Jerdy Schouten heeft geleerd dat topvoetbal ‘geen speeltuin’ is, maar kiest nog wel vaak de veilige optie

Dat het maar duidelijk is. Hij is een typische ‘nummer tien’. Vader Henny Schouten praat bevlogen over de kwaliteiten van zijn zoon Jerdy, in gesprek met Telstar-coach Mike Snoei in het voorjaar van 2017. Met zijn spelinzicht, techniek en steekpasses is hij gemaakt voor de rol van aanvallende middenvelder. Vader Schouten trainde hem zelf nog in de jeugd van FC Vlotbrug in geboorteplaats Hellevoetsluis en bezoekt tot de dag van vandaag vrijwel ieder duel.

Los van de positie willen Schouten en zijn ouders die dag vooral weten of hij veel speeltijd krijgt bij Telstar, merkt Snoei. Die kan hij, in zekere mate, garanderen. Schouten wil minuten maken bij de Eerste Divisieclub. Negen jaar zat hij bij ADO Den Haag, rook even aan het eerste elftal, maar had weinig perspectief op een basisplaats.

Bij Telstar krijgt hij speelminuten én rugnummer tien – ongeveer het enige dat ze Schouten in eerste instantie kunnen bieden. Hij speelt de eerste paar maanden op amateurbasis, ontvangt alleen een reiskostenvergoeding van 19 eurocent per kilometer. „Iedereen vindt en vond hem geweldig”, zegt toenmalig Telstar-coach Snoei terugblikkend. „Maar hij had op dat moment nog veel te weinig laten zien, was erg zoekende.”

Jerdy Schouten (27) is nu een sleutelspeler bij PSV, dat deze woensdag in de achtste finales van de Champions League tegen Borussia Dortmund speelt – het eerste duel in Eindhoven werd 1-1. Coach Peter Bosz zet de multifunctionele speler op verschillende posities in. Dan als controleur op het middenveld, dan centraal achterin. „We zouden zijn broer onder contract moeten nemen”, zei Bosz begin december met een knipoog.

In zijn jeugd werd Schouten niet opgemerkt in Nederland. Uitnodigingen voor nationale jeugdelftallen kreeg hij niet, scouts van grote clubs hadden hem niet in het vizier. Toch bereikte hij, stapsgewijs, de top van Nederland.

Niet in paniek raken

Aleksandar Rankovic weet genoeg, die rossige, kleine, dunne jongen wil hij erbij. Schouten, 17 jaar, speelt dan bij de onder-18 van ADO Den Haag en valt op bij Rankovic, destijds coach van de onder-19. „Goede techniek, altijd de juiste keuzes, onder druk kunnen uitspelen, niet in paniek raken”, zegt hij. Rankovic krijgt zijn zin, hij mag hem doorschuiven naar zijn elftal.

Een beetje „lui” was Schouten wel, zegt het talent later in een interview. Hij is speels, vindt trucjes leuk, vertrouwt op zijn techniek. Rankovic, een Servische coach die veel eist op het gebied van mentaliteit, probeert hem volwassener te maken. „Hij moest leren dat voetbal op die leeftijd geen speeltuin meer is. Hij moest iets harder worden, meer op resultaat kunnen spelen.”

Schouten heeft het compartimentsyndroom, een zeldzame aandoening die ontstaat door een te hoge druk in de spieren van het onderbeen

Het grootste probleem is zijn fysiek. Schouten heeft het compartimentsyndroom, een zeldzame en complexe aandoening die ontstaat door een te hoge druk in de spieren van het onderbeen. Dat zorgt voor veel pijn. De spieren zaten te strak en moesten via een operatie worden opengebroken, vertelt Schouten daar later over. „Niemand wist eerst wat het was”, zegt goede vriend Rody de Boer, destijds keeper bij ADO. „Hij is bij verschillende doktoren en ziekenhuizen geweest.” Door de tegenslag is Schouten in de onder-19 meer dan een jaar uitgeschakeld.

Als hij na een lange revalidatie zijn rentree maakt, najaar 2016, krijgt hij al snel een kans in het eerste elftal. Daar is coach Zeljko Petrovic erg enthousiast over hem. „Een topprofessional. Beleefd, wilde veel leren, hard werken.” Wel ontbreekt het hem aan snelheid voor de nummer 10-positie, vindt Petrovic. Schouten valt drie keer in. Maar verdwijnt ook weer snel, als Petrovic een tijdje later wordt ontslagen. Onder zijn opvolger Alfons Groenendijk, die ADO in de Eredivisie moet houden, blijft Schouten op de bank.

Hij heeft dan een jeugdcontract bij ADO, en de club biedt hem volgens de toenmalige manager voetbalzaken Jeffrey van As een profcontract aan. Het plan is om hem te verhuren aan een club uit de Eerste Divisie. „We speelden degradatievoetbal en Lex Immers kwam die zomer, een concurrent op zijn positie.” Wat ook meespeelt: bij ADO is er door zijn eerdere blessure „grote twijfel” over zijn fitheid, zegt Van As.

Schouten twijfelt niet, hij wil weg, voelt geen vertrouwen. Hij pakt de trein naar Leeuwarden, waar hij op stage gaat bij sc Cambuur. Daar wordt hij, tot twee keer toe, afgetest. Zijn zaakwaarnemer belt de technisch directeur van Telstar: „Ga nou naar deze jongen kijken.” Dat gebeurt. En mei 2017 vertrekt hij van ADO naar Telstar.

Het is niet dat hij meteen grote indruk maakt in Velsen-Zuid, waar hij als aanvallende middenvelder speelt. Na een 4-1 nederlaag in de eerste ronde van de KNVB-beker tegen de amateurs van VVSB, gaat Snoei met hem zitten. „Moet je niet een positie naar achteren?” De aanvallende rol vindt de coach niet bij hem passen omdat Schouten „niet zo explosief” is. Hij ziet een controlerende middenvelder in hem, dus kort vóór de verdediging – de ‘zes-positie’ in jargon.

Daar gaat hij later in dat seizoen spelen. Aanvankelijk tot onvrede van pa Schouten, zegt Snoei. „Die kwam naar mij toe met een wijzend vingertje: mijn zoon is een tien, geen zes.” Met Schouten op die positie gaat het draaien bij Telstar. Ze zijn bijna onverslaanbaar, promoveren zelfs nog bijna via de play-offs.

Met maatje Rody de Boer, ook overgestapt van ADO, woont Schouten in een klein appartement in het centrum van Alkmaar, tegenover de rosse buurt. Het is een mooi duo, vinden ze bij Telstar. Snoei: „Twee boeven, met enorm veel humor. Nooit nerveus. Altijd aan het trainen, nooit geblesseerd.”

Lees ook
Waarom de kopballen van PSV-spits Luuk de Jong bijna niet te verdedigen zijn

<img alt="PSV-spits Luuk de Jong kopt in de wedstrijd tegen Heracles Almelo (het werd 2-0).” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/03/jerdy-schouten-heeft-geleerd-dat-topvoetbal-geen-speeltuin-is-maar-kiest-nog-wel-vaak-de-veilige-optie.jpg”>

Hij noemt Schouten „onverstoorbaar”, iemand die goed met tegenslagen kan omgaan. „Het lijkt hem nu makkelijk af te gaan, maar hij heeft er voor moeten knokken om die eerste doorbraak voor elkaar te krijgen.” Eredivisieclub Excelsior, dat zelden transfervergoedingen betaalt, neemt hem na een jaar voor zo’n 300.000 euro over.

In Rotterdam valt Schouten – een achterneef van Feyenoord-legende Henk Schouten (1932-2018) – op bij de hoofdscout van de Italiaanse club Bologna. De volledige scoutingafdeling van de club bekijkt hem een maand lang op video’s. „Toen we overtuigd waren van zijn potentieel, gingen we naar Nederland om hem live te bekijken”, zegt toenmalig technisch directeur Riccardo Bigon.

Daar maakten ze kennis met een „rustige, doodnormale eerlijke gozer, wars van sterallures”. Dat is althans hoe Adrie Poldervaart, destijds coach van Excelsior, hem omschrijft. Op het veld kan hij fel zijn, geeft hij alles – ook in trainingen. „Qua gelopen meters zat hij altijd in de top van zijn kunnen. Hij bivakkeert op het randje, alles om beter te worden. Ook in oefenvormen, partijen.” Ze werkten onder meer aan zijn loopacties voor de goal, om vaker tot scoren te komen – iets waar Schouten niet in uitblinkt.

Wat kan beter?

Schouten en Poldervaart komen uit dezelfde regio in Zuid-Holland en hebben contact gehouden na zijn vertrek naar Bologna in 2019. Soms wandelen ze langs het strand, drinken koffie, eten wat. En ze praten veel over het spel, wat Schouten in bepaalde situaties beter had kunnen doen. „Hij is intelligent, is er altijd mee bezig hoe hij zich kan ontwikkelen. Soms bekijken we beelden, hoe hij zich defensief opstelde, waarom hij wel om de bal vroeg of niet.”

In de vier jaar bij Bologona ontwikkelde hij zich verdedigend enorm, zegt Bigon. Fysiek is hij sterker geworden. „Hij heeft veel in de sportschool gewerkt.” Bovendien is hij in staat om „moeilijke ballen” om te zetten in goede, zuivere passes. Dat in combinatie met het vuile werk dat hij opknapt op het middenveld gaf hem bij Bologna de bijnaam ‘wasmachine’.

Toch was bondscoach Louis van Gaal minder enthousiast nadat hij Schouten in juni 2022 liet debuteren in Oranje, tegen Wales. Hij vond dat hij veel balverlies leed en dat hij meer „stationnetjes” had kunnen overslaan. Hiermee bedoelde hij dat hij voor meer diepere, risicovolle passes had kunnen kiezen in plaats van korte veilige passes.

„Hij richt zich heel erg op zijn directe tegenstanders en medespelers in zijn omgeving. Dat is die korte oriëntatie, hij kijkt wat er dicht bij hem in de buurt is”, zegt Julian Agatowski. Hij is performance coach bij het bedrijf Vantage, dat verschillende spelers begeleidt op gebied van onder meer positionering en non-verbale communicatie. Op verzoek van NRC analyseerde hij het spel van Schouten.

Zijn passes zijn zeer accuraat, Schouten is op zijn best als alles in zijn gezichtsveld gebeurt, zegt Agatowski. Zoals een pass op spits Luuk de Jong in het thuisduel tegen Dortmund, waaruit een kans voor Malik Tillman ontstond. Maar omdat hij in zijn kijkgedrag niet gericht is op grotere ruimtes – lange oriëntatie – zitten er weinig beslissende passes (zoals diep of cross) tussen, zegt Agatowski.

Hiermee hangt samen dat hij soms meer ‘open’ kan staan voor hij de bal krijgt, waardoor hij iets meer tijd en ruimte krijgt voor de oplossing vooruit. „Door die gesloten lichaamshouding kiest hij regelmatig voor de veilige optie terug op de verdediger.”

Dat hij vaak voor korte combinaties kiest is bij PSV niet per se een probleem. Met spelverdeler Joey Veerman heeft hij iemand naast zich die vaak de diepte zoekt in zijn passes. Maar het meespelen van Veerman is door een blessure nog onzeker, wat vervelend kan zijn voor Schouten. Agatowski: „Zij vullen elkaar goed aan.”

En de positie van nummer 10? Daar heeft Schouten na Telstar nooit meer gespeeld.


Het ‘Vollering-miljoen’: vloek of zegen voor het wielrennen?

Wielrenster Demi Vollering zou een miljoen zijn geboden. Goed voor de sport zou je zeggen, maar is dat zo? Helpt dat rensters – een kwart van het totaal – die nagenoeg niets verdienen? En bestaat er zoiets als het ‘artificieel pushen’ van een sport?


