderwerp uit de weg.

Sportkoepel NOC-NSF wil dat eetproblematiek beter wordt opgepakt in de topsport. Onlangs werd een campagne gelanceerd die het taboe op het onderwerp moet doorbreken, behandeling moet verbeteren en problematisch eetgedrag idealiter zelfs moet voorkomen.

NRC sprak elf (oud-)topsporters over de rol van eten en gewicht in hun carrière en hun leven. Hoe is het om steeds weer de strijd met de kilo’s aan te moeten gaan? Hoe kan het dat je als sporter een eetprobleem ontwikkelt? Welke sporen laat het na?

Als topsporter hoef je geen eetprobleem te hebben om te weten wat honger is. In sporten met gewichtsklassen is het doodnormaal om vlak voor een toernooi nog even in een rotvaart wat kilo’s kwijt te moeten. Niemand doet daar geheimzinnig over.

Lees ook
Podcast NRC Vandaag: De andere kant van de medaille: eetstoornissen in de topsport

De andere kant van de medaille: eetstoornissen in de topsport

Maar dat wil niet zeggen dat het makkelijk is. „Gewichtsklassen doen rare dingen met mensen”, zegt oud-bokser Nouchka Fontijn (36). Zelf had ze de mazzel dat ze goed paste in haar categorie (tot 75 kilo), dus heel hard afvallen hoefde ze niet. Voor haar bleef het bij zo nu en dan een warm bad vlak voor de wedstrijd, om vocht en dus gewicht te verliezen. „Maar ik heb meiden gezien die echt struggles hadden.” Die zag ze de laatste dag voor de wedstrijd in het hotel alleen maar sla eten. Of ze hadden na die tijd juist eetbuien. „Chocola en chips, alles door elkaar.”

Judoka Kim Polling (33) was zo iemand die vroeger vlak voor een toernooi nog flink wat gewicht kwijt moest, soms wel een kilo of vijf. Dan at ze een paar dagen vrijwel niets. Polling, die judoot in de klasse tot 70 kilogram, weet uit ervaring: je wordt er niet gezelliger van. „Als ik honger heb, ga ik snauwen.”

Juul Franssen (34), die twee jaar terug stopte met judo, herkent dat. „Mijn partner zei weleens: de laatste week voor een toernooi zou ik het niet erg vinden om jou in een hotel te stoppen.” Franssen heeft onnodig lang geworsteld met haar gewichtsklasse, zegt ze achteraf. In het judo word je op jonge leeftijd „in die vakjes gestopt”. Ze koos op haar vijftiende voor de categorie tot 57 kilo. Dat was toen haar „natuurlijke gewicht”, maar langzamerhand ging het steeds meer knellen, omdat als vrouw je lichaam in die jaren nog verandert, zegt ze.

Franssen werd zo iemand die altijd haar eigen bakjes eten meenam en ’s ochtends porties stond af te wegen. Licht genoeg blijven – ‘gewicht maken’ in jargon – werd de „eerste wedstrijd” voordat een toernooi begon. „Het zwaarste stuk. Dat slaat natuurlijk nergens op.”

De knop ging pas om toen ze zichzelf op 24-jarige leeftijd in de spiegel bekeek, concludeerde dat ze „een strijkplank” was geworden en daarna op de weegschaal zag dat ze nog stééds twee kilo te zwaar was om die 57 kilo te halen. „Ik dacht: waarom heb ik al die jaren gedaan alsof dit normaal is.” Daarna stapte ze over naar een hogere gewichtsklasse (-63 kilo). „De energie kwam terug, het vuur kwam terug. Ik voelde me beter dan ooit.”

150 kilometer fietsen

Meer bezig zijn met het ‘inwegen’ dan de wedstrijd zelf: dat maakten Marieke Keijser en Bjorn van den Ende (38), die als lichte roeier naar de Olympische Spelen van Londen (2012) en Rio de Janeiro ging (2016), ook mee. De angst om te zwaar te worden – bij de mannen is de bovengrens in het lichte roeien 72,5 kilo – ging bij beide roeiers langzaam hun leven beheersen. Al reageerden ze daar allebei anders op.

Baanwielrenster Hetty van de Wouw kreeg van een coach ineens te horen dat ze moest afvallen. „Ik ben na die opmerking anders naar mezelf gaan kijken.”
Foto Saskia van den Boom

Keijser ging steeds minder eten en extra bewegen naast haar – al heel zware – trainingsschema. „Zodat ik me niet schuldig voelde of stress kreeg.” Op zondagen, wanneer ze geen trainingen had, fietste ze dan van haar toenmalige woonplaats Amsterdam naar haar moeder in Rotterdam en weer terug, zo’n 150 kilometer. Dat deed ze steeds vaker. „Het werd voor mensen om me heen normaal dat ik ging sporten op een dag die bedoeld was om uit te rusten.”

Van den Ende besloot, op een avond ergens in 2011, voor het eerst om over te geven toen hij het gevoel had dat hij te veel had gegeten. „Dat ging heel makkelijk”, zegt hij. Het werd al snel gewoon. „En op een gegeven moment werd het obsessief. Dan ging ik boodschappen doen waarvan ik wist: dit gaat er makkelijk uit.”

Het ergst, terugkijkend, was hij eraan toe bij de Spelen van Londen. Van den Ende was mee als reserve en voelde een grote verantwoordelijkheid om er „te zijn voor de jongens.” „Ik was zo bezig met mijn gewicht dat ik meerdere keren per dag overgaf. Toen wist ik wel: dit is echt niet goed. Logistiek was het ook zwaar, want waar kun je het stil doen? Het was echt chaos in mijn hoofd.”

Hoe kwam het zo ver? Deels zat het in zijn karakter, zegt Van den Ende. Voor het roeien was hij een stuk zwaarder en zat hij niet goed in zijn vel. Zijn zelfbeeld ging afhangen van zijn gewicht, vertelt hij. Daarnaast gaf het overgeven hem een gevoel van „controle”. „In topsport zou je het liefst alles in de hand willen hebben. De een zoekt het in trainingsuren, de ander in voeding.”

Keijser denkt dat haar perfectionisme een rol heeft gespeeld. Maar ze wijst ook naar de roeiwereld, die volgens haar ongezond eetgedrag normaliseerde. En die haar niet tegen haar eigen „enorme discipline” beschermde.

Van den Ende: „ Wat ik erg gemist heb, vanuit de coaching, is hoe je op een gezonde manier kunt leven als lichte roeier.”

In zijn omgeving, zegt hij, leerden roeiers elkaar onderling „maniertjes”. Veelgebruikte methodes, zoals ‘zweetpakken’, trainingspakken van niet-ademende stof, en zout- en vezelloos eten: allemaal bedoeld om zo min mogelijk vocht in je lijf te hebben. Maar er kwamen ook zelfbedachte ‘trucs’ voorbij. „Dan was er bijvoorbeeld iemand die een week voor een wedstrijd elke dag alleen maar één reep chocola at, want dat was maar 100 gram.”

Keijser: „Er werd niet aan mij gevraagd wat lichtroeien met me deed. Het was een gegeven dat wij honger hadden”, zegt ze. „Toen ik tegen mijn coach zei dat ik stress had, dat ik niet wist hoe ik nog minder moest eten, maar dat de weegschaal nog steeds aangaf dat het te veel was, werd er gezegd: ‘Het is gewoon een kwestie van minder eten. Als je minder eet, val je vanzelf af.’”

Toen de Spelen van Tokio vanwege de corona-pandemie werden uitgesteld, stortte Keijser in: „Ik dacht: ik hou dit niet vol.” Via de sportarts van de roeibond, die ze om hulp vroeg, kwam ze terecht bij een sportpsycholoog die gespecialiseerd is in eetproblematiek. „Zij zei: jij hebt geoorloofde anorexia. Anorexia die iedereen in jouw omgeving oké vindt. Het was een verademing voor me.” De vrouw hielp haar „overleven” tot de Spelen van Tokio.

‘Niet zo aardige manier’

Baanwielrenster Hetty van de Wouw (25) vertelt dat ze op haar negentiende door haar toenmalige coach op een „niet zo aardige manier” op haar gewicht werd aangesproken. Dat was op een vliegveld, toen ze het niet verwachtte. „Hij kneep in mijn been en zei: ‘Now you need to lose some weight’.” Van de Wouw had het op dat moment moeilijk met de scheiding van haar ouders. Daardoor kwam dat zinnetje misschien extra hard aan, zegt ze. „Ik ben na die opmerking anders naar mezelf gaan kijken.”

Alle baanwielrenners moesten in die tijd wekelijks hun gewicht opschrijven op de muur van het krachthonk. Het afvallen werd op die manier heel publiekelijk. „Ik wilde laten zien: ik doe het goed, ik kan het wel.”

Langzaam werd haar gewicht een obsessie. Haar coach, inmiddels een andere, greep niet in, zegt Van de Wouw. „Ik dacht na een tijdje: ik hoor wel wanneer ik mag stoppen.” Maar dat gebeurde maar niet, zegt ze. Ze vertelt dat ze in een klein jaar veertien kilo afviel. Pas nadat haar teamgenoot alarm had geslagen, ging haar coach het gesprek met haar aan, vertelt ze. „Hij heeft het niet op tijd opgepakt.”

Ook Jip Vastenburg (29), die vorig jaar stopte als langeafstandsloper, herinnert zich „kleine dingen” die gebeurden toen ze als tiener zelf steeds serieuzer bezig ging met de sport. „Het meten van vetpercentages waar iedereen bij is. Of opmerkingen van coaches: als je meer kilometers gaat lopen, word je vanzelf wat dunner.” Gesprekken over gewicht gingen in die tijd niet over gezondheid, zegt Vastenburg, alleen over lichter worden. „Lichter is beter, dat zit er zó in bij het hardlopen.”

Vastenburgs perfectionistische karakter deed de rest: steeds dunner worden werd „een competitie” die ze met zichzelf aanging. Terugkijkend had ze in die tijd een eetstoornis, zegt ze, ook al zag ze het toen niet zo: ze bleef eten, gaf niet over. Maar Vastenburg liep wekelijks wel 120 tot 140 kilometer – waarvan een ochtendloop op een lege maag – terwijl ze structureel te weinig binnen kreeg. Soms, als de honger te erg werd, had ze eetbuien. Daarna belde ze dan in tranen haar moeder. „Ja, als je dat geen eetstoornis kunt noemen …”

Ideaalbeeld in het turnen

Een voormalige turnster vertelt dat ze lang in de knoop heeft gezeten met zichzelf vanwege het ideaalbeeld in het turnen. Dat was „ballerinaslank”, zegt ze, naar voorbeeld van de vele vaak heel jonge Russinnen en Roemeensen in de sport. „Toen mijn lichaam veranderde van meisje naar vrouw, heb ik geprobeerd dat tegen te houden.” Dat deed ze onder meer door „langere periodes heel weinig te eten”, vertelt ze. Ook anderen zag ze worstelen. „Ik heb ook meegemaakt dat een meisje werd opgenomen.” Inmiddels is het „aanzicht” het turnen volgens haar wel wat veranderd: „Een atletisch lijf, daar heb je veel meer aan.”

Voor oud-roeier Bjorn van de Ende werd overgeven obsessief: „Dan ging ik boodschappen doen waarvan ik wist: dit gaat er makkelijk uit.”
Foto Saskia van den Boom

Ook een andere turnster vertelt dat ze het „moeilijk” heeft gehad tijdens de puberteit. „Ik heb heel lang mijn best gedaan zo dun mogelijk te blijven. Weinig eten, veel afwegen, compenseren.” Veel coaches zagen een dun uiterlijk een paar jaar terug nog „als succesformule”, zegt de vrouw, die ook anoniem wil blijven. Van een diëtist kreeg ze het advies om koolhydraten te mijden: „Want turnen was geen duursport”. En turnsters onderling hadden „bewijsdrang”. „Wie heeft het laagste vetpercentage? Of dat je jezelf altijd maar dik moest noemen.”

In het fietsen was die groepsdruk er ook, zegt oud-profrenner Marijn de Vries (45), die stopte in 2015. „Vanuit de staf kon je af en toe gek gemaakt worden, maar het gebeurde vooral bij rensters onderling. Altijd kijken op elkaars bord. Wat eet de ander wel en niet?”, zegt De Vries, die nu werkt als sportjournalist en NRC-columnist. „Ik heb heel veel eetproblematiek gezien. En nog steeds.” Niet dat het alleen bij de vrouwen misging, zegt ze. „Als je nu terugkijkt, denk ik dat de problematiek bij de mannen even groot was. Alleen werd dat altijd gezien als toppunt van professionalisme.”

En hoewel sporters in hun tienertijd het kwetsbaarst zijn voor het ontwikkelen van verstoord eetgedrag, kan het ook op latere leeftijd de kop opsteken, merkte De Vries tot haar eigen verbazing. „Ik dacht: ik ben dertig, ik laat dit niet gebeuren. Maar ik heb ook een jaar gehad dat ik volledig overtraind was. Te weinig eten, niet genoeg hersteld.” De grens van wat normaal is, verschoof steeds, merkte ze. „Ik denk dat topsporters ook die intrinsieke drive hebben om tegen grenzen aan te gaan, of eroverheen.” Daarom, zegt ze, is goede begeleiding zo belangrijk.

Voormalig wielrenner Laurens ten Dam (43) herinnert zich dat hij bij ploegenpresentaties altijd naar collega’s keek: „Zo van: die is mager. En dat ging ik dan met mezelf vergelijken. Ik was zo met gewicht bezig.”

Ten Dam, die stopte in 2019, fietste in een tijd dat de eten van wielrenners nog bestond uit veel vetten, eiwitten en weinig koolhydraten. Inmiddels is er in het wielrennen veel meer aandacht voor goede voeding en gebeurt dit niet meer: „Koolhydraten zijn je benzine”, zegt hij. „We hebben achteraf bekeken veel onnodig afgezien.” Niet dat hij dat iemand kwalijk neemt, zegt Ten Dam. „Zo was het gewoon. Ik was me er wel van bewust dat topsport niet gezond was. Dat het rijden van de Tour de France niet gezond was. En dat risico nam ik.”

Hoe houd je dat vol, topsporten terwijl je structureel te weinig eten binnenkrijgt? „Mentaal kun je veel opvangen”, zegt Ten Dam, „terwijl je eigenlijk ondervoed bent.” Goed presteren op weinig voedsel was zelfs iets waar je prestige uithaalde, zegt hij. En andersom gold: „Als je hard ging en je had gegeten, dan telde het niet.”

Maar hij is ook weleens „over het randje gegaan.” In 2015 besloot hij nog nét een beetje extra af te vallen, vanuit de hoop dat hij dan ook nog net iets beter zou gaan fietsen. „In 2014 had ik een goede Tour gereden op 67,5 kilo. En ik denk dat ik in 2015 terugging naar 66 kilo.” Dat bleek „proefondervindelijk” te weinig. Hij werd dat jaar aangesproken door toenmalig ploeggenoot Robert Gesink. „Die zei: Lau, ik maak me een beetje zorgen om je. Je bent wel heel mager.”

Kans op botontkalking

Het punt is, zeggen zowel Van den Ende als Vastenburg, dat afvallen in het begin goed werkt. Vastenburg: „Je wordt er heel erg voor beloond.” Dat is ook niet onlogisch, zegt ze, je moet nou eenmaal je eigen gewicht meedragen. Maar na verloop van tijd kun je als sporter door een ondergrens zakken.

Dat kan veel invloed hebben, zegt Maarten Moen, chefarts van NOC-NSF, zowel op de korte als de langere termijn. „Er zijn veel wetenschappelijke studies bijgekomen die in veel meer detail laten zien wat er nou eigenlijk gebeurt als je langdurig een verstoord eetpatroon hebt.” Zoals mentale problemen, slechtere concentratie, ontregeling van de hormoonhuishouding, het maagdarmstelsel en het afweersysteem.

Oud-atlete Jip Vastenburg herinnert zich opmerkingen van coaches: „Als je meer kilometers gaat lopen, word je vanzelf wat dunner.”
Foto Saskia van den Boom

Daarnaast blijft bij vrouwen die langdurig te weinig eten de menstruatie uit. Dat kan ook blijvende gevolgen hebben: het vergroot de kans op botontkalking. Mannen kunnen last krijgen van een te laag testosterongehalte, wat onder meer tot erectiestoornissen en lusteloosheid kan leiden.

Logischerwijs gaan uiteindelijk ook de sportprestaties achteruit. Maar als een sporter eenmaal diep in de eetproblematiek zit, is het heel lastig om gedrag zomaar te veranderen.

Vastenburg had het, net als Keijser, emotioneel gezien heel moeilijk en raakte ook sportief in de knel. Haar dieptepunt waren de Spelen van Rio, waar ze 28ste werd op de tien kilometer. „Na mijn wedstrijd was ik zo verdrietig en moe en op. Ik heb niet eens andere sporten gekeken, terwijl ik een echte sportfreak ben.”

Keijser had last van wondjes die niet genazen, haar ribben die pijn gingen doen. „Dat komt bij lichte dames meer voor. Ik heb ook een tijdje een onderrugblessure gehad die onverklaarbaar was.”

Bij Ten Dam holden zijn prestaties achteruit en bleek uit bloedtesten dat zijn testosterongehalte heel laag was.

De Vries merkte dat haar haar ging uitvallen en nagels gingen afbrokkelen. Ook werd ze periodes niet meer ongesteld. Maar dat werd in die tijd heel normaal gevonden, zegt ze. Wenselijk zelfs, omdat je dan ‘dun genoeg’ was. „Als je niet meer menstrueerde, was dat goed, daar kon je trots op zijn. Dat is in het vrouwenpeloton wel veranderd.”

Verschillende vrouwen vertellen dat ze later zorgen hebben gehad over de gevolgen van die uitblijvende menstruatie. „Ik ben wel bang geweest”, zegt Franssen. „Ben ik nog wel vruchtbaar, kan het lichaam dat nog wel?”

Baanwielrenster Hetty van de Wouw zegt dat ze, nadat ze was gestopt met afvallen, twee jaar moest wachten tot haar menstruatie terugkeerde. Ze heeft zich na een tijd zelf maar bij de huisarts gemeld, haar coach vroeg er niet naar, zegt ze. „Terwijl het zó’n teken aan de wand is.”

Ingevallen gezicht

Waarom heeft niemand iets gezegd, heeft Vastenburg zich later afgevraagd. In haar slechtste tijd, zo rond de Spelen van Rio, woog ze 55 kilo, op 1,81 meter. „Als ik nu die foto’s bekijk … je kunt het gewoon zien: dunne armpjes, ingevallen gezicht.”

Tegelijkertijd zegt ze ook: áls iemand zorgen uitsprak, zoals haar moeder, luisterde ze niet. „En iemand met een eetstoornis kan ontzettend goed liegen. Dan zei een sportarts na bloedprikken: ik zie een energiedisbalans, hoe gaat het? En dan zei ik: ja, heel goed.”

Sporters houden eetproblemen vaak het liefst bij zich, zegt Eefje Raedts, psycholoog en hoofdexpert prestatiegedrag bij NOC-NSF. Maar ook voor coaches of andere stafleden kan het „moeilijk” zijn om op een goede manier over gewicht te praten. „Zeg je bijvoorbeeld: iemand is iets te zwaar voor een prestatie? Of zeg je: iemand is te dik? Dat is wel belangrijk.”

Het onderwerp laten liggen is ook geen oplossing: gewicht is nou eenmaal een belangrijke factor in de topsport. Maar koppel gesprekken over het gewicht van sporters dan ook aan die topsportprestatie, zegt Moen. „Veel eetproblemen ontstaan vanuit de drive om beter te worden. Nou, oké, jij wilt goed presteren. Laten we dan kijken hoe we het optimale gewicht kunnen bereiken, samen met een psycholoog, diëtist en de medische kant. Dat de beste tijden niet meer gehaald worden, dat kan een aanknopingspunt zijn voor een gesprek.”

De oud-turnster vertelt hoeveel ze gehad heeft aan het advies van een sportvoedingsdeskundige met wie ze na de jaren van problematisch eetgedrag ging samenwerken. „Ik voelde me veel sterker en veerkrachtiger.”

En judoka Kim Polling zegt dat haar gewicht tegenwoordig „bizar stabiel” is sinds ze een voedingsdeskundige in de arm nam, omdat ze in 2022 een dochter kreeg en niet terug wilde naar de honger en het snauwen vlak voor een toernooi. „Mijn vriend kan ik uitleggen dat ik chagrijnig ben, maar aan een kind kan dat niet.”

Voor Vastenburg veranderde er veel toen ze overstapte over op een nieuwe coach, die wel het gesprek over haar gewicht aanging. „Zij zei al heel snel: de prioriteit ligt bij het weer krijgen van je menstruatie. Want zij had meteen in de gaten dat ik niet genoeg at.” Haar carrière sloot ze gelukkig af, vertelt ze. Maar het waren ook jaren waarin ze niet meer de tijden haalde van 2014 en 2015, de periode waarin ze begon met afvallen. „Dat is jammer”, vindt ze. Maar of dat het waard was? „Dikke nee. Never nooit.”

Want zelfs nu nog merkt ze dat haar eetgedrag van toen zijn sporen heeft nagelaten. „Dat onzekere over hoe je eruit ziet blijft. Terwijl ik ook weet dat ik fit en lang en sterk ben.”

„Ik wil nooit meer op een weegschaal staan,” zegt oud-wielrenner Ten Dam. „Ik heb dat zó vaak gedaan. Een goed humeur als het laag was, een slecht humeur als het hoog was.”

Juul Franssen, die twee maanden geleden beviel van een zoon, vertelt dat ze vorig jaar „gestresst raakte” omdat ze dacht dat de verloskundige haar bij de eerste afspraak op de weegschaal zou zetten. „Toen bleek dat je niet meer standaard gewogen wordt, was ik opgelucht. Ik was zó bang om ‘dat getal’ te zien. Dat vind ik een verontrustend gegeven.”

Keijser zegt dat ze echt wel weet dat ze nu veel gezonder is. Maar het voelt nog niet altijd goed. „Ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik mezelf niet vijf kilo lichter zou willen zien.” Zijzelf staat nog wel af en toe op een weegschaal. „Als het dan even niet goed met me gaat, dan denk ik: zie je wel, ik ben dik.” Ze probeert die momenten te beperken, zegt ze. „Ik mag van mezelf niet die kant op gaan.

Het roeien is even uit haar leven verdwenen: door alle worstelingen met haar gewicht verloor ze de liefde voor de sport. Een vervanging heeft ze nog niet. „Ik ga een marathon rennen, maar ik vind het niet superleuk.” Niet zo leuk als het roeien vroeger was.


Het ontwerp van een goed springparcours is als een sudoku: ‘Een driesprong aan het einde is een extra opgave’

Parcoursbouwer Louis Konickx (69) weet al precies wat hij zondag, bij het springtoernooi van Indoor Brabant, graag ziet: een stuk of tien ruiters of amazones die de eerste ronde foutloos en snel genoeg doorkomen en mogen deelnemen aan de barrage. In die barrage wordt de winnaar bepaald op basis van tijd en eventuele afgesprongen balken.

De ervaring leert dat het publiek blij wordt van een barrage van ongeveer tien. „In Amerika is dat anders. Dat is een land van de dood of de gladiolen in de sport. Daar vinden ze twee of drie combinaties in de barrage geweldig.”

Maar Nederland, zegt Konickx, is een land „van paardenliefhebbers, fokkers en trainers. Wij gunnen iedereen het beste, ook in de eerste ronde.” Daarbij, niet onbelangrijk, als de barrage heel dun bezet is, voelen Nederlanders zich bekocht: „Met tien vinden we dat we waar hebben voor ons geld.”

Toen Konickx een paar jaar terug eens een te zwaar parcours had gebouwd waarbij maar vier ruiters overeind bleven, kreeg hij het zelfs te horen van een van de hoofdsponsors. „Die zei: Louis, wat ben je aan het doen? Ik zit hier met een hele tafel klanten en ze springen er allemaal balken af!”

Wereldberoemd

Konickx is als parcoursbouwer wereldberoemd. Hij tekende voor verschillende wedstrijden in het commerciële springcircuit, zoals de Rolex Grand Slam (vier grote toernooien waar Indoor Brabant er een van is). En hij ontwierp parcoursen voor twee EK’s en de Wereldruiterspelen van 2022 in Herning, het WK van de paardensport.

Deze zondag staat de internationale top klaar om zijn parcours voor Indoor Brabant te rijden. Op de startlijst staat een hele reeks topruiters, zoals de Nederlanders Harrie Smolders, Maikel van der Vleuten en Willem Greve.

In 2023 was het parcours in Den Bosch ook van Konickx’ hand. En hij moet toegeven dat de barrage met zestien ruiters toen te druk bezet was. „Vorig jaar had ik er te veel. Ik had hoog gebouwd, maar achteraf zag ik dat mijn afstanden iets te makkelijk waren.”

Voor de winnaar van Indoor Brabant wordt deze zondag een lucratieve middag: het totale prijzengeld is 1 miljoen, waarvan een derde naar de nummer één gaat. Nogal een smak geld, maar volgens Konickx geeft hem dat geen extra druk. „Nee, de druk zit in je eigen hoofd. Dat je het op je best wil doen. Heeft mijn parcours genoeg ingrediënten om iedereen een geweldige middag te bezorgen? En kan ik selectief genoeg bouwen, zonder dat het ten koste van de paarden gaat?”

Volgens de bondscoach van de Nederlandse springruiters Jos Lansink kan Konickx dat. „Hij is een echte paardenman, kan goed inschatten hoe zwaar hij kan bouwen en vindt het belangrijk om iedereen aan de finish te krijgen.”

Niet uit een paardenfamilie

Louis Konickx, die opgroeide in het Limburgse Beesel, komt niet uit een paardenfamilie maar zag op zijn elfde een meisje op een paard en dacht: dat wil ik ook. Een aantal jaren later bouwde hij zijn eerste parcours. „Bij ons in de buurt hadden we een parcoursbouwer die wij niet goed vonden. En die meneer zei: dan moet je het zelf maar eens doen.” Vanuit de amateursport rolde hij het professionele wereldje in, eerst nog als assistent van grote bouwers. „Ik was heel fanatiek. Daardoor heb ik kunnen werken met de groten der aarde.”

Volgens Konickx is het ontwerp van een goed springparcours als een sudoku. Alles moet netjes in elkaar passen. „De ruimte is beperkt, je wilt bepaalde afstanden, wendingen, de volgorde van de hindernissen moet goed zijn.”

Maar een parcoursbouwer kan niet alles hebben. „Elk parcours kent compromissen.” Het moet spannend en verrassend zijn, maar niet onmogelijk te volbrengen. „Een concreet voorbeeld: een driesprong is het moeilijkste deel van een parcours.” Een driesprong bestaat uit drie hindernissen vlak achter elkaar, waar een paard tussenin maar een of twee galopsprongen kan zetten – het komt heel nauw om goed uit komen.

„Een driesprong aan het einde is een extra opgave, omdat paarden de focus kwijt kunnen raken. Aan de ene kant is het natuurlijk mooi als het drama aan het eind zit. Dat iemand heel mooi gereden heeft, maar dat er bij de laatste hindernissen toch een balk af gaat.” Maar het is ook een risico. „Want stel dat een ruiter of amazone al in het begin van een parcours een balk heeft, en er komt aan het eind nog die driesprong, dan zeggen ze sneller: ik stop. Ze kunnen niet meer winnen, willen hun paard sparen. Allemaal heel redelijk, maar voor het publiek minder leuk.”

Louis Konickx: „Kan ik selectief genoeg bouwen, zonder dat het ten koste van de paarden gaat?”
Foto Merlin Daleman

Wat kunnen ruiters en amazones zondag van Konickx verwachten? Sowieso een driesprong, op dit niveau is dat standaard, zegt hij. Daarnaast kiest hij niet voor één dubbelsprong (twee hindernissen dicht op elkaar) maar twee. Dat is lastig, „maar dit deelnemersveld kan dat aan.” In totaal komen er veertien hindernissen – de meeste op de maximumhoogte van 1,60 meter – waarbij een drie- of dubbelsprong als één telt. Veel voller moet je het ook niet willen zetten, zegt Konickx, daar is bij een indoor-evenement geen ruimte voor.

Nauwelijks sporen gebruiken

De leek denkt misschien dat de hoogte of de breedte van de sprongen allesbepalend zijn voor de pittigheid van een rit. Maar er zijn méér „ingrediënten voor moeilijkheid”, zegt Konickx. De toegestane tijd, en dus de snelheid van ruiter of amazone en paard, is er ook een. En misschien wel de belangrijkste: de afstanden tussen de hindernissen. Hoe lastiger die zijn, hoe meer passen en meten het voor de ruiter is. „Als je door middel van de afstanden test wat de beste combinaties zijn, dan hoef je fysiek niet het zwaarste parcours te bouwen.”

Dat is heel belangrijk, zegt hij. Zeker in deze tijd waarin de kritiek op de paardensport aanzwelt. „Als wij ons plezier willen halen uit deze sport, moeten we te allen tijde in de gaten houden wat we van paarden vragen.”

Het liefst ziet Konickx berijders die zo weinig mogelijk ‘hulpen’ gebruiken om hun paarden aan te sturen. „Ik vind het geweldig als wedstrijden gewonnen worden door ruiters die modern rijden, heel licht, een bijna onzichtbare samenwerking. We moeten ook toe naar ruiters die met een heel gewoon bitje rijden, nauwelijks sporen gebruiken. Dat is de toekomst.”

Wat hij daarnaast graag ziet, vertelt Konickx, zijn zoveel mogelijk combinaties die een mooie prestatie neerzetten. Want de leek denkt misschien óók dat een parcoursbouwer het stiekem heel leuk vindt als de balken hem om de oren vliegen. Maar voor hem geldt dat niet, zegt Konickx. „Ik vind het mooi als je geen echte verliezers hebt. Een paar vallen er in de prijzen, maar de rest moet ook kunnen denken: póh, wat sprong mijn paard goed.”


Van een profcompetitie is in de Vrouwen Eredivisie nog nauwelijks sprake

Eerder deze week meldden ze zich voor een feestelijke avond in het Rijksmuseum: de topbestuurders van grote Nederlandse bedrijven en de aanvoerders uit de Vrouwen Eredivisie. Onder het toeziend oog van kapitein Frans Banninck Cocq en luitenant Willem van Ruytenburgh op Rembrandts Nachtwacht dineerden Sherida Spitse (Ajax), Gwyneth Hendriks (PSV) en Renate Jansen (FC Twente) met Klaas Knot van De Nederlandsche Bank, Rinke van Keimpema van Volkswagen en Benno Leeser van Gassan Diamonds.

Doel van de avond: meer sponsors werven voor de Vrouwen Eredivisie. Officieel mocht het „geen commerciële avond worden”, zei Marianne van Leeuwen, KNVB-directeur betaald voetbal, tegenover de genodigden, maar de opzet was duidelijk: de Eredivisie aanprijzen als aanjager van gendergelijkheid, iets waar veel bedrijven zich hard voor willen maken.

De stemming was opgewekt. „Ik denk dat we heel veel kunnen bereiken met elkaar”, zei Ajax- en Oranje-aanvoerder Spitse tegen de captains uit het bedrijfsleven. „Als we voor elkaar gaan vechten en voor elkaar blijven staan.”

Op de vraag van moderator Hélène Hendriks aan Van Leeuwen of de Vrouwen Eredivisie „goed loopt” en „of er nog wat moet gebeuren”, antwoordde zij dat voetbalvrouwen nu onderdeel zijn van betaaldvoetbalorganisaties, waar zij eerder bij een stichting werden ondergebracht. „Het ligt op de directietafel bij clubs.” Ook de nieuwe afspraak met sportzender ESPN om alle Eredivisieduels live uit te zenden, zijn „een hele grote stap” voor de zichtbaarheid. „Op termijn” levert dat commerciële waarde op, zei ze.

Op termijn – het is een belangrijk begrip in het Nederlandse vrouwenvoetbal. Want hoe opgewekt de stemming in het Rijksmuseum ook was en hoe goed Ajax het ook doet in de Champions League – — in werkelijkheid is van een profcompetitie nog nauwelijks sprake.

Onkostenvergoeding

Op dit moment vallen alleen de speelsters van Ajax, PSV, FC Twente en Feyenoord onder een cao – die dus geldt voor de hele selectie. Die cao is gebaseerd op het minimuminkomen, zegt Louis Everard, directeur van de Nederlandse Vereniging van Contractspelers (VVCS). Voor de overige acht clubs geldt: ze hoeven slechts vier speelsters voor 22 uur per week tegen het minimumloon onder contract te hebben om te voldoen aan de eisen voor een proflicentie. „Er voetballen vrouwen in de Eredivisie tegen een onkostenvergoeding”, zegt Everard. „De situatie is behoorlijk schamel.”

Het lastige is: iedereen begrijpt dat je speelsters redelijk moet betalen om het niveau op te krikken. Anders vertrekken de grootste talenten naar het buitenland én haken veel speelsters die daar niet voor in aanmerking komen af, bij gebrek aan financieel perspectief. Of ze kunnen hun sport maar half bedrijven. Maar om serieus geld te genereren met vrouwenvoetbal, zowel in de vorm van sponsoring als tv-gelden, moet eerst het niveau omhoog. Dus waar te beginnen?

Aanvoerders Kely Pruim van PEC Zwolle, Isa Pothof van Excelsior en Anna Knol van Fortuna zouden dolgraag een cao-contract willen, zeggen ze, maar ze zijn realistisch. „Dat lukt misschien niet binnen twee, drie jaar, maar wel binnen vijf jaar”, zegt de 23-jarige verdediger Pruim.

Ze kennen allemaal wel speelsters die stopten met voetballen vanwege de geringe inkomsten – soms een stuk lager dan het minimumloon. De 26-jarige Pothof, keeper bij Excelsior, voetbalt zes dagen per week en heeft een contract van 28 uur als verpleegster in een verpleeghuis in Delft. „Het is pittig, dat kun je wel nagaan.”

Pothof kon een huis kopen op basis van de huidige constructie. Minder werken dan die 28 uur zou haar in de financiële problemen brengen, en ja, dat brengt druk met zich mee. Als er niet snel iets verandert, denkt de 22-jarige middenvelder Knol, gaan speelsters, zeker de wat ouderen, iets anders doen.

Het contrast met buitenlandse topcompetities is groot. Zowel qua salarissen – speelsters in Engeland verdienen gemiddeld bijna 60.000 euro per jaar, de sterren vijf ton – als qua opbrengsten voor de clubs. Neem de tv-inkomsten. Nederlandse clubs moeten de komende vijf seizoenen genoegen nemen met zendtijd – de tv-rechten van de Vrouwen Eredivisie zijn meeverkocht met de ‘mannenrechten’, maar zonder dat de vrouwenteams daar een vergoeding voor krijgen. Het argument: het kóst ESPN geld om de wedstrijden in beeld te brengen. Voor de mannenrechten betaalt de zender straks zo’n 150 miljoen euro per seizoen, een bedrag dat bijna volledig bij de clubs belandt.

De Amerikaanse vrouwencompetitie NWSL sloot zelf onlangs een tv-contract dat omgerekend ruim 55 miljoen euro per jaar oplevert. De Engelse Women’s Super League, die op dit moment haar rechten veilt, mikt op een opbrengst van rond de 20 miljoen euro per seizoen. Zelfs in Duitsland, waar onvrede heerst over achterblijvende groei van de competitie, strijken de twaalf clubs jaarlijks vier ton aan tv-gelden op.

Gratis bij de supermarkt werken

Om de Nederlandse competitie toch aantrekkelijk te maken voor speelsters en om clubs te dwingen sneller te professionaliseren, heeft de KNVB met steun van de grote clubs het plan opgevat de licentie-eisen aan te scherpen. Concreet: er ligt een voorstel om clubs vanaf komend seizoen te verplichten tenminste acht speelsters het minimumloon te betalen (voor minimaal 22 uur per week).

Eerder pleitte Ajax-aanvoerder Sherida Spitse in De Telegraaf al voor een contract voor álle Eredivisie-speelsters. „De faciliteiten en vergoedingen zijn gewoon niet oké,” zei ze. „Je gaat toch ook niet gratis bij Albert Heijn werken? Of voor reiskosten? Dat is precies hetzelfde wat veel speelsters in Nederland meemaken.”

Maar kleinere clubs met teams in de Vrouwen Eredivisie, zoals ADO Den Haag, Telstar en Excelsior, verzetten zich tegen het plan. Zij geven nu al een groter percentage van hun begroting uit aan vrouwenvoetbal dan clubs als Ajax en PSV, stellen zij. Verplicht acht speelsters onder contract nemen betekent dat ze financiële risico’s aangaan die ze onverantwoord vinden.

„Het is niet dat we niet willen. Het heeft te maken met kúnnen,”, zegt Telstar-directeur Leon Annokkée. Hij waarschuwt dat je ook té snel kunt gaan, met het risico dat clubs zich genoodzaakt zullen zien met professioneel vrouwenvoetbal te stoppen. Zoals in België, waar KV Mechelen eerder deze week bekendmaakte ermee op te houden.

Ook Excelsior-directeur Daan Bovenberg is sceptisch over het plan. „Het raarste is nog dat wij als doelstelling hebben zo veel mogelijk speelsters iets te gaan betalen, maar dat kan dan straks niet omdat acht speelsters het minimumloon moeten verdienen. Dan hebben zij een contract en de rest niets.”

Dat zo’n relatief marginale stap al zo moeilijk is voor sommige Eredivisie-clubs is veelzeggend voor de situatie waarin het Nederlandse vrouwenvoetbal zich bevindt. Om de competitie naar een hoger plan te tillen, moeten de inkomsten snel en significant omhoog óf het mannenvoetbal moet bereid zijn een aanzienlijk groter deel van de opbrengsten af te staan, bijvoorbeeld uit de tv-deal. Beide zijn onwaarschijnlijk.

Wat zouden captains Pruim, Pothof en Knol het liefst horen van KNVB-bestuurders, als het om de toekomst van hun sport gaat? Een concreet plan, zeggen ze. Waarin staat: dit zijn de sportieve ambities en dit is daarvoor nodig, ook financieel. „Het liefst 20 miljoen investeren”, grapt Pruim. De KNVB moet wikken en wegen, zegt ze, maar dat proces duurt nu al een paar jaar. „Wij schieten er niks mee op. Maak een kéuze.”


Column | De Max Verstappen onder de dieren

De slechtvalk is de Max Verstappen onder de dieren. Wist u dat hij in duikvlucht een snelheid van wel 350 kilometer per uur kan halen? Daarmee is de slechtvalk de snelste vogel ter wereld. Het is maar een filmpje van veertig seconden in de NOS-app, maar Harold Boer van de Werkgroep Roofvogels dist met een brede glimlach een paar fascinerende feitjes over de slechtvalk op.

Hij heeft zojuist met een collega een nestkast van konijnenhokformaat op een dak ergens in de Noordoostpolder geplaatst, van waaruit de slechtvalk kan gaan jagen, op spreeuwen, steltlopers en af en toe een watervogeltje. Maar vooral op duiven. Slechtvalken zijn dol op duiven. Daar duiken ze dus met 350 kilometer per uur bovenop, en dat is inderdaad zo’n beetje net zo snel als Max Verstappen soms piekt op een Formule 1-circuit.

Blijft er nog wel wat van zo’n duif over, of spat hij in een wolk van veren en botjes uiteen als de slechtvalk zijn snavel met zo’n snelheid in hem boort, vraag ik me meteen af. Of grijpt een slechtvalk zijn prooi met z’n klauwen? Ik wil meteen alles weten over het gedrag van het dier, en zijn manier van jagen.

350 kilometer per uur, net zo snel als Max Verstappen

Slechtvalken zijn stootvogels en geen achtervolgvogels, lees ik. Een prooi achtervolgen zal hij dus niet snel doen. Kijk, daar klopt de vergelijking met Max Verstappen ook al. Achtervolgen heeft hij de laatste acht races nauwelijks gedaan. Hij won ze allemaal, door keihard toe te stoten, precies zoals de slechtvalk doet.

De vogel begint zijn duikvlucht al op grote hoogte. Met de snavel naar beneden en de vleugels strak langs het lijf stort hij zich omlaag, op de nietsvermoedende duif onder hem. Met uitgestrekte klauwen slaat de slechtvalk toe, om de duif in het voorbijgaan met de nagels van de achtertenen te verwonden. Dan remt hij, vliegt opnieuw omhoog en stoot nog eens, tot de duif stervend naar beneden stort.

Ik kijk filmpjes en zie hoe behendig en snel de slechtvalk manoeuvreert. Je knippert met je ogen en hij heeft zijn prooi al een tik gegeven, is er voorbij, en stijgt opnieuw. Wil hij nog sneller, dan trekt hij de grote handdekveren op de bovenkant van zijn vleugel omhoog. Wetenschappers vermoeden dat die veren de luchtweerstand verkleinen, als een ware DRS.

De slechtvalk is van nature een onrustige, beweeglijke vogel, maar eenmaal in de lucht is hij de koning. Met zijn scherpe ogen tuurt hij naar beneden, aanschouwt hij het gekoer van de duiven en het gespetter van de watervogels, en kiest hij zijn moment. Als de slechtvalk kon praten, zou hij dat denk ik spaarzaam doen. Minzaam zou hij het gekoer en gespetter aanhoren, een tikje geërgerd zou hij misschien zijn. In discussies zou hij zich niet mengen. Laten we het over snelheid hebben, zou hij zeggen. Over mij, en over hoe sterk ik ben.

Zelf een nest bouwen vertikt de slechtvalk. Hij heeft wel wat beters te doen, zoals het luchtruim beheersen. De vogel broedt op bestaande plekken, in de Noordoostpolder op oude kraaiennesten bijvoorbeeld. Nu heeft Harold Boer van de Werkgroep Roofvogels hem dus een nagelnieuwe, schone broedkast gegeven. Ik vermoed dat het een kwestie van tijd is voor de slechtvalk ontdekt dat een lekker schoon nest zelfs voor de koning van het zwerk toch wel heel erg lekker is.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.


Het vergeten WK van 1971: zes vrouwenteams in uitverkochte Mexicaanse voetbalstadions

In macholand Mexico speelden zes vrouwenteams in de zomer van 1971 een officieus WK voetbal. Mexico was een jaar na het mannentoernooi, met de Braziliaanse ‘goddelijke kanarie’ Pelé in de hoofdrol, opnieuw strijdtoneel van een wereldkampioenschap. Dit keer met vrouwenelftallen, die zonder erkenning van de FIFA in grote, meestal uitverkochte stadions om de eer streden. Geen startgeld, geen winstpremies. Volgens de wereldvoetbalbond is het toernooi zelfs nooit gespeeld en vond het eerste WK voor vrouwen in 1991 plaats. Anno 2024 is vrouwenvoetbal de snelst groeiende sport ter wereld.

Alle inkomsten van het toernooi gingen naar sponsors en naar tv-station Televisa, dat een gat in de markt zag en vond. Het enige doel was geld verdienen, niet gendergelijkheid. De vrouwenteams van Mexico, Argentinië, Engeland, Frankrijk, Italië en Denemarken werden toegejuicht door voornamelijk mannen op de tribunes, zien we in de opzienbarende documentaire Copa 71 die donderdagavond op NPO 2 wordt uitgezonden.

Korrelige beelden

De Britse filmmakers maakten gebruik van krantenfoto’s en korrelige amateurbeelden, waardoor we een boeiend inkijkje krijgen in het ‘vergeten’ WK. De meeste speelsters zagen zichzelf voor het eerst voetballen. Sommigen blikken met smeuïge verhalen terug. Een Italiaanse die in de „veldslag” tegen Mexico een doodschop uitdeelde – vastgelegd door een attente fotograaf – toont 53 jaar later weinig berouw. Twee Deense oud-speelsters lachen er vrolijk op los. Ze hadden het toernooi dan ook gewonnen.

De filmmakers spraken meer hoofdrolspeelsters die in „een soort voetbalsprookje” waren beland. De Engelsen, „allemaal opgegroeid in arbeidersgezinnen”, hadden nog nooit gevlogen voordat ze „in een ketel van hitte en lawaai” als heldinnen werden onthaald. In eigen land speelden ze op gravelveldjes voor vrienden en bekenden, in het Aztekenstadion in Mexico-Stad op gladgeschoren gras voor 100.000 toeschouwers, van wie de meesten gratis naar binnen werden gelokt. De stadions moesten gevuld, Copa 71 was een uithangbord.

De wedstrijd tussen gastland Mexico en Italië eindigde in een „veldslag”.

„De tranen rolden over mijn wangen”, vertelt de Engelse captain Carol Wilson een halve eeuw later voor de camera. Nee, dan de koele ontvangst in eigen land na de vroegtijdige uitschakeling. Ze werd door een mannelijke bestuurder uitgelachen op een soort van welkomstdiner. „Ik moest er van huilen”, zegt de één. „We werden met een gummetje uitgeveegd, terwijl we dachten dat we het vrouwenvoetbal op de kaart hadden gezet. Mooi niet dus”, zegt een ander.

‘Onfatsoenlijke activiteit’

In Mexico waren de zes landenploegen een maand eerder nog „als sekssymbolen” aanbeden. Een krant schreef over „schoonheden, geen gespierde monsters”. Volgens de Françaises kwamen de mannen alleen naar hen kijken vanwege hun blote, gebruinde benen. Alle vrouwen kregen korte broekjes aangemeten. Een eigen tenue hadden ze niet, zo amateuristisch ging het er overal nog aan toe. En alles moest illegaal, want de deelneemsters werden ook door hun eigen, nationale voetbalbond geboycot.

Seksisme of niet, het was misschien minder erg dan alle voordelen waartegen ze bijna de hele twintigste eeuw wereldwijd hadden moeten opboksen. Volgens de FIFA was vrouwenvoetbal „een onfatsoenlijke, immorele activiteit”. In Engeland werden voetbalsters „manwijven” genoemd.

Lees ook
Het mannelijke voetbalcommentaar bij vrouwenvoetbal

<img alt="Merel van Dongen (r) maakt zich niet veel zorgen over taalgebruik.” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/03/het-vergeten-wk-van-1971-zes-vrouwenteams-in-uitverkochte-mexicaanse-voetbalstadions.jpg”>

In Denemarken, voorloper in de emancipatie, werden ze minder uitgelachen. Na een 3-0 overwinning op Mexico ging de ‘wereldbeker’ naar de Denen, de pas vijftienjarige Susanne Augustesen was matchwinnaar met een hattrick. Met 110.000 toeschouwers – alle trappen waren ook bezet – was de finale van de Copa 71 de best bezochte vrouwenwedstrijd ooit. En is dat nog steeds.

Bijna was de finale niet eens gespeeld, zo wilde het verhaal in de Mexicaanse media. De nationale vrouwenploeg dreigde niet in actie te komen, schreeuwden de kranten. Onder het mom: ‘Wij hebben het werk gedaan maar krijgen geen cent. Al het geld gaat naar de mannelijke zakkenvullers.’

De Mexicaanse aanvoerder ontkrachtte de verhalen. „We wilden dolgraag spelen, uit respect voor het publiek.” En nee, geld hadden ze niet eens gevraagd, erkende ze later. „Achteraf denk ik: hadden we dat maar wel gedaan.”

Copa 71 wordt donderdag 7 maart om 22.20 uur uitgezonden op NPO2 en is vanaf 8 maart ook te zien op 2doc.nl.


Oranje verloor kansloos van Spanje en Duitsland. Wie moeten de ploeg van Andries Jonker nu gaan dragen?

Stoppen of doorgaan. Ze hadden het er onderling over gehad, in het trainingskamp van het Nederlands elftal. Lieke Martens, Sherida Spitse, Daniëlle van de Donk, Shanice van de Sanden: hoe lang willen zij nog voor het Nederlands elftal spelen nu ze de dertig zijn gepasseerd? „Het is duidelijk dat deze unieke generatie de laatste fase van de loopbaan is ingegaan”, zei bondscoach Andries Jonker. „De natuur gaat zijn werk doen.”

Hij deed die uitspraken in de catacomben van het Abe Lenstra-stadion in Heerenveen, waar het Nederlands elftal vorige week woensdag verloor van Duitsland (0-2) en daarmee plaatsing voor de Olympische Spelen van Parijs misliep. Die nederlaag volgde op een verliespartij tegen Spanje (3-0) – Nederland was in beide wedstrijden kansloos. Tijdens het WK van afgelopen zomer kwam Oranje niet verder dan de kwartfinale. Ook toen was Spanje, de latere wereldkampioen, te sterk.

Lees ook
Nederland mist de Spelen – Duitsland was scherper, energieker en fitter

<img alt="Jackie Groenen baalt tijdens Nederland – Duitsland, een duel dat kansloos werd verloren door Oranje” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/03/oranje-verloor-kansloos-van-spanje-en-duitsland-wie-moeten-de-ploeg-van-andries-jonker-nu-gaan-dragen.jpg”>

De positie van Andries Jonker lijkt ondanks de magere resultaten en het ondermaatse spel niet ter discussie te staan. De recente nederlagen worden vooral gevoeld – en door hem verkocht – als het einde van een tijdperk waarin het Nederlandse vrouwenteam grote successen beleefde en sterk won aan populariteit bij het grote publiek. Het is tijd, zeggen veel mensen bij de ploeg, om te bouwen aan een ‘nieuw Oranje’.

Martens (31), Spitse (33), Van de Donk (32) en Van de Sanden (31) wonnen met het Nederlands elftal in 2017 het EK en bereikten twee jaar later de finale van het WK. Zij waren, ook met de nog actieve Jackie Groenen (29) en Dominique Janssen (29), belangrijke spelers. Vaak ook leiders. Het lijkt er niet op dat zij meteen stoppen – dat hoeft ook niet van de bondscoach. Maar het is duidelijk dat er nieuwe speelsters zullen moeten opstaan om de ploeg te ‘dragen’.

Het volgende grote toernooi is het EK in Zwitserland, volgend jaar zomer. Bij de loting voor de kwalificatieronde werd Nederland deze dinsdag gekoppeld aan Italië, Noorwegen en Finland. Begin april gaat de kwalificatiereeks van start.

Op wie moet de komende jaren, met in 2027 ook weer een WK, worden gelet? Wie kunnen het onvermijdelijke vertrek van de dragende spelers straks opvangen?

Keeper Daphne van Domselaar.
Foto ANP

Keeper Daphne van Domselaar (24 jaar)

Tijd voor zenuwen was er niet. Tijdens het EK van 2022 raakte eerste keeper Sari van Veenendaal geblesseerd, en ineens moest Daphne van Domselaar haar vervangen. Een EK-debuut voor de keeper die tot dan toe bij het grote publieke een grote onbekende was. Ze stond er direct, keepte goed, en verdween nooit meer uit de basis van het Nederlands elftal. Vorig jaar maakte ze een transfer van FC Twente naar Aston Villa, in de Women’s Super League (WSL), de sterke Engelse competitie.

Ze ziet zichzelf als een prototype van de moderne keeper, zei ze vorig jaar in Trouw. „Een elfde veldspeler”, die ook een belangrijk onderdeel is van de aanvalsopbouw. Ze vindt dat doelvrouwen beter worden. Een paar jaar geleden, zei ze, zagen keepers er „gewoon knullig uit vergeleken met het mannenvoetbal” – vooral bij hoge ballen. „Maar dat zie je tegenwoordig op internationaal niveau echt niet meer.”

Dat ze nu een belangrijke speler is voor Oranje, komt juist ook door die overstap naar Engeland. Het niveau is er veel hoger dan in de Vrouwen Eredivisie in Nederland, waar maar een paar topteams in actief zijn. In de Engelse competitie is het spel sneller, fysieker, technisch beter.

Een verschil: in Engeland zijn alle spelers fullprof, in Nederland niet. Voorlopig geldt dus: wie goed is, kan het beste naar het buitenland vertrekken om door te groeien. Dat veel speelsters die keuze maken, net zoals Van Domselaar, lijkt op dit moment een voorwaarde om het Nederlands elftal naar internationaal topniveau terug te brengen.

Verdediger Caitlin Dijkstra.
Foto ANP

Verdediger Caitlin Dijkstra (25 jaar)

Caitlin Dijkstra had vorig jaar de zware taak om Stefanie van der Gragt op te volgen in de defensie van Oranje. ‘Stalen Steef’ werd zij door bondscoach Jonker genoemd, vanwege haar kracht en over-mijn-lijk-mentaliteit. Van der Gragt stopte na het WK vorige zomer. Dijkstra, die haar profcarrière begon bij Ajax, speelde toen al een hele tijd goed in het shirt van FC Twente.

Ze tekende in 2023 bij de Duitse topclub VfL Wolfsburg, dat vorig jaar de finale van de Champions League haalde. Dit seizoen verhuren de Duitsers haar nog aan FC Twente, voor wat extra ervaring. Komende zomer verhuist ze naar Duitsland, om in een sterkere competitie te spelen en bovendien in de Champions League uit te komen. Ze kan zich dus nog flink doorontwikkelen.

In de basis van Oranje is ze al een stabiele factor. Vrij geruisloos verving ze daar Van der Gragt. Ze kan sterk indribbelen en zou een belangrijke rol kunnen vervullen in de opbouw van het Nederlands elftal. Nu neemt recordinternational Sherida Spitse (229 interlands) die rol meestal op zich – zij heeft een uitstekende pass.

Spitse wil volgend jaar nog graag het EK spelen, maar ze ziet ook in dat een nieuwe generatie het moet gaan overnemen – zowel voetballend als qua leiderschap. „We weten ook allemaal dat je niet tot je veertigste of vijftigste gaat spelen”, zei Spitse vorige week. „En dan moeten andere meiden die rol gaan oppakken.”

Middenvelder Wieke Kaptein.
Foto ANP

Middenvelder Wieke Kaptein (18 jaar)

Ze werd vorig jaar op haar zeventiende de jongste Oranje-international ooit, vrouwen en mannen, die op een WK speelde. Ze was pas vijftien jaar toen ze voor FC Twente debuteerde in de Champions League – niemand deed dat bij de vrouwen op zo’n jonge leeftijd.

Naast midden-twintigers zoals Van Domselaar, Dijkstra en ook de langdurig geblesseerde Jill Roord, die een leidersrol kunnen vervullen heeft het Nederlands elftal een paar grote, jonge talenten. Wieke Kaptein is misschien wel de belangrijkste. Vorig jaar tekende ze een contract bij Chelsea, dat haar dit seizoen nog ervaring laat opdoen bij FC Twente.

Kaptein komt uit een sportieve familie, met twee oudere broers die overal een wedstrijdje van maakten. Ze voetbalt sinds haar vijfde, en speelde vanaf haar dertiende met en tegen jongensteams tot zeventien jaar. Ze is er – veel andere internationals hebben die ervaring ook – sneller door geworden en fysiek sterker, zei ze op de website van het Johan Cruyff College, waar ze de opleiding Sport en Coaching volgt.

Vorige week tegen Duitsland stond ze voor het eerst in de basis bij Oranje. Na afloop, voor de camera van de NOS, werd ze zichtbaar heen en weer geslingerd tussen verdriet (vanwege de nederlaag) en trots (vanwege haar basisplaats). Ze had gehoopt om de Olympische Spelen te halen, juist omdat het elftal nu een mooie mix heeft tussen ervaring en talent. „Maar het heeft niet zo mogen zijn.”

De multifunctionele Esmee Brugts (rechts).
Foto Reuters

Aanvaller Esmee Brugts (20 jaar)

Het was tijdens het WK, in de wedstrijd tegen Vietnam. Esmee Brugts trok op naar de hoek van het strafschopgebied en legde de bal hard en met veel gevoel in de verre hoek. In de eerste helft. En in de tweede helft nóg een keer. Het waren haar eerste twee goals voor het Nederlands elftal op een eindronde, maar toch stonden weinig mensen ervan te kijken. Want ook al is ze nog jong, ze speelde inmiddels al dertig interlands, waarin ze acht keer scoorde.

Brugts is in korte tijd uitgegroeid tot een vast gezicht bij Oranje. De goals tegen Vietnam waren ook exemplarisch voor haar rol: Brugts is van oorsprong aanvaller, maar wordt in Oranje vaak gebruikt als ‘wingback’ die de hele linkerkant van het veld bestrijkt. Naar binnen trekken en schieten is één van haar specialiteiten.

Ook Brugts maakte, zoals Oranje-talenten eigenlijk altijd doen, de overstap naar het buitenland. Vorig jaar ging ze van PSV naar FC Barcelona. De Spaanse club is de laatste winnaar van de Champions League, en het zegt veel over de potentie van Brugts dat haar droomclub haar wilde hebben.

Zij is misschien wel het beste voorbeeld van de generatiewisseling bij het Nederlands elftal. Vroeger, vertelde ze eerder in NRC, was ze fan van Lieke Martens. Nu speelt ze met haar samen bij Oranje, en geldt ze als een belangrijke opvolger om een ster in de nationale ploeg te worden. Martens beleefde – voordat ze naar Paris Saint-Germain vertrok – haar grootste successen ook bij FC Barcelona, net zoals Brugts dat nu wil doen.

Voor haar ontwikkeling, en voor Oranje, is het belangrijk dat ze een vaste basisplaats krijgt in Barcelona. Niet eenvoudig in een ploeg waarvoor veel speelsters van wereldkampioen Spanje uitkomen.

Aan Brugts’ wil om te slagen ligt het niet, blijkt uit haar eerdere uitspraken: „Ik ben heel kritisch op mezelf, op het overdrevene af. Ik ben mijn grootste vijand, het is nooit goed genoeg.”


Er komt steeds meer aandacht voor mentale overbelasting bij topvoetbalsters

Uit nog niet gepubliceerd onderzoek onder Europese voetbalsters blijkt dat 60 procent van hen last heeft van psychische overbelasting. Ernstige blessures leiden tot mentale klachten, maar ook sociale factoren spelen een rol.


Foto Ryan Sun/AP

Ruim twee jaar geleden maakte ik met een collega een special over de mentale weerbaarheid van voetballers. Zeven (ex-)voetballers vertelden hoe zij omgaan met spanning, onzekerheid en hoge verwachtingen in hun sport. Dominique Janssen, verdediger van VfL Wolfsburg, was een van hen.

„Het vrouwenvoetbal wordt steeds groter, er komt meer op speelsters af”, vertelde ze. „Ook buiten het veld wordt het spel harder en politieker. De ene dag geniet je veel respect, de volgende word je aan de kant gezet. Intussen groeit de druk om jezelf op social media goed te presenteren. Maar wat is goed? Is het goed als je van jezelf afdrijft om anderen te behagen?”

Het kostte destijds veel moeite een vrouw te vinden die zich over mentale weerbaarheid in het voetbal wilde uitspreken. Ik vermoed dat dat te maken heeft met het feit dat voetbalsters, zeker toen, een felle strijd voeren voor betere salarissen en betere faciliteiten, voor meer zendtijd en prijzengeld. In zo’n strijd moet je je hard opstellen. Een kijkje in je ziel ligt niet voor de hand.

Die emancipatoire strijd is nog lang niet voltooid, maar er komt wel meer ruimte voor gevoelens. In Nederland is dat voor een deel te danken een bondscoach Andries Jonker, die zijn speelsters openlijk in bescherming neemt. Journalisten hebben vooral aandacht voor zijn uitspraken over de volle speelkalender en fysieke malheur, maar als je goed luistert hoor je dat hij bezorgd is over de mentale gesteldheid van zijn speelsters.

De Nederlandse internationals hebben ook mentale klachten, citeerde VI Jonker onlangs. „Hartstikke fijn dat het vrouwenvoetbal zich in razend tempo ontwikkelt, maar laten we vooral zorgen dat de internationale topspeelsters mentaal en fysiek in goede gezondheid blijven.”

Vincent Gouttebarge, hoofd van het medisch team van de internationale spelersvakbond Fifpro en wetenschapper in het Amsterdam UMC, doet al jaren onderzoek naar de mentale weerbaarheid van topsporters. Hij is sinds 2019 voorzitter van de Mental Health Working Group van het Internationaal Olympisch Comité (IOC) en geeft ook adviezen over mentaal welzijn aan de Nederlandse olympische ploegen.

„Het welzijn van topsporters vergt een holistische benadering”, zegt hij. „Vaak gaat de aandacht naar fysieke klachten uit, maar mentale klachten zijn net zo belangrijk. Bij mannelijke voetballers is daar al wat langer aandacht voor, bij de vrouwen staat het nog in de kinderschoenen. Zeker op clubniveau, en zéker in de Eredivisie, ontbreekt het daar aan een grote staf. Dan schiet de aandacht voor mentaal welzijn erbij in.”

Een promovenda van Gouttebarge aan het UMC heeft recent een manuscript ingediend bij een wetenschappelijk tijdschrift. Daarin beschrijft ze de mentale klachten die 75 topvoetbalsters uit meerdere landen rapporteren. „De uitkomsten liegen er niet om”, zegt Gouttebarge. „De percentages aan klachten zijn minstens zo hoog, zo niet hoger dan bij hun mannelijke collega’s. Zes procent heeft last van angstklachten, 60 procent van psychische overbelasting. Het zijn geen door een psychiater gediagnostiseerde aandoeningen, maar veelzeggend is het wel.”

In 2021 lanceerde de FIFA een campagne waarin aandacht werd gevraagd voor psychische aandoeningen onder mannelijke profvoetballers. Onderzoek van Fifpro had uitgewezen dat 23 procent van hen last had van slaapproblemen. Negen procent had te maken met depressieve klachten en 7 procent kampte met angstgevoelens.

Ernstige blessures zijn volgens Gouttebarge een belangrijke oorzaak van mentale klachten – die leiden tot onzekerheid over bijvoorbeeld toekomstperspectief – maar ook sociale factoren buiten het voetbal spelen een rol. Nog veel profspeelsters ervaren druk omdat zij naast hun sport moeten werken om voldoende salaris te hebben. Op sociale media worden zij hard beoordeeld en veroordeeld om hun prestaties. „Topsport wordt vaak als een toxische omgeving ervaren”, zegt hij.

Na het EK van vorig jaar werd er een bijeenkomst voor de internationals georganiseerd waarin openhartig werd gesproken over de mentale inzinking die je kan ervaren als je langere tijd samen hebt doorgebracht op een groot toernooi, maar je ervaringen nog niet volledig hebt kunnen verwerken. „Speelsters hebben dat als erg positief ervaren”, zegt Gouttebarge. „Het zou goed zijn als zij aan het begin van het seizoen op dezelfde wijze worden gescreend op mentaal welzijn als op hartaandoeningen en blessures.”

In de Verenigde Staten is er al langer aandacht voor het innerlijke leven van profvoetbalsters. ‘De stilte doorbroken, profvoetbalsters maken een prioriteit van mentaal welzijn’, kopte The New York Times vorige maand. De krant beschrijft hoe er door een tragisch ongeval meer aandacht voor dit thema kwam. International Naomi Girma (foto) verloor in 2022 haar goede vriendin en ploeggenoot Katie Meyer door zelfdoding. Ze schakelde de hulp in van experts en nodigde twintig speelsters uit de National Women’s Soccer League uit voor een retreat op een schiereiland bij San Diego.

Vier dagen waren ze samen, vertelt Lilli Barrett-O’Keefe, een van de begeleiders, via de telefoon. Ze trainden samen, deden aan yoga, namen een duik in de oceaan en ze praatten over dingen die hen als mensen verbonden: wie ben je, wat zijn je persoonlijke waarden, hoe ga je om met teleurstelling en verdriet, welke offers breng je? „Hele gangbare menselijke gevoelens, maar wel binnen een professioneel sportkader”, zegt ze.

Het leven van een topsporter is veeleisend, vindt Barrett-O’Keefe, en dan bedoelt ze niet alleen fysiek. „Veel mensen verafgoden sporters. Ze vergeten dat het mensen zijn, met hun eigen angsten en teleurstellingen. Op die plek konden ze even mens zijn.”

Er kwam zó veel positieve energie uit de ontmoeting, zegt ze, dat je je afvraagt wat er zou gebeuren als je dit soort sessies ook bij clubs zou introduceren. „Onze hoop is dat het ooit de norm wordt. Niet alleen in de VS, maar wereldwijd.”

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button {
–button-bg-color: #1a1a1a;
–button-border-color: #1a1a1a;
–button-text-color: white;
}

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button:hover {
–button-bg-color: transparent;
–button-text-color: black;
}

In de strijd om de jonge kijker wil de atletiek heel ver gaan, want ‘iets voor je grootmoeder’ wil de sport niet zijn

Er staat een zeskoppige band live muziek te spelen in de hoek van de Emirates Arena in Glasgow, maar niemand die er zaterdagavond op let. Als thuisfavoriet Josh Kerr zijn eindsprint inzet op weg naar de wereldtitel op de 3.000 meter, staan vijfduizend mensen op van hun stoel en produceren ze met hun gejuich duidelijk meer decibellen dan een paar muziekinstrumenten met hun versterkers. Het is zo luid dat op het middenterrein de Amerikaanse hinkstapspringer Donald Scott ervan in de lach schiet.

De sfeer in het stadion blijft de rest van de avond uitgelaten. Femke Bol die goud wint op de 400 meter in een wereldrecord: luid gejuich. De Zwitserse Angelica Moser die een aanloop neemt voor haar polsstoksprong over 4,75 meter, een persoonlijk record: een golf van geluid. Zelfs de atleten die een rondje zijn gelapt op de 3.000 meter worden bij elk van hun laatste meters richting de finish hard toegeklapt.

Het zal tot tevredenheid hebben geleid bij World Athletics, de mondiale atletiekbond. Daar zien ze voor indooratletiek een belangrijke rol weggelegd in de transformatie van de atletiek naar een toekomstbestendige sport. „Deze toernooien halen goede kijkcijfers, ze zijn opwindend voor een jong publiek, ik denk dat het een mooie kennismaking met onze sport kan bieden”, zei voorzitter Sebastian Coe bij de opening van het toernooi.

Voor de atletiek is 2024 een belangrijk jaar. In augustus staan de Olympische Spelen op het programma, en mag de moeder aller sporten zich even het centrum van de wereld wanen. Maar daarbuiten heeft de atletiek het – al jaren – moeilijk met het verkopen van zichzelf aan (televisie)publiek en sponsoren. Mondiale kampioenschappen in Doha (Qatar, 2019) en Eugene (VS, 2021) trokken weinig toeschouwers, en ook kijkcijfers vielen toen tegen. De WK vorig jaar in Boedapest waren een succes, maar dat was eerder uitzondering dan regel.

Lees ook
een reportage uit Glasgow over de gouden medaille van Femke Bol op de 400 meter, in – alweer – een wereldrecord

Femke Bol is wereldkampioen op de 400 meter indoor, achter haar loopt Lieke Klaver naar zilver.

150 jaar oud

„We staan voor een hele belangrijke tweesprong voor de sport”, benadrukte voorzitter Coe de situatie afgelopen week nog maar eens. De Britse oud-atleet wil er alles aan doen om atletiek relevant te houden.

Daarvoor moet de sport in de ogen van Coe veranderen. „Onze sport is 150 jaar oud en sommige aspecten ervan verdienen het om beschermd te worden. Maar er zijn ook zaken die mensen koud laten.” De voorzitter doelde op de velddisciplines, zoals hoog- en verspringen, kogelstoten en discuswerpen. „We zien dat er tijdens deze disciplines veel mensen afhaken”, zei Coe. In de strijd om de aandacht van jonge kijkers – de heilige graal voor elke sport – heeft de atletiek daarom „een verantwoordelijkheid om te moderniseren”, zei de Brit vorige week.

Coe krijgt bijval van atleten. „Ik luisterde vanmiddag naar een Schotse radiozender toen ze het hadden over dit toernooi. Ze vonden het iets voor hun grootmoeder, dat is niet oké”, zei de Amerikaan Noah Lyles, waarschijnlijk de bekendste atleet ter wereld, nadat hij zaterdag zilver had gewonnen op de 60 meter. Lisanne de Witte, de 400-meterloopster die sinds anderhalf jaar in de atletencommissie van WA zit, ziet veel ruimte voor groei. „Als je ziet hoe groot de sport nu is en hoeveel potentie er nog is, dan zou het mooi zijn als die vervuld wordt.”

De wereldatletiekbond heeft de afgelopen tijd verschillende ideeën gelanceerd om dat te doen. Vanaf 2025 moet elk seizoen worden afgesloten met een wereldkampioenschap, als ultieme climax van het jaar. Er kwam ook een voorstel om bij het verspringen voortaan een ‘afzetzone’ te gebruiken in plaats van een lijn waarvoor afgezet moet worden om situaties zoals tijdens de WK atletiek in Boedapest te voorkomen, waar een derde van alle pogingen in de finale een foutsprong was.

Ook buiten de wereldatletiekbond om zijn er initiatieven. Vorige week was er nieuws dat Michael Johnson, de voormalig viervoudig olympisch kampioen, samen met het sportmanagement- en sponsorshipbureau Winners Alliance, een nieuwe, commercieel aantrekkelijke atletiekcompetitie wil oprichten. „Atleten verdienen meer aandacht en mogelijkheden om hun talenten te tonen en waarde voor zichzelf te creëren”, zei hij bij de lancering van het plan.

Ondergeschoven kindje

En dan heerst er dus het geloof dat indooratletiek kan helpen bij de transformatie van de sport. Dat is opvallend, want het is altijd het ondergeschoven kindje geweest in de sport, met minder onderdelen, minder prijzengeld en minder aansprekende atleten die meedoen. „Er zijn twee typen atleten die aan indoor doen: specialisten en atleten die in vorm willen blijven tijdens de winter. Ik behoorde tot die laatste categorie”, gaf oud-atleet Coe vorige week zelf nog toe.

Toch zouden hij en atleten graag zien dat er meer indoorevenementen komen. Volgens Lyles, die altijd opleeft van interactie met toeschouwers, is indooratletiek de mooiste manier om zijn sport in een stadion te bedrijven. „Het publiek zit dichterbij dan buiten, hun gejuich blijft behouden onder het dak, er is veel meer energie in een overdekt stadion.”

Die energie was voelbaar op vrijdagavond toen Lyles en zijn concurrenten zich onder luid gejuich opmaakten voor de finale van de 60 meter. Tegelijkertijd hoorde je de metalen ballen van het kogelstoten tegen de netten ploffen en zag je vrouwen over een lat op bijna twee meter hoogte zweven. Even viel het hele stadion stil toen de snelste mannen ter wereld werden weggeschoten, daarna zetten de machinaties van de topsport zich in alle hoeken van de ovalen baan weer in beweging.

Lieke Klaver en Femke Bol dit weekend in actie in de finale van de 400 meter
Foto Robin van Lonkhuijsen/ANP

De grote innovatiedrang van de sport kwam voor dit toernooi te vroeg; de veranderingen zaten in Glasgow in kleine details. Niet langer zat, bijvoorbeeld, een scheidsrechter met een witte en rode vlag te kijken of ver- en hinkstapspringers over de lijn stapten, in plaats daarvan stond er een camera met een rood of groen lichtje.

Deze WK waren nog in alle aspecten kleiner dan die in Boedapest vorige zomer. Daar stonden 49 evenementen in negen dagen op het programma, nu waren het er 26 in drie. Ook in prijzengeld was er verschil: de wereldkampioenen van de afgelopen dagen kregen elk 40.000 dollar (circa 37.000 euro). In Boedapest lag er 70.000 dollar (64.500 euro) klaar voor elke winnaar. Als ze daar een wereldrecord liepen, kregen ze een ton bonus. In Glasgow de helft.

Er moet, kortom, nog veel gebeuren voordat indooratletiek een rol van betekenis kan spelen voor de groei van de sport, zegt De Witte. „Je moet het op hetzelfde niveau trekken als outdooratletiek, qua prijzengeld en status. Anders wordt het niet aantrekkelijk, dan draait alles toch om buiten.” Dat gold voor veel atleten, zo bleek dit weekend. Onder meer Lyles en ook Bol gaven toe niet speciaal voor dit toernooi getraind te hebben. In een olympisch jaar waren deze WK slechts een goede trainingsprikkel richting Parijs.

Mooie show

Technisch directeur Vincent Kortbeek van de Atletiekunie ziet dat niet snel veranderen. „Je kunt van indooratletiek makkelijker een mooie show maken, dat is het grote voordeel. Maar een indoorseizoen duurt twee maanden en outdoor de rest van het jaar. Dus dat zal altijd een streepje voor houden.”

Eigenlijk is de sport te groot en zijn er teveel atleten met verschillende belangen, vindt De Witte: „Dat maakt het lastig om iets nieuws door te voeren.” Zelfs de altijd enthousiaste Lyles toont zich sceptisch, als hem bijvoorbeeld wordt gevraagd naar de plannen van Johnson. „Ik wil het eerst uit de ideeënfase zien komen. Maar dan ben ik zeker bereid om mee te denken.”

Kortbeek heeft vaker plannen voor vernieuwing voorbij zien komen, om ze daarna een stille dood te zien sterven. „Ik vind het lastig, want het gaat dan vaak om commercie. Zulke plannen komen niet altijd ten goede van de sporters.”

Zo leidde het plan voor een afzetzone, dat volgens De Witte voortijdig was uitgelekt, tot veel verzet onder verspringers. Ze waren vooraf niet geïnformeerd en zien het maken van een goede afzet als onderdeel van de techniek die je moet beheersen. Enkelen van hen zeiden op de WK te zullen stoppen met hun sport als het plan doorgang zou vinden.

Of World Athletics daarvan terugdeinst, is de vraag. De atletiekbond lijkt onder leiding van Coe vastberaden te zijn om te innoveren. „Er zijn een aantal interessante ideeën die grenzen aan het controversiële”, reageerde de voorzitter laconiek op de kritiek van de verspringers. „In ieder geval heeft men het nu over onze sport.”


Het is onrustig bij Red Bull, maar Max Verstappen begint het seizoen weer vooraan

Op het oog kan Max Verstappen zaterdag tijdens de Grote Prijs van Bahrein in alle comfort op weg naar zijn vierde wereldtitel. Hij vertrekt vanaf de eerste startplek, zoals eigenlijk iedereen wel had voorspeld. Met het vorige dominante seizoen in het achterhoofd, waarin Verstappen negentien van de 22 grands prix won, kun je jezelf het scenario voor de race makkelijk inbeelden. De Red Bull met startnummer 1 komt op kop de eerste bocht door, verdwijnt aan de horizon en de bestuurder staat anderhalf uur later naar het Wilhelmus te luisteren.

Maar dat het de komende tijd comfortabel wordt, is niet gegarandeerd. Niet voor Verstappen, die de concurrentie zomaar dichter achter zich zou kunnen hebben dan verwacht. En ook niet voor zijn team Red Bull Racing, waar allesbehalve een einde is gekomen aan de onrust van de afgelopen weken.

Terwijl Verstappen vrijdag de eerste poleposition van het seizoen 2024 veiligstelde, ging het in de F1-paddock over iemand anders: Verstappens teambaas Christian Horner. De vijftigjarige Brit werd woensdag, toen de F1-teams hun spullen aan het opzetten waren in Bahrein, vrijgepleit van grensoverschrijdend gedrag. Een vrouwelijk teamlid had hem daarvan beschuldigd, maar een door het Red Bull-moederbedrijf ingehuurde externe jurist concludeerde dat Horner niets had misdaan en dus kon aanblijven.

Google Drive-map

Als Red Bull gehoopt had dat de heisa rond Horner daarna zou uitdoven, kwam het team donderdag voor een teleurstelling te staan. Tijdens de tweede vrije training kregen alle journalisten met permanente F1-accreditatie, teambazen en andere belangrijke figuren een e-mail met een link naar een Google Drive-map. De inhoud: een kleine tachtig vermeende screenshots van de appgesprekken tussen Horner en de vrouw die hem van wangedrag beschuldigt. NRC heeft het materiaal, dat belastend is voor Horner, ook in handen.

Lees ook
Formule 1-racen voor beginners: in deze gids lees je alles over de basisbeginselen van het racen in de snelste auto’s ter wereld

De afzender van de mail was anoniem, en de echtheid van de screenshots is moeilijk vast te stellen; WhatsApp-gesprekken zijn immers eenvoudig te vervalsen. Wel roept het lek de nodige vragen op, bijvoorbeeld over de herkomst van enkele selfies en privéfoto’s en -video’s van Horner die in de map zitten, en deels ook in de chats voorkomen. De beelden lijken geen tekenen van manipulatie te vertonen en zijn volgens diverse tools niet door AI gemaakt – maar vormen op zichzelf dan weer geen bewijs voor grensoverschrijdend gedrag.

Wat ook totaal onduidelijk blijft, is wie de mail verzond, en wat diegene ermee wil bereiken. En al even schimmig is hoe diegene aan de complete lijst met e-mailadressen van de F1-journalisten is gekomen.

Horner reageerde een paar uur nadat de mail was verzonden. „Ik geef geen commentaar op anonieme speculatie, maar nogmaals: ik heb de beschuldigingen altijd ontkend”, liet een woordvoerder namens Horner weten aan persvertegenwoordigers op het circuit. „Ik heb telkens met het onderzoek meegewerkt. Het was een grondig en eerlijk onderzoek door een externe specialist, en de conclusie was dat de klacht wordt verworpen.”

Een paar uur voor de kwalificatie ging Horner nog om tafel met achtereenvolgend Formule 1-topman Stefano Domenicali en voorzitter Mohammed Ben Sulayem van autosportbond FIA. Journalisten ter plekke melden dat de affaire daarbij ter sprake is gekomen, hoewel de afspraken al eerder in de agenda stonden.

Red Bull-teambaas Christian Horner (links) met FIA-voorzitter Mohammed Ben Sulayem.
Foto Andrej Isakovic/AFP

Domenicali en Ben Sulayem kunnen verandering brengen in de kwestie, die vooralsnog een interne aangelegenheid is van Red Bull. Intussen neemt de irritatie in de paddock wel toe: nadat eerder de topman van Red Bulls toekomstige partner Ford zijn ongenoegen had laten blijken over de in zijn ogen langzame en ontransparante afhandeling van het onderzoek, lieten in Bahrein ook Horners collega’s van zich horen. Toto Wolff van Mercedes vindt dat Red Bull „meer transparantie” moet bieden, McLaren-directeur Zak Brown noemt alle speculatie rond Horner „niet gezond voor de sport”.

Gefronste wenkbrauwen

Tijdens de kwalificatie zat Horner gewoon weer op de pitmuur. Aan de andere kant daarvan, op het circuit, had de hele controverse ogenschijnlijk geen invloed op de 26-jarige Verstappen. Die sloeg in zijn nieuwe Red Bull RB20 een gat van ruim twee tienden van een seconde met nummer twee Charles Leclerc (Ferrari).

De onthulling van de RB20, halverwege februari, leidde tot de nodige gefronste wenkbrauwen bij F1-volgers. De auto ziet er opvallend anders uit dan zijn voorganger, vooral vanwege de flinke ‘schouders’ die vanaf de cockpit over de motorkap naar de achterkant lopen. Ook zijn de side pods, de uitsteeksels aan weerszijden van de auto, kleiner dan voorheen, met tot minieme spleten ingekrompen inlaten voor luchtkoeling.

Die uiterlijke verschillen wijzen erop dat Red Bull lef heeft getoond aan de tekentafel. Teams die succesvolle auto’s bouwen, blijven in de regel hetzelfde ontwerpconcept doorontwikkelen, zodat er geen al te grote verschillen tussen opeenvolgende auto’s zitten.

Zo heeft Red Bull het nu níet aangepakt. Het team geeft toe dat het bewust voor een andere benadering heeft gekozen. „Als je een nieuwe richting inslaat, kom je weer tot nieuwe ideeën”, zei technisch directeur Pierre Waché afgelopen week tegen Motorsport. „Ten eerste weet je dat je veel moet verbeteren, omdat anderen op je jagen. Ten tweede weet je dat je met het vorige concept op een gegeven moment een plateau zou raken van wat je ermee kunt bereiken.”

Waché heeft gelijk, want waar de F1-wagens er twee jaar geleden bij invoering van het huidige technische reglement allemaal nog behoorlijk verschillend uitzagen, beginnen ze nu alweer erg op elkaar te lijken. De concurrentie probeert de vondsten die de RB18 en RB19 zo snel maakten, in hun eigen ontwerpen in te passen. Door nu al een nieuwe richting in te slaan, hoopt Red Bull de andere teams een stap voor te blijven.

Max Verstappen in de nieuwe RB20 tijdens de kwalificatie in Bahrein.
Foto Andrej Isakovic/AFP

Alleen de Red Bull-technici weten wat nou precies de bedoeling is van de vernieuwingen op de RB20, en hoe die de auto sneller maken. Maar experts die aanwezig waren bij de tests in Bahrein vorige week, zagen wel dat de onderdelen ónder de motorkap – zoals de koelradiatoren in de side pods – een stuk efficiënter geplaatst zijn, zodat de carrosserie er strakker omheen gevouwen kan worden. Dat alles bij elkaar zou allerlei voordelen kunnen opleveren: minder luchtweerstand, vleugels die effectiever neerwaartse druk opwekken, of een betere gewichtsverdeling en dus fijner rijgedrag in de bochten.

Vertekend beeld

Wat het ook moge zijn, Verstappens poleposition lijkt op het eerste gezicht uit te wijzen dat hij met zijn grondig vernieuwde auto weer net zo’n dominant seizoen tegemoet gaat als in 2023. In werkelijkheid is het echter nog te vroeg om die conclusie te trekken.

De uitslag van de kwalificatie levert namelijk ook een enigszins vertekend beeld op. Inderdaad, Verstappen reed met 1.29,179 de snelste rondetijd in Q3, het derde en beslissende deel van de kwalificatie. Maar nummer twee Charles Leclerc was in het tweede deel, dat niet bepalend is voor de startvolgorde, met 1.29,165 nog iets sneller. Even later kon hij die prestatie niet herhalen op het beslissende moment in Q3, mede door een klein moment van overstuur halverwege zijn ronde.

Duidelijk is na de kwalificatie ook dat het veld áchter Verstappen ongekend dicht bij elkaar zit. Tussen nummer twee Leclerc en de nummer negen, Mercedes-rijder Lewis Hamilton, zat slechts 0,3 seconde. Met zulke marges kan niemand zich een fout veroorloven – zelfs Verstappen niet.

Ferrari kan er ook hoop uit putten dat het zijn grote zwakke plek van 2023 lijkt te hebben verholpen. Tijdens de kwalificaties, waarin alles draait om het rijden van één ultieme ronde, waren de rode auto’s in 2023 nog best sterk: ze versloegen Red Bull zes keer. Maar in de races, over een veel langere afstand, kregen ze steevast last van overmatige bandenslijtage. Keer op keer zakten de Ferrari’s terug, om doorgaans ergens op de vijfde, zesde of zevende plaats te finishen.

Tijdens de testritten, eveneens in Bahrein, klonken er vorige week uit het Ferrari-kamp hoopvolle geluiden over de bandenslijtage. Tijdens langere runs, bedoeld om de race van deze zaterdag alvast te simuleren, reden Leclerc en Sainz aan het einde nog vrijwel dezelfde rondetijden als aan het begin: een teken dat de banden veel minder sleten. De rondetijden waren ook nog eens behoorlijk gewaagd aan die van Red Bull, al hoeft dat tijdens tests nog niet zo veel te betekenen.

Wat dat betreft waren de lange runs die de teams donderdag tijdens de vrije training uitvoerden wellicht betekenisvoller. Toen was Verstappen weer de snelste. Het is dus zeker niet uitgesloten dat hij zaterdag alsnog hard wegrijdt bij de rest van het veld.


Zelfs verdedigers die er specifiek op trainen kunnen Luuk de Jong niet stoppen

Sam Kersten, centrale verdediger van PEC Zwolle, had er specifiek op getraind: hoe Luuk de Jong af te stoppen in de lucht. Zijn ploeggenoot Apostolos Vellios moest de topscorer van PSV nadoen. De Griek is ook spits, lang en een goede kopper. Kersten vroeg wat hij vervelend vindt, manieren om hem te bedwingen. En Kersten bekeek beelden van De Jong. Hoe hij vrijloopt, hoe hij luchtduels aangaat, hoe hij kopt.

Maar als het erop aankomt, afgelopen november in Eindhoven, is er geen houden aan. Het lijkt zomaar een hoekschop, in zomaar een Eredivisiewedstrijd, kort na rust, als PSV al met 2-0 leidt. Het moment laat zien hoe geraffineerd De Jong zoekt naar openingen, naar ruimte, naar goals.

Twee seconden duurt het. Het begint ogenschijnlijk ongevaarlijk. De Jong staat zo’n tien meter van het doel, niet ver van de penaltystip, schuin gepositioneerd achter zijn bewaker Kersten, in diens ‘dode hoek’. Als Johan Bakayoko de corner vanaf rechts scherp met links indraait, sluipt De Jong achter Kersten richting doel.

Het voetenwerk bij De Jong lijkt vanzelf te gaan, maar duidt op routine. Een huppeltje, een tussenstap en dan versnellen, zodra hij ziet waar de bal gaat komen. Beide armen houdt hij gestrekt voor zich, om Kersten van zich af te houden, en niet vroegtijdig in een lijf-tegen-lijf-duel te belanden.

Als een slang wurmt hij zich om de verdediger, duikt links van hem op, precies in de zone waar de bal zal komen. Hij is nu waar hij wil zijn, nog maar vijf meter van het doel.

Dan doet De Jong iets wat sluw is – bijna niet te zien omdat het zo snel gaat. Hij houdt de linkerarm van Kersten een fractie vast, waardoor de Zwolle-verdediger moeilijk het luchtduel met hem kan aangaan. Tegelijkertijd gebruikt De Jong het lichaam van zijn tegenstander om zich te lanceren voor de kopbal. Ogen op de bal. Een sprongetje. Hoofd schuin achter de bal, koppend met de linkerkant van zijn voorhoofd.

Kersten is te laat, kan niks meer. Kort knikje. Hard, onberispelijk, hoog in het doel. 3-0. De les voor Kersten? Terugblikkend, zegt hij: „Ik sta in de verkeerde positie, met mijn rug naar hem toe, in plaats van een meer open houding. Ik had iets meer zijwaarts moeten staan waardoor ik het duel kan aangaan, en hij mij minder kan gebruiken om op te springen.”

Volleybal-ouders

Met bijna tachtig kopgoals sinds zijn profdebuut in 2008, is Luuk de Jong (33) uitgegroeid tot de beste kopper in het Europese topvoetbal. Dit seizoen bevestigt hij zijn status als specialist: van zijn 22 doelpunten in de Eredivisie maakte de PSV-aanvoerder er acht met zijn hoofd. In het topduel met Feyenoord, deze zondag, zal er bij beide ploegen veel aandacht zijn voor de dreiging van De Jong. PSV wil hem in stelling brengen, Feyenoord wil hem uitschakelen.

Waarom is De Jong zo moeilijk te verdedigen in de lucht? Hoe ontwikkelde hij deze kwaliteit? En hoe is hij te bestrijden?

Zijn ouders waren goede volleyballers, haalden het nationale team. Van hen heeft hij de sprongkracht en het gevoel voor timing meegekregen, zei De Jong vaker in interviews. In de jeugd bij De Graafschap had hij al snel door dat hij zich met koppen kon onderscheiden, zegt zijn oude jeugdtrainer Richard Roelofsen, als prof ooit ook een kopspecialist. De Jong viel op bij het doorkoppen van lange ballen van achteruit en bij aanvallende kopballen.

Hij trainde veel op dat soort situaties, bij het afwerken. Hij oefende hoe hij zich moest positioneren ten opzichte van de keeper, in welke zones van het strafschopgebied hij de meeste kans had om te scoren, welke hoeken dan kansrijk waren. „Bij een voorzet van de zijkant: diagonaal binnenkoppen”, zegt Roelofsen. „Want dan moet de keeper de andere kant op bewegen.” Die tegendraadse kopbal is inmiddels een klassieker in De Jongs arsenaal.

„Ik zie hem soms ballen op doel koppen met een snelheid en richting, dat ik denk: hoe kan dit? Dat is echt een kunst”, zegt FC Utrecht-coach Ron Jans. „Qua kopkracht heb ik nooit tegen een betere gespeeld”, zegt Heracles Almelo-verdediger Justin Hoogma.

In buitenspelpositie

Hij zoekt continu naar die ene milliseconde van onachtzaamheid in de defensie. Hoogma ondervindt de geslepenheid van De Jong twee weken geleden nog, in Eindhoven. De spits staat in zijn buurt, als PSV zich via Joey Veerman klaarmaakt om vanaf links een vrije trap in te draaien. De Jong stelt zich bewust even in buitenspelpositie op, in de hoop vanuit die verwarring toe te kunnen slaan.

De Jong en Veerman gebaren naar elkaar. De eerste steekt even een arm in de lucht: hij staat startklaar. Gevolgd door het seintje van Veerman om aan te geven dat hij de vrije trap nú gaat nemen. Precies op het juiste moment sprint De Jong zo’n zes stappen schuin links naar voren, waardoor hij buitenspel opheft en in positie komt. Het gaat zo snel, in zo’n twee seconden, dat hij Heracles overvalt.

Lees ook
een uitgebreid profiel van PSV-trainer Peter Bosz, die houdt van John Cruijff en zichzelf niet naïef vindt

Peter Bosz: Cruijff-adept die minder romantisch is geworden

Hoogma is hem kwijt, dekt alleen nog lucht. De Jong springt even verderop tussen drie man in, allemaal merken ze het gevaar te laat op. De vrije trap van Veerman is vrijwel perfect aangesneden. De Jong hoeft de bal alleen lichtjes te schampen. Doelpunt. Is hij simpelweg ongrijpbaar, of is er niet goed verdedigd?

Hoogma: „Hij gaat slim buitenspel staan. Je kunt ervoor kiezen om er achter te gaan staan, maar dan sta je bijna op je keeper. Je moet je lijn houden, dat deden we. Wat wij niet goed doen: we laten hem vrijlopen en laten hem te makkelijk koppen. Ongehinderd. Als je dat bij Luuk de Jong doet, is de kans groot dat hij binnenvalt.”

Onverschrokken

Analyseer alle 67 Eredivisiedoelpunten die hij met zijn hoofd maakte, en je ziet onverschrokkenheid. Want ook dat is bij de vaak fysieke, risicovolle luchtduels nodig: durf, vertrouwen, geen angst voor zware hoofdblessures – vorig jaar miste De Jong nog een wedstrijd door een hoofdwond, na een botsing.

Niet alleen zijn timing is feilloos, ook zijn gevoel voor de bal. Hij kopt regelmatig al wegdraaiend in de lucht, soms met de zijkant van zijn hoofd, of zelfs met zijn kruin.

Hij doorloopt een aaneenschakeling van kleine handelingen voor hij tot de kopbal komt. Belangrijk: hij maakt zijn loopactie naar de bal als hij even uit het zicht van zijn bewaker is. „Vaak is de verdediger dan een fractie te laat, omdat hij pas reageert als ik al in beweging ben”, zei De Jong onlangs in de Volkskrant. En dan: koppen. „Ik probeer de bal altijd te sturen.”

Wat helpt is dat hij bij PSV – hij speelde er van 2014 tot 2019, en nu sinds 2022 weer – vaak goede aangevers heeft. Sommigen weten hem bijna blindelings te vinden: eerder linksback Jetro Willems, nu spelmaker Veerman en de backs Sergino Dest en Jordan Teze. Zoals hij aan verdediger André Ramalho een belangrijke kompaan heeft bij het ‘blokken’ van tegenstanders bij corners.

Spierkracht

FC Utrecht lukte het wel om hem te controleren, in januari (1-1). De Jong kreeg niet één kopkans – dit seizoen een zeldzaamheid in de Eredivisie. Normaal komt hij vaak in kansrijke posities, zeker nu PSV onder coach Peter Bosz zeer offensief speelt.

FC Utrecht slaagde erin om PSV ‘hoog’ onder druk te zetten en dus weinig in het strafschopgebied te laten komen. Het is de meest effectieve manier om het gevaar van De Jong tegen te gaan: voorkom de voorzetten.

Door het agressieve afjagen werd PSV gedwongen tot meer lange ballen. De Jong moest zich iets terug laten zakken. Hij kwam rond de middenlijn regelmatig in stevige luchtduels met de eveneens kopsterke FC Utrecht-verdediger Mike van der Hoorn. Dáár wil je hem hebben, ver van het doel, zegt Van der Hoorn. „Hij heeft geen pure sprintsnelheid, dus daar hoef je niet bang voor te zijn.”

Die onderlinge duels waren „op het randje”, zegt Van der Hoorn. „Bij de eerste paar ballen probeer je een signaal af te geven, dat er niets te halen valt.” De Jong is niet gemeen, zeggen zijn tegenstanders. Hij zal je niet knijpen of bewust een elleboog uitdelen, zoals sommige spitsen doen. Los van felle discussies over de arbitrage, wordt er onderling weinig gezegd. „Succes verder”, klinkt het na afloop – dat is het wel.

Van der Hoorn voelde de spierkracht bij De Jong in hun duels. „Sterke, lange gozer. Bonkig. Je merkt dat hij er kilootjes [spiermassa] aan heeft getraind de afgelopen jaren .”

Als een beloftevolle situatie dreigt voor PSV, is het voor verdedigers cruciaal om ‘contact’ te houden met De Jong, zegt Van der Hoorn. Je moet dicht bij hem blijven, dicht óp hem zitten, „zodat hij niet de eerste loopactie maakt”. Want als De Jong (1, 88 meter) die vrije loop krijgt, „is hij niet meer te houden, met zijn lengte en kopkracht”.