Luton Town is een romantische club met grimmige kantjes

Honderden supporters verdwijnen in Oak Street zaterdagmiddag ogenschijnlijk in een rijtjeshuis. De doorgebroken woonkamer onder een verdieping met gordijnen voor de ramen vormt een ingang van Kenilworth Road, het stadion van Luton Town. Dit facet heeft de nieuwkomer in de Premier League een knuffelstatus bezorgd.

De Engelse media gebruiken de curiositeit om een sprookjesachtig verhaal te schetsen. In een competitie vol Goliaths geldt Luton Town als David. Daily Mail zette onlangs de cijfers op een rij om de rol van underdog te onderstrepen. Een reserve van Arsenal of Manchester City vertegenwoordigt meer kapitaal dan de totale waarde van de selectie van Luton, geschat op 60 miljoen euro. In economisch opzicht staat de club, vechtend tegen degradatie, stijf onderaan.

De omhelzing van Luton Town, dat deze zaterdag speelt tegen Bournemouth, valt te begrijpen. Een bezoek aan Kenilworth Road voelt als een stap in een tijdmachine. Rattenvallen staan op de omloop. De stank van de urinoirs walmt over de hoofdtribune. Verroeste golfplaten dienen als dak. Overal liggen stukken rioolpijp en brokken beton. Een levende tentoonstelling van de jaren tachtig. Prachtig voor romantici, maar de grimmige kanten van die periode ontbreken evenmin.

Cultureel divers

Luton, zo’n vijftig kilometer ten noorden van Londen, geldt als een van de meest cultureel diverse steden van Engeland. Een volkstelling van drie jaar geleden onderstreept de demografische verschuivingen. Witte Britten vormen een minderheid met 45,2 procent. Inwoners met een Afro-Caribische en Aziatische achtergrond overtreffen hen al ruim een decennium. Op Kenilworth Road valt daar niets van te merken. Bruine en zwarte gezichten ontbreken vrijwel volledig.

De ligging van het complex accentueert de vreemde situatie. Schuin aan de overkant van de aparte toegangspoort van Oak Road End staat Madinah Masjid, een moskee gesitueerd in twee doorgetrokken huizen. Links en rechts hangen Palestijnse vlaggen. ‘Free Gaza’ staat gekrast op een gammel hek. Gesluierde vrouwen, mannen in gebedskleding en kinderen in smetteloze kleding volgen de routine van de ramadan.

Langs de weg naar het stadion bepalen gebedshuizen en koffiehuizen met Arabische teksten op de luifel het straatbeeld. Albanese werklui klussen in Bury Park Road in een vervallen pand. Anders dan in steden als Leicester vermengen de verschillende culturen zich niet op de tribunes van de voetbalclub. Alleen de stewards zijn een voorbeeld van het multiculturele karakter.

„Ze”, zoekt David Allen naar woorden, „willen hier niet komen.” De 87-jarige man trekt zijn wenkbrauwen op. „Als ze het gewoon een keer proberen, dan kunnen ze altijd nog afhaken.” Met de generalisering van Britten van Indiase, Pakistaanse, Afrikaanse en Caribische afkomst, geeft Allen de kern van de situatie weer. „We zijn een familie hier”, stelt hij herhaaldelijk.

Op een muurtje eet Michael (47) met zijn vader Roger (75) en twee dochters fish and chips. Het vet druipt van het papieren omhulsel. „Heb je onderweg hier naartoe één Engels restaurant gezien?”, vraagt Michael („geen achternaam”). „Witte Britten verdwijnen. Vind je dat normaal?” Roger grijpt in. „We zijn niet racistisch, maar alles is anders. Vroeger kon je de voordeur openlaten. Nu steken ze je neer na zonsondergang. Luton? Ik raad het niemand aan.”

De Luton Town Supporters’ Trust weerspreekt elke suggestie van xenofobie. Wie twijfelt aan de transformatie van de club, wordt ervan beschuldigd bewust onrust te stoken of – nog erger – lid te zijn van de „linkse kerk”. De praktijk ligt genuanceerder. Luton vormde lang het terrein van rechtsextremisten. Sarfraz Manzoor, auteur van het boek Greetings from Bury Park, haalde in The Guardian vrij recent herinneringen op aan zijn jeugd.

Na een 2-1 zege op Bournemouth heeft Luton nog altijd kans op handhaving.
Foto Chris Radburn/Reuters

Aanhangers van politieke partijen als Britain First en de British National Party marcheerden door de wijken. Toen hun invloed door ingrijpen van de overheid afnam, kwam Andrew Yaxley-Lennon op. Uit onvrede met de toestroom van niet-witte nieuwkomers richtte hij de English Defence League (EDL) op. De man uit Luton koos als nom de guerre Tommy Robinson, een eerbetoon aan een notoire hooligan van Luton Town.

‘Robinson’ maakte zich los van de EDL toen neonazi’s de beweging overspoelden en een verbod dreigde. Als journalist vond hij zichzelf opnieuw uit. Ditmaal richtte hij zich op moslims. Zijn populariteit onder de aanhang van Luton Town dwong de voorzitter van de club vorig jaar tot een interventie. Hij smeekte het publiek te stoppen met het scanderen van de naam van Robinson. De reactie van supporters was bagatelliserend. De openlijke steun voor Robinson moest niet gezien worden als een symptoom, maar als een incident. De islamofoob kreeg van een progressief deel van de aanhang een officieus stadionverbod. Ontving de club eerder geen lof voor een project om moslimvrouwen welkom te heten? Een pluim van Kick it Out, dat racisme in het voetbal bestrijdt, én van een parlementaire commissie kwam toch niet toevallig?

Nieuw stadion

Topscorer Elijah Adebayo prikte de goednieuwsshow na de promotie, via de play-offs, naar de Premier League door. Na een misser in een met 1-0 verloren wedstrijd tegen Tottenham Hotspur kreeg hij afgelopen oktober de meest afgrijselijke verwensingen naar zijn hoofd geslingerd op sociale media van de achterban. „Het is zo vaak gebeurd dat hij niet de behoefte voelt discriminatie te rapporteren bij de politie of om een reactie te geven”, luidde een statement op de website van de club.

Armoede voedt de verdeeldheid in Luton. De sluiting van de fabrieken van autoreus Vauxhall in 2002 leidde tot verval. Bijna een kwart van de bevolking van 225 duizend staat te boek als ‘economisch inactief’. Zwerfvuil, verrotte kozijnen, uitzettingsbevelen op voordeuren en overwoekerde tuinen in Oak Street en Bury Park Road accentueren dit gegeven. Het geeft de winst op Bournemouth (2-1), een stap richting lijfsbehoud, extra gewicht.

De plannen om in het centrum bij het station Power Court Stadium te bouwen, kwamen door de promotie naar de Premier League in een stroomversnelling. Met de tv-inkomsten konden de bouwvakkers aan de slag. Maar de geldpot dreigt leeg te raken, en nog een seizoen op het hoogste niveau moet het project kunnen redden. Beleidsmakers verwachten dat het een platform kan zijn om niet-witte supporters aan te trekken.

Vader Roger gelooft daar wel in. „Kenilworth Road is leuk voor toeristen, maar wij wachten al veertig jaar op een nieuw stadion. Wij kennen het, accepteren de desolate staat ervan en nemen onze kinderen mee. Maar voor nieuwsgierigen zonder binding met de club? Het schrikt eerder af.”


Zelfs degraderen is bijzaak voor noodlijdend Vitesse

Na 85 minuten gebeurt bij een tussenstand van 0-2 waar iedereen bang voor was: een fakkel op het veld doet scheidsrechter Lindhout besluiten de wedstrijd tijdelijk stil te leggen. ‘Daar waar angst regeert, op vermoedens gebaseerd’ staat er op een 50 meter lang spandoek voor de Theo Bos-tribune, waar de fakkel vandaan wordt gegooid.

Toch schiet de vlam deze zondag nooit echt in de pan bij de Gelderse derby. De supporters van Vitesse lijken de aanstaande degradatie al te hebben geaccepteerd. Bovendien hebben de Arnhemmers op dit moment grotere zorgen dan degradatie of een verloren derby.

Hoewel Vitesse vurig begint aan de wedstrijd, en in de eerste helft de beste kansen creëert, weet een geduldig NEC de Gelderse derby in de tweede helft naar zich toe te trekken. Het verschil wordt gemaakt door invaller Sontje Hansen. Een paar minuten na zijn invalbeurt geeft hij de assist voor de 0-1, en vervolgens tekent hij zelf voor de tweede en derde Nijmeegse goal. Ondanks de stand probeert de Vitesse-aanhang in de laatste minuten de moed erin te houden met het clublied ‘Geel en Zwart’, maar echte hoop lijkt in Arnhem lang vervlogen.

Redder in nood

Wie een geel-zwart hart heeft, is gewend aan onrustige periodes, maar dit seizoen is het zelfs voor een doorgewinterde Vitesse-supporter doorbijten. De proflicentie dreigt te worden afgenomen, er is een acuut begrotingstekort en het Ministerie van Economische Zaken is bezig met een onderzoek naar de Russische banden van de club. Dat Vitesse met nog vijf wedstrijden te gaan op een directe degradatieplaats staat lijkt bijna bijzaak.

De man die sinds deze week de rust moet terugbrengen is interim-directeur Edwin Reijntjes. In gesprek met NRC twee dagen voor de Gelderse derby is hij duidelijk: het voortbestaan van Vitesse hangt aan een zijden draadje. Dat draadje loopt in eerste instantie tussen de licentiecommissie van de KNVB en Vitesse. Reijntjes zet alles op alles om het vertrouwen van de juristen van de voetbalbond terug te winnen.

Waar zijn voorgangers met een strijdbare houding hun gelijk probeerden te halen, wil Reijntjes met een open houding het gesprek aangaan: „Gelijk krijgen en gelijk hebben, daar zit een heel groot verschil tussen. En volgens mij is er maar één die bepaalt of je gelijk krijgt, en dat is de licentiecommissie.”

Samen met adviseur Paul van der Kraan heeft Reijntjes een conceptversie van het noodplan ingediend bij de licentiecommissie van de KNVB. De Amerikaanse investeerder Coley Parry, die in februari van de licentiecommissie geen groen licht kreeg om Vitesse over te nemen, schrijft niet mee aan dit plan. Over zijn rol is Reijntjes duidelijk: „Hij is niet betrokken bij dit plan, helemaal niet. Wij hebben dat plan opgesteld, de contouren aangegeven, en daarna gaan we wel verder kijken.”

Met het conceptplan probeert de club aan te tonen over genoeg financiële middelen te beschikken om de competitie uit te spelen. Aan die eis kan Vitesse volgens Reijntjes zonder problemen voldoen. „Maar dat is maar één element van heel veel andere criteria die de licentiecommissie stelt.” Daarnaast staat in het plan waar het geld vandaan gaat komen om de begroting voor het komende seizoen sluitend te krijgen. Over mogelijke geldschieters wil Reijntjes niet al te veel loslaten, maar een financieringsplan met lokale investeerders lijkt het meest voor de hand te liggen.

Prachtig weer

De bestuurlijke malaise is zo groot dat de Vitesse-supporters er ook geen grip meer op hebben. Voorafgaand aan de wedstrijd tegen NEC zijn ze vooral bezig met de tegenstander van vandaag. Want of er nou degradatie wacht, of het intrekken van de proflicentie, dit zou voorlopig wel eens de laatste Gelderse derby kunnen zijn.

Van de gespannen sfeer waar de lokale driehoek op anticipeerde – er waren geen NEC-fans welkom en de losse kaartverkoop werd donderdag stopgezet – is zondag weinig te merken buiten het Gelredome. De voorspellingen over de uitslag zijn hoopvol en het is prachtig weer voor een middagje voetbal in de Eredivisie. Dat het voortbestaan van Vitesse in groot gevaar is, daar willen de fans nog niets van weten. Ook niet na de 0-3 tegen NEC. Maar wie de woorden van interim-directeur Reijntjes serieus neemt, weet dat elke wedstrijd van Vitesse zomaar de laatste kan zijn in het betaalde voetbal.


Ajax staat deze zomer voor een monsterklus, maar Michael van Praag maakt zich geen zorgen

Ajax was „groeiende als team” de laatste keer dat de Amsterdamse club een competitiewedstrijd speelde in de Kuip tegen Feyenoord. Het was eind januari 2023, coach Alfred Schreuder was met zijn ploeg gezakt naar de vijfde plaats op de ranglijst. Met het gelijkspel (1-1) tegen de koploper in Rotterdam schoot Ajax weinig op. Maar, zei hij: „Ik zie een goed team dat het samen wil doen. Ik maak me geen zorgen.”

Zondag staan de twee teams opnieuw tegenover elkaar in Rotterdam. Van de basisspelers in de vorige editie van de Klassieker in de Kuip staan bij Ajax alleen Kenneth Taylor en Steven Berghuis nog onder contract. Ter vergelijking: bij Feyenoord zijn dat er acht van de elf. Ajax is drie trainers, vier (interim-)directeuren en twee president-commissarissen verder. Er is ook continuïteit. De club staat opnieuw vijfde in de competitie, hoewel Ajax bij verlies tegen nummer twee Feyenoord waarschijnlijk zakt naar de zesde plaats. En het mantra – samen, geen zorgen – is onveranderd.

Deze week beleefde de Amsterdamse club een nieuw dieptepunt met de schorsing en het voorgenomen ontslag op staande voet van directeur Alex Kroes, zeventien dagen nadat hij was begonnen. Hij had voor zo’n 200.000 euro Ajax-aandelen gekocht op de dag dat hij wist dat hij hoogstwaarschijnlijk algemeen directeur zou worden, ontdekte de compliance-afdeling min of meer bij toeval. Handel met voorkennis dus, oordeelde de raad van commissarissen na juridisch advies te hebben ingewonnen – een strafbaar feit. Kroes heeft naar het zich laat aanzien ook KNVB-voorschriften overtreden, door Ajax-aandelen te kopen terwijl hij mede-eigenaar was van Go Ahead Eagles en later nog eens als directielid van AZ.