Foto Marcel van Hoorn/ANP

Een column van Marijn de Vries in NRC haalde onlangs de internationale wielerpers. ‘Een miljoen voor Demi Vollering’, was de ietwat suggestieve kop. Alsof het om een fait accompli ging, terwijl De Vries in het stuk duidelijk maakt dat zij het ‘verhaal’ dat de afgelopen maanden van meerdere kanten tot haar kwam – een van de grootste rensters van dit moment kreeg eind vorig seizoen een miljoen salaris aangeboden van UAE Team Emirates – niet rond kon krijgen. Vollerings manager wilde bevestigen noch ontkennen.

Dat miljoen verbaasde mij, want sinds ik over de positie van vrouwen in topsport schrijf, kwamen er veel stukken over de deplorabele financiële staat van het vrouwenwielrennen voorbij. Zoals het interview met Typhaine Laurance, vorig najaar in Le Parisien. De Franse renster besloot kort na haar 25ste verjaardag dat zij niet langer voor het Britse team Lifeplus Wahoo wilde uitkomen, een team op het tweede niveau (continentaal). Reden: ze verdiende 1.000 euro bruto per maand. „Ik woon nog bij mijn ouders en het is voor mij onmogelijk om een eigen appartement te krijgen. Op je 25ste moet je jezelf vragen gaan stellen, toch?”

Vorig jaar was er ook een leegloop bij de Spaanse wielerploeg Zaaf. Le Télégramme vroeg renster Audrey Cordon-Ragot waarom ze haar contract niet had verlengd. Ze zei: „Voor mijn mentale welzijn. Sinds begin dit jaar heb ik geen salaris ontvangen en geen reiskostenvergoeding. Afgezien van het financiële aspect waren de omstandigheden waarin we verkeerden een professioneel team onwaardig.”

Iris Slappendel, oprichter van de internationale wielervakbond The Cyclists Alliance, vertelt dat het percentage rensters dat zo goed als niets verdient al sinds 2019 (toen de vakbond voor het eerst cijfers publiceerde) rond de 25 procent ligt. Bij de hogere salarissen zie je meer beweging. Vorig jaar verdiende 34 procent van de rensters meer dan 50.000 euro bruto, een stijging van 11 procent vergeleken met 2022. „We zien nu ook voor het eerst salarissen boven de 200.000 euro”, zegt Slappendel. „Zes procent zat vorig jaar in die categorie.”

Op de vraag wat ze vindt van het ‘miljoen van Vollering’ – helpt dat de wielersport vooruit of juist achteruit, zoals sommige ploegbazen suggereren – reageert ze pragmatisch. „Het is economie. Als sponsoren vinden dat dit haar waarde is kun je moeilijk zeggen: stop dat miljoen liever in de ontwikkeling van de sport. Dat laatste zou natuurlijk goed zijn, maar dat is niet hoe het werkt. Alle aandacht van sponsoren gaat naar de beste rensters. Die hebben het geluk dat ze rijden in een tijd dat vrouwensport steeds meer aandacht krijgt. Je kunt alleen maar hopen dat die hoge salarissen zorgen voor een trickle down-effect.”

De Belgische sporteconoom Wim Lagae, hoogleraar sportmarketing aan de KU Leuven, verwacht dat de hele sport gaat profiteren van de topsalarissen, die volgens hem een indicatie zijn dat er meer „economische aandacht” is voor het vrouwenwielrennen. Op het tweede niveau moet nog veel gebeuren, maar over het algemeen nemen de salarissen toe, zegt hij. Was het gemiddelde jaarsalaris van een renster in 2021 nog 53.000 euro bruto, dit jaar is het 85.000.

Lagae wijst ook op gewijzigd beleid bij sponsoren als KPMG. Dat bedrijf kondigde twee weken geleden aan dat mannelijke en vrouwelijke winnaars van álle Vlaamse voorjaarsklassiekers gelijk prijzengeld krijgen, nadat de Ronde van Vlaanderen vorig jaar de primeur had gekregen. Doel: de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen ‘verder wegwerken’ en de wielersport voor vrouwen ‘verder professionaliseren’. Lagae: „Waar we nu staan in het vrouwenwielrennen, financieel gezien, is mede aan dat soort initiatieven te danken.”

Maar net zo belangrijk, zegt hij, is het minimumloon dat de internationale wielerunie UCI een paar jaar geleden invoerde voor vrouwelijke rensters in de WorldTour, de hoogste wielerklasse. Rensters in dienst van een ploeg krijgen dit jaar een salaris van minimaal 35.000 euro bruto, tegen 42.000 bij de mannen. Dat bedrag moet de komende jaren langzaam oplopen.

Een minimumloon in de WorldTour lost het probleem van de armoedige situatie op het één na hoogste niveau niet op. Die kloof zal nooit echt verdwijnen, verwacht Slappendel, maar zal op den duur wel kleiner worden. Al was het maar omdat de UCI volgend jaar een tussencategorie met een eigen minimumsalaris wil invoeren.

Als het aan Slappendel ligt, komt er ook een transfervergoeding voor kleinere wielerploegen op het continentale niveau die veel investeerden in rensters die nu bij grote ploegen uitblinken. „Want vergeet niet dat Demi Vollering en Lorena Wiebes ooit zijn begonnen bij VolkerWessels”, zegt ze. „Zo’n ploeg zou daar best voor beloond mogen worden. Zo gek is dat niet, het gebeurt ook in het voetbal.”

Over de gehele linie kampen snel groeiende vrouwensporten met groeipijnen. Ik zal nooit het gesprek vergeten, vorig jaar tijdens het WK voetbal, met Sandra Phillips, de moeder van een Jamaicaanse middenvelder. Omdat de Jamaicaanse voetbalbond haar plichten niet nakwam, had Phillips een crowdfundingsactie op touw gezet, zodat de vrouwen naar Australië konden afreizen in de wetenschap dat hun meest basale behoeften daar bevredigd werden. Na het toernooi vertelde ze dat haar dochter slechts de helft van de 55.000 euro aan prijzengeld overhield, omdat zowel Australië als Jamaica belasting hieven.

Bestaat er zoiets als een sport „artificieel pushen”, zoals Patrick Lefevere, ploegbaas van AG Insurance – Soudal Quick-Step vorig jaar zei in reactie op het minimumloon in het vrouwenwielrennen? Hij gunde het de rensters van harte, maar sommigen zijn zo’n bedrag niet waard, vond hij. Hoe valt het anders te verklaren dat de tijdslimiet in de Tour van 2022 moest worden verhoogd omdat de helft van het peloton anders buiten tijd was aangekomen? Ik geef toe: daar heeft hij een punt.

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button {
–button-bg-color: #1a1a1a;
–button-border-color: #1a1a1a;
–button-text-color: white;
}

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button:hover {
–button-bg-color: transparent;
–button-text-color: black;
}

Eetproblemen in de topsport: ‘Ik was zo bezig met mijn gewicht dat ik meerdere keren per dag overgaf’

Met nog minder dan vijf maanden te gaan tot de Olympische Spelen van Tokio nam de Nieuw-Zeelandse roeister Zoe McBride, de heersend wereldkampioen in de lichte dubbeltwee, een opvallend besluit: ze ging stoppen. Ze was de eeuwige worsteling met haar gewicht zat – in de lichte dubbeltwee is 57 kilo de bovengrens. Daar had ze het al jaren zo moeilijk mee dat ze een eetstoornis ontwikkelde. Nu wilde ze haar lichaam niet langer straffen en pijnigen.

Roeister Marieke Keijser, die ook uitkwam in de lichte dubbeltwee, was op een trainingskamp in Italië toen ze hoorde van McBrides besluit. Keijser, dan 24 jaar, kan zich haar eerste reactie nog precies herinneren. McBride was, naast een vriendin, ook haar grootste concurrent. Het schoot door Keijsers hoofd dat ze, los van medeleven, sportief gezien misschien blij zou moeten zijn dat zo’n belangrijke medaillekandidaat vlak voor de Spelen wegvalt. Maar dat was ze niet. „Ik dacht alleen maar: oh mijn god, er is een uitweg. Ze heeft de ballen gehad om te stoppen. Ik was stik- en stikjaloers.”

Ook voor Keijser was het een dagelijkse worsteling om met haar 1,73 meter op die 57 kilo te blijven. Haar trainingen deed ze op zo min mogelijk eten. „Sommige dagen kwam ik uit op zo’n duizend calorieën”, de helft van het dagelijks advies voor vrouwen – vrouwen die geen topsporter zijn. Ze huilde in die tijd om het minste of geringste, werd niet meer ongesteld. Alles in haar schreeuwde dat ze ook wilde stoppen, maar ze durfde niet. „Ik had het gevoel dat ik iedereen teleur zou stellen.”

Ze ging naar Tokio en behaalde er samen met Ilse Paulis een bronzen medaille. Een jaar later, in 2022, nam ze afscheid van de wedstrijdsport. Op haar 25ste, vroeg voor een roeister. „Ik was helemaal uitgeput.” Voor het eerst praat ze openlijk over het eetprobleem dat ze als topsporter ontwikkelde.

Taboe

Eetproblematiek komt veel voor in de topsport, een stuk meer dan daarbuiten, blijkt uit wetenschappelijk onderzoek. Het meest in sporten met gewichtsklassen (zoals judo, vechtsporten, lichtroeien), sporten waarin een laag gewicht een voordeel is (bijvoorbeeld langeafstandslopen en wielrennen) en zogeheten ‘esthetische sporten’ (zoals turnen). Maar erover praten is vaak nog een taboe: sporters willen niet zwak overkomen, schamen zich, of zijn bang dat iemand zich gaat bemoeien met hun eetgedrag. En veel coaches gaan het onderwerp uit de weg.

Sportkoepel NOC-NSF wil dat eetproblematiek beter wordt opgepakt in de topsport. Onlangs werd een campagne gelanceerd die het taboe op het onderwerp moet doorbreken, behandeling moet verbeteren en problematisch eetgedrag idealiter zelfs moet voorkomen.

NRC sprak elf (oud-)topsporters over de rol van eten en gewicht in hun carrière en hun leven. Hoe is het om steeds weer de strijd met de kilo’s aan te moeten gaan? Hoe kan het dat je als sporter een eetprobleem ontwikkelt? Welke sporen laat het na?

Als topsporter hoef je geen eetprobleem te hebben om te weten wat honger is. In sporten met gewichtsklassen is het doodnormaal om vlak voor een toernooi nog even in een rotvaart wat kilo’s kwijt te moeten. Niemand doet daar geheimzinnig over.

Lees ook
Podcast NRC Vandaag: De andere kant van de medaille: eetstoornissen in de topsport

De andere kant van de medaille: eetstoornissen in de topsport

Maar dat wil niet zeggen dat het makkelijk is. „Gewichtsklassen doen rare dingen met mensen”, zegt oud-bokser Nouchka Fontijn (36). Zelf had ze de mazzel dat ze goed paste in haar categorie (tot 75 kilo), dus heel hard afvallen hoefde ze niet. Voor haar bleef het bij zo nu en dan een warm bad vlak voor de wedstrijd, om vocht en dus gewicht te verliezen. „Maar ik heb meiden gezien die echt struggles hadden.” Die zag ze de laatste dag voor de wedstrijd in het hotel alleen maar sla eten. Of ze hadden na die tijd juist eetbuien. „Chocola en chips, alles door elkaar.”

Judoka Kim Polling (33) was zo iemand die vroeger vlak voor een toernooi nog flink wat gewicht kwijt moest, soms wel een kilo of vijf. Dan at ze een paar dagen vrijwel niets. Polling, die judoot in de klasse tot 70 kilogram, weet uit ervaring: je wordt er niet gezelliger van. „Als ik honger heb, ga ik snauwen.”

Juul Franssen (34), die twee jaar terug stopte met judo, herkent dat. „Mijn partner zei weleens: de laatste week voor een toernooi zou ik het niet erg vinden om jou in een hotel te stoppen.” Franssen heeft onnodig lang geworsteld met haar gewichtsklasse, zegt ze achteraf. In het judo word je op jonge leeftijd „in die vakjes gestopt”. Ze koos op haar vijftiende voor de categorie tot 57 kilo. Dat was toen haar „natuurlijke gewicht”, maar langzamerhand ging het steeds meer knellen, omdat als vrouw je lichaam in die jaren nog verandert, zegt ze.

