Een veelzeggend moment was het, aan het einde van de laatste etappe. Nadat Tadej Pogacar en Jonas Vingegaard samen naar de finish op Mont Cenis waren gereden, moest er gesprint worden voor de tweede plek achter ritwinnaar Lenny Martinez.
Althans, dat dacht Jonas Vingegaard – en hij zette als eerste aan. Toen hij naast zich keek, zag hij Pogacar – bijna pesterig – zijn benen stilhouden: geen interesse in een tweede plaats, zeker van de eindzege. Vingegaard wist niet hoe snel ook hij moest stoppen met trappen.
Afgelopen week reden de nummers één en twee van de Tour de France van vorig jaar voor het eerst dit seizoen tegen elkaar. Dat gebeurde in het Criterium du Dauphiné, de achtdaagse wedstrijd die traditioneel geldt als opwarmer en graadmeter voor de Tour. Van de een (Pogacar) was de vorm algemeen bekend: hij reed al het hele voorjaar koersen, die hij vaak met overmacht won. Naar de vorm van de ander (Vingegaard) was het tot afgelopen week gissen: hij reed geen wedstrijden meer sinds eind maart, toen hij een hersenschudding opliep bij een val in Parijs-Nice.
Op basis van een week koers is het oordeel helder: Pogacar gaat straks in de Tour, net als in 2024, als absolute favoriet van start. Hij won in de Dauphiné het algemeen klassement, het puntenklassement en drie etappes. Vingegaard was in de ritten bergop duidelijk zijn mindere – en moest genoegen nemen met een tweede plaats. De Duitser Florian Lipowitz werd derde in de eindklassement.
Leek spannend te worden
De Dauphiné, verreden in het bergachtige zuidoosten van Frankrijk, kende dit jaar een bijzonder interessante bezetting. Behalve Pogacar en Vingegaard verscheen ook de Belg Remco Evenepoel aan de start – en daarmee was de gehele top-drie van de Tour van 2024 van de partij. Ook Mathieu van der Poel, van wie veel verwacht wordt in de eerste week van de Tour, deed mee.
Er was een moment dat deze Dauphiné heel spannend leek te gaan worden. In de tijdrit op woensdag, in de buurt van Valence, kwam Pogacar onverwacht kwetsbaar voor de dag. Hij reed met minder kracht en souplesse dan gewoonlijk en leek zijn tijdritfiets bij vlagen niet goed onder controle te hebben. Op een rit van iets meer dan 17 kilometer verloor hij uiteindelijk 28 seconden op Vingegaard en maar liefst 49 op winnaar Evenepoel.
In de Tour de France van dit jaar, die op 5 juli van start gaat in Lille, zullen Pogacar en Vingegaard elkaar treffen voor de zesde opeenvolgende editie
Na de finish ontliep Pogacar de wachtende journalisten. Later op de avond zou zijn ploeg een verklaring rondsturen waarin hij stelde „niet de perfecte tijdrit te hebben gereden” en „te conservatief” van start te zijn gegaan.
Moe misschien?
Pogacars jours sans zorgde voor de nodige opwinding in het peloton. Is zijn tijdrit niet op orde dit seizoen? Zou hij moe zijn van al die afmattende koersen in het voorjaar? Ineens leek de Dauphiné een secondenspel te gaan worden tussen de favorieten.
Maar toen kwam het slotweekend – met drie bergritten. In de finale van de rit op vrijdag werden in één klap de verhoudingen zichtbaar. Aan de voet van de slotklim naar Combloux versnelde Pogacar, waarna Vingegaard in zijn wiel sprong maar nog geen vijftig meter kon volgen. Op de finish had Pogacar meer dan een minuut voorsprong op zijn naaste concurrent.
De rivalen van deze Dauphiné: Pogacar en Vingegaard voorafgaand aan de eerste etappe op 8 juni.
Zaterdags, in de koninginnenrit, herhaalde het scenario zich op vrijwel identieke wijze. Versnelling van Pogacar op de slotklim, Vingegaard die slechts een paar seconden kan aanklampen, Pogacar die onbedreigd naar de ritwinst rijdt. Dat het verschil bij de finish deze keer slechts vijftien seconden was, kwam alleen doordat Pogacar in de laatste kilometer rustig uitbolde.
Op zondag kwam zijn leiderstrui geen moment in gevaar. Toen Vingegaard op de slotklim demarreerde, kon hij moeiteloos volgen – waarna hij bij de finish zijn benen stilhield.
Hét wielrenduel
In de Tour de France van dit jaar, die op zaterdag 5 juli van start gaat in Lille, zullen Pogacar en Vingegaard elkaar treffen voor de zesde opeenvolgende editie van hét wielrenduel van dit moment. Pogacar won tot nu toe drie keer, Vingegaard twee keer.
Na de Dauphiné is wel de vraag hoe spannend het dit jaar gaat worden: afgaande op de getoonde vorm zou Pogacar – tegenspoed daargelaten – zijn rivaal zonder al te veel moeite kunnen verslaan. Het lijkt erop dat Vingegaards team Visma-Lease A Bike alleen een kans maakt met slim tactisch ploegenspel – zoals gebeurde in de Tours van 2022 en 2023 en de afgelopen editie van de Giro d’Italia.
Remco Evenepoel lijkt te zijn afgehaakt als kanshebber voor de Tourzege: hij kon zijn twee rivalen in geen van de drie bergetappes volgen en werd uiteindelijk vierde in het eindklassement. Daar staat tegenover dat Evenepoel vorig jaar ook een betrekkelijk zwak slotweekend reed in de Dauphiné, om vervolgens in de Tour uit te blinken door lef en strijdlust – en overtuigend derde te worden.
Deze Dauphiné markeerde ook het einde van de wielercarrière van Romain Bardet (34). De Franse renner, die de afgelopen tien jaar de belangrijkste – en niet vervulde – hoop van zijn land was op een Tourzege, stopt na zondag met wegwielrennen. Hij gaat verder als gravelcoureur. Een laatste ritzege werd hem deze week niet gegund, hoewel hij het enkele keren probeerde.
Wel vormden zijn collega-renners zondag voorafgaand aan de etappe een erehaag voor hem, hun fietsen verticaal in de lucht gestoken en draaiend aan hun voorwiel. Bardet was zichtbaar geroerd.
Pakweg een jaar geleden, op een hotelkamer van een luxueus trainingscomplex op Lanzarote, maakte judoka Sanne van Dijke (29) het grootste fysieke dieptepunt van haar carrière door. Het is „onwerkelijk” hoe dat is gegaan, zegt ze terugkijkend.
Ze wil er niet zielig over doen. En ze wil al helemáál niet overkomen alsof ze zich aan het indekken is, als het deze dinsdag niet gaat zoals ze wil op de wereldkampioenschappen judo in Boedapest. „Als ik nu verlies, dan ligt het aan mezelf”, zegt ze in een gesprek voorafgaand aan de WK. „En niet zo van: ja, maar ik heb zo’n slechte rug.” Want daar zat het hem dus in: die rug.
Rond de jaarwisseling van 2024 stond ze er nog zo goed voor. Van Dijke – tweemaal Europees Kampioen, winnaar van WK-medailles en olympisch brons in 2021 – was eerste op de wereldranglijst. Ze had net het prestigieuze grand slam van Tokio gewonnen. Geen garantie, zegt ze nu, maar in Parijs had ze een behoorlijke kans op een tweede olympische medaille.
Totdat ze in januari een hernia kreeg. Aanvankelijk herstelde ze, maar een paar weken daarna zat het opnieuw niet goed. Wat er precies aan de hand was wist ze toen nog niet. In april ging het echt flink mis: na een techniektraining moest ze noodgedwongen tien dagen op bed blijven. Uit chagrijn, omdat ze zich had moeten afmelden voor de WK van ’24, besloot Van Dijke daarna dan maar naar dat complex op Lanzarote te gaan, om aan haar conditie te werken. Tegen beter weten in, eigenlijk.
Slepend naar het zwembad
Eenmaal op Lanzarote is het opnieuw „geëscaleerd”, zegt ze nu. ’s Ochtends was ze wezen fietsen. Daarna ging het een stuk slechter en moest ze even gaan liggen. „Toen was de lunch en wilde ik uit bed komen. Maar dat lukte niet.” Te veel pijn. Avondeten: zelfde verhaal. „Toen dacht ik: morgen kijk ik wel even.” Maar de volgende dag lukte het óók niet: geen lunch, geen diner. Met alleen een flesje water lag ze bijna twee dagen op haar kamer. Hulp van haar vriendin, die aanbood om personeel van het hotel te charteren, sloeg ze af. Ze voelde zich kwetsbaar, zegt ze. Ze had aanvankelijk gedoucht en was niet aangekleed.
Omdat Van Dijke de dag daarna zou vliegen, moest er iets gebeuren. „Toen dacht ik: in het water gaat het wel beter. Ik moet gewoon in dat zwembad komen.” Liggend op de grond wurmde ze zich in haar bikini. Vervolgens kroop ze naar het zwembad, om zich „als een walvis” in het water te laten vallen. Met haar kleren aan is ze daarna gaan slapen, de volgende dag sleepte ze zichzelf naar het vliegveld. „Toen ik thuis kwam zei mijn vriendin: dit gaan we niet meer doen.”