Lees ook
Hoe het naderende vertrek van directeur Alex Kroes Ajax opnieuw stuurloos dreigt te maken

Alex Kroes (rechts), net in functie als algemeen directeur van Ajax, op de tribune bij de uitwedstrijd tegen Sparta op 17 maart.

‘Jantje, Pietje en Klaasje’

Met Kroes, voormalig zaakwaarnemer, kwam en ging een ervaren dealmaker met een groot internationaal netwerk. Een man bovendien die in zijn periode bij Go Ahead heeft laten zien een profclub in problemen financieel en sportief gezond te kunnen maken. „We hadden Alex en zijn visie echt nodig”, zei president-commissaris Michael van Praag dinsdag op een persbijeenkomst, om duidelijk te maken dat de ontslagbeslissing niet lichtzinnig was genomen.

Maar bezorgd? Dat is Van Praag niet. Zelfs niet over het technisch beleid en de transferzomer die eraan komt, bij uitstek expertisegebieden van Kroes. „Ik maak me absoluut geen zorgen”, zei Van Praag, die zelf naar voren stapt om als ‘gedelegeerd commissaris’ de directie bij te staan. Hij had vertrouwen geput uit telefoontjes met Marijn Beuker, sinds een paar maanden ‘Director of Football’ in Amsterdam, en adviseur Louis van Gaal. Ook zag Van Praag, die bij zijn benoeming in het najaar de slogan ‘Samen Ajax’ lanceerde, „strijdbaarheid” bij Danny Blind, de technische man in de raad van commissarissen. Samen met hoofdscout Kelvin de Lang gaan Beuker en Blind zich „bezighouden met de komst van Jantje, Pietje en Klaasje”. Op Blind na – hij was ruim een decennium geleden technisch manager bij de club – hebben zij weinig ervaring in transferonderhandelingen, maar dat ziet de president-commissaris niet als risico.

Dat is opmerkelijk. Juist op de transfermarkt ging het opzichtig mis de voorbije twee zomers. Dáár ligt een belangrijke oorzaak van het sportieve verval en de voortdurende bestuurlijk onrust.

In 2022, na het vertrek van directeur voetbalzaken Marc Overmars vanwege grensoverschrijdende berichten aan vrouwelijke collega’s, improviseerde Ajax zich zonder duidelijk plan naar het einde van de transferperiode. Veel macht kwam te liggen bij een omstreden zaakwaarnemer die de club had ingehuurd om het tekort aan ervaring en eensgezindheid binnen de organisatie te compenseren. Een jaar later legde Ajax de regie vrijwel volledig in handen van de Duitse technisch directeur Sven Mislintat, die voor 110 miljoen euro twaalf jonge, veelal onbekende spelers kocht en in september zijn ontslag kreeg. Intussen werd de dure selectie er alleen maar zwakker op.

Winst op transfers

Komende zomer moet Ajax de selectie daarom – opnieuw – ingrijpend omvormen. De financiële ruimte daarvoor is aanzienlijk beperkter dan in het recente verleden. Ajax speelt komend seizoen geen Champions League, vorig seizoen nog goed voor ruim 45 miljoen euro aan premies. Bij een dure salarishuishouding en afschrijvingen op (al betaalde) transfersommen van ruim 50 miljoen euro per jaar, komt het erop neer dat de Amsterdamse club ten minste tientallen miljoenen winst moet maken op transfers om ‘break-even’ te draaien. Ajax kan interen op het eigen vermogen van 263 miljoen euro, maar wil voorkomen dat het diep in het rood gaat. Zoals een bron binnen de clubleiding concludeert: „We kunnen niet meer uitgeven dan er binnenkomt en we zullen goed moeten verkopen.”

President-commissaris Michael van Praag arriveert deze week bij de Johan Cruijff Arena.
Foto Olaf Kraak/ANP

Dat laatste is niet gemakkelijk. In de voorbije twee seizoenen verdiende Ajax veel geld aan de transfers van onder anderen Antony (naar Manchester United voor 95 miljoen euro), Mohammed Kudus (West Ham United, 43 miljoen), Jurriën Timber (Arsenal, 40 miljoen) en Edson Alvarez (West Ham United, 38 miljoen). Spelers die vergelijkbare bedragen kunnen opbrengen, heeft Ajax niet in huis. Of het moet de 18-jarige verdediger Jorrel Hato zijn, maar hij heeft net een nieuw contract getekend en Ajax wil hem niet kwijt. Bovendien heeft de club aan de hand van Sven Mislintat relatief veel betaald voor tegenvallende aankopen als Josip Sutalo, Gaston Ávila en Carlos Forbs, die daarom hoogstwaarschijnlijk niet met winst zijn te verkopen.

Lees ook
Ajax-voorzitter Michael van Praag meldde aandelenbezit niet aan toezichthouder AFM

Ajax-voorzitter Michael van Praag in de Johan Cruijff ArenA.

De vereniging Ajax

Grote vraag is of de clubleiding ruimte krijgt zich in relatieve rust voor te bereiden op de zomer. Kroes legt zich niet neer bij een ontslag en wil een onafhankelijk oordeel van beurswaakhond AFM. De vereniging Ajax, grootaandeelhouder van de club met 73 procent van de aandelen, beraadt zich nog op haar positie ten aanzien van het ontslag van Alex Kroes. Als speler van de amateurtak en voormalig pupil uit de jeugdopleiding heeft hij daar veel vrienden. Binnenkort volgt een aandeelhoudersvergadering waarop de vereniging, die gaat over de benoeming (en ontslag) van de raad van commissarissen, zich mag uitspreken over de kwestie.

Michael van Praag weet ook: de stemming binnen de club wordt voor een belangrijk deel bepaald door de sportieve resultaten. Zelden zal een wedstrijd tussen Feyenoord en Ajax zijn gespeeld waar minder op het spel stond dan bij de editie van zondag. Maar de president-commissaris van Ajax kan een overwinning goed gebruiken.


Parijs-Roubaix is verschrikkelijk – maar ook fantastisch: ‘Alles wordt zó door elkaar gerammeld’

Ze had een holle blik in haar ogen, haar mond was verwrongen van pijn en schrik. Het wielershirt zat onder de modder en het bloed. Ze wist „niet eens meer wat er precies was gebeurd”, stamelde Ellen van Dijk na de finish tegen de verslaggever van de NOS. „Ik ging bijna out.” En weg was ze.

Parijs-Roubaix 2021 werd, zacht uitgedrukt, niet wat Van Dijk (37) ervan had verwacht. Ze had zich op de wedstrijd verheugd: het was de eerste editie voor vrouwen en ze verscheen aan de start als een van de favorieten. Maar het regende die dag. Op de voorlaatste kasseienstrook ging ze, schijnbaar vanuit het niets, onderuit. Ze viel hard op haar hoofd, drie andere rensters tuimelden over haar heen. Een tijdlang bleef ze liggen in de berm.

„Mijn eerste reactie na een val is altijd: fiets pakken en meteen weer door”, zegt Van Dijk. „Maar toen was dat niet zo. Dan weet je dat het echt heftig is.” Uiteindelijk krabbelde ze op en reed de wedstrijd uit, „maar dat had ik beter niet kunnen doen”. Ze hield een zware hersenschudding over aan haar val, die haar nog maandenlang thuishield.

Modder, gras en koeienstront

Geen wielerkoers die zo tot de verbeelding spreekt als Parijs-Roubaix, de klassieker die deze zaterdag (vrouwen) en zondag (mannen) wordt verreden. Bijna 260 kilometer door het kale, verlaten boerenland van Noord-Frankrijk, waarvan 55 kilometer (bij de mannen) en 30 kilometer (bij de vrouwen) over kasseienstroken. Smalle wegen die de rest van het jaar alleen gebruikt worden door hooiwagens en tractoren, vol puntvormige stenen, schots en scheef door elkaar, bedekt met modder, gras en koeienstront. Als het regent: spek- en spekglad.

Parijs-Roubaix, zo kan iedere renner je vertellen, is de zwaarste en gevaarlijkste wedstrijd van de wielerkalender. Dokkeren over de kasseien is een aanslag op je lichaam: na iedere strook voel je je schouders, rug, polsen, vingerkootjes – en dan moet je er in totaal zeventien (bij de vrouwen) of 29 (bij de mannen) over. De kans op winnen is miniem, de mogelijkheid op pech en valpartijen eindeloos. Bij finish zien de renners eruit als kompels, met holle ogen, bedekt onder een laag stof of – bij regen – modder. Het aantal opgaves loopt bij iedere editie in de tientallen.

Ondanks al die ellendige ervaringen blijven de coureurs ieder jaar terugkeren, in drommen. Ze kunnen vol liefde vertellen over hun ontberingen op de kasseien. Wat maakt de ‘Hel van het Noorden’ zo’n onweerstaanbare wedstrijd voor profrenners? Waarom rijden ze zo graag over een parcours waarvan ieder normaal mens zou zeggen: ben je besodemieterd? Drie ervaringsdeskundigen aan het woord.

Eén lange sprint

De eerste keer dat oud-coureur Lars Boom (38) meedeed aan Parijs-Roubaix, in 2010, was een beproeving. Gevallen, lek gereden, afgezien als een beest. Op een gegeven moment was het op, had hij „de broek vol”. Met een hoofd als van een mijnwerker kwam hij over de finish – buiten tijd. Toch zou hij daarna nog acht keer aan de start verschijnen. Hij werd twaalfde, zestiende, veertiende, 37ste, 74ste. Twee keer moest hij opgeven, één keer eindigde hij als vierde.

Wat deze koers zo zwaar maakt, zegt Boom, zijn niet louter de kasseienstroken. Het is de opeenvolging ervan: kasseien, asfalt, kasseien, asfalt. In de stukken tussen de secteurs is het één lange sprint: iedereen wil als eerste de volgende smalle strook opdraaien. „Als je vooraan zit, heb je de minste last van het gedrang.”

Een strook, zeggen de renners, kun je het beste op het midden rijden. De ‘kroon’, noemen ze dat, of de ‘rug’. Daar liggen de kasseien het minst scheef, zijn de gleuven tussen de stenen het smalst, groeit het meeste gras of mos. Er is alleen één probleem: iedereen wil daar rijden. Het gevolg, zegt Ellen van Dijk, is dat er – zelfs als je keurig van voren rijdt – „nog twintig, dertig rensters om je heen zitten die van links naar rechts glibberen, vallen, om wie je heen moet. Er is continu paniek.”

Een uitwijkmogelijkheid vormen de aarden geultjes aan weerszijden van de weg. Die rijden comfortabeler. Alleen: ook daar is het dringen geblazen. Of er kan publiek staan. Of de geultjes houden ineens op. „En het moet wel droog zijn”, zegt Lars Boom. „Anders heb je modder op je banden als je terugstuurt op de kasseien. Dan glij je weg en val je.”

Tijd om het wegdek te monsteren, zegt Boom, heb je niet. De blik moet continu naar voren, naar de andere renners. „Als verderop een rug inklapt, of juist omhoog komt, dan weet je: daar is iets aan de hand”. Zijn beentempo hield Boom altijd relatief hoog, „zodat je snel kunt reageren”. Handen op het stuur, „maar niet knijpen” – anders raken je vingers nóg verkrampter.

Dagen geradbraakt

Voormalig renner Koen de Kort (41) beleefde zijn eerste Parijs-Roubaix in 2005. Hij had de koers al eens gereden bij de beloften – en zelfs een keer gewonnen. Toch was zijn eerste editie bij de profs niet te vergelijken met wat hij eerder had meegemaakt: langer, zwaarder, sneller. „De pijn die de kasseien veroorzaken heb je in geen enkele andere wedstrijd. Van je zitvlak tot al je spieren, je handen, je gewrichten. Alles wordt zó door elkaar gerammeld.”

Er is maar één manier om over de kasseienstroken te rijden, zegt De Kort: zo hard mogelijk. Hoe sneller je gaat, hoe minder je van de stenen voelt – je vliegt er als het ware overheen. „Als je langzaam rijdt, voel je iedere kassei. Dan wordt het hobbelen en klapperen.”

Die manier van koersen heeft wel één groot nadeel: het kost bakken met energie. „Als je bergop gelost wordt”, zegt De Kort, „ga je gewoon je eigen tempo rijden. Maar in Parijs-Roubaix kun je nooit rustig aan doen. Het parcours dwingt je om dieper te gaan dan bij welke andere wedstrijd dan ook.”

De Kort reed ‘Roubaix’ maar liefst dertien keer (drie opgaves, hoogste klassering: plek 23). En, zegt hij, je kunt maatregelen nemen wat je wil (tape op je handen, een dubbel stuurlint, fiks minder lucht in je banden): na afloop ben je nog dagen geradbraakt. „Elk botje in je hand doet pijn. Als ik in de dagen erna de trap opliep, of een bord vastpakte, was het van: oef! Ik voelde mijn onderrug, schouders, polsen en handen.” Om van de blaren op zijn handen nog maar te zwijgen.

Hoezeer Parijs-Roubaix er ieder jaar inhakte bij De Kort, kun je mooi zien aan zijn klasseringen in de Amstel Gold Race, de voorjaarsklassieker die traditioneel in het weekend erna verreden wordt: tien keer gestart, zeven keer opgegeven.

Steigerende paarden

Gevraagd naar de zwaarste en gevaarlijkste plek in het parcours, hoeven de renners niet lang na te denken. Dat is kasseienstrook nummer 19: Trouée d’Arenberg, beter bekend als het Bos van Wallers. Het begint al bij de aanloop. Bij de schachtblokken van de voormalige mijn van Arenberg duikt de weg omlaag. Je steekt het spoor over, de weg versmalt en, pats, daar zit je op de kasseien. Gebruikelijke snelheid: een kilometer of 60 in het uur.

„Een massasprint in een soort van helleput”, noemt Koen de Kort het. „Je moet springend die strook op. Als je je wielen niet optilt, klap je meteen tegen de eerste kasseien je banden lek.” Lars Boom: „Het peloton is daar net een groep steigerende paarden. Een en al chaos.”

De kasseien in het Bos moeten dan nog komen. Die zijn slechter dan op welke strook dan ook. Velgen breken er spontaan doormidden, vrijwel ieder jaar zijn er grote valpartijen: vorig jaar liep titelverdediger Dylan van Baarle er een breuk aan zijn hand en schouder op. Het fietspad ernaast dat verlichting zou kunnen brengen, is tijdens de koers afgezet met hekken.

De anderhalve ronde over de piste vormen een belangrijke reden om op de fiets te blijven zitten

Het laatste stuk van het Bos loopt omhoog. „Daar begint het echt ontzettend veel pijn te doen”, zegt Koen de Kort. „Je ziet het einde, maar het lijkt maar niet dichterbij te komen. Voor mij is dat de langste rechte lijn in het wielrennen.”

Voor het eerst gaat de organisatie van Parijs-Roubaix nu iets doen aan de veiligheid: bij de ingang van het Bos is in het parcours een kunstmatige chicane aangelegd, om renners te dwingen hun snelheid te matigen. Een filmpje op sociale media toont een bocht van 180 graden, afgezet met dranghekken. De vraag is of deze oplossing de situatie niet alleen maar gevaarlijker maakt. De grote favoriet bij de mannen, Mathieu van der Poel, schreef woensdag onder het filmpje: „Is dit een grap?”

Betonnen douchehokjes

En dan is er het Vélodrome André Petrieux, het wielerstadion dat sinds 1943 de aankomstplek is van de Hel van het Noorden. De anderhalve ronde over de piste van het krakkemikkige bouwsel vormen een belangrijke reden om op de fiets te blijven zitten, vertellen de renners, hoe uitzichtloos de omstandigheden in koers ook zijn. Ze hebben het als kind op televisie gezien, en nu mogen er zelf rijden. „Dat is”, zegt Koen de Kort, „echt een eer.”

Na de finish volgen de douches. Een bezoek aan de sobere betonnen douchehokjes in de catacomben van het stadion, waar iedere winnaar een eigen naamplaatje heeft, vormt een vast ritueel voor de meeste renners. Comfortabel? Totaal niet. Noodzakelijk? Geenszins: de bussen van wielerploegen hebben tegenwoordig allemaal douches. „Je moet er extra moeite voor doen”, zegt De Kort. „Spullen in je tas stoppen bij de bus en een paar honderd meter teruglopen naar het stadion, door de mensenmassa. Maar het is een traditie die erbij hoort, en dus deed ik het altijd.”

Toen de vrouwen in 2021 hun eerste editie kregen, gingen ze ook en masse onder de douche. Zelfs Ellen van Dijk ging erheen, met haar hersenschudding. Ze koos het hokje van haar favoriete winnaar: Fabian Cancellera.

Droog of nat

Lars Boom reed zijn laatste Parijs-Roubaix in 2019. Ondanks alle beproevingen is het „zijn favoriete wedstrijd”, zegt hij. Het enige wat hem spijt, is dat hij in al die jaren nooit een editie heeft gereden in de regen – dan was hij als oud-veldrijder op zijn best. Dat bewees hij die ene keer dat hij de kasseien wél ‘nat’ reed, in de Tour de France van 2014. Terwijl de regen het peloton geselde, klassementsrenners minuten verloren en titelverdediger Chris Froome zo hard viel dat hij moest afstappen, won Boom de etappe naar Arenberg.

Ook Koen de Kort deed Parijs-Roubaix voor het laatst in 2019. Wat die „verschrikkelijke wedstrijd” tóch zo mooi maakt? „Ik denk dat er met de meeste renners iets mis is. Het doet verschrikkelijk veel pijn, maar na afloop heb je er toch een goed gevoel over. Je hebt iets bereikt voor jezelf.” Hij mist het wielrennen niet, zegt De Kort. „Maar als ik iets mis, dan is het Parijs-Roubaix.”

Ellen van Dijk stond in het jaar na haar val, in 2022, gewoon weer aan de start van Parijs-Roubaix. „Natuurlijk had ik angsten”, zegt ze. „Maar ik dacht ook: slechter dan die eerste keer zal het niet gaan, ik moet me er maar gewoon overheen zetten.”

Deze keer reed ze de wedstrijd wél uit, zonder ongelukken. Het bleef droog en ze werd zevende. En toch heeft die goede afloop haar „niet helemaal overtuigd”, zegt Van Dijk. Nu ze dit jaar – na een seizoen afwezigheid vanwege zwangerschap – voor de derde keer aan de start staat, is dat „met gemengde gevoelens”. „Ik zie er gewoon een beetje tegenop.”

Anderhalve week voor de wedstrijd vertelt Van Dijk dat ze een voornemen in haar hoofd heeft dat ze nog niet heeft gedeeld met haar ploeg: „Als het dit jaar weer regent, ga ik zeggen: ik doe het niet. Ik heb nu te veel opgebouwd om dat allemaal om zeep te helpen.”

Het noodplan hoeft niet in werking te treden, blijkt twee dagen voor de koers. Het weerbericht voor Noord-Frankrijk voorspelt 22 graden met een zonnetje. „Dus daar verheug ik me op.”


Wereldkampioen Lotte Kopecky houdt graag zelf de controle: ‘Ik werd er gek van dat ik alles moest afwegen van de diëtist’

Ze is haar eigen trainer, haar eigen mental coach en haar eigen diëtist. Dat is behoorlijk uniek in een sport waarin steeds grotere begeleidingsteams zich buigen over elk detail van het leven van een sporter – ook bij de vrouwen. Maar wereldkampioen wielrennen Lotte Kopecky (28) doet alles zelf. Ze raadpleegt zo nu en dan de performance analist van de wielerbond. En ze praat regelmatig met een sportpsycholoog. Maar dat is het.

„Ik heb liefst zelf controle over mijn eigen lichaam, ik vind het moeilijk om dat uit handen te geven”, vertelt de 28-jarige Belgische met een lachje. „Natuurlijk weet ik niet alles zeker, maar ik ga liever met mezelf in discussie dan met iemand anders.”

De Belgische werd er vorig jaar wereldkampioen mee, in het meest succesvolle en tegelijkertijd verdrietigste jaar van haar leven. Ze reeg de eendagszeges aan elkaar, werd door een razendsterke beklimming van de Tourmalet tot verrassing van de wereld én zichzelf tweede in het algemeen klassement van de Tour de France Femmes en bekroonde het seizoen met het winnen van de regenboogtrui, in Glasgow.

Vorig jaar overleed ook haar opa, maakte haar broer een einde aan zijn leven, en liep haar relatie stuk.

„Journalisten vragen er nog steeds naar. Hoe vaak moet ik daar over blijven praten, denk ik dan. Het was een jaar waarin ik mezelf heb verbaasd hoe ik ondanks alles kon blijven presteren, maar nu wil ik het afsluiten. Ja, mij interesseert de persoon achter de atleet ook altijd enorm. Maar neen, ik wil niet telkens op iets blijven terugkomen dat heel persoonlijk is. Bovendien gaat alles wat ik zeg zo onder het vergrootglas.”

Wat laat je wel en niet van jezelf zien: het is een worsteling. Niemand wordt wielrenner om zijn privéleven op straat te gooien. Tegelijkertijd wil Kopecky tonen wie ze is, als sporter én als mens. Maar mensen trekken snel conclusies, merkt ze.

„Iedereen heeft zo snel een mening. Reageer ik wat terughoudend, dan ben ik stuurs. Win ik niet, dan zijn mensen teleurgesteld. Win ik wel, dan is mijn ploeg SD Worx-Protime te dominant. Eigenlijk is het nooit goed. Het lukt me steeds beter de negatieve commentaren van me af te laten glijden, maar soms kruipen ze nog wel onder mijn huid.”

Wat helpt, is dat ze bij SD Worx-Protime in een ploeg met enkel wereldtoppers rijdt, die allemaal met ongeveer hetzelfde te maken hebben. „Het is fijn om lastige dingen af en toe eens te bespreken. Maar vooral ook om ook heel veel dingen niet te hoeven bespreken, en niet alleen de wereldkampioen maar gewoon mezelf te kunnen zijn.”

Sneller dan de jongens

Kopecky is de vrouw die houdt van winnen, maar meer nog een renner die verliezen tot in haar vezels haat. Ze was het kind dat niet per se wielrennen wilde. Voetbal, judo, basketbal, skiën: dat deed ze liever. Maar haar broer koerste, en daarom vroeg zij ook om een fiets. Ze was een jaar of tien, en op internet vond haar moeder een een oud, loodzwaar racefietsje.

Trainen deed ze toen nog liever niet, het spelletje in de wedstrijden vond ze leuker. Als ze maar won. Later, op de middelbare school in Gent, liep ze nog steeds alle jongens eruit tijdens de Coopertest. Als zij maar de snelste was. Maar wielrennen is een sport waarin je meer verliest dan wint. „Ik vind verliezen nog altijd niet leuk, maar ik heb me erbij leren neerleggen. Ik ben nu ook echt blij als een ploeggenoot wint, en niet ik.”

Kopecky is met de jaren completer geworden als renner. „In 2017 proefde ik voor het eerst: ik kan meer dan sprinten. Ik werd toen vijfde in de Ronde van Vlaanderen, en een week later werd ik samen met Jolien D’Hoore wereldkampioen koppelkoers, op de wielerbaan. Ooit ga ik naar de Ronde om te winnen, besloot ik toen. Het ging wel meteen mis. Ik trainde teveel en rustte te weinig, en botste daardoor met mijn hoofd tegen de muur.”

Echt overtraind wil ze het niet noemen, maar het duurde twee seizoenen voor ze terug op het niveau van 2017 was. Dat was een goede leerschool. De wereldkampioen durft nu veel beter te kiezen voor rust. Op de topsportopleiding in Gent leerde ze trainingsschema’s maken, en toen de relatie met de man die niet alleen haar vriend, maar ook haar coach was, stuk liep, besloot ze alles zelf te gaan doen. Het was het begin van de meest succesvolle periode in haar carrière tot nu toe.

Lotte Kopecky: „In 2017 proefde ik voor het eerst: ik kan meer dan sprinten.”
Foto Aurelien Goubau

Kopecky gedijt het best bij haar eigen gang gaan, merkte ze – meteen een van de belangrijkste redenen om tot 2028 bij te tekenen bij SD Worx-Protime: „De ploeg geeft me veel vrijheid in hoe ik train, wat ik eet, of ik wel of niet op hoogtestage ga. Ik heb wel eens met een diëtist gewerkt, maar ik werd er gek van dat ik dan alles moest afwegen. En hoogtestages zijn niet echt wat voor mij, ik verveel me na drie dagen al kapot. Ik ben heel graag thuis.”

Selfies met iedereen

Voor het grote publiek brak Kopecky door met haar zege in de Strade Bianche van 2022. Ze loste tot ieders verbazing favoriet Annemiek van Vleuten op de steile Via Santa Caterina, vlak voor de finish op het plein in Siena. Zelf was ze minder verrast. Een dag voor de koers kondigde ze tegenover ploeggenoten – en geregistreerd op camera – al aan dat ze zou gaan winnen. „Het is heel eng om dat hardop te zeggen, maar in onze ploeg moet je je kans pakken. Anders doet een ander het.”

Voor Kopecky was haar optreden in de editie van een jaar eerder een grote verrassing. „Op de laatste grindstrook, de Tolfe, ging Annemiek aan – en ik kon haar volgen. Dat had ik nooit verwacht. Toen dacht ik: als ik hier terugkom en een goede dag heb, kan ik deze koers winnen.”

Concurrent Van Vleuten was in 2022 op haar sterkst, ze won alle drie de grote rondes – wat de zege van Kopecky in de Strade Bianche nog meer glans gaf. „Er zijn van die momenten in je carrière waarop het ineens in elkaar klikt, en je ervaart: aha! Zo moet het dus!”

Een maand later schreef ze ook de Ronde van Vlaanderen op haar naam door alweer Van Vleuten te verslaan, en kon ze in België niet meer normaal over straat. „Van kinderen tot oude omaatjes, iedereen wilde ineens een selfie. Dat was en is nog steeds heel surrealistisch.”

Als de buitenwereld haar overweldigt, past ze toe wat ze ooit van haar sportpsycholoog leerde. ‘Taakgericht’ denken noemt ze dat: focussen op jezelf, en op het hier en nu – en je niet laten meeslepen door negatieve gedachtes. Dat klinkt eenvoudig, maar Kopecky heeft het moeten leren, een „proces van jaren”, zegt ze.

„Vroeger had ik vaak last van mijn rug op de fiets, en als ik moest plassen tijdens de koers raakte ik een beetje in paniek en kon ik alleen nog maar daaraan denken. Van mijn psycholoog leerde ik een trucje: ik keek dan naar de derailleur van de renster voor me, en probeerde te zien op welke versnelling ze reed. Daarmee leidde ik mijn aandacht af van mijn rug of het plassen, en zo dacht ik er niet meer aan.”

Van haar rug heeft ze tegenwoordig geen last meer, en inmiddels durft ze tijdens de koers te gaan plassen als ze moet – maar het trucje gebruikt ze nog steeds. Dat, samen met haar gegroeide ervaring, kracht en uithoudingsvermogen, hebben Kopecky op bijna elk terrein zo goed als onverslaanbaar gemaakt – alleen haar ploeggenoot Demi Vollering steekt er in het echte klimwerk nog ver bovenuit. Ook daar legt ze zich niet zomaar bij neer.

Kopecky is erop gebrand de nog ontbrekende titels aan haar palmares toe te voegen. Parijs-Roubaix staat bovenaan het lijstje – met Luik-Bastenaken-Luik zal Kopecky ook niet ontevreden zijn. Maar haar ambities reiken inmiddels verder.

Ze komt steeds meer te boek te staan als iemand die óók heel goed kan klimmen. Haar overtuigende optreden op de Tourmalet tijdens de Tour afgelopen zomer, en haar overwinning aan het begin van het seizoen op tien kilometer beklimming van de Jebel Hafeet in de Emiraten: het smaakt naar meer.

„Het is spannend dat er nog iets in het wielrennen onontgonnen terrein is. Ik weet niet of ik er goed op ga om flink te vermageren, maar het prikkelt me om te gaan uitvinden wat voor klimmer er in mij zit. Niet nu meteen, maar ooit wel.”


Wanneer mag het: liefde tussen sporter en coach?

De coach van het vrouwenteam van Leicester City, Willie Kirk, werd ontslagen omdat hij een liefdesrelatie had met een speelster. Is zo’n relatie per definitie ongepast? En kijken we nu anders naar dit soort relaties dan tien, twintig jaar geleden?

Jacco Verhaeren en Inge de Bruijn.

Jacco Verhaeren en Inge de Bruijn.

Foto’s ANP, Soenar Chamid

Wanneer hij verliefd op haar werd? Bert van Lingen (78) kan het zich niet precies herinneren. Maar wat hij wél weet is dat hij niet lang daarna, in 1991, opstapte als bondscoach van het Nederlandse vrouwenelftal. Want een relatie tussen coach en speelster – Vera Pauw (61) was ook verliefd op hem – zorgt voor „vertroebelde verhoudingen” in het team. Gelukkig koos hij voor de liefde, zegt Van Lingen, want hij en Pauw zijn al dertig jaar gelukkig getrouwd.

Peter Murphy (76) had een relatie met Fransje Arts (74) toen hij in 1982 bondscoach werd van het Nederlandse vrouwenvolleybalteam. Fransje had al een punt achter haar interlandcarrière gezet, maar hij vroeg haar terug te keren omdat hij een spelverdeler miste. „Ik wist dat ik het verwijt kon krijgen dat ik haar voortrok”, zegt hij. „Maar Fransje was een geweldige speelster, dat hielp. En ik ontzag haar niet. Dat gaf de anderen vertrouwen.” De twee zijn dit jaar vijftig jaar getrouwd.

Ik belde Van Lingen en Murphy naar aanleiding van het nieuws dat Leicester City de coach van het vrouwenteam, Willie Kirk, heeft ontslagen vanwege schending van de gedragscode. Kirk was de afgelopen weken al afwezig bij competitieduels, omdat zijn club, zoals The Guardian op 8 maart onthulde, een onderzoek was gestart naar beschuldigingen dat hij een relatie met een van zijn speelsters had.

In hun tijd, zeggen Van Lingen en Murphy, maakte een relatie tussen coach en speelster veel minder los dan nu. Niet alleen werden er veel minder wedstrijden gespeeld, maar de media hadden ook veel minder aandacht voor vrouwensport, laat staan voor relaties binnen vrouwensport. Van Lingen herinnert zich nog wel dat Voetbal International destijds schreef dat Pauw de voorkeur kreeg boven Annet Smits omdat hij een verhouding met Pauw had.

Wanneer is een relatie tussen coach en speler ongepast, wanneer niet? Maakt het uit of het om een individuele sport of een teamsport gaat – Peter Murphy bijvoorbeeld denkt dat de problemen die in teamsporten kunnen ontstaan, niet spelen bij individuele sporten. En: kijken we nu anders naar dit soort relaties dan tien, twintig jaar geleden?

Details over de relatie tussen Kirk en de speelster van Leicester City werden niet vrij gegeven door de club. En die doen wel ter zake om te kunnen beoordelen of zo’n relatie onethisch is of niet, zegt Evy van Coppenolle, coördinator bij de Belgische organisatie Gezond en Ethisch Sporten, die de sportsector ondersteunt bij ethische en gezondheidskwesties.

Was de speelster meerderjarig of niet? Waren er klachten in de ploeg over favoritisme? Heeft Kirk in het verleden aanstootgevende dingen gedaan? „Je kan twee mensen niet verbieden verliefd te worden”, zegt Van Coppenolle. Maar ze wil geen antwoord geven op de vraag wanneer de relatie tussen Kirk en de speelster niet tot problemen had hoeven leiden.

Voor Sarina Wiegman, bondscoach van de Engelse voetbalvrouwen bestaat er geen grijs gebied. „Ik denk dat de relatie tussen speler en coach erg ongepast is”, zei ze tegen de BBC. „Dat moeten we niet accepteren en het is niet gezond. We werken in een professionele omgeving. Het draait om presteren. Er kunnen altijd dingen gebeuren, maar het is ongepast en daar moeten we ons allemaal heel bewust van zijn.”

Op de vraag of speler-coachrelaties verboden zouden moeten worden antwoordde Wiegman: „Als we allemaal onze verantwoordelijkheid nemen, gebeurt dit niet meer. Maar als het te vaak gebeurt, dan heb je regelgeving nodig. Ik laat dat aan anderen over. Maar we praten vaak over veiligheid en dit is een van de dingen die echt veilig zouden moeten zijn.”

Bij het woord ‘veiligheid’ denk ik meteen aan de vele sportschandalen van de afgelopen jaren. Coaches die van seksueel grensoverschrijdend gedrag werden beschuldigd, vaak met ontslag als gevolg. Oók in het vrouwenvoetbal. Zou de felle reactie van Wiegman daar iets mee te maken hebben? Want wanneer is een relatie een gezonde relatie en wanneer worden grenzen overschreden?

Hoe moeilijk die scheidslijn is werd mij duidelijk tijdens een interview dat ik had met karatekampioen Vanesca Nortan in 2017. Ze had, als meerderjarige, jarenlang een verhouding met haar elf jaar oudere bondscoach. Hij gaf haar de aandacht die ze als kind miste. Tot ze besefte dat het om een ongezonde machtsverhouding ging, en een klacht indiende.

Liefdesrelaties tussen coaches en (meerderjarige) sporters haalden wel vaker de media. Denk aan die tussen oud-schaatsster Marianne Timmer en coach Peter Mueller, tussen voormalig langeafstandszwemster Edith van Dijk en coach Hans van Goor, tussen oud-zwemster Inge de Bruijn en coach Jacco Verhaeren, tussen dressuuramazone Anky van Grunsven en coach Sjef Janssen, tussen oud-tennisster Michaëlla Krajicek en fitnesscoach Allistair McCaw. In veel gevallen gaat het om individuele sporten, niet om teamsporten.

Hoe vrij in het verleden werd gedacht over liefdesrelaties tussen coach en speler blijkt uit een artikel in NRC uit 2010, naar aanleiding van de relatie tussen Krajicek en McCaw. Jacco Verhaeren vergeleek coach-spelerrelaties in het stuk met relaties op de werkvloer. „Dat gaat ook soms goed en soms wat minder, je moet het eigenlijk per geval bekijken. Het is wel te begrijpen dat een dergelijke relatie ontstaat, als trainer en pupil ga je immers heel intensief met elkaar om.” Sportpsycholoog Jef Brouwers zei dat die relaties vaak ten onrechte „zwaar bekritiseerd” worden. „Wanneer twee volwassen mensen op een volwassen manier met elkaar omgaan, kan zo’n liefdesrelatie juist heel goed uitpakken. […] omdat je elkaar echt door en door kent, kan er juist veel meer worden bereikt dan met een andere coach.”

‘Coach, let op je glimlach, want die kan gevolgen hebben voor je pupil’, kopte Trouw onlangs naar aanleiding van Duits onderzoek onder zestig sporters die tijdens drie oefeningen gevolgd werden. Daaruit blijkt dat zelfs kleine, subtiele verschillen in de gezichtsuitdrukking van coaches de hartslag van sporters – en dus hun prestaties – kunnen beïnvloeden. Zó gevoelig liggen de verhoudingen dus, dacht ik.

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button {
–button-bg-color: #1a1a1a;
–button-border-color: #1a1a1a;
–button-text-color: white;
}

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button:hover {
–button-bg-color: transparent;
–button-text-color: black;
}

Het debat over transgenders in de sport wacht niet op de wetenschap

Ze wordt gezien als het gezicht van sportende transgendervrouwen: zwemster Lia Thomas. In 2017 begon ze te zwemmen voor het mannenteam van de Universiteit van Pennsylvania. In 2020, een jaar na haar transitie, stapte ze over naar het vrouwenteam. Weer twee jaar later won ze goud op de 500 meter vrije slag bij een universiteitskampioenschap.

Hoe beter Thomas (25) presteerde, hoe groter de weerstand. Haar deelname als transvrouw aan vrouwentoernooien zou een uiting van woke-denken zijn. Meerdere Amerikaanse staten voerden de afgelopen jaren wetten in om transmeisjes te weren bij schoolsport voor meisjes. Tegelijkertijd werkt president Biden aan wetgeving die scholen alleen nog in uitzonderlijke gevallen toestaat transgenderpersonen uit te sluiten van sportteams.

„Ik had wel wat weerstand verwacht”, zei Thomas in een interview. „Maar zó erg? Nee. Het is ongezond voor mij om te lezen en er überhaupt mee bezig te zijn.”

In soortgelijke bewoordingen liet darter en transvrouw Noa-Lynn van Leuven zich eerder deze week uit, nadat twee collega’s bekend hadden gemaakt dat ze niet langer met haar voor Nederland wilden uitkomen. De ophef had haar „veel energie” gekost, zei Van Leuven tegen de NOS. Ze wilde verder niet op de kwestie ingaan.

Net als bij Thomas neemt het rumoer rond Van Leuven toe nu haar sportieve resultaten gaan opvallen. Ze won vorige week een toernooi in het Duitse Hildesheim in de gemengde categorie, waar in de praktijk vooral mannen aan meedoen. Een paar dagen later schreef ze de titel bij een vrouwentoernooi in het Engelse Wigan op haar naam.

Maar anders dan Thomas, die een advocaat inschakelde nadat de internationale zwembond in 2022 de regels voor transvrouwen aanscherpte – ze mogen alleen nog aan vrouwentoernooien meedoen als ze vóór hun twaalfde hun transitie hebben afgerond – heeft Van Leuven (voorlopig) niets te vrezen. De Nederlandse Darts Bond zei deze week in een verklaring dat Van Leuven aan alle eisen voldoet om speelgerechtigd te zijn in de vrouwencategorie.

Waar baseren internationale sportbonden hun regels precies op? En wat zegt de wetenschap over dit onderwerp?

Oneerlijk en disproportioneel

„Elk mens heeft het recht te sporten zonder gediscrimineerd te worden en op een manier waarbij hun gezondheid, veiligheid en waardigheid gewaarborgd wordt’, schrijft het Internationaal Olympisch Comité (IOC). Tegelijkertijd mag een sporter geen „oneerlijk en disproportioneel voordeel hebben boven de rest”.

Sportbonden moeten die twee uitgangspunten tegen elkaar afwegen. Dat blijkt niet eenvoudig. Want staat onomstotelijk vast dat transvrouwen en -meisjes in sport voordeel hebben ten opzichte van concurrenten die geen transitie hebben doorgemaakt? Of breder gesteld: staat vast dat mannen sportief beter presteren dan vrouwen? En zo ja: geldt dat alleen voor ‘fysieke’ sporten of ook voor een sport als darten, waar relatief weinig kracht bij komt kijken?

Hoewel er brede consensus is dat mannen en vrouwen verschillend presteren in sport – reden waarom sportbonden ooit mannen- en vrouwencategorieën hebben ontworpen – lopen de verklaringen voor die verschillen uiteen. Zo vond voormalig wereldkampioen darten Linda Duffy – nu universitair hoofddocent psychologie aan Middlesex university in Londen – geen bewijs dat mannelijke darters veel beter presteren dan vrouwelijke darters vanwege fysieke verschillen.

Voor haar onderzoek, gepubliceerd in het blad Research Quarterly for Exercise and Sport, keek ze onder meer naar verschillen in lengte en armbereik van veertig mannelijke en veertig vrouwelijke darters uit Engeland en Wales. Daarnaast werden prestaties en trainingsmethoden van groepen darters met elkaar vergeleken. Hoe kan het, vroeg Duffy zich af, dat vrouwen die op internationale toernooien uitkomen, tóch nog altijd minder goed presteren dan mannen die op clubniveau spelen?

Dat heeft een psychologische oorzaak, is de hypothese van Duffy. „Darten wordt door veel mensen als een mannensport gezien”, vertelt ze via de telefoon. „Net als snooker en rugby. Vrouwen die de sport beoefenen worden – nog steeds, zij het minder dan voorheen – als masculien gezien. Dat beïnvloedt hun zelfvertrouwen, motivatie en weerstand. Vrouwelijke darters zijn daardoor in het nadeel.”

Duffy kiest haar woorden zorgvuldig op de vraag of transvrouw Noa-Lynn van Leuven in het voordeel is als dartster. „Ik ken haar niet, dus praat liever over transvrouwen als groep. Transvrouwen hebben zich ooit als man ontwikkeld. Psychologisch heeft dat invloed gehad. Hoe weten we niet precies, maar zeker is dat mensen zich gedragen op basis van genderrollen. En dat kan doorwerken in een sport als darts, blijkt uit mijn onderzoek.”

Meerdere experts zeggen dat transvrouwen in fysieke sporten als atletiek en zwemmen in het voordeel zijn, zeker als ze een transitie hebben ondergaan na hun puberteit, en dus als jongen meer spiermassa konden ontwikkelen door een sterke toename van testosteron. Reden waarom de wereldatletiekbond – net als de internationale zwembond eerder – transvrouwen die na hun puberteit een transitie ondergingen, sinds vorig jaar weert bij toernooien voor vrouwen. Eerder mochten transvrouwen in deze sporten wel meedoen bij vrouwentoernooien als ze hun testosteron verlaagden.

„Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de spiermassa bij een typische transvrouw die de puberteit heeft doorgemaakt, gedurende minstens één tot drie jaar hoger blijft dan de spiermassa van een typische cis-vrouw”, zei endocrinoloog Bradley Anawalt van de University of Washington School of Medicine vorig jaar in een universiteitsblad. „We hebben geen onderzoeken met grote aantallen transgenderpersonen, en we hebben geen onderzoeken die langer duren dan één tot drie jaar. [..] Maar sommige veranderingen die door de puberteit worden veroorzaakt, zoals lengte en handgrootte, kunnen niet worden teruggedraaid door testosteron te onderdrukken. Die zouden een permanent concurrentievoordeel kunnen opleveren in sporten waar lengte of handgrootte het verschil maken, zoals basketbal en volleybal.”

Maar hoe het precies zit, blijft onduidelijk. Sportbonden verwijzen naar uiteenlopende