Franssen werd zo iemand die altijd haar eigen bakjes eten meenam en ’s ochtends porties stond af te wegen. Licht genoeg blijven – ‘gewicht maken’ in jargon – werd de „eerste wedstrijd” voordat een toernooi begon. „Het zwaarste stuk. Dat slaat natuurlijk nergens op.”

De knop ging pas om toen ze zichzelf op 24-jarige leeftijd in de spiegel bekeek, concludeerde dat ze „een strijkplank” was geworden en daarna op de weegschaal zag dat ze nog stééds twee kilo te zwaar was om die 57 kilo te halen. „Ik dacht: waarom heb ik al die jaren gedaan alsof dit normaal is.” Daarna stapte ze over naar een hogere gewichtsklasse (-63 kilo). „De energie kwam terug, het vuur kwam terug. Ik voelde me beter dan ooit.”

150 kilometer fietsen

Meer bezig zijn met het ‘inwegen’ dan de wedstrijd zelf: dat maakten Marieke Keijser en Bjorn van den Ende (38), die als lichte roeier naar de Olympische Spelen van Londen (2012) en Rio de Janeiro ging (2016), ook mee. De angst om te zwaar te worden – bij de mannen is de bovengrens in het lichte roeien 72,5 kilo – ging bij beide roeiers langzaam hun leven beheersen. Al reageerden ze daar allebei anders op.

Baanwielrenster Hetty van de Wouw kreeg van een coach ineens te horen dat ze moest afvallen. „Ik ben na die opmerking anders naar mezelf gaan kijken.”
Foto Saskia van den Boom

Keijser ging steeds minder eten en extra bewegen naast haar – al heel zware – trainingsschema. „Zodat ik me niet schuldig voelde of stress kreeg.” Op zondagen, wanneer ze geen trainingen had, fietste ze dan van haar toenmalige woonplaats Amsterdam naar haar moeder in Rotterdam en weer terug, zo’n 150 kilometer. Dat deed ze steeds vaker. „Het werd voor mensen om me heen normaal dat ik ging sporten op een dag die bedoeld was om uit te rusten.”

Van den Ende besloot, op een avond ergens in 2011, voor het eerst om over te geven toen hij het gevoel had dat hij te veel had gegeten. „Dat ging heel makkelijk”, zegt hij. Het werd al snel gewoon. „En op een gegeven moment werd het obsessief. Dan ging ik boodschappen doen waarvan ik wist: dit gaat er makkelijk uit.”

Het ergst, terugkijkend, was hij eraan toe bij de Spelen van Londen. Van den Ende was mee als reserve en voelde een grote verantwoordelijkheid om er „te zijn voor de jongens.” „Ik was zo bezig met mijn gewicht dat ik meerdere keren per dag overgaf. Toen wist ik wel: dit is echt niet goed. Logistiek was het ook zwaar, want waar kun je het stil doen? Het was echt chaos in mijn hoofd.”

Hoe kwam het zo ver? Deels zat het in zijn karakter, zegt Van den Ende. Voor het roeien was hij een stuk zwaarder en zat hij niet goed in zijn vel. Zijn zelfbeeld ging afhangen van zijn gewicht, vertelt hij. Daarnaast gaf het overgeven hem een gevoel van „controle”. „In topsport zou je het liefst alles in de hand willen hebben. De een zoekt het in trainingsuren, de ander in voeding.”

Keijser denkt dat haar perfectionisme een rol heeft gespeeld. Maar ze wijst ook naar de roeiwereld, die volgens haar ongezond eetgedrag normaliseerde. En die haar niet tegen haar eigen „enorme discipline” beschermde.

Van den Ende: „ Wat ik erg gemist heb, vanuit de coaching, is hoe je op een gezonde manier kunt leven als lichte roeier.”

In zijn omgeving, zegt hij, leerden roeiers elkaar onderling „maniertjes”. Veelgebruikte methodes, zoals ‘zweetpakken’, trainingspakken van niet-ademende stof, en zout- en vezelloos eten: allemaal bedoeld om zo min mogelijk vocht in je lijf te hebben. Maar er kwamen ook zelfbedachte ‘trucs’ voorbij. „Dan was er bijvoorbeeld iemand die een week voor een wedstrijd elke dag alleen maar één reep chocola at, want dat was maar 100 gram.”

Keijser: „Er werd niet aan mij gevraagd wat lichtroeien met me deed. Het was een gegeven dat wij honger hadden”, zegt ze. „Toen ik tegen mijn coach zei dat ik stress had, dat ik niet wist hoe ik nog minder moest eten, maar dat de weegschaal nog steeds aangaf dat het te veel was, werd er gezegd: ‘Het is gewoon een kwestie van minder eten. Als je minder eet, val je vanzelf af.’”

Toen de Spelen van Tokio vanwege de corona-pandemie werden uitgesteld, stortte Keijser in: „Ik dacht: ik hou dit niet vol.” Via de sportarts van de roeibond, die ze om hulp vroeg, kwam ze terecht bij een sportpsycholoog die gespecialiseerd is in eetproblematiek. „Zij zei: jij hebt geoorloofde anorexia. Anorexia die iedereen in jouw omgeving oké vindt. Het was een verademing voor me.” De vrouw hielp haar „overleven” tot de Spelen van Tokio.

‘Niet zo aardige manier’

Baanwielrenster Hetty van de Wouw (25) vertelt dat ze op haar negentiende door haar toenmalige coach op een „niet zo aardige manier” op haar gewicht werd aangesproken. Dat was op een vliegveld, toen ze het niet verwachtte. „Hij kneep in mijn been en zei: ‘Now you need to lose some weight’.” Van de Wouw had het op dat moment moeilijk met de scheiding van haar ouders. Daardoor kwam dat zinnetje misschien extra hard aan, zegt ze. „Ik ben na die opmerking anders naar mezelf gaan kijken.”

Alle baanwielrenners moesten in die tijd wekelijks hun gewicht opschrijven op de muur van het krachthonk. Het afvallen werd op die manier heel publiekelijk. „Ik wilde laten zien: ik doe het goed, ik kan het wel.”

Langzaam werd haar gewicht een obsessie. Haar coach, inmiddels een andere, greep niet in, zegt Van de Wouw. „Ik dacht na een tijdje: ik hoor wel wanneer ik mag stoppen.” Maar dat gebeurde maar niet, zegt ze. Ze vertelt dat ze in een klein jaar veertien kilo afviel. Pas nadat haar teamgenoot alarm had geslagen, ging haar coach het gesprek met haar aan, vertelt ze. „Hij heeft het niet op tijd opgepakt.”

Ook Jip Vastenburg (29), die vorig jaar stopte als langeafstandsloper, herinnert zich „kleine dingen” die gebeurden toen ze als tiener zelf steeds serieuzer bezig ging met de sport. „Het meten van vetpercentages waar iedereen bij is. Of opmerkingen van coaches: als je meer kilometers gaat lopen, word je vanzelf wat dunner.” Gesprekken over gewicht gingen in die tijd niet over gezondheid, zegt Vastenburg, alleen over lichter worden. „Lichter is beter, dat zit er zó in bij het hardlopen.”

Vastenburgs perfectionistische karakter deed de rest: steeds dunner worden werd „een competitie” die ze met zichzelf aanging. Terugkijkend had ze in die tijd een eetstoornis, zegt ze, ook al zag ze het toen niet zo: ze bleef eten, gaf niet over. Maar Vastenburg liep wekelijks wel 120 tot 140 kilometer – waarvan een ochtendloop op een lege maag – terwijl ze structureel te weinig binnen kreeg. Soms, als de honger te erg werd, had ze eetbuien. Daarna belde ze dan in tranen haar moeder. „Ja, als je dat geen eetstoornis kunt noemen …”

Ideaalbeeld in het turnen

Een voormalige turnster vertelt dat ze lang in de knoop heeft gezeten met zichzelf vanwege het ideaalbeeld in het turnen. Dat was „ballerinaslank”, zegt ze, naar voorbeeld van de vele vaak heel jonge Russinnen en Roemeensen in de sport. „Toen mijn lichaam veranderde van meisje naar vrouw, heb ik geprobeerd dat tegen te houden.” Dat deed ze onder meer door „langere periodes heel weinig te eten”, vertelt ze. Ook anderen zag ze worstelen. „Ik heb ook meegemaakt dat een meisje werd opgenomen.” Inmiddels is het „aanzicht” het turnen volgens haar wel wat veranderd: „Een atletisch lijf, daar heb je veel meer aan.”

Voor oud-roeier Bjorn van de Ende werd overgeven obsessief: „Dan ging ik boodschappen doen waarvan ik wist: dit gaat er makkelijk uit.”
Foto Saskia van den Boom

Ook een andere turnster vertelt dat ze het „moeilijk” heeft gehad tijdens de puberteit. „Ik heb heel lang mijn best gedaan zo dun mogelijk te blijven. Weinig eten, veel afwegen, compenseren.” Veel coaches zagen een dun uiterlijk een paar jaar terug nog „als succesformule”, zegt de vrouw, die ook anoniem wil blijven. Van een diëtist kreeg ze het advies om koolhydraten te mijden: „Want turnen was geen duursport”. En turnsters onderling hadden „bewijsdrang”. „Wie heeft het laagste vetpercentage? Of dat je jezelf altijd maar dik moest noemen.”

In het fietsen was die groepsdruk er ook, zegt oud-profrenner Marijn de Vries (45), die stopte in 2015. „Vanuit de staf kon je af en toe gek gemaakt worden, maar het gebeurde vooral bij rensters onderling. Altijd kijken op elkaars bord. Wat eet de ander wel en niet?”, zegt De Vries, die nu werkt als sportjournalist en NRC-columnist. „Ik heb heel veel eetproblematiek gezien. En nog steeds.” Niet dat het alleen bij de vrouwen misging, zegt ze. „Als je nu terugkijkt, denk ik dat de problematiek bij de mannen even groot was. Alleen werd dat altijd gezien als toppunt van professionalisme.”

En hoewel sporters in hun tienertijd het kwetsbaarst zijn voor het ontwikkelen van verstoord eetgedrag, kan het ook op latere leeftijd de kop opsteken, merkte De Vries tot haar eigen verbazing. „Ik dacht: ik ben dertig, ik laat dit niet gebeuren. Maar ik heb ook een jaar gehad dat ik volledig overtraind was. Te weinig eten, niet genoeg hersteld.” De grens van wat normaal is, verschoof steeds, merkte ze. „Ik denk dat topsporters ook die intrinsieke drive hebben om tegen grenzen aan te gaan, of eroverheen.” Daarom, zegt ze, is goede begeleiding zo belangrijk.

Voormalig wielrenner Laurens ten Dam (43) herinnert zich dat hij bij ploegenpresentaties altijd naar collega’s keek: „Zo van: die is mager. En dat ging ik dan met mezelf vergelijken. Ik was zo met gewicht bezig.”

Ten Dam, die stopte in 2019, fietste in een tijd dat de eten van wielrenners nog bestond uit veel vetten, eiwitten en weinig koolhydraten. Inmiddels is er in het wielrennen veel meer aandacht voor goede voeding en gebeurt dit niet meer: „Koolhydraten zijn je benzine”, zegt hij. „We hebben achteraf bekeken veel onnodig afgezien.” Niet dat hij dat iemand kwalijk neemt, zegt Ten Dam. „Zo was het gewoon. Ik was me er wel van bewust dat topsport niet gezond was. Dat het rijden van de Tour de France niet gezond was. En dat risico nam ik.”

Hoe houd je dat vol, topsporten terwijl je structureel te weinig eten binnenkrijgt? „Mentaal kun je veel opvangen”, zegt Ten Dam, „terwijl je eigenlijk ondervoed bent.” Goed presteren op weinig voedsel was zelfs iets waar je prestige uithaalde, zegt hij. En andersom gold: „Als je hard ging en je had gegeten, dan telde het niet.”

Maar hij is ook weleens „over het randje gegaan.” In 2015 besloot hij nog nét een beetje extra af te vallen, vanuit de hoop dat hij dan ook nog net iets beter zou gaan fietsen. „In 2014 had ik een goede Tour gereden op 67,5 kilo. En ik denk dat ik in 2015 terugging naar 66 kilo.” Dat bleek „proefondervindelijk” te weinig. Hij werd dat jaar aangesproken door toenmalig ploeggenoot Robert Gesink. „Die zei: Lau, ik maak me een beetje zorgen om je. Je bent wel heel mager.”

Kans op botontkalking

Het punt is, zeggen zowel Van den Ende als Vastenburg, dat afvallen in het begin goed werkt. Vastenburg: „Je wordt er heel erg voor beloond.” Dat is ook niet onlogisch, zegt ze, je moet nou eenmaal je eigen gewicht meedragen. Maar na verloop van tijd kun je als sporter door een ondergrens zakken.

Dat kan veel invloed hebben, zegt Maarten Moen, chefarts van NOC-NSF, zowel op de korte als de langere termijn. „Er zijn veel wetenschappelijke studies bijgekomen die in veel meer detail laten zien wat er nou eigenlijk gebeurt als je langdurig een verstoord eetpatroon hebt.” Zoals mentale problemen, slechtere concentratie, ontregeling van de hormoonhuishouding, het maagdarmstelsel en het afweersysteem.

Oud-atlete Jip Vastenburg herinnert zich opmerkingen van coaches: „Als je meer kilometers gaat lopen, word je vanzelf wat dunner.”
Foto Saskia van den Boom

Daarnaast blijft bij vrouwen die langdurig te weinig eten de menstruatie uit. Dat kan ook blijvende gevolgen hebben: het vergroot de kans op botontkalking. Mannen kunnen last krijgen van een te laag testosterongehalte, wat onder meer tot erectiestoornissen en lusteloosheid kan leiden.

Logischerwijs gaan uiteindelijk ook de sportprestaties achteruit. Maar als een sporter eenmaal diep in de eetproblematiek zit, is het heel lastig om gedrag zomaar te veranderen.

Vastenburg had het, net als Keijser, emotioneel gezien heel moeilijk en raakte ook sportief in de knel. Haar dieptepunt waren de Spelen van Rio, waar ze 28ste werd op de tien kilometer. „Na mijn wedstrijd was ik zo verdrietig en moe en op. Ik heb niet eens andere sporten gekeken, terwijl ik een echte sportfreak ben.”

Keijser had last van wondjes die niet genazen, haar ribben die pijn gingen doen. „Dat komt bij lichte dames meer voor. Ik heb ook een tijdje een onderrugblessure gehad die onverklaarbaar was.”

Bij Ten Dam holden zijn prestaties achteruit en bleek uit bloedtesten dat zijn testosterongehalte heel laag was.

De Vries merkte dat haar haar ging uitvallen en nagels gingen afbrokkelen. Ook werd ze periodes niet meer ongesteld. Maar dat werd in die tijd heel normaal gevonden, zegt ze. Wenselijk zelfs, omdat je dan ‘dun genoeg’ was. „Als je niet meer menstrueerde, was dat goed, daar kon je trots op zijn. Dat is in het vrouwenpeloton wel veranderd.”

Verschillende vrouwen vertellen dat ze later zorgen hebben gehad over de gevolgen van die uitblijvende menstruatie. „Ik ben wel bang geweest”, zegt Franssen. „Ben ik nog wel vruchtbaar, kan het lichaam dat nog wel?”

Baanwielrenster Hetty van de Wouw zegt dat ze, nadat ze was gestopt met afvallen, twee jaar moest wachten tot haar menstruatie terugkeerde. Ze heeft zich na een tijd zelf maar bij de huisarts gemeld, haar coach vroeg er niet naar, zegt ze. „Terwijl het zó’n teken aan de wand is.”

Ingevallen gezicht

Waarom heeft niemand iets gezegd, heeft Vastenburg zich later afgevraagd. In haar slechtste tijd, zo rond de Spelen van Rio, woog ze 55 kilo, op 1,81 meter. „Als ik nu die foto’s bekijk … je kunt het gewoon zien: dunne armpjes, ingevallen gezicht.”

Tegelijkertijd zegt ze ook: áls iemand zorgen uitsprak, zoals haar moeder, luisterde ze niet. „En iemand met een eetstoornis kan ontzettend goed liegen. Dan zei een sportarts na bloedprikken: ik zie een energiedisbalans, hoe gaat het? En dan zei ik: ja, heel goed.”

Sporters houden eetproblemen vaak het liefst bij zich, zegt Eefje Raedts, psycholoog en hoofdexpert prestatiegedrag bij NOC-NSF. Maar ook voor coaches of andere stafleden kan het „moeilijk” zijn om op een goede manier over gewicht te praten. „Zeg je bijvoorbeeld: iemand is iets te zwaar voor een prestatie? Of zeg je: iemand is te dik? Dat is wel belangrijk.”

Het onderwerp laten liggen is ook geen oplossing: gewicht is nou eenmaal een belangrijke factor in de topsport. Maar koppel gesprekken over het gewicht van sporters dan ook aan die topsportprestatie, zegt Moen. „Veel eetproblemen ontstaan vanuit de drive om beter te worden. Nou, oké, jij wilt goed presteren. Laten we dan kijken hoe we het optimale gewicht kunnen bereiken, samen met een psycholoog, diëtist en de medische kant. Dat de beste tijden niet meer gehaald worden, dat kan een aanknopingspunt zijn voor een gesprek.”

De oud-turnster vertelt hoeveel ze gehad heeft aan het advies van een sportvoedingsdeskundige met wie ze na de jaren van problematisch eetgedrag ging samenwerken. „Ik voelde me veel sterker en veerkrachtiger.”

En judoka Kim Polling zegt dat haar gewicht tegenwoordig „bizar stabiel” is sinds ze een voedingsdeskundige in de arm nam, omdat ze in 2022 een dochter kreeg en niet terug wilde naar de honger en het snauwen vlak voor een toernooi. „Mijn vriend kan ik uitleggen dat ik chagrijnig ben, maar aan een kind kan dat niet.”

Voor Vastenburg veranderde er veel toen ze overstapte over op een nieuwe coach, die wel het gesprek over haar gewicht aanging. „Zij zei al heel snel: de prioriteit ligt bij het weer krijgen van je menstruatie. Want zij had meteen in de gaten dat ik niet genoeg at.” Haar carrière sloot ze gelukkig af, vertelt ze. Maar het waren ook jaren waarin ze niet meer de tijden haalde van 2014 en 2015, de periode waarin ze begon met afvallen. „Dat is jammer”, vindt ze. Maar of dat het waard was? „Dikke nee. Never nooit.”

Want zelfs nu nog merkt ze dat haar eetgedrag van toen zijn sporen heeft nagelaten. „Dat onzekere over hoe je eruit ziet blijft. Terwijl ik ook weet dat ik fit en lang en sterk ben.”

„Ik wil nooit meer op een weegschaal staan,” zegt oud-wielrenner Ten Dam. „Ik heb dat zó vaak gedaan. Een goed humeur als het laag was, een slecht humeur als het hoog was.”

Juul Franssen, die twee maanden geleden beviel van een zoon, vertelt dat ze vorig jaar „gestresst raakte” omdat ze dacht dat de verloskundige haar bij de eerste afspraak op de weegschaal zou zetten. „Toen bleek dat je niet meer standaard gewogen wordt, was ik opgelucht. Ik was zó bang om ‘dat getal’ te zien. Dat vind ik een verontrustend gegeven.”

Keijser zegt dat ze echt wel weet dat ze nu veel gezonder is. Maar het voelt nog niet altijd goed. „Ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik mezelf niet vijf kilo lichter zou willen zien.” Zijzelf staat nog wel af en toe op een weegschaal. „Als het dan even niet goed met me gaat, dan denk ik: zie je wel, ik ben dik.” Ze probeert die momenten te beperken, zegt ze. „Ik mag van mezelf niet die kant op gaan.

Het roeien is even uit haar leven verdwenen: door alle worstelingen met haar gewicht verloor ze de liefde voor de sport. Een vervanging heeft ze nog niet. „Ik ga een marathon rennen, maar ik vind het niet superleuk.” Niet zo leuk als het roeien vroeger was.


Het ontwerp van een goed springparcours is als een sudoku: ‘Een driesprong aan het einde is een extra opgave’

Parcoursbouwer Louis Konickx (69) weet al precies wat hij zondag, bij het springtoernooi van Indoor Brabant, graag ziet: een stuk of tien ruiters of amazones die de eerste ronde foutloos en snel genoeg doorkomen en mogen deelnemen aan de barrage. In die barrage wordt de winnaar bepaald op basis van tijd en eventuele afgesprongen balken.

De ervaring leert dat het publiek blij wordt van een barrage van ongeveer tien. „In Amerika is dat anders. Dat is een land van de dood of de gladiolen in de sport. Daar vinden ze twee of drie combinaties in de barrage geweldig.”

Maar Nederland, zegt Konickx, is een land „van paardenliefhebbers, fokkers en trainers. Wij gunnen iedereen het beste, ook in de eerste ronde.” Daarbij, niet onbelangrijk, als de barrage heel dun bezet is, voelen Nederlanders zich bekocht: „Met tien vinden we dat we waar hebben voor ons geld.”

Toen Konickx een paar jaar terug eens een te zwaar parcours had gebouwd waarbij maar vier ruiters overeind bleven, kreeg hij het zelfs te horen van een van de hoofdsponsors. „Die zei: Louis, wat ben je aan het doen? Ik zit hier met een hele tafel klanten en ze springen er allemaal balken af!”

Wereldberoemd

Konickx is als parcoursbouwer wereldberoemd. Hij tekende voor verschillende wedstrijden in het commerciële springcircuit, zoals de Rolex Grand Slam (vier grote toernooien waar Indoor Brabant er een van is). En hij ontwierp parcoursen voor twee EK’s en de Wereldruiterspelen van 2022 in Herning, het WK van de paardensport.

Deze zondag staat de internationale top klaar om zijn parcours voor Indoor Brabant te rijden. Op de startlijst staat een hele reeks topruiters, zoals de Nederlanders Harrie Smolders, Maikel van der Vleuten en Willem Greve.

In 2023 was het parcours in Den Bosch ook van Konickx’ hand. En hij moet toegeven dat de barrage met zestien ruiters toen te druk bezet was. „Vorig jaar had ik er te veel. Ik had hoog gebouwd, maar achteraf zag ik dat mijn afstanden iets te makkelijk waren.”

Voor de winnaar van Indoor Brabant wordt deze zondag een lucratieve middag: het totale prijzengeld is 1 miljoen, waarvan een derde naar de nummer één gaat. Nogal een smak geld, maar volgens Konickx geeft hem dat geen extra druk. „Nee, de druk zit in je eigen hoofd. Dat je het op je best wil doen. Heeft mijn parcours genoeg ingrediënten om iedereen een geweldige middag te bezorgen? En kan ik selectief genoeg bouwen, zonder dat het ten koste van de paarden gaat?”

Volgens de bondscoach van de Nederlandse springruiters Jos Lansink kan Konickx dat. „Hij is een echte paardenman, kan goed inschatten hoe zwaar hij kan bouwen en vindt het belangrijk om iedereen aan de finish te krijgen.”

Niet uit een paardenfamilie

Louis Konickx, die opgroeide in het Limburgse Beesel, komt niet uit een paardenfamilie maar zag op zijn elfde een meisje op een paard en dacht: dat wil ik ook. Een aantal jaren later bouwde hij zijn eerste parcours. „Bij ons in de buurt hadden we een parcoursbouwer die wij niet goed vonden. En die meneer zei: dan moet je het zelf maar eens doen.” Vanuit de amateursport rolde hij het professionele wereldje in, eerst nog als assistent van grote bouwers. „Ik was heel fanatiek. Daardoor heb ik kunnen werken met de groten der aarde.”

Volgens Konickx is het ontwerp van een goed springparcours als een sudoku. Alles moet netjes in elkaar passen. „De ruimte is beperkt, je wilt bepaalde afstanden, wendingen, de volgorde van de hindernissen moet goed zijn.”

Maar een parcoursbouwer kan niet alles hebben. „Elk parcours kent compromissen.” Het moet spannend en verrassend zijn, maar niet onmogelijk te volbrengen. „Een concreet voorbeeld: een driesprong is het moeilijkste deel van een parcours.” Een driesprong bestaat uit drie hindernissen vlak achter elkaar, waar een paard tussenin maar een of twee galopsprongen kan zetten – het komt heel nauw om goed uit komen.

„Een driesprong aan het einde is een extra opgave, omdat paarden de focus kwijt kunnen raken. Aan de ene kant is het natuurlijk mooi als het drama aan het eind zit. Dat iemand heel mooi gereden heeft, maar dat er bij de laatste hindernissen toch een balk af gaat.” Maar het is ook een risico. „Want stel dat een ruiter of amazone al in het begin van een parcours een balk heeft, en er komt aan het eind nog die driesprong, dan zeggen ze sneller: ik stop. Ze kunnen niet meer winnen, willen hun paard sparen. Allemaal heel redelijk, maar voor het publiek minder leuk.”

Louis Konickx: „Kan ik selectief genoeg bouwen, zonder dat het ten koste van de paarden gaat?”
Foto Merlin Daleman

Wat kunnen ruiters en amazones zondag van Konickx verwachten? Sowieso een driesprong, op dit niveau is dat standaard, zegt hij. Daarnaast kiest hij niet voor één dubbelsprong (twee hindernissen dicht op elkaar) maar twee. Dat is lastig, „maar dit deelnemersveld kan dat aan.” In totaal komen er veertien hindernissen – de meeste op de maximumhoogte van 1,60 meter – waarbij een drie- of dubbelsprong als één telt. Veel voller moet je het ook niet willen zetten, zegt Konickx, daar is bij een indoor-evenement geen ruimte voor.

Nauwelijks sporen gebruiken

De leek denkt misschien dat de hoogte of de breedte van de sprongen allesbepalend zijn voor de pittigheid van een rit. Maar er zijn méér „ingrediënten voor moeilijkheid”, zegt Konickx. De toegestane tijd, en dus de snelheid van ruiter of amazone en paard, is er ook een. En misschien wel de belangrijkste: de afstanden tussen de hindernissen. Hoe lastiger die zijn, hoe meer passen en meten het voor de ruiter is. „Als je door middel van de afstanden test wat de beste combinaties zijn, dan hoef je fysiek niet het zwaarste parcours te bouwen.”

Dat is heel belangrijk, zegt hij. Zeker in deze tijd waarin de kritiek op de paardensport aanzwelt. „Als wij ons plezier willen halen uit deze sport, moeten we te allen tijde in de gaten houden wat we van paarden vragen.”

Het liefst ziet Konickx berijders die zo weinig mogelijk ‘hulpen’ gebruiken om hun paarden aan te sturen. „Ik vind het geweldig als wedstrijden gewonnen worden door ruiters die modern rijden, heel licht, een bijna onzichtbare samenwerking. We moeten ook toe naar ruiters die met een heel gewoon bitje rijden, nauwelijks sporen gebruiken. Dat is de toekomst.”

Wat hij daarnaast graag ziet, vertelt Konickx, zijn zoveel mogelijk combinaties die een mooie prestatie neerzetten. Want de leek denkt misschien óók dat een parcoursbouwer het stiekem heel leuk vindt als de balken hem om de oren vliegen. Maar voor hem geldt dat niet, zegt Konickx. „Ik vind het mooi als je geen echte verliezers hebt. Een paar vallen er in de prijzen, maar de rest moet ook kunnen denken: póh, wat sprong mijn paard goed.”


Van een profcompetitie is in de Vrouwen Eredivisie nog nauwelijks sprake

Eerder deze week meldden ze zich voor een feestelijke avond in het Rijksmuseum: de topbestuurders van grote Nederlandse bedrijven en de aanvoerders uit de Vrouwen Eredivisie. Onder het toeziend oog van kapitein Frans Banninck Cocq en luitenant Willem van Ruytenburgh op Rembrandts Nachtwacht dineerden Sherida Spitse (Ajax), Gwyneth Hendriks (PSV) en Renate Jansen (FC Twente) met Klaas Knot van De Nederlandsche Bank, Rinke van Keimpema van Volkswagen en Benno Leeser van Gassan Diamonds.

Doel van de avond: meer sponsors werven voor de Vrouwen Eredivisie. Officieel mocht het „geen commerciële avond worden”, zei Marianne van Leeuwen, KNVB-directeur betaald voetbal, tegenover de genodigden, maar de opzet was duidelijk: de Eredivisie aanprijzen als aanjager van gendergelijkheid, iets waar veel bedrijven zich hard voor willen maken.

De stemming was opgewekt. „Ik denk dat we heel veel kunnen bereiken met elkaar”, zei Ajax- en Oranje-aanvoerder Spitse tegen de captains uit het bedrijfsleven. „Als we voor elkaar gaan vechten en voor elkaar blijven staan.”

Op de vraag van moderator Hélène Hendriks aan Van Leeuwen of de Vrouwen Eredivisie „goed loopt” en „of er nog wat moet gebeuren”, antwoordde zij dat voetbalvrouwen nu onderdeel zijn van betaaldvoetbalorganisaties, waar zij eerder bij een stichting werden ondergebracht. „Het ligt op de directietafel bij clubs.” Ook de nieuwe afspraak met sportzender ESPN om alle Eredivisieduels live uit te zenden, zijn „een hele grote stap” voor de zichtbaarheid. „Op termijn” levert dat commerciële waarde op, zei ze.

Op termijn – het is een belangrijk begrip in het Nederlandse vrouwenvoetbal. Want hoe opgewekt de stemming in het Rijksmuseum ook was en hoe goed Ajax het ook doet in de Champions League – — in werkelijkheid is van een profcompetitie nog nauwelijks sprake.

Onkostenvergoeding

Op dit moment vallen alleen de speelsters van Ajax, PSV, FC Twente en Feyenoord onder een cao – die dus geldt voor de hele selectie. Die cao is gebaseerd op het minimuminkomen, zegt Louis Everard, directeur van de Nederlandse Vereniging van Contractspelers (VVCS). Voor de overige acht clubs geldt: ze hoeven slechts vier speelsters voor 22 uur per week tegen het minimumloon onder contract te hebben om te voldoen aan de eisen voor een proflicentie. „Er voetballen vrouwen in de Eredivisie tegen een onkostenvergoeding”, zegt Everard. „De situatie is behoorlijk schamel.”

Het lastige is: iedereen begrijpt dat je speelsters redelijk moet betalen om het niveau op te krikken. Anders vertrekken de grootste talenten naar het buitenland én haken veel speelsters die daar niet voor in aanmerking komen af, bij gebrek aan financieel perspectief. Of ze kunnen hun sport maar half bedrijven. Maar om serieus geld te genereren met vrouwenvoetbal, zowel in de vorm van sponsoring als tv-gelden, moet eerst het niveau omhoog. Dus waar te beginnen?

Aanvoerders Kely Pruim van PEC Zwolle, Isa Pothof van Excelsior en Anna Knol van Fortuna zouden dolgraag een cao-contract willen, zeggen ze, maar ze zijn realistisch. „Dat lukt misschien niet binnen twee, drie jaar, maar wel binnen vijf jaar”, zegt de 23-jarige verdediger Pruim.

Ze kennen allemaal wel speelsters die stopten met voetballen vanwege de geringe inkomsten – soms een stuk lager dan het minimumloon. De 26-jarige Pothof, keeper bij Excelsior, voetbalt zes dagen per week en heeft een contract van 28 uur als verpleegster in een verpleeghuis in Delft. „Het is pittig, dat kun je wel nagaan.”

Pothof kon een huis kopen op basis van de huidige constructie. Minder werken dan die 28 uur zou haar in de financiële problemen brengen, en ja, dat brengt druk met zich mee. Als er niet snel iets verandert, denkt de 22-jarige middenvelder Knol, gaan speelsters, zeker de wat ouderen, iets anders doen.

Het contrast met buitenlandse topcompetities is groot. Zowel qua salarissen – speelsters in Engeland verdienen gemiddeld bijna 60.000 euro per jaar, de sterren vijf ton – als qua opbrengsten voor de clubs. Neem de tv-inkomsten. Nederlandse clubs moeten de komende vijf seizoenen genoegen nemen met zendtijd – de tv-rechten van de Vrouwen Eredivisie zijn meeverkocht met de ‘mannenrechten’, maar zonder dat de vrouwenteams daar een vergoeding voor krijgen. Het argument: het kóst ESPN geld om de wedstrijden in beeld te brengen. Voor de mannenrechten betaalt de zender straks zo’n 150 miljoen euro per seizoen, een bedrag dat bijna volledig bij de clubs belandt.

De Amerikaanse vrouwencompetitie NWSL sloot zelf onlangs een tv-contract dat omgerekend ruim 55 miljoen euro per jaar oplevert. De Engelse Women’s Super League, die op dit moment haar rechten veilt, mikt op een opbrengst van rond de 20 miljoen euro per seizoen. Zelfs in Duitsland, waar onvrede heerst over achterblijvende groei van de competitie, strijken de twaalf clubs jaarlijks vier ton aan tv-gelden op.

Gratis bij de supermarkt werken

Om de Nederlandse competitie toch aantrekkelijk te maken voor speelsters en om clubs te dwingen sneller te professionaliseren, heeft de KNVB met steun van de grote clubs het plan opgevat de licentie-eisen aan te scherpen. Concreet: er ligt een voorstel om clubs vanaf komend seizoen te verplichten tenminste acht speelsters het minimumloon te betalen (voor minimaal 22 uur per week).

Eerder pleitte Ajax-aanvoerder Sherida Spitse in De Telegraaf al voor een contract voor álle Eredivisie-speelsters. „De faciliteiten en vergoedingen zijn gewoon niet oké,” zei ze. „Je gaat toch ook niet gratis bij Albert Heijn werken? Of voor reiskosten? Dat is precies hetzelfde wat veel speelsters in Nederland meemaken.”

Maar kleinere clubs met teams in de Vrouwen Eredivisie, zoals ADO Den Haag, Telstar en Excelsior, verzetten zich tegen het plan. Zij geven nu al een groter percentage van hun begroting uit aan vrouwenvoetbal dan clubs als Ajax en PSV, stellen zij. Verplicht acht speelsters onder contract nemen betekent dat ze financiële risico’s aangaan die ze onverantwoord vinden.

„Het is niet dat we niet willen. Het heeft te maken met kúnnen,”, zegt Telstar-directeur Leon Annokkée. Hij waarschuwt dat je ook té snel kunt gaan, met het risico dat clubs zich genoodzaakt zullen zien met professioneel vrouwenvoetbal te stoppen. Zoals in België, waar KV Mechelen eerder deze week bekendmaakte ermee op te houden.

Ook Excelsior-directeur Daan Bovenberg is sceptisch over het plan. „Het raarste is nog dat wij als doelstelling hebben zo veel mogelijk speelsters iets te gaan betalen, maar dat kan dan straks niet omdat acht speelsters het minimumloon moeten verdienen. Dan hebben zij een contract en de rest niets.”

Dat zo’n relatief marginale stap al zo moeilijk is voor sommige Eredivisie-clubs is veelzeggend voor de situatie waarin het Nederlandse vrouwenvoetbal zich bevindt. Om de competitie naar een hoger plan te tillen, moeten de inkomsten snel en significant omhoog óf het mannenvoetbal moet bereid zijn een aanzienlijk groter deel van de opbrengsten af te staan, bijvoorbeeld uit de tv-deal. Beide zijn onwaarschijnlijk.

Wat zouden captains Pruim, Pothof en Knol het liefst horen van KNVB-bestuurders, als het om de toekomst van hun sport gaat? Een concreet plan, zeggen ze. Waarin staat: dit zijn de sportieve ambities en dit is daarvoor nodig, ook financieel. „Het liefst 20 miljoen investeren”, grapt Pruim. De KNVB moet wikken en wegen, zegt ze, maar dat proces duurt nu al een paar jaar. „Wij schieten er niks mee op. Maak een kéuze.”


Column | De Max Verstappen onder de dieren

De slechtvalk is de Max Verstappen onder de dieren. Wist u dat hij in duikvlucht een snelheid van wel 350 kilometer per uur kan halen? Daarmee is de slechtvalk de snelste vogel ter wereld. Het is maar een filmpje van veertig seconden in de NOS-app, maar Harold Boer van de Werkgroep Roofvogels dist met een brede glimlach een paar fascinerende feitjes over de slechtvalk op.

Hij heeft zojuist met een collega een nestkast van konijnenhokformaat op een dak ergens in de Noordoostpolder geplaatst, van waaruit de slechtvalk kan gaan jagen, op spreeuwen, steltlopers en af en toe een watervogeltje. Maar vooral op duiven. Slechtvalken zijn dol op duiven. Daar duiken ze dus met 350 kilometer per uur bovenop, en dat is inderdaad zo’n beetje net zo snel als Max Verstappen soms piekt op een Formule 1-circuit.

Blijft er nog wel wat van zo’n duif over, of spat hij in een wolk van veren en botjes uiteen als de slechtvalk zijn snavel met zo’n snelheid in hem boort, vraag ik me meteen af. Of grijpt een slechtvalk zijn prooi met z’n klauwen? Ik wil meteen alles weten over het gedrag van het dier, en zijn manier van jagen.

350 kilometer per uur, net zo snel als Max Verstappen

Slechtvalken zijn stootvogels en geen achtervolgvogels, lees ik. Een prooi achtervolgen zal hij dus niet snel doen. Kijk, daar klopt de vergelijking met Max Verstappen ook al. Achtervolgen heeft hij de laatste acht races nauwelijks gedaan. Hij won ze allemaal, door keihard toe te stoten, precies zoals de slechtvalk doet.

De vogel begint zijn duikvlucht al op grote hoogte. Met de snavel naar beneden en de vleugels strak langs het lijf stort hij zich omlaag, op de nietsvermoedende duif onder hem. Met uitgestrekte klauwen slaat de slechtvalk toe, om de duif in het voorbijgaan met de nagels van de achtertenen te verwonden. Dan remt hij, vliegt opnieuw omhoog en stoot nog eens, tot de duif stervend naar beneden stort.

Ik kijk filmpjes en zie hoe behendig en snel de slechtvalk manoeuvreert. Je knippert met je ogen en hij heeft zijn prooi al een tik gegeven, is er voorbij, en stijgt opnieuw. Wil hij nog sneller, dan trekt hij de grote handdekveren op de bovenkant van zijn vleugel omhoog. Wetenschappers vermoeden dat die veren de luchtweerstand verkleinen, als een ware DRS.

De slechtvalk is van nature een onrustige, beweeglijke vogel, maar eenmaal in de lucht is hij de koning. Met zijn scherpe ogen tuurt hij naar beneden, aanschouwt hij het gekoer van de duiven en het gespetter van de watervogels, en kiest hij zijn moment. Als de slechtvalk kon praten, zou hij dat denk ik spaarzaam doen. Minzaam zou hij het gekoer en gespetter aanhoren, een tikje geërgerd zou hij misschien zijn. In discussies zou hij zich niet mengen. Laten we het over snelheid hebben, zou hij zeggen. Over mij, en over hoe sterk ik ben.

Zelf een nest bouwen vertikt de slechtvalk. Hij heeft wel wat beters te doen, zoals het luchtruim beheersen. De vogel broedt op bestaande plekken, in de Noordoostpolder op oude kraaiennesten bijvoorbeeld. Nu heeft Harold Boer van de Werkgroep Roofvogels hem dus een nagelnieuwe, schone broedkast gegeven. Ik vermoed dat het een kwestie van tijd is voor de slechtvalk ontdekt dat een lekker schoon nest zelfs voor de koning van het zwerk toch wel heel erg lekker is.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.


Het vergeten WK van 1971: zes vrouwenteams in uitverkochte Mexicaanse voetbalstadions

In macholand Mexico speelden zes vrouwenteams in de zomer van 1971 een officieus WK voetbal. Mexico was een jaar na het mannentoernooi, met de Braziliaanse ‘goddelijke kanarie’ Pelé in de hoofdrol, opnieuw strijdtoneel van een wereldkampioenschap. Dit keer met vrouwenelftallen, die zonder erkenning van de FIFA in grote, meestal uitverkochte stadions om de eer streden. Geen startgeld, geen winstpremies. Volgens de wereldvoetbalbond is het toernooi zelfs nooit gespeeld en vond het eerste WK voor vrouwen in 1991 plaats. Anno 2024 is vrouwenvoetbal de snelst groeiende sport ter wereld.

Alle inkomsten van het toernooi gingen naar sponsors en naar tv-station Televisa, dat een gat in de markt zag en vond. Het enige doel was geld verdienen, niet gendergelijkheid. De vrouwenteams van Mexico, Argentinië, Engeland, Frankrijk, Italië en Denemarken werden toegejuicht door voornamelijk mannen op de tribunes, zien we in de opzienbarende documentaire Copa 71 die donderdagavond op NPO 2 wordt uitgezonden.

Korrelige beelden

De Britse filmmakers maakten gebruik van krantenfoto’s en korrelige amateurbeelden, waardoor we een boeiend inkijkje krijgen in het ‘vergeten’ WK. De meeste speelsters zagen zichzelf voor het eerst voetballen. Sommigen blikken met smeuïge verhalen terug. Een Italiaanse die in de „veldslag” tegen Mexico een doodschop uitdeelde – vastgelegd door een attente fotograaf – toont 53 jaar later weinig berouw. Twee Deense oud-speelsters lachen er vrolijk op los. Ze hadden het toernooi dan ook gewonnen.

De filmmakers spraken meer hoofdrolspeelsters die in „een soort voetbalsprookje” waren beland. De Engelsen, „allemaal opgegroeid in arbeidersgezinnen”, hadden nog nooit gevlogen voordat ze „in een ketel van hitte en lawaai” als heldinnen werden onthaald. In eigen land speelden ze op gravelveldjes voor vrienden en bekenden, in het Aztekenstadion in Mexico-Stad op gladgeschoren gras voor 100.000 toeschouwers, van wie de meesten gratis naar binnen werden gelokt. De stadions moesten gevuld, Copa 71 was een uithangbord.

De wedstrijd tussen gastland Mexico en Italië eindigde in een „veldslag”.

„De tranen rolden over mijn wangen”, vertelt de Engelse captain Carol Wilson een halve eeuw later voor de camera. Nee, dan de koele ontvangst in eigen land na de vroegtijdige uitschakeling. Ze werd door een mannelijke bestuurder uitgelachen op een soort van welkomstdiner. „Ik moest er van huilen”, zegt de één. „We werden met een gummetje uitgeveegd, terwijl we dachten dat we het vrouwenvoetbal op de kaart hadden gezet. Mooi niet dus”, zegt een ander.

‘Onfatsoenlijke activiteit’

In Mexico waren de zes landenploegen een maand eerder nog „als sekssymbolen” aanbeden. Een krant schreef over „schoonheden, geen gespierde monsters”. Volgens de Françaises kwamen de mannen alleen naar hen kijken vanwege hun blote, gebruinde benen. Alle vrouwen kregen korte broekjes aangemeten. Een eigen tenue hadden ze niet, zo amateuristisch ging het er overal nog aan toe. En alles moest illegaal, want de deelneemsters werden ook door hun eigen, nationale voetbalbond geboycot.

Seksisme of niet, het was misschien minder erg dan alle voordelen waartegen ze bijna de hele twintigste eeuw wereldwijd hadden moeten opboksen. Volgens de FIFA was vrouwenvoetbal „een onfatsoenlijke, immorele activiteit”. In Engeland werden voetbalsters „manwijven” genoemd.

Lees ook
Het mannelijke voetbalcommentaar bij vrouwenvoetbal

<img alt="Merel van Dongen (r) maakt zich niet veel zorgen over taalgebruik.” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/03/het-vergeten-wk-van-1971-zes-vrouwenteams-in-uitverkochte-mexicaanse-voetbalstadions.jpg”>

In Denemarken, voorloper in de emancipatie, werden ze minder uitgelachen. Na een 3-0 overwinning op Mexico ging de ‘wereldbeker’ naar de Denen, de pas vijftienjarige Susanne Augustesen was matchwinnaar met een hattrick. Met 110.000 toeschouwers – alle trappen waren ook bezet – was de finale van de Copa 71 de best bezochte vrouwenwedstrijd ooit. En is dat nog steeds.

Bijna was de finale niet eens gespeeld, zo wilde het verhaal in de Mexicaanse media. De nationale vrouwenploeg dreigde niet in actie te komen, schreeuwden de kranten. Onder het mom: ‘Wij hebben het werk gedaan maar krijgen geen cent. Al het geld gaat naar de mannelijke zakkenvullers.’

De Mexicaanse aanvoerder ontkrachtte de verhalen. „We wilden dolgraag spelen, uit respect voor het publiek.” En nee, geld hadden ze niet eens gevraagd, erkende ze later. „Achteraf denk ik: hadden we dat maar wel gedaan.”

Copa 71 wordt donderdag 7 maart om 22.20 uur uitgezonden op NPO2 en is vanaf 8 maart ook te zien op 2doc.nl.


Oranje verloor kansloos van Spanje en Duitsland. Wie moeten de ploeg van Andries Jonker nu gaan dragen?

Stoppen of doorgaan. Ze hadden het er onderling over gehad, in het trainingskamp van het Nederlands elftal. Lieke Martens, Sherida Spitse, Daniëlle van de Donk, Shanice van de Sanden: hoe lang willen zij nog voor het Nederlands elftal spelen nu ze de dertig zijn gepasseerd? „Het is duidelijk dat deze unieke generatie de laatste fase van de loopbaan is ingegaan”, zei bondscoach Andries Jonker. „De natuur gaat zijn werk doen.”

Hij deed die uitspraken in de catacomben van het Abe Lenstra-stadion in Heerenveen, waar het Nederlands elftal vorige week woensdag verloor van Duitsland (0-2) en daarmee plaatsing voor de Olympische Spelen van Parijs misliep. Die nederlaag volgde op een verliespartij tegen Spanje (3-0) – Nederland was in beide wedstrijden kansloos. Tijdens het WK van afgelopen zomer kwam Oranje niet verder dan de kwartfinale. Ook toen was Spanje, de latere wereldkampioen, te sterk.

Lees ook
Nederland mist de Spelen – Duitsland was scherper, energieker en fitter

<img alt="Jackie Groenen baalt tijdens Nederland – Duitsland, een duel dat kansloos werd verloren door Oranje” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/03/oranje-verloor-kansloos-van-spanje-en-duitsland-wie-moeten-de-ploeg-van-andries-jonker-nu-gaan-dragen.jpg”>

De positie van Andries Jonker lijkt ondanks de magere resultaten en het ondermaatse spel niet ter discussie te staan. De recente nederlagen worden vooral gevoeld – en door hem verkocht – als het einde van een tijdperk waarin het Nederlandse vrouwenteam grote successen beleefde en sterk won aan populariteit bij het grote publiek. Het is tijd, zeggen veel mensen bij de ploeg, om te bouwen aan een ‘nieuw Oranje’.

Martens (31), Spitse (33), Van de Donk (32) en Van de Sanden (31) wonnen met het Nederlands elftal in 2017 het EK en bereikten twee jaar later de finale van het WK. Zij waren, ook met de nog actieve Jackie Groenen (29) en Dominique Janssen (29), belangrijke spelers. Vaak ook leiders. Het lijkt er niet op dat zij meteen stoppen – dat hoeft ook niet van de bondscoach. Maar het is duidelijk dat er nieuwe speelsters zullen moeten opstaan om de ploeg te ‘dragen’.

Het volgende grote toernooi is het EK in Zwitserland, volgend jaar zomer. Bij de loting voor de kwalificatieronde werd Nederland deze dinsdag gekoppeld aan Italië, Noorwegen en Finland. Begin april gaat de kwalificatiereeks van start.

Op wie moet de komende jaren, met in 2027 ook weer een WK, worden gelet? Wie kunnen het onvermijdelijke vertrek van de dragende spelers straks opvangen?

Keeper Daphne van Domselaar.
Foto ANP

Keeper Daphne van Domselaar (24 jaar)

Tijd voor zenuwen was er niet. Tijdens het EK van 2022 raakte eerste keeper Sari van Veenendaal geblesseerd, en ineens moest Daphne van Domselaar haar vervangen. Een EK-debuut voor de keeper die tot dan toe bij het grote publieke een grote onbekende was. Ze stond er direct, keepte goed, en verdween nooit meer uit de basis van het Nederlands elftal. Vorig jaar maakte ze een transfer van FC Twente naar Aston Villa, in de Women’s Super League (WSL), de sterke Engelse competitie.

Ze ziet zichzelf als een prototype van de moderne keeper, zei ze vorig jaar in Trouw. „Een elfde veldspeler”, die ook een belangrijk onderdeel is van de aanvalsopbouw. Ze vindt dat doelvrouwen beter worden. Een paar jaar geleden, zei ze, zagen keepers er „gewoon knullig uit vergeleken met het mannenvoetbal” – vooral bij hoge ballen. „Maar dat zie je tegenwoordig op internationaal niveau echt niet meer.”

Dat ze nu een belangrijke speler is voor Oranje, komt juist ook door die overstap naar Engeland. Het niveau is er veel hoger dan in de Vrouwen Eredivisie in Nederland, waar maar een paar topteams in actief zijn. In de Engelse competitie is het spel sneller, fysieker, technisch beter.

Een verschil: in Engeland zijn alle spelers fullprof, in Nederland niet. Voorlopig geldt dus: wie goed is, kan het beste naar het buitenland vertrekken om door te groeien. Dat veel speelsters die keuze maken, net zoals Van Domselaar, lijkt op dit moment een voorwaarde om het Nederlands elftal naar internationaal topniveau terug te brengen.

Verdediger Caitlin Dijkstra.
Foto ANP

Verdediger Caitlin Dijkstra (25 jaar)

Caitlin Dijkstra had vorig jaar de zware taak om Stefanie van der Gragt op te volgen in de defensie van Oranje. ‘Stalen Steef’ werd zij door bondscoach Jonker genoemd, vanwege haar kracht en over-mijn-lijk-mentaliteit. Van der Gragt stopte na het WK vorige zomer. Dijkstra, die haar profcarrière begon bij Ajax, speelde toen al een hele tijd goed in het shirt van FC Twente.

Ze tekende in 2023 bij de Duitse topclub VfL Wolfsburg, dat vorig jaar de finale van de Champions League haalde. Dit seizoen verhuren de Duitsers haar nog aan FC Twente, voor wat extra ervaring. Komende zomer verhuist ze naar Duitsland, om in een sterkere competitie te spelen en bovendien in de Champions League uit te komen. Ze kan zich dus nog flink doorontwikkelen.

In de basis van Oranje is ze al een stabiele factor. Vrij geruisloos verving ze daar Van der Gragt. Ze kan sterk indribbelen en zou een belangrijke rol kunnen vervullen in de opbouw van het Nederlands elftal. Nu neemt recordinternational Sherida Spitse (229 interlands) die rol meestal op zich – zij heeft een uitstekende pass.

Spitse wil volgend jaar nog graag het EK spelen, maar ze ziet ook in dat een nieuwe generatie het moet gaan overnemen – zowel voetballend als qua leiderschap. „We weten ook allemaal dat je niet tot je veertigste of vijftigste gaat spelen”, zei Spitse vorige week. „En dan moeten andere meiden die rol gaan oppakken.”

Middenvelder Wieke Kaptein.
Foto ANP

Middenvelder Wieke Kaptein (18 jaar)

Ze werd vorig jaar op haar zeventiende de jongste Oranje-international ooit, vrouwen en mannen, die op een WK speelde. Ze was pas vijftien jaar toen ze voor FC Twente debuteerde in de Champions League – niemand deed dat bij de vrouwen op zo’n jonge leeftijd.

Naast midden-twintigers zoals Van Domselaar, Dijkstra en ook de langdurig geblesseerde Jill Roord, die een leidersrol kunnen vervullen heeft het Nederlands elftal een paar grote, jonge talenten. Wieke Kaptein is misschien wel de belangrijkste. Vorig jaar tekende ze een contract bij Chelsea, dat haar dit seizoen nog ervaring laat opdoen bij FC Twente.

Kaptein komt uit een sportieve familie, met twee oudere broers die overal een wedstrijdje van maakten. Ze voetbalt sinds haar vijfde, en speelde vanaf haar dertiende met en tegen jongensteams tot zeventien jaar. Ze is er – veel andere internationals hebben die ervaring ook – sneller door geworden en fysiek sterker, zei ze op de website van het Johan Cruyff College, waar ze de opleiding Sport en Coaching volgt.

Vorige week tegen Duitsland stond ze voor het eerst in de basis bij Oranje. Na afloop, voor de camera van de NOS, werd ze zichtbaar heen en weer geslingerd tussen verdriet (vanwege de nederlaag) en trots (vanwege haar basisplaats). Ze had gehoopt om de Olympische Spelen te halen, juist omdat het elftal nu een mooie mix heeft tussen ervaring en talent. „Maar het heeft niet zo mogen zijn.”

De multifunctionele Esmee Brugts (rechts).
Foto Reuters

Aanvaller Esmee Brugts (20 jaar)

Het was tijdens het WK, in de wedstrijd tegen Vietnam. Esmee Brugts trok op naar de hoek van het strafschopgebied en legde de bal hard en met veel gevoel in de verre hoek. In de eerste helft. En in de tweede helft nóg een keer. Het waren haar eerste twee goals voor het Nederlands elftal op een eindronde, maar toch stonden weinig mensen ervan te kijken. Want ook al is ze nog jong, ze speelde inmiddels al dertig interlands, waarin ze acht keer scoorde.

Brugts is in korte tijd uitgegroeid tot een vast gezicht bij Oranje. De goals tegen Vietnam waren ook exemplarisch voor haar rol: Brugts is van oorsprong aanvaller, maar wordt in Oranje vaak gebruikt als ‘wingback’ die de hele linkerkant van het veld bestrijkt. Naar binnen trekken en schieten is één van haar specialiteiten.

Ook Brugts maakte, zoals Oranje-talenten eigenlijk altijd doen, de overstap naar het buitenland. Vorig jaar ging ze van PSV naar FC Barcelona. De Spaanse club is de laatste winnaar van de Champions League, en het zegt veel over de potentie van Brugts dat haar droomclub haar wilde hebben.

Zij is misschien wel het beste voorbeeld van de generatiewisseling bij het Nederlands elftal. Vroeger, vertelde ze eerder in NRC, was ze fan van Lieke Martens. Nu speelt ze met haar samen bij Oranje, en geldt ze als een belangrijke opvolger om een ster in de nationale ploeg te worden. Martens beleefde – voordat ze naar Paris Saint-Germain vertrok – haar grootste successen ook bij FC Barcelona, net zoals Brugts dat nu wil doen.

Voor haar ontwikkeling, en voor Oranje, is het belangrijk dat ze een vaste basisplaats krijgt in Barcelona. Niet eenvoudig in een ploeg waarvoor veel speelsters van wereldkampioen Spanje uitkomen.

Aan Brugts’ wil om te slagen ligt het niet, blijkt uit haar eerdere uitspraken: „Ik ben heel kritisch op mezelf, op het overdrevene af. Ik ben mijn grootste vijand, het is nooit goed genoeg.”


Er komt steeds meer aandacht voor mentale overbelasting bij topvoetbalsters

Uit nog niet gepubliceerd onderzoek onder Europese voetbalsters blijkt dat 60 procent van hen last heeft van psychische overbelasting. Ernstige blessures leiden tot mentale klachten, maar ook sociale factoren spelen een rol.


Foto Ryan Sun/AP

Ruim twee jaar geleden maakte ik met een collega een special over de mentale weerbaarheid van voetballers. Zeven (ex-)voetballers vertelden hoe zij omgaan met spanning, onzekerheid en hoge verwachtingen in hun sport. Dominique Janssen, verdediger van VfL Wolfsburg, was een van hen.

„Het vrouwenvoetbal wordt steeds groter, er komt meer op speelsters af”, vertelde ze. „Ook buiten het veld wordt het spel harder en politieker. De ene dag geniet je veel respect, de volgende word je aan de kant gezet. Intussen groeit de druk om jezelf op social media goed te presenteren. Maar wat is goed? Is het goed als je van jezelf afdrijft om anderen te behagen?”

Het kostte destijds veel moeite een vrouw te vinden die zich over mentale weerbaarheid in het voetbal wilde uitspreken. Ik vermoed dat dat te maken heeft met het feit dat voetbalsters, zeker toen, een felle strijd voeren voor betere salarissen en betere faciliteiten, voor meer zendtijd en prijzengeld. In zo’n strijd moet je je hard opstellen. Een kijkje in je ziel ligt niet voor de hand.

Die emancipatoire strijd is nog lang niet voltooid, maar er komt wel meer ruimte voor gevoelens. In Nederland is dat voor een deel te danken een bondscoach Andries Jonker, die zijn speelsters openlijk in bescherming neemt. Journalisten hebben vooral aandacht voor zijn uitspraken over de volle speelkalender en fysieke malheur, maar als je goed luistert hoor je dat hij bezorgd is over de mentale gesteldheid van zijn speelsters.

De Nederlandse internationals hebben ook mentale klachten, citeerde VI Jonker onlangs. „Hartstikke fijn dat het vrouwenvoetbal zich in razend tempo ontwikkelt, maar laten we vooral zorgen dat de internationale topspeelsters mentaal en fysiek in goede gezondheid blijven.”

Vincent Gouttebarge, hoofd van het medisch team van de internationale spelersvakbond Fifpro en wetenschapper in het Amsterdam UMC, doet al jaren onderzoek naar de mentale weerbaarheid van topsporters. Hij is sinds 2019 voorzitter van de Mental Health Working Group van het Internationaal Olympisch Comité (IOC) en geeft ook adviezen over mentaal welzijn aan de Nederlandse olympische ploegen.

„Het welzijn van topsporters vergt een holistische benadering”, zegt hij. „Vaak gaat de aandacht naar fysieke klachten uit, maar mentale klachten zijn net zo belangrijk. Bij mannelijke voetballers is daar al wat langer aandacht voor, bij de vrouwen staat het nog in de kinderschoenen. Zeker op clubniveau, en zéker in de Eredivisie, ontbreekt het daar aan een grote staf. Dan schiet de aandacht voor mentaal welzijn erbij in.”

Een promovenda van Gouttebarge aan het UMC heeft recent een manuscript ingediend bij een wetenschappelijk tijdschrift. Daarin beschrijft ze de mentale klachten die 75 topvoetbalsters uit meerdere landen rapporteren. „De uitkomsten liegen er niet om”, zegt Gouttebarge. „De percentages aan klachten zijn minstens zo hoog, zo niet hoger dan bij hun mannelijke collega’s. Zes procent heeft last van angstklachten, 60 procent van psychische overbelasting. Het zijn geen door een psychiater gediagnostiseerde aandoeningen, maar veelzeggend is het wel.”

In 2021 lanceerde de FIFA een campagne waarin aandacht werd gevraagd voor psychische aandoeningen onder mannelijke profvoetballers. Onderzoek van Fifpro had uitgewezen dat 23 procent van hen last had van slaapproblemen. Negen procent had te maken met depressieve klachten en 7 procent kampte met angstgevoelens.

Ernstige blessures zijn volgens Gouttebarge een belangrijke oorzaak van mentale klachten – die leiden tot onzekerheid over bijvoorbeeld toekomstperspectief – maar ook sociale factoren buiten het voetbal spelen een rol. Nog veel profspeelsters ervaren druk omdat zij naast hun sport moeten werken om voldoende salaris te hebben. Op sociale media worden zij hard beoordeeld en veroordeeld om hun prestaties. „Topsport wordt vaak als een toxische omgeving ervaren”, zegt hij.

Na het EK van vorig jaar werd er een bijeenkomst voor de internationals georganiseerd waarin openhartig werd gesproken over de mentale inzinking die je kan ervaren als je langere tijd samen hebt doorgebracht op een groot toernooi, maar je ervaringen nog niet volledig hebt kunnen verwerken. „Speelsters hebben dat als erg positief ervaren”, zegt Gouttebarge. „Het zou goed zijn als zij aan het begin van het seizoen op dezelfde wijze worden gescreend op mentaal welzijn als op hartaandoeningen en blessures.”

In de Verenigde Staten is er al langer aandacht voor het innerlijke leven van profvoetbalsters. ‘De stilte doorbroken, profvoetbalsters maken een prioriteit van mentaal welzijn’, kopte The New York Times vorige maand. De krant beschrijft hoe er door een tragisch ongeval meer aandacht voor dit thema kwam. International Naomi Girma (foto) verloor in 2022 haar goede vriendin en ploeggenoot Katie Meyer door zelfdoding. Ze schakelde de hulp in van experts en nodigde twintig speelsters uit de National Women’s Soccer League uit voor een retreat op een schiereiland bij San Diego.

Vier dagen waren ze samen, vertelt Lilli Barrett-O’Keefe, een van de begeleiders, via de telefoon. Ze trainden samen, deden aan yoga, namen een duik in de oceaan en ze praatten over dingen die hen als mensen verbonden: wie ben je, wat zijn je persoonlijke waarden, hoe ga je om met teleurstelling en verdriet, welke offers breng je? „Hele gangbare menselijke gevoelens, maar wel binnen een professioneel sportkader”, zegt ze.

Het leven van een topsporter is veeleisend, vindt Barrett-O’Keefe, en dan bedoelt ze niet alleen fysiek. „Veel mensen verafgoden sporters. Ze vergeten dat het mensen zijn, met hun eigen angsten en teleurstellingen. Op die plek konden ze even mens zijn.”

Er kwam zó veel positieve energie uit de ontmoeting, zegt ze, dat je je afvraagt wat er zou gebeuren als je dit soort sessies ook bij clubs zou introduceren. „Onze hoop is dat het ooit de norm wordt. Niet alleen in de VS, maar wereldwijd.”

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button {
–button-bg-color: #1a1a1a;
–button-border-color: #1a1a1a;
–button-text-color: white;
}

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button:hover {
–button-bg-color: transparent;
–button-text-color: black;
}

In de strijd om de jonge kijker wil de atletiek heel ver gaan, want ‘iets voor je grootmoeder’ wil de sport niet zijn

Er staat een zeskoppige band live muziek te spelen in de hoek van de Emirates Arena in Glasgow, maar niemand die er zaterdagavond op let. Als thuisfavoriet Josh Kerr zijn eindsprint inzet op weg naar de wereldtitel op de 3.000 meter, staan vijfduizend mensen op van hun stoel en produceren ze met hun gejuich duidelijk meer decibellen dan een paar muziekinstrumenten met hun versterkers. Het is zo luid dat op het middenterrein de Amerikaanse hinkstapspringer Donald Scott ervan in de lach schiet.

De sfeer in het stadion blijft de rest van de avond uitgelaten. Femke Bol die goud wint op de 400 meter in een wereldrecord: luid gejuich. De Zwitserse Angelica Moser die een aanloop neemt voor haar polsstoksprong over 4,75 meter, een persoonlijk record: een golf van geluid. Zelfs de atleten die een rondje zijn gelapt op de 3.000 meter worden bij elk van hun laatste meters richting de finish hard toegeklapt.

Het zal tot tevredenheid hebben geleid bij World Athletics, de mondiale atletiekbond. Daar zien ze voor indooratletiek een belangrijke rol weggelegd in de transformatie van de atletiek naar een toekomstbestendige sport. „Deze toernooien halen goede kijkcijfers, ze zijn opwindend voor een jong publiek, ik denk dat het een mooie kennismaking met onze sport kan bieden”, zei voorzitter Sebastian Coe bij de opening van het toernooi.

Voor de atletiek is 2024 een belangrijk jaar. In augustus staan de Olympische Spelen op het programma, en mag de moeder aller sporten zich even het centrum van de wereld wanen. Maar daarbuiten heeft de atletiek het – al jaren – moeilijk met het verkopen van zichzelf aan (televisie)publiek en sponsoren. Mondiale kampioenschappen in Doha (Qatar, 2019) en Eugene (VS, 2021) trokken weinig toeschouwers, en ook kijkcijfers vielen toen tegen. De WK vorig jaar in Boedapest waren een succes, maar dat was eerder uitzondering dan regel.

Lees ook
een reportage uit Glasgow over de gouden medaille van Femke Bol op de 400 meter, in – alweer – een wereldrecord

Femke Bol is wereldkampioen op de 400 meter indoor, achter haar loopt Lieke Klaver naar zilver.

150 jaar oud

„We staan voor een hele belangrijke tweesprong voor de sport”, benadrukte voorzitter Coe de situatie afgelopen week nog maar eens. De Britse oud-atleet wil er alles aan doen om atletiek relevant te houden.

Daarvoor moet de sport in de ogen van Coe veranderen. „Onze sport is 150 jaar oud en sommige aspecten ervan verdienen het om beschermd te worden. Maar er zijn ook zaken die mensen koud laten.” De voorzitter doelde op de velddisciplines, zoals hoog- en verspringen, kogelstoten en discuswerpen. „We zien dat er tijdens deze disciplines veel mensen afhaken”, zei Coe. In de strijd om de aandacht van jonge kijkers – de heilige graal voor elke sport – heeft de atletiek daarom „een verantwoordelijkheid om te moderniseren”, zei de Brit vorige week.

Coe krijgt bijval van atleten. „Ik luisterde vanmiddag naar een Schotse radiozender toen ze het hadden over dit toernooi. Ze vonden het iets voor hun grootmoeder, dat is niet oké”, zei de Amerikaan Noah Lyles, waarschijnlijk de bekendste atleet ter wereld, nadat hij zaterdag zilver had gewonnen op de 60 meter. Lisanne de Witte, de 400-meterloopster die sinds anderhalf jaar in de atletencommissie van WA zit, ziet veel ruimte voor groei. „Als je ziet hoe groot de sport nu is en hoeveel potentie er nog is, dan zou het mooi zijn als die vervuld wordt.”

De wereldatletiekbond heeft de afgelopen tijd verschillende ideeën gelanceerd om dat te doen. Vanaf 2025 moet elk seizoen worden afgesloten met een wereldkampioenschap, als ultieme climax van het jaar. Er kwam ook een voorstel om bij het verspringen voortaan een ‘afzetzone’ te gebruiken in plaats van een lijn waarvoor afgezet moet worden om situaties zoals tijdens de WK atletiek in Boedapest te voorkomen, waar een derde van alle pogingen in de finale een foutsprong was.

Ook buiten de wereldatletiekbond om zijn er initiatieven. Vorige week was er nieuws dat Michael Johnson, de voormalig viervoudig olympisch kampioen, samen met het sportmanagement- en sponsorshipbureau Winners Alliance, een nieuwe, commercieel aantrekkelijke atletiekcompetitie wil oprichten. „Atleten verdienen meer aandacht en mogelijkheden om hun talenten te tonen en waarde voor zichzelf te creëren”, zei hij bij de lancering van het plan.

Ondergeschoven kindje

En dan heerst er dus het geloof dat indooratletiek kan helpen bij de transformatie van de sport. Dat is opvallend, want het is altijd het ondergeschoven kindje geweest in de sport, met minder onderdelen, minder prijzengeld en minder aansprekende atleten die meedoen. „Er zijn twee typen atleten die aan indoor doen: specialisten en atleten die in vorm willen blijven tijdens de winter. Ik behoorde tot die laatste categorie”, gaf oud-atleet Coe vorige week zelf nog toe.

Toch zouden hij en atleten graag zien dat er meer indoorevenementen komen. Volgens Lyles, die altijd opleeft van interactie met toeschouwers, is indooratletiek de mooiste manier om zijn sport in een stadion te bedrijven. „Het publiek zit dichterbij dan buiten, hun gejuich blijft behouden onder het dak, er is veel meer energie in een overdekt stadion.”

Die energie was voelbaar op vrijdagavond toen Lyles en zijn concurrenten zich onder luid gejuich opmaakten voor de finale van de 60 meter. Tegelijkertijd hoorde je de metalen ballen van het kogelstoten tegen de netten ploffen en zag je vrouwen over een lat op bijna twee meter hoogte zweven. Even viel het hele stadion stil toen de snelste mannen ter wereld werden weggeschoten, daarna zetten de machinaties van de topsport zich in alle hoeken van de ovalen baan weer in beweging.

Lieke Klaver en Femke Bol dit weekend in actie in de finale van de 400 meter
Foto Robin van Lonkhuijsen/ANP

De grote innovatiedrang van de sport kwam voor dit toernooi te vroeg; de veranderingen zaten in Glasgow in kleine details. Niet langer zat, bijvoorbeeld, een scheidsrechter met een witte en rode vlag te kijken of ver- en hinkstapspringers over de lijn stapten, in plaats daarvan stond er een camera met een rood of groen lichtje.

Deze WK waren nog in alle aspecten kleiner dan die in Boedapest vorige zomer. Daar stonden 49 evenementen in negen dagen op het programma, nu waren het er 26 in drie. Ook in prijzengeld was er verschil: de wereldkampioenen van de afgelopen dagen kregen elk 40.000 dollar (circa 37.000 euro). In Boedapest lag er 70.000 dollar (64.500 euro) klaar voor elke winnaar. Als ze daar een wereldrecord liepen, kregen ze een ton bonus. In Glasgow de helft.

Er moet, kortom, nog veel gebeuren voordat indooratletiek een rol van betekenis kan spelen voor de groei van de sport, zegt De Witte. „Je moet het op hetzelfde niveau trekken als outdooratletiek, qua prijzengeld en status. Anders wordt het niet aantrekkelijk, dan draait alles toch om buiten.” Dat gold voor veel atleten, zo bleek dit weekend. Onder meer Lyles en ook Bol gaven toe niet speciaal voor dit toernooi getraind te hebben. In een olympisch jaar waren deze WK slechts een goede trainingsprikkel richting Parijs.

Mooie show

Technisch directeur Vincent Kortbeek van de Atletiekunie ziet dat niet snel veranderen. „Je kunt van indooratletiek makkelijker een mooie show maken, dat is het grote voordeel. Maar een indoorseizoen duurt twee maanden en outdoor de rest van het jaar. Dus dat zal altijd een streepje voor houden.”

Eigenlijk is de sport te groot en zijn er teveel atleten met verschillende belangen, vindt De Witte: „Dat maakt het lastig om iets nieuws door te voeren.” Zelfs de altijd enthousiaste Lyles toont zich sceptisch, als hem bijvoorbeeld wordt gevraagd naar de plannen van Johnson. „Ik wil het eerst uit de ideeënfase zien komen. Maar dan ben ik zeker bereid om mee te denken.”

Kortbeek heeft vaker plannen voor vernieuwing voorbij zien komen, om ze daarna een stille dood te zien sterven. „Ik vind het lastig, want het gaat dan vaak om commercie. Zulke plannen komen niet altijd ten goede van de sporters.”

Zo leidde het plan voor een afzetzone, dat volgens De Witte voortijdig was uitgelekt, tot veel verzet onder verspringers. Ze waren vooraf niet geïnformeerd en zien het maken van een goede afzet als onderdeel van de techniek die je moet beheersen. Enkelen van hen zeiden op de WK te zullen stoppen met hun sport als het plan doorgang zou vinden.

Of World Athletics daarvan terugdeinst, is de vraag. De atletiekbond lijkt onder leiding van Coe vastberaden te zijn om te innoveren. „Er zijn een aantal interessante ideeën die grenzen aan het controversiële”, reageerde de voorzitter laconiek op de kritiek van de verspringers. „In ieder geval heeft men het nu over onze sport.”