Het bleek dat Van Dijkes oorspronkelijke hernia verder was ‘uitgestulpt’. Het was dermate ernstig dat na thuiskomst met spoed geopereerd werd. Zes weken voor de Spelen, precies wat ze níét wilde: voor herstel staat normaal zo’n zes tot negen maanden. Maar ze had zoveel pijn, ze kon niet anders.
Toch schreef haar chirurg Van Dijke niet meteen af. „Hij zei: als jij met deze hernia kracht- en conditietraining hebt gedaan, zelfs nog op de mat hebt gestaan, dan ben je mentaal wel ver.” Als ze zóveel kon dragen, dacht hij, dan had ze ook best kans op ‘Parijs’.
Terecht, zo bleek, want wonder boven wonder haalde Van Dijke de Spelen wel. Na die operatie, nadat eindelijk die beknelde zenuw bevrijd was, voelde ze zich meteen al zoveel beter dat ze in een klap stopte met de Oxycodon (morfinepijnstillers) die ze al twee maanden slikte. „De naweeën van de operatie waren véél minder erg dan die hernia zelf.” Met behulp van haar fysio en krachttrainer stoomde ze zichzelf in zes weken klaar voor de Spelen.
Net naast een medaille
In Parijs greep ze zelfs maar net naast een medaille: ze verloor haar partij om het brons. In tranen stond ze daarna de pers te woord. Opnieuw schiet Van Dijke vol als ze aan dat moment denkt. „Het was gewoon… voor het eerst was ik echt trots op mezelf. En ik heb er ook van kunnen genieten. Normaal ben ik daar veel te zenuwachtig voor, te gestrest, dan lukt het pas achteraf. Maar toen had echt wel een besef: ik sta hier toch maar weer.”
Hoe bijzonder dat moment ook was: was het eigenlijk wel verantwoord? Heeft ze daar achteraf nog weleens bij stilgestaan? Van Dijke laat een korte pauze vallen. „Haha. Nou, goed, ik heb goedkeuring gehad van een arts, laten we dat vooropstellen. Achteraf is het mooi wonen. Had ik nu in een rolstoel gezeten, dan niet. Maar ja, het is gebleken dat het verantwoord was.”
Nog zo’n vraag: had iemand haar moeten behoeden voor haar grenzeloze ambitie? Zodat ze bijvoorbeeld niet met een zware hernia naar Lanzarote was vertrokken? Ze vindt van niet. „Misschien hadden we wel eerder een mri moeten laten maken. Maar door de morfine die ik kreeg dacht ik ook: het gaat wel weer. Laat mij maar doorgaan.”
Veel heeft ze – toen en sindsdien – niet over die hernia verteld. Inmiddels ligt het ook wel achter haar, zegt ze. Maar dat duurde nog een flinke tijd. Na de Spelen heeft Van Dijke nog maandenlang gerevalideerd: haar rug ontzien, netjes oefeningen gedaan.
Sinds januari weer op de mat
Pas sinds januari staat ze weer op de mat. Het was wennen. „De eerste maanden had ik echt even het gevoel: hoe doe ik dit ook al weer? Ik was vooral heel traag. Moest overal over nadenken. Nou, daar heb je geen tijd voor. Nu ben ik pas weer een beetje aan het bouwen.”
Waar ze sportief staat weet ze niet precies. Ze heeft amper toernooien gejudood. Bij de EK in april verloor ze meteen haar eerste ronde. Ze trof er de sterke Szofi Özbas die later Europees kampioen zou worden. Op het grand slam van Tblisi won ze zilver (ze verloor er van dezelfde Özbas).
Haar rug speelt in het judo in ieder geval nog maar weinig mee, zegt Van Dijke. „Bij trainingen denk ik er niet over na. Alleen met sommige bewegingen.” Maar pijntjes zijn spannend. „Ik kan een beetje paniekerig zijn als ik iets voel. Rugklachten zijn niet nieuw, voor geen enkele judoka. Je vraagt veel van je lijf.” Toch is lang zitten uiteindelijk slechter en pijnlijker dan trainen, zegt ze. „Mijn chirurg maakt zich meer zorgen over het feit dat ik iedere dag naar Papendal rij.”
Mentaal heeft het haar wel veranderd. „Ik heb wel geleerd dat er grenzen zijn die ik niet wil overschrijden. Vroeger zei ik altijd: als ik naar de Olympische Spelen kan, maar ze moeten daarna wel mijn been amputeren, dan is dat maar zo. Zoiets zul je van mij nu niet meer horen. Sport is leuk, het is mijn passie. Maar iedere dag zoveel pijn, dat je niet weet hoe je de volgende ochtend wakker wordt, dat is het me niet waard. Ik wil me nooit meer zo voelen als vorig jaar. Als dat onvermijdelijk zou worden, dan stop ik gisteren.”
Een verraste blik: Marrit Steenbergen (25) tikt als snelste aan bij de finale van de 100 meter rugslag, in de scherpe tijd van 58,96. Net voor de Nederlands kampioen van vorig jaar, Maaike de Waard. De 100 meter rugslag is niet Steenbergens belangrijkste nummer, met deze uitslag had ze duidelijk geen rekening gehouden.
„Ojo, 58,9, lekker man!”, wordt ze gefeliciteerd door een andere zwemster, als ze net daarna weer uit het bad is geklommen.
Het is vrijdag, dag twee van de Nederlandse Kampioenschappen Zwemmen in Amersfoort. Langs de badrand is het een wirwar van vrijwilligers en talentvolle jeugd, met natte haren en handdoeken, vers uit de B-finales. Tussendoor lopen TeamNL-stafleden in het oranje en Nederlandse topzwemmers, met hun olympische tatoeages.
Door de informele sfeer heeft dit toernooi niet de air van een gewichtig sportevenement, toch is deze NK-editie de belangrijkste ooit. Hier in Amersfoort worden niet alleen Nederlandse titels vergeven, maar ook voor het eerst de zogeheten trials gezwommen. Alleen hier – zondagavond zijn de laatste finales – kunnen zwemmers een plek bemachtigen voor de WK langebaan in Singapore. Dat toernooi is al over zes weken. Ook de tickets voor EK’s en de Olympische Spelen, verreweg het belangrijkste evenement op de zwemkalender, worden straks via trials vergeven.
‘Een eerlijke strijd’
Grote zwemlanden Australië en de Verenigde Staten doen dat al jaren, maar voor Nederland is het een flinke verandering. Zwemmers hadden hiervoor altijd diverse momenten – een stuk of zes – om een zo scherp mogelijke tijd neer te zetten en onder de vooraf vastgestelde limiet te zwemmen.
De trials komen uit de koker van Jacco Verhaeren, niet toevallig voormalig bondscoach van Australië. Verhaeren – eerder ook coach van onder meer de olympische kampioenen Pieter van den Hoogenband en Ranomi Kromowidjojo – keerde vorig jaar weer terug bij de Nederlandse zwembond, als ‘Performance Strateeg Topzwemmen’. Na zijn tijd in Australië was hij tussen 2021 en 2024 directeur van het Franse zwemteam.
Het fijne van trials, zegt Verhaeren, is dat ze heel overzichtelijk zijn. „Het is een eerlijke strijd, iedereen zwemt onder dezelfde omstandigheden, in hetzelfde bad, tegen elkaar. En je ziet meteen wie er gekwalificeerd is.” De twee snelste zwemmers plaatsen zich, mits ze allebei onder de limiet zitten.
Maar nog belangrijker, zegt Verhaeren, is dat ze sporters de mogelijkheid geven meer ervaring op te doen met datgene waar het nu eenmaal om draait in het bad: pieken op het juiste moment. „Op de WK of op de Olympische Spelen krijg je ook maar één kans.” Het hebben van meerdere kwalificatiemomenten klinkt misschien fijn, zegt hij, „maar het ontneemt de mogelijkheid om dit op het hoogste niveau te oefenen.”
Natuurlijk is het voor zwemmers ook spannend. De meest gehoorde zorg: wat nou als ik ziek ben? Maar ja, zegt Verhaeren dan weer: wat nou als je op de Spelen ziek bent?
Patrick Pearson, coach van onder meer Marrit Steenbergen, is „heel erg blij” dat Nederland nu ook trials heeft. „Ik had het graag eerder gezien.” Niet alleen vanwege die noodzaak te pieken, maar ook omdat de trials dicht op de grote toernooien zitten.
Het is fijn om zo vlak voor een groot toernooi te merken dat je in vorm bent, zegt hij. „Dat geeft vertrouwen.” Dat levert daarna niet automatisch medailles op, dat lukt een relatief klein zwemland als Nederland ook weer niet zo vaak, maar wat hij wil zien is dat een sporter op zijn of haar best presteert.
Daarbij is het voor hem als coach prettig dat er minder piekmomenten in een jaar zitten, zegt Pearson. Dan is er langer de tijd om te schaven aan specifieke onderdelen van het zwemmen, zoals de start.
Even uitpuffen
De wereldkampioenschappen zwemmen in Singapore beginnen over zes weken, maar dat is Verhaeren eigenlijk een week te lang – de datum voor de NK stond al vast.
Vijf weken, zoals wordt ingevoerd bij het volgende toernooi, vindt hij precies kort genoeg, zegt hij. Je kunt als zwemmer in die tijd misschien net even uitpuffen van de trials en daarna is het gewoon weer trainen geblazen. „Dit is de periode van topvorm, je kunt niet naar een feestje, daar zijn die vijf weken niet lang genoeg voor. Je bent scherp op je gezondheid, je trainingen.”
Bij langere periodes verliezen sporters soms die scherpte, zag hij. „De grootste problemen ontstaan wanneer mensen al maanden voor de Spelen weten dat ze gaan. Als je olympiër wordt, gebeurt er van alles om je heen: sponsoren, aandacht, je begint er naartoe te leven.”
Waar Verhaeren naar streeft is een zo hoog mogelijke ‘conversie’: dat een zwemmer sneller is op een groot toernooi dan bij de kwalificatie. In Australië, waar de trials oorspronkelijk veel vroeger in het jaar waren, was de conversie bij de Spelen in 2012 een magere 28 procent, zegt Verhaeren. „Dan heb je goed gekwalificeerde zwemmers, maar haal je je doelen niet.” In 2021, de trials waren toen verlaat naar vijf weken voor de Spelen, was de conversie gestegen naar een ruime 80 procent.
De hoop in het topzwemmen is ook dat de trials de sport voor buitenstaanders overzichtelijker en spannender maken. Nou is Nederland geen Australië, en al helemaal geen Amerika: er lopen hier een stuk minder topzwemmers rond. Bij sommige nummers zullen de winnaars niet verrassend zijn, zegt Pearson voorafgaand aan het toernooi. De 100 meter vrije slag bij de vrouwen wordt in Amersfoort met gemak door olympisch finalist Steenbergen gewonnen, de 200 meter schoolslag bij de mannen gaat naar Casper Corbeau, winnaar van olympisch brons in Parijs, Nyls Korstanje doet het als verwacht goed op de 50 en 100 meter vlinderslag.
Eén foutje kan fataal zijn
Maar bij de kortste sprintafstanden wordt het interessanter. Zoals de 50 meter vrije slag bij de vrouwen, zaterdag op het programma. Pearson: „In Nederland ligt de focus daar wel op, we zijn er ook gewoon goed in.” Dus er dingen veel zwemmers mee. Bovendien: één foutje kan op zo’n korte afstand al fataal zijn.
Zaterdagavond gaat Milou van Wijk, de 20-jarige sprintspecialist die de laatste maanden in bloedvorm is, er met de snelste tijd op de 50 meter vrije slag vandoor. Ze laat Steenbergen, die tot dit weekend een beter persoonlijk record had staan, achter zich. Aangemoedigd door haar ouders en opa en oma, tikt ze aan in 24,29, haar beste tijd ooit.
Het gaf „extra opluchting” dat deze winst nu meteen zeker is van een WK-ticket, zegt Van Wijk na de race. „Maar je merkte ook wel aan de sfeer dat anderen het minder leuk vonden dat ze het niet gehaald hebben.”
Van Wijk vindt de trials sowieso wel „een verbetering”. „Ik heb wel van anderen gehoord: stel dat ik ziek ben? Dat is natuurlijk ook lastig.” Maar de voordelen wegen op tegen de nadelen, vindt ze. „Ik vond wel dat je je heel lang voor de Olympische Spelen kon kwalificeren, ongeveer een jaar. Stel dat iemand zich helemaal in het begin een heel goede tijd zwemt, maar het niveau zakt richting de Spelen in. En dan is er iemand anders op dat moment sneller is, maar nét iets langzamer dan die tijd van een jaar geleden. Persoonlijk vind ik dat oneerlijker voelen.”
Die zorgen over ziek zijn tijdens de trials: Jacco Verhaeren kent ze natuurlijk – al vertelt hij ook dat hij dat in de praktijk nog nooit heeft gezien.
Die zorgen zijn trouwens niet alleen voorbehouden aan zwemmers zelf, weet hij. In Frankrijk, toen hij daar directeur werd, voerde Verhaeren ook trials in. „Toen werd er contact met me opgenomen door het Agence du Sport, uit naam van de minister.” Men vroeg zich af of de trials straks ook gingen gelden voor Léon Marchand. Van Marchand, een Fransman, werd verwacht dat hij de grote ster van de Spelen zou worden. Maar wat als nou net híj ziek zou zijn tijdens op het enige kwalificatiemoment? „Ze zeiden: het kan toch niet zo zijn dat Marchand het niet gaat halen? Maar ik zei: dat kan wel. Als we de regels voor hem zouden aanpassen, dan haalt dat het hele systeem onderuit.”
De zorgen waren voor niks: Marchand vloog met gemak door de Franse trials en bekroonde zich met vier gouden medailles en één bronzen inderdaad tot ster van het toernooi.
Op 24 juli 2024 speelt Ibrahima Sene met zijn team van voetbalacademie BE Sport uit de Senegalese hoofdstad Dakar tegen stadgenoot Aigle Medina. Supporters zijn er niet op het zonovergoten kunstgrasveld tussen de betonnen woonblokken, laat staan scouts van Europese topclubs.
Toch is er een kans dat medewerkers van profclubs en zaakwaarnemers in Europa de verrichtingen van Sene en zijn teamgenoten tot in detail volgen. Dat ze zien dat hij linksback speelt en al weten hoe zwaar en hoe lang hij is, dat hij drie dagen voor het duel met Aigle Medina zijn twaalfde verjaardag vierde. Of hij aanvallend is ingesteld, of juist niet.
BE Sport Academy is ‘partnerclub’ van Eyeball, een jong technologiebedrijf met hoofdkantoor in Praag dat met camera’s en trackingsoftware beelden en data verzamelt van zo’n 250.000 minderjarige voetballers in Europa en Afrika. Binnenkort volgt uitbreiding naar Zuid-Amerika, maakte het bedrijf onlangs bekend. Profclubs en voetbalmakelaars kunnen via een abonnement op het online platform van Eyeball toegang krijgen tot die gegevens.
Eyeball zegt op dit moment tientallen betalende klanten te hebben, waaronder twaalf clubs uit de Premier League en meer dan tien in Nederland. Onder meer Ajax heeft zo’n abonnement, bevestigt een woordvoerder van de club desgevraagd.
Clubs zoals Ajax gebruiken het platform om jonge talenten te scouten en te volgen. Zo zou volgens verschillende media Daniel Skaarud, een zeventienjarige vleugelspeler uit Noorwegen die afgelopen zomer de overstap maakte naar de jeugdopleiding van Ajax, met behulp van Eyeball op de radar zijn gekomen bij de scouting in Amsterdam. Ajax wil dat desgevraagd niet bevestigen of ontkennen.
Verregaande commercialisering
De opkomst van Eyeball markeert een volgende stap in twee ontwikkelingen die grofweg rond de eeuwwisseling zijn ingezet: de intrede van data en technologie in het voetbal en de verregaande commercialisering van de sport. Nadat Amerikaanse disciplines als basketbal, honkbal en American football hadden ingezien dat systematische data-analyse waardevolle inzichten opleverde over tactiek en prestaties van spelers, begon een handvol voetbalclubs in Engeland en Scandinavië ermee te experimenteren.
Daarbij werden ze geholpen door tech-startups als Prozone en Opta, die vanuit verschillende camerastandpunten opnames maakten van wedstrijden. Door de beelden te combineren, konden ze de bewegingen van individuele spelers nauwkeurig volgen en analyseren. Dat leverde niet alleen informatie op over wat voetballers met de bal deden, maar ook over welke afstanden ze overbrugden tijdens een wedstijd, hoeveel sprints ze trokken, noem maar op.
Sindsdien zijn de technologie en analysemodellen aanmerkelijk verbeterd. Veruit de meeste profclubs hebben een of meer data-analisten in dienst. Tijdens wedstrijden en trainingen dragen spelers apparaatjes om gegevens te verzamelen over locatie en fitheid. Wordt die data ook zinvol gebruikt? Daarover zijn de meningen verdeeld, zeker als het gaat om toepassingen in tactiek. Maar als data-analyse één onderdeel van het voetbalbedrijf wezenlijk heeft veranderd, dan is het de scouting.
Clubs sturen nog altijd scouts naar wedstrijden om potentiële aankopen te bekijken, maar meestal pas nadat ze al een data- en video-analyse hebben gemaakt van de speler in kwestie. Want zoals statisticus en basketbalcoach Dean Oliver zegt in het boek How to win the Premier League: „Ogen zien een wedstrijd veel beter dan cijfers. Maar cijfers zien alle wedstrijden, en dat maakt het verschil”.
Dankzij bedrijven als het Italiaanse databureau Wyscout kunnen scouts statistieken van tienduizenden profvoetballers over de hele wereld tot in detail met elkaar vergelijken.
Op zoek naar dat ene toptalent
Van één categorie voetballers ontbrak zo’n database: jonge talenten. Het werk van jeugdscouts is de voorbije decennia dan ook niet of nauwelijks veranderd: eindeloos jeugdwedstrijden afgaan, op zoek naar dat ene spelertje dat er uit springt. In Nederland is dat nog enigszins overzichtelijk, met 34 profclubs en amateurverenigingen die allemaal deelnemen aan dezelfde KNVB-competities.
Veel moeilijker is het in Afrikaanse landen als Senegal, waar honderden private voetbalscholen het jeugdvoetbal domineren. Of dichterbij in een stad als Parijs, met maar twee profclubs (Paris Saint-Germain en Paris FC) op ruim twaalf miljoen inwoners. De grootste talenten in de onmetelijke voorsteden van de stad spelen vaak tot op relatief hoge leeftijd bij een van de talloze amateurclubs.
Tegelijkertijd zijn de bedragen die omgaan in de transfermarkt omhooggeschoten. En daarmee ook het geld dat profclubs en zaakwaarnemers kunnen verdienen door de meest veelbelovende tieners te traceren en vast te leggen. Ruim vijftien jaar geleden trok een Europees netwerk van scouts in opdracht van Qatar al naar West-Afrika om systematisch en tot in de meest onbegaanbare delen van de regio toekomstige wereldsterren te zoeken – tevergeefs overigens. Ook in de Parijse voorsteden schuimen scouts en voetbalmakelaars tegenwoordig massaal de amateurvelden af in de hoop de nieuwe Kylian Mbappé te ontwaren.
Geen toeval dus dat juist in Parijs vijf jaar geleden het idee voor Eyeball ontstond, zegt Emiel ten Donkelaar, die als Nederlandse vertegenwoordiger werkt voor het bedrijf. Oprichter Benjamin Balkin werkte in de Franse hoofdstad als jeugdscout voor buitenlandse clubs en vroeg zich elk weekend af welke van de duizenden jeugdwedstrijden in de hoofdstedelijke regio Île-de-France hij zou bezoeken. Die keuze maakte hij ofwel op gevoel, ofwel op advies van een voetbalmakelaar die een speler onder de aandacht wilde brengen. Een methode gebaseerd op geluk vooral, niet op wijsheid.
Samen met een Deense en Tsjechische zakenpartner en gesteund door een Deense investeringsmaatschappij begon Balkin Eyeball. Het idee was simpel: als je vooraf beelden en data kunt zien van jeugdspelers, kun je veel gerichter scouten en kiezen welke wedstrijden je live wilt zien. Balkin voorzag de betere amateurverenigingen van gratis camera-apparatuur, de daarmee gemaakte beelden gingen weer terug naar Eyeball. Ook leveren de partnerclubs de informatie over wie op de video’s te zien zijn, de zogenaamde teamsheets.
Vanuit de Parijse voorsteden breidde het platform binnen een paar jaar uit naar de rest van Frankrijk en vervolgens naar andere Europese landen en Afrika. Op dit moment hangen bij 700 ‘partnerclubs’ camera’s langs de velden, stelt Eyeball, dat de beelden ‘grotendeels handmatig’ laat analyseren en ‘taggen’ door bedrijven in Egypte en Canada.
Er worden nauwelijks wedstrijden van de jeugd gefilmd. Eyeball doet dat wel
Elke pass, elk schot, elk duel: alles krijgt een stempel en belandt in de database van Eyeball. Op basis van die informatie geeft het platform geautomatiseerde beoordelingen (player ratings) aan alle jeugdspelers die het volgt. Ook krijgen de jonge voetballers een profiel. ‘Moderne nummer 9’, bijvoorbeeld, of ‘box-to-box-middenvelder’.
ADO Den Haag, een van de Nederlandse partnerclubs van Eyeball, is „heel tevreden” met het platform, zegt hoofd jeugdopleiding Albert van der Dussen. ADO gebruikt het programma niet om spelers te scouten, daarvoor is een abonnement te duur en de club zoekt niet naar buitenlandse talenten. ADO volgt de ontwikkeling van de eigen spelers met behulp van de beelden en gegevens van Eyeball. „Voor mij gaat het er om dat je extra tool hebt om data te verzamelen”, zegt Van der Dussen. „Er worden nauwelijks jeugdwedstrijden gefilmd. Eyeball doet dat wel.”
Privacy
Grote vraag is hoe de werkwijze van Eyeball zich verhoudt tot de in de EU geldende privacy-rechten van kinderen. Het bedrijf verzamelt, via de partnerclubs, beelden en persoonlijke gegevens van honderdduizenden veelal minderjarige jongens, inclusief informatie over lengte en gewicht. Die maakt het platform tegen betaling toegankelijk voor scouts en zaakwaarnemers.
Eyeball vraagt spelers en hun ouders of vertegenwoordigers niet zelf om toestemming. Dat is de verantwoordelijkheid van de partnerclubs en staat in de overeenkomst die ze aangaan met Eyeball, laat het bedrijf weten. „Op basis van onze ervaring wordt dit goed opgevolgd door de partnerclubs”. Ook staat op de website van Eyeball onder meer dat spelers het recht hebben hun gegevens in te zien én te laten verwijderen van het platform.
„Aan het begin van het seizoen stellen we de ouders op de hoogte dat hun kinderen op de beelden zichtbaar kunnen zijn”, zegt Mohamed Coulibaly, bestuurder van AAS Sarcelles, een amateurvereniging in de gelijknamige Parijse voorstad. „Dat heeft nog nooit tot problemen geleid. Ze zijn met een club en die club vertrouwen ze, ook op het gebied van beeldrechten. Er is ook een document van Eyeball dat de spelers zelf moeten ondertekenen, dat doet iedereen.”
ADO vertelde ouders en jeugdspelers aanvankelijk „bij intakegesprekken” over het gebruik van videobeelden, zegt Van der Dussen, maar vroeg niet expliciet om toestemming over Eyeball. De club heeft vorig jaar contact gezocht met het bedrijf om duidelijkheid te krijgen over hoe de privacy is gewaarborgd.
Dat heeft, stelt ADO, in de zomer geleid tot aanpassing van de overeenkomst. Vanaf komend seizoen vraagt de club ouders wél expliciet toestemming voor Eyeball. Gaan ze niet akkoord, dan is de afspraak met het bedrijf dat de gegevens uit de database worden verwijderd.
De kwestie doet denken aan VoetbalTV, een platform opgericht door Talpa en de KNVB dat videobeelden uitzond van Nederlandse amateurvoetbalwedstrijden voor onder meer trainers, fans en spelers. In 2019 legde de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een boete op van 575.000 euro aan VoetbalTV. Volgens de privacywaakhond vormde het winstoogmerk van VoetbalTV geen „gerechtvaardigd belang” voor het uitzenden van beelden waar spelers en publiek individueel geen toestemming voor hadden gegeven. Filmpjes van spelers die over de schreef gingen of een grote fout maakten, konden hen nog lang achtervolgen, zo vreesde de AP.
Daarop gaf de Europese Commissie de AP een gevoelige tik op de vingers: die zou de privacywetgeving te strikt uitleggen waardoor het ondernemerschap in de Europese Unie werd belemmerd. Niet veel later oordeelde de Raad van State eveneens dat de boete onterecht was. VoetbalTV had mogelijk niet alleen een commercieel belang, stelde de bestuursrechter, maar verhoogde wellicht ook het spelplezier, een overweging die de AP niet had meegenomen in zijn oordeel. Het platform was toen echter al failliet.
Eyeball verschilt in tenminste twee opzichten van VoetbalTV. Het Tsjechisch-Deense platform verzamelt via zijn partnerclubs niet alleen beelden, maar ook persoonlijke gegevens van spelers. Bovendien gaat het veelal om minderjarigen, soms zelfs jonge kinderen. Bart Custers, hoogleraar IT-recht aan de Universiteit Leiden, is daarom niet overtuigd dat de werkwijze van Eyeball is toegestaan onder Europese privacyregels.
„Persoonlijke informatie verzamelen over minderjarigen ligt erg gevoelig, zeker als het gaat om biometrische gegevens die iets kunnen zeggen over de gezondheid van een kind. Dat is in principe alleen toegestaan met expliciete toestemming van de ouders.”
Ook Gerrit-Jan Zwenne, hoogleraar Privacyrecht (Leiden, Open Universiteit) is sceptisch. „Je kunt je heel goed voorstellen dat dit leuk is en dat veel jonge voetballers er graag aan mee doen, maar het [platform] verhoudt zich denk ik moeizaam met de privacywet.”
Voor zover bekend is de Tsjechische privacy-autoriteit – de aangewezen instantie omdat Eyeball in Praag is gevestigd – niet met Eyeball bezig. De organisatie reageerde niet op een verzoek om commentaar.
FIFA-voorzitter Gianni Infantino gebruikt grote woorden, afgelopen dinsdag in een zaaltje in Miami. „We schrijven geschiedenis”, zegt hij, staand naast de gouden trofee voor het WK voor clubs. Daarin is niet alleen twee keer zijn naam gegraveerd, de wereldvoetbalbond claimt in een tekst op de beker ook dat het toernooi het „hoogtepunt” vormt van álle internationale clubcompetities. Een „big bang” in de historie van voetbal, stelt Infantino in Miami.
Of het ingrijpend vernieuwde club-WK, dat deze zaterdag begint in de Verenigde Staten, die verwachtingen waarmaakt is de vraag. Anders dan Infantino doet geloven, is er veel scepsis. Spelersvakbonden vinden het onverantwoord dat de FIFA een omvangrijk toernooi van vier weken organiseert in vrijwel de enige periode dat (top)spelers kunnen rusten. „Absurd” noemde bondscoach Ronald Koeman het evenement onlangs. „Je maakt spelers kapot.”
De publieke belangstelling is vooralsnog beperkt. Wedstrijdtickets worden tegen spotprijzen aangeboden, schreef het gezaghebbende The Athletic deze week. Of de openingswedstrijd op zaterdag in het Hard Rock Stadium in Miami tussen Inter Miami FC, met de beoogde ster van het toernooi Lionel Messi, en het Egyptische Al-Ahly uitverkocht raakt is twijfelachtig.
Vijf vragen over het omstreden toernooi dat, volgens de FIFA, is bedacht door Infantino.
1 Waarom is dit toernooi zo belangrijk voor de FIFA?
Een uitgebreid WK voor clubs is al heel lang een vurige wens van de wereldvoetbalbond. De FIFA geldt traditioneel als de machtigste organisatie in het voetbal, met 211 leden – de nationale voetbalbonden – en het alleenrecht op de organisatie van een van de meest bekeken sportevenement ter wereld: het WK voor landenteams. Kijk alleen naar het lijstje wereldleiders dat Infantino recent bezocht, onder wie de Amerikaanse president Donald Trump en de Saoedische kroonprins Mohammed bin Salman, en je krijgt een indruk van de status van de FIFA-baas.
Maar in een belangrijk deel van de sport speelt de FIFA slechts een marginale rol: het clubvoetbal. Dat wordt gerund door regionale en nationale voetbalbonden, evenals zelfstandige competities zoals de Premier League. Meest prominent op dit vlak: de UEFA, organisator van de Europese clubtoernooien. Vooral de Champions League is dankzij wereldwijde belangstelling en almaar vettere tv-contracten in de voorbije decennia uitgegroeid tot een ongeëvenaarde cash cow, met als gevolg dat de UEFA tegenwoordig méér omzet genereert dan de FIFA (gemiddeld zo’n 4,5 miljard euro per jaar tegenover een geschatte 3 miljard euro).
Het WK voor clubs is daarmee onderdeel van een machtsstrijd tussen de FIFA en de UEFA. Meer specifiek tussen Infantino en UEFA-baas Aleksander Ceferin. Soms wordt die openlijk gevoerd. Zoals vorige maand tijdens een FIFA-congres in Paraguay, toen Ceferin en zijn gezelschap ostentatief de zaal verlieten uit protest tegen Infantino, die veel te laat arriveerde omdat hij met Trump was meegereisd naar Saoedi-Arabië.
Vaker gaat het omfloerst, wanneer de FIFA-baas oreert over de noodzaak het voetbal te ‘mondialiseren’ – een impliciete klacht over de financiële en sportieve dominantie van Europese clubs.
2 Als het club-WK al zo lang een droom is van de FIFA, waarom heeft het dan zo lang geduurd?
Het toernooi bestaat al sinds 2000. Eerdere edities hadden meestal zo’n zes á zeven deelnemers, uit de verschillende werelddelen. De laatste keer werd het gehouden in Saoedi-Arabië, een belangrijke bondgenoot van Infantino en gastland van het WK in 2034.
Terugkerend probleem met dit evenement: het interesseerde vrijwel niemand. En dus besloot Infantino het toernooi radicaal uit te breiden, een formule die hij ook gebruikt om de inkomsten uit het ‘traditionele’ WK op te pompen. Dit keer doen 32 clubs mee, waarvan twaalf uit Europa. Het evenement duurt vier weken, middenin de Amerikaanse zomer. Net als het echte WK wordt de grondig vernieuwde editie vanaf nu om de vier jaar gespeeld en niet meer elk seizoen.
Om het toernooi aantrekkelijk te maken voor topclubs heeft de FIFA het voorzien van een gouden randje. De deelnemers mogen 1 miljard dollar prijzengeld verdelen, waarbij ‘sportieve en commerciële’ criteria bepalen hoeveel startgeld klaarligt per club. Europese clubs toucheren tot wel tientallen miljoenen om alleen maar aan de aftrap te verschijnen, terwijl Auckland City uit Nieuw-Zeeland ten minste 3 miljoen euro kan bijschrijven.
3 Waar komt dat geld vandaan?
Het korte antwoord: uit een mediacontract, sponsors en kaartverkoop. Kijk iets langer naar de geldschieters en de indruk ontstaat dat bondgenoten Infantino te hulp zijn geschoten om een financieel drama te voorkomen. Het duurde opvallend lang voordat de FIFA een tv-deal aankondigde. De partij die uiteindelijk werd gepresenteerd, de Britse streamingsdienst DAZN, heeft de ambitie het ‘Netflix van de sport’ te worden. Maar in grote delen van de wereld, waaronder de VS, is DAZN nauwelijks bekend.
Op reclameborden bij de wedstrijd, eind mei, tussen Los Angeles FC en het Mexicaanse Club America etaleert de FIFA het vernieuwde WK voor clubs. Los Angeles won en kwalificeerde zich. Foto Allison Dinner
Opvallend is dat het staatsinvesteringsfonds van Saoedi-Arabië dat direct onder de kroonprins valt, PIF, in februari bekendmaakte via een dochterbedrijf een belang te hebben genomen in DAZN. Geschatte waarde van de deal: 1 miljard dollar. De FIFA presenteerde het PIF onlangs bovendien als belangrijke sponsor van het club-WK, evenals staatsvliegmaatschappij Qatar Airways. Infantino onderhoudt nauwe banden met de emir van Qatar.
4 Los van de herkomst zal de voetbalwereld toch wel blij zijn met het prijzengeld?
De clubs die deelnemen wel. Maar de vrees bestaat dat de toch al scheve financiële verhoudingen toenemen door het hoge prijzengeld. Europese clubs als Real Madrid, Chelsea en Manchester City kunnen, afhankelijk van hoe ver ze komen, meer dan 110 miljoen euro verdienen. En hoewel de absolute bedragen kleiner zijn, is de impact op deelnemers uit kleine competities misschien nog wel groter. Neem Auckland City. Die club speelt in een amateurcompetitie in Nieuw-Zeeland en heeft plotseling miljoenen te besteden.
Daar komt bij dat de plaatsingscriteria ingewikkeld en betwistbaar zijn. Twaalf deelnemers uit Europa, deels geselecteerd op basis van prestaties in de Champions League, voelt vreemd voor een toernooi dat mede is bedoeld om Europese dominantie te bestrijden.
De VS kregen als gastland een extra ticket. Dat is gegaan naar Inter Miami, de club van Lionel Messi. Heeft Inter Miami de MLS (de competitie in de VS en Canada) gewonnen? Nee, die wordt beslist in de play-offs, LA Galaxy won de finale. Maar de FIFA heeft beschikt dat het ticket gaat naar de club die in het reguliere seizoen de meeste punten haalde, en dat is Inter Miami. En dus heeft Infantino sterspeler Messi erbij op zijn opgepoetste voetbalfeest.
5 Waarom kijkt de voetbalwereld niet echt uit naar dit WK?
De kritiek is dat het te veel is: een in sportief opzicht relatief onbelangrijk maar groots opgezet toernooi ná het seizoen, in de hete Amerikaanse zomer. Door de komst van de Nations League, de uitbreiding van de Europese clubtoernooien en de expansie van de EK’s en WK’s voor landenteams, stond de internationale speelkalender al onder druk. Het uitgebreide club-WK verscherpt die discussie. Spelersvakbonden en nationale competities zijn fel tegen het toernooi, onder meer vanwege het risico op overbelasting.
Met name voor spelers in de Europese top, is er nauwelijks nog een rustmoment in de zomer. Dat geldt onder anderen voor Manchester City-aanwinst Tijjani Reijnders en Internazionale-verdediger Denzel Dumfries. Zij speelden vorige zomer het EK met Oranje, nu het WK voor clubs en volgend jaar rond deze tijd waarschijnlijk het WK voor landenteams in de VS, Canada en Mexico. Ofwel: drie zomers achter elkaar amper hersteltijd.
Als titelverdediger City de finale haalt op 13 juli in New Jersey, kan Reijnders dit seizoen op 69 wedstrijden uitkomen. Daarbij werd hij geholpen door de FIFA: die stelde een extra transferperiode in zodat clubs zich vóór het club-WK nog konden versterken. Dit gebeurde niet eerder en onderstreept het belang van het toernooi voor de FIFA. Reijnders kon hierdoor afgelopen week de overstap maken van AC Milan naar Manchester City.
Dumfries zei vorig weekend tegen de pers dat hij het na zo’n lang seizoen – hij speelde onder meer de Champions League-finale – „best lastig” vindt om het club-WK te spelen. De speelkalender zit „te vol”, zei hij. Maar Infantino kan niet wachten: hij denkt dat het toernooi de wereld zal „verbinden”.
Eigenlijk mag je er niet fietsen zeggen de gele borden, maar ik ben ongehoorzaam. Ik stap niet af.
Vanaf de walkant leidt een pad belegd met rubberen matten me van de oever. Haakse bocht naar links, stukje naar beneden. Dan rechts, meteen weer rechts, en nog wat verder naar beneden. Je moet goed sturen tussen de hekken door, het pad is smal. Links, meteen weer rechts, nog een heel klein stukje naar beneden en nu ben ik op waterhoogte. De brug wordt hier breder, ik kan een wijde bocht naar links maken en daar zoef ik met een vaartje over de pontons op het Zwolle-IJsselkanaal heen.
Nu volgt het stuk omhoog, naar de andere walkant. Dat is het lastigste stuk. Terugschakelen, haakse bocht naar links. Het pad is hier weer smal. Nog een keer terugschakelen, rechts, en meteen weer rechts. Verder omhoog, links, een paar meter rechtdoor, en opnieuw naar links. Nu volgt de moeilijkste bocht, een echte u-turn. Het vergt behoorlijk wat kunde om niet je voet aan de grond te zetten bij het draaien van deze superkrappe bocht. Bijna vanuit stilstand duw ik hard op de pedalen om weer vaart te maken, verder omhoog, links en daarna nog eens links. Dat was ’m. Water overgestoken. Tijdelijke brug bedwongen.
Er wordt al een tijd aan de sluis in het Zwolle-IJsselkanaal gewerkt. De weg is er afgesloten voor auto’s. Aanvankelijk dacht ik ook voor fietsers, dus reed ik telkens om, tot iemand me vertelde dat er een brug in het kanaal gelegd was. En nog een leuke ook. Het was waar. Zo eentje had ik nog nooit gezien. De fietsbrug doet nog het meest denken aan een veldritparcours. De krappe bochtjes, tussen de hekken. Beetje omlaag, beetje omhoog.
Ik ben niet de enige die niet afstapt. Eigenlijk doet niemand dat. Alleen de dame met haar bakfiets die de krappe bochten echt niet fietsend nemen kan. Ik zie haar aan de overkant bij de u-turn, ze hannest heen en weer, moet steken met haar lange fiets en rondt de bocht dan toch. „Lastig voor jou zeg”, knik ik terwijl ik haar passeer. Ze lacht. „Geeft niks!” In de gezichten van alle mensen die ik tegenkom, die vanaf de andere oever hetzelfde parcours nemen, zie ik schittering in de ogen. Concentratie. Blik op de volgende bocht.
De een stuurt wat wiebelig tussen de hekken door, de ander met veel lef. Het meisje met de schooltas heeft er rode wangen van. De keurige meneer met zijn koffer achterop grijst breed als hij me passeert. Er is niemand die er geen spelletje van maakt, van die bochten, van het sturen en het balanceren. Voor me pakt een man als een volleerd veldrijder de paal in de u-turn vast, met een vaartje swingt hij zichzelf door het onmogelijke bochtje heen. Hij grinnikt, en kijkt stiekem over zijn schouder of ik het zag.
De jeugd speelt steeds minder buiten, de fietsvaardigheid holt met zevenmijlslaarzen achteruit. Volwassenen bewegen veel te weinig, en ze zijn zo gestresst en serieus. We denken na over campagnes, over dure oplossingen om daar wat aan te doen. Maar het kan zo simpel. Maak van elk obstakel een uitdagend parcoursje, en iedereen wordt zo blij en speels als een kind.
Een opvallend bericht was het, vorige maand, van voormalig American footballspeler Tom Brady. Op X riep hij de fans van de vrouwenploeg van Birmingham City op om vierkant achter hun ploeg te gaan staan bij de cruciale wedstrijd tegen London City Lionesses in de nacompetitie. Met één been stonden The Blues in de Women’s Super League, schreef hij, de hoogste Engelse vrouwenvoetbalcompetitie.
Waarom maakt een bekende Amerikaanse sportman, zevenvoudig winnaar van de Super Bowl, zich druk om de prestaties van een vrouwenteam in de op één-na-hoogste Engelse divisie? Begon het met de successen van viervoudig wereldkampioen Amerika? Heeft hij een voetballende dochter?
Nee. Brady kocht in de zomer van 2023 een aandeel van 3,3 procent in Birmingham City. Het mannen- én het vrouwenteam van die club doen het sportief goed, en ook financieel gaat het voor de wind. Birmingham City boekte dit jaar een winst van omgerekend ruim 33 miljoen euro, een stijging van 45 procent ten opzichte van een jaar eerder. Een goede investering (voorlopig) van Brady, die tot een groeiende groep Amerikanen behoort die hun kapitaal (ook) in Europese vrouwenvoetbalteams steken.
Toonaangevend is de eigenaar van de tegenstander in die voor Birmingham City zo cruciale (maar verloren) wedstrijd: Michele Kang. Eind 2023 kocht ze Londen City Lionesses – een club zonder mannelijke pendant – en nog geen jaar later zou ze ook een meerderheidsbelang in een Franse topclub krijgen: Olympique Lyonnais Féminin, onlangs omgedoopt tot OL Lyonnes. Samen met het eerder door Kang gekochte Washington Spirit – nummer vier in de hoogste Amerikaanse voetbalcompetitie, de NWSL – werden die clubs vorig jaar ondergebracht in het bedrijf Kynisca Sports International.
Waar Brady zich richt op Europees voetbal in z’n totaliteit, richt Kang zich alleen op vrouwenvoetbal. Hoewel Brady voor een betrokken investeerder doorgaat, gaat zijn idealisme niet zo ver als dat van haar. Kang wil het vrouwenvoetbal financieel onafhankelijk maken, en speelsters meer kansen bieden. Zo was zij degene achter de grootste donatie in het Amerikaanse vrouwenvoetbal ooit, eind vorig jaar. „Vrouwensport krijgt niet de aandacht die het verdient”, gaf Kang als uitleg bij de gift van 30 miljoen dollar, ruim 26 miljoen euro, aan de Amerikaanse voetbalbond. „Ik ga er alles aan doen de lat in het vrouwenvoetbal op te krikken.”
Brady en Kang staan er verschillend in, maar hebben gemeen dat ze in een vroeg stadium kansen roken in het Europese vrouwenvoetbal, zegt Christina Philippou, universitair hoofddocent sportfinanciering aan de universiteit van Plymouth. Ze komt met een ingewikkeld financieel verhaal, over de voor investeerders relatief ontoegankelijke Amerikaanse competitie, maar de essentie is dat het veel lucratiever is om in Europa te investeren. Daar staan infrastructuur, sponsoring, marketing en media-aandacht in geen verhouding tot talent en competitieniveau. „Investeerders voelen aan alles dat het loont er nu in te stappen”, zegt ze.
Dat is ook de ervaring van Brian Anderson, die de sportdivisie van het Amerikaanse advocatenkantoor Sheppard Mullin leidt, dat onder meer Chelsea en Arsenal als klanten heeft. „Wat ooit een gefragmenteerde, ondergefinancierde markt was, ontwikkelt zich snel nu Amerikaanse investeerders de waarde en het langetermijnpotentieel van de vrouwensport in het buitenland zien”, zegt hij.
Verschillende recente deals bewijzen volgens Anderson hoe „strategisch en toegewijd” deze investeerders zijn. Zo kocht het Amerikaanse zakenkoppel Angie en Chris Long twee weken geleden het Deense HB Køge Women. De goed presterende vrouwentak van de club werd bij de aankoop losgekoppeld van de matig presterende mannentak. Zo hoeven de Longs, die ook eigenaar zijn van de koploper in de NWSL, Kansas City Current, hun aandacht niet te verdelen.
Een ander recent voorbeeld: de investering van Alexis Ohanian in Chelsea Women. Voor 20 miljoen pond (zo’n 24 miljoen euro) kocht Ohanian, mede-oprichter van Reddit, 10 procent van de aandelen. Met zijn vrouw Serena Williams, oud-tennisster, zag hij Chelsea onlangs in het Wembley stadion de FA Cup winnen. Ohanian, ook grootaandeelhouder van de Amerikaanse vrouwenclub Angel City, verhulde zijn doel met Chelsea tegenover de BBC niet. Hij hoopte dat zijn investering kon bijdragen aan „een miljardenfranchise”.
Een andere Amerikaanse speler op de markt is Mercury/13, een nieuwe investeringsgroep die 100 miljoen dollar (zo’n 88 miljoen euro) wil steken in het vrouwenvoetbal. Tot nu toe bleef het bij de aankoop van FC Como, een ploeg in de Femminile Serie A, maar Mercury/13 heeft al laten weten te azen op een Spaanse en een Engelse ploeg. „Vrouwensport is een beweging voor gendergelijkheid geworden, waarschijnlijk de krachtigste van onze generatie”, zei medeoprichter Victoire Cogevina Reynal in een interview. Vanuit economisch perspectief is dat „huge”, zei ze.
Volgens Anderson kan de Amerikaanse investeringsdrift voor fans en clubs op een teleurstelling uitlopen, vooral bij multi-club ownership. Dat concept, bekend uit het mannenvoetbal, heeft ook z’n intrede in het Europese vrouwenvoetbal gedaan. „Sommige clubs maken zich zorgen dat ze hun beste speelsters verliezen aan prominentere clubs in de eigendomsgroep”, zegt hij. „Om dit soort investeringen echt te laten renderen, is het van belang dat elk team de aandacht en slimme planning krijgt die het verdient. Daar wordt de hele groep sterker van.”
„Het vrouwenvoetbal blijft financieel kwetsbaar”, zegt Philippou, wijzend op Reading en Blackburn Rovers, twee vrouwenteams die niet meer in de hoogste Engelse competitie spelen, omdat eigenaren investeringen in hun mannenelftal belangrijker vinden.
Ze begint nog nét niet te lachen op mijn vraag waarom Amerikaanse investeerders geen interesse voor Nederlandse clubteams tonen. „Weirdly behind,” noemt ze de Eredivisie. „De meeste mensen kennen wel een Nederlandse international bij een Europese topclub, of een Nederlandse coach. Maar een speelster uit de Eredivisie? Ik vrees het ergste.”
De mannenfinale van Roland Garros is drie uur en negen minuten onderweg als Jannik Sinner, de nummer 1 van de wereld, drie matchpoints krijgt. De droomfinale lijkt na vier sets voorbij te zijn. Sinner is te stabiel, Alcaraz juist iets te onstuimig, de Italiaan is tot dat punt nét iets beter.
Maar twee uur en twintig minuten later is het toch de Spanjaard die zichzelf met een laatste briljante winner tot kampioen van het toernooi kroont. Dat doet hij na een bloedstollende vijfde set en een beslissende tiebreak waarin hij tennis speelde „van een andere planeet”, aldus commentator Marcella Mesker.
De vraag in het tennis was lange tijd of de sport waardige opvolgers zou voortbrengen van Roger Federer, Rafa Nadal en Novak Djokovic, het drietal dat zoveel onvergetelijke finales speelde tegen elkaar. Zondag in Parijs gaven Alcaraz en Sinner het antwoord door vijf uur en negentwintig minuten op topniveau met elkaar te strijden om ieder punt. Steeds weer werd verdediger aanvaller, en werd de even daarvoor dominante speler weer in de verdediging gedrukt.
De verwachtingen waren vooraf al hooggespannen. De nummer één tegenover de nummer twee. De man die het hele toernooi nog geen set had verloren (Sinner) tegen de titelverdediger die hun laatste vier onderlinge ontmoetingen had gewonnen (Alcaraz). Een contrast in speelstijlen en in persoonlijkheden, een rivaliteit met als kenmerk dat bijna elke onderlinge wedstrijd lang, spannend en intens is. Dit was de eerste keer dat de twee elkaar troffen op het hoogste podium: de finale van een grandslam.
Langste finale ooit
Het werd de langste Roland Garros-finale ooit, alle verwachtingen werden met gemak overtroffen. De eerste game duurde al elf minuten. De rally’s waren lang, met prachtige winners, maar ook onnodige fouten aan beide kanten. Sinner moest al snel meerdere breakkansen wegwerken, de spanning zat er meteen goed in. Dat was in de rest van de partij niet anders.
Jannik Sinner had in de vierde set drie matchpoints, maar leverde de set toch in.
Foto EPA / Christophe Petit Tesson
Het tempo lag ongelofelijk hoog, met rake, harde klappen over en weer. Beide spelers waren agressief, probeerden de rally’s te dicteren en de ballen ‘vroeg’ te nemen. Het was de eerste twee sets Sinner die het stabielst was, de minste fouten maakte en de controle hield over de harde slagen van zijn tegenstander.
Alcaraz begon agressiever, maar was ook slordiger. Zijn befaamde dropshot, waarmee hij normaal gesproken zoveel punten weet te winnen, ging vaak mis of viel te ver achter het net om dodelijk te zijn. Dat was ook de verdienste van de Italiaan: die is zo snel dat Alcaraz gedwongen is de dropshot heel kort te spelen, met alle risico van dien.
Toen Alcaraz de tweede set in de tiebreak verloor en in de derde set direct zijn servicegame inleverde, lag het voor de hand dat Sinner de finale eenvoudig en vlot zou beslissen. Maar dat was buiten de vechtlust van de Spanjaard gerekend, die zichzelf met gebalde vuist oppepte voor de servicebeurt van zijn tegenstander.
Het hielp: hij brak de service van Sinner niet één, maar twee keer. De dramatiek van de derde set was daarmee nog niet voorbij, want Alcaraz moest zijn service óók weer inleveren toen hij op 5-3 serveerde voor de set. Om vervolgens juist met gemak de servicegame van de Italiaan te winnen, en daarmee de derde set.
In de vierde set leek het dan toch voorbij. Alcaraz kreeg drie matchpoints te verwerken bij een 5-3 achterstand. Juist op die penibele momenten toonde de Spanjaard hoezeer hij zijn zenuwen onder controle heeft. Juist dan speelde hij zijn beste, zijn dominantste tennis, in opperste concentratie.
Daarbij had Alcaraz het publiek op zijn hand en daar speelde hij mee door gewonnen punten uitbundig te vieren. Het gaf hem de energie om ook in de servicegame van Sinner scherp te zijn. De Italiaan serveerde voor de wedstrijd, maar liet zich afbluffen. Uiteindelijk vond Alcaraz via een tiebreak de vluchtroute naar een vijfde set.
Lang nadat Sinner op zijn bankje was gaan zitten, stond Alcaraz de setwinst nog te vieren.
Passend slot
Ook de vijfde set was lang en vol drama. Alcaraz ging door waar hij gebleven was en brak direct de service van Sinner, die het fysiek moeilijk begon te krijgen. De wedstrijd leek definitief in het voordeel uit te vallen van de nummer twee van de wereld, maar kreeg toch nog een laatste spannende wending.
Alcaraz slaagde er niet in de wedstrijd uit te serveren. En wéér ging de set naar een tiebreak. Het was een passend slot van een wedstrijd waarin beide spelers vrijwel niets voor elkaar onder deden.
In de tiebreak was het Alcaraz die een niveau haalde dat moeilijk te bevatten was. Alles wat hij probeerde, lukte. De winners vlogen Sinner om de oren, die opeens weinig meer in te brengen had. 10-2 werd het. Dat Alcaraz de finale besliste met een winner uit bijna geslagen positie, kon symbool staan voor het verloop van een van de mooiste grandslamfinales uit de geschiedenis.
De woorden weergalmen. Hoe moet het zijn om dat te horen, als je altijd gedacht hebt dat je een vrouw bent? Of beter: als je altijd gewoon jezelf bent geweest. Zonder al te veel gedachten. Je bent tenslotte wie je bent.
Hoe oud zou Imane Khelif geweest zijn toen ze ontdekte dat ze misschien wel anders is, anders dan anderen? De Algerijnse boksster die afgelopen zomer olympisch goud won in de klasse tot 66 kilo, en waarvan gezegd wordt dat ze geen vrouw is. Geen meid.
Ontdek je dat als kind, omdat je het zelf voelt? Ontdek je dat door hoe anderen over je fluisteren, naar je wijzen, als ze denken dat jij niet kijkt? Of ontdek je het pas als je gedwongen wordt een seksetest te doen?
Imane Khelif heeft zo’n test vooralsnog niet afgelegd. En daarom is ze niet meer welkom in haar sport. Ze was al bijna op weg naar Eindhoven waar dit weekend een bokstoernooi gehouden wordt. Was ze al op weg naar het vliegveld toen ze hoorde dat ze eerst moest bewijzen dat ze een vrouw is, om mee te mogen doen? Moest ze terugkeren, naar huis?
Ze zeggen dat de test in het boksen is ingevoerd in navolging van precies zo’n onlangs ingevoerde seksetest in de atletiek. Maar dat is niet waar. Zo’n test was er al veel eerder. In 1950 al. Foekje Dillema was op weg naar een internationaal toernooi in Frankrijk toen ze gedwongen werd op station Utrecht haar kleding uit te trekken, zich te laten bekijken en inwendig te laten onderzoeken. Toegegeven: dat gaat nu niet meer zo. Nu kan met een beetje speeksel worden bepaald of je een vrouw bent. Een meid.
Foekje werd weggehaald bij de andere meiden van de nationale selectie, en teruggestuurd naar huis. Terug naar Burum in Friesland. Alleen. En, naar theatergroep Tryater aanneemt, radeloos. Deze week zag ik hun voorstelling over de Friese atlete, die haar eerste race bij gebrek aan loopschoenen won op sokken, een stormachtige internationale opmars maakte, en God verhoede: meervoudig Olympisch kampioen en nationale volksheldin Fanny Blankers-Koen wist te verslaan.
Ze zag er mannelijk uit, Foekje. Ze had lange, gespierde benen. Hier en daar een stoppel op haar kin. Ze nam reuzenstappen, wild en sterk. En in no time won ze van iedereen. Dus moest ze wel een kerel zijn. De man van Fanny, tevens bondscoach, schakelde de concurrentie van zijn echtgenote uit met de test op Utrecht centraal.
Ze zeggen dat ik geen meid ben, mompelde ze maar. Ze zeggen dat ik er niet mag zijn zoals ik ben. In Leeuwarden, uren later, zette Foekje het op een lopen. Ze rende in het donker terug naar Burum, 35 kilometer verderop, met elke stap verder weg van het onbevangen meisje dat ze ooit was. Met elke pas dichter naar de internationale rel over hoe de wereld haar zou zien bij het opslaan van de ochtendkrant.
In 2012 werd postuum haar DNA getest. Foekje bleek wel degelijk een meid. Eentje met ook wat Y-chromosomen, weliswaar, een meid dus met een bijzonder genetisch mozaïek hooguit. Misschien geldt voor Imane Khelif wel hetzelfde.
Ze zeggen dat ik geen meid ben. Hoe moet dat voelen, als de wereld je mededeelt dat jij niet bent wie je altijd dacht te zijn?
Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.
Het gesprek met Niels Laros is nog geen anderhalve minuut bezig als de wereldkampioenschappen atletiek ter sprake komen. In september dit jaar worden die gehouden in de Japanse hoofdstad Tokio, en Laros mikt op deelname aan de 1.500 meter, een van de meest prestigieuze en zwaarst bezette onderdelen in de sport.
In Japan zullen grote namen als wereldrecordhouder Jakob Ingebritsen (Noorwegen), wereldkampioen Josh Kerr (Verenigd Koninkrijk), en de Amerikaanse olympisch kampioen Cole Hocker aan de start staan. Dat weerhoudt Laros er niet van een uitgesproken doel te hebben voor de WK: „Ik wil meestrijden om de medailles. En ik denk dat dat ook wel realistisch is.”
Aan ambitie geen gebrek bij de pas 20-jarige Laros, die is gespecialiseerd in de middellange afstanden (800 en 1.500 meter) en geldt als een van de allergrootste atletiektalenten. Hij werd vorig jaar in de olympische finale in Parijs zesde op de 1.500 meter, werd uitgeroepen tot Europees atletiektalent van 2024, genomineerd voor wereldtalent van het jaar en verbrak de afgelopen seizoenen verschillende nationale records. „In de positie waarin ik nu zit, maak ik deel uit van de wereldtop. Om dan te zeggen dat ik dit jaar alleen maar ervaring op wil doen, vind ik ambitieloos. Ik wil presteren, resultaten halen is wat de sport mooi maakt. Daar doe ik het voor.”
Het is snel gegaan met de carrière van Laros, sinds hij drie jaar geleden overstapte naar de nationale trainingsselectie onder leiding van de Poolse trainer Tomasz Lewandowski, en op zichzelf ging wonen op Papendal. Zijn leven bestaat uit trainingskampen en wedstrijden. „Ik denk dat ik maar twee maanden per jaar thuis ben. Dat is niet veel, maar het bevalt me prima.”
Weddenschap om een auto
Laros spreekt via een digitale verbinding vanuit Font Romeu, een bergdorp in de Franse Pyreneeën op 1.800 meter hoogte. In de ijle lucht daar heeft hij zich de voorbije zes weken voorbereid op het buitenseizoen, dat hij afgelopen weekend aftrapte met een 5.000 meter-wedstrijd in Nice. Komende maandag komt hij op de FBK Games in Hengelo in actie op de 800 meter.
Leven doet hij vanuit een koffer en een rugzak. Acht paar spikes en hardloopschoenen, een berg sportkleding en wat boeken en spelletjes, soms zijn PlayStation, meer heeft hij niet bij zich.
„Ik reis veel sinds ik op mijn zeventiende uit huis ben gegaan, dus ik ben het wel gewend. Ik kan inmiddels makkelijk mijn eigen plek vinden”, zegt Laros. Hij trainde de afgelopen jaren in landen als Kenia en Zuid-Afrika, en reisde voor wedstrijden de hele wereld af. „Ik vind dat wel leuk, nieuwe plekken ontdekken, met het team op reis zijn. Het zijn vooral de mensen om me heen, de groep waar ik mee train, die het als thuis laten voelen. Dan maakt het niet uit waar je zit.”
Zijn ouders vinden het minder leuk dat ze hun zoon zo weinig zien, maar ze begrijpen het wel. Zijn vader Marcel Laros werd in 1995 Nederlands kampioen op de 1.500 meter en was ook twee keer nationaal de beste op de 3.000 meter steeplechase. Moeder Sandra Laros-Hofmans won in 1998 de Nederlandse titel op de 3.000 meter indoor. De twee ontmoetten elkaar op de universiteit van El Paso in de Amerikaanse staat Texas, waar ze beiden met een atletiekbeurs studeerden. Laros’ twee jaar oudere broer Lars loopt ook de 1.500, 3.000 en 5.000 meter en studeert met een atletiekbeurs aan Wingate University in North Carolina.
Toch is het niet zo dat hij opgroeide op de atletiekbaan, zegt Laros. Zijn ouders waren al een tijdje met atletiek gestopt toen hij werd geboren. Wel liepen ze zo nu en dan een wedstrijd in de buurt van het Brabantse Oosterhout, waar Laros vandaan komt, en dan deed de jonge Niels mee aan de Kids Run. „Maar ik deed naast atletiek ook aan voetbal, dat vond ik ook leuk.”
Op de atletiekbaan was meteen duidelijk dat Laros talent had; altijd eindigde hij in jeugdwedstrijden vooraan. Zijn ouders hielden hem echter lang voor dat veel jonge talenten de top niet halen. „Ze hebben me nooit opgehemeld, maar bleven realistisch.” Pas toen Laros ook internationale wedstrijden mocht gaan lopen en daar goed presteerde, draaiden ze bij. „Ze zeiden: als dit je droom is, moet je die najagen.”
Zijn ouders daagden hem uit door weddenschappen met hem aan te gaan; als hij hun persoonlijke records verbrak, kreeg hij een lunch (van zijn moeder) en een auto (van zijn vader). Het begon als grap. „Ze dachten niet dat toen ik als jonge jongen zo hard liep, ik ook echt zo goed zou worden.”
De persoonlijke records van zijn ouders zijn inmiddels verbroken, maar de auto heeft Laros nog niet gekregen. „Eerst mijn rijbewijs halen.” Een nieuwe weddenschap, voor als hij bijvoorbeeld een wereldrecord loopt, is er niet meer gekomen. „Misschien durven ze niet meer”, lacht Laros.
Extra versnelling
De atletiekachtergrond van zijn ouders kwam van pas toen Laros’ ontwikkeling als jonge atleet in de knel kwam door zijn schoolverplichtingen. „Er was veel gedoe met school, maar gelukkig snappen mijn ouders hoe dit wereldje werkt en wat je ervoor over moet hebben.” Laros stapte over van de vijfde klas van het gymnasium naar 5 havo, en deed twee jaar over zijn examenjaar. „De overgang naar de topsportschool viel eigenlijk wel mee, het was vooral lastig dat ik ineens naar een andere school ging dan waar al mijn vrienden zaten. Toen ik halverwege de vijfde op het gymnasium de uitnodiging kreeg voor Papendal, ging het in het half jaar erna echt dramatisch slecht op school. Ik weet niet of ik wel was overgegaan. Ik vond hardlopen gewoon belangrijker.”
Van zijn coach Tomasz Lewandowski leerde Laros wat het betekent om topatleet te worden. „Daarvoor was het enige wat ik deed hardlopen. Daarbuiten deed ik niet zoveel bijzonders. Nu maken we bijna net zoveel uren buiten het lopen als met het lopen zelf.” Er kwam aandacht voor krachttraining, blessurepreventie, tactiek.
Een van Laros’ vroegere idolen was de Pool Marcin Lewandowski, de broer van zijn huidige coach. „Hij liep tactisch altijd heel erg goed, dat vond ik mooi om naar te kijken. Nu weet ik dat hij zo goed liep omdat Tomasz hem vertelde wat hij tactisch moest doen in een wedstrijd.” Ook een ander idool van Laros, Matthew Centrowitz uit de VS, was tactisch een sterke loper. „Hij werd olympisch kampioen in een race waarin iedereen 25 seconden boven zijn pr liep. Dat was echt een mooie race.”
Laros lepelt het zo op. „Als je mij naar een wedstrijd vraagt, weet ik vrijwel zeker de tijd die ik liep en hoe die race verliep.” Hij weet nog precies waarom de halve finale op de WK atletiek in Boedapest een van de beste races uit zijn carrière was („Ik haalde de finale, dus dat was tactisch uitzonderlijk goed”), maar kan ook direct benoemen welke tactische fouten hij maakte in de series op de EK atletiek in Rome vorig jaar („Ik zat te ver van achter, ik was gewoon niet scherp genoeg”) en in de WK-finale in Boedapest in 2023 („Door de energie die ik kreeg van het idee dat ik mijn eerste WK-finale liep, ging ik er te vroeg voor”).
Hij kan nóg beter, daarvan is Laros overtuigd. Niet alleen op tactisch vlak, maar ook qua snelheid, uithoudingsvermogen en alle andere facetten die bij topsport horen. „Het is misschien een stom antwoord, maar ik denk dat als ik mezelf op één vlak heel erg zou verbeteren, dat ten koste gaat van iets anders. Als ik nu supersterk zou worden, is dat leuk voor in de sportschool, maar ik ga er niet twee seconden sneller van lopen op de 1.500 meter. Door op alle vlakken een beetje beter te worden, ga ik echt vooruit.”
Afgelopen zomer ervoer Laros het, in aanloop naar de Olympische Spelen. „Elke training was raak, ik had het gevoel dat ik telkens meer kon doen, waardoor ik een extra versnelling in de benen had als het lastig werd tijdens wedstrijden.” Het resulteerde in die zesde plek op de 1.500 meter in Parijs.
Dit jaar mikt Laros nog wat hoger. Want vergeet niet, zegt hij, dat de afgelopen jaren vrijwel alles nieuw voor hem was; nationale en internationale kampioenschappen, Diamond League-wedstrijden, het halen van finales op eindtoernooien. Hij heeft pas een vol seizoen meegedraaid op het hoogste niveau.
Die gewenning kost energie, heeft hij gemerkt. En ja, hij moet zijn vaste plekje in de wereldtop nog vinden. „Maar we zijn alvast goed onderweg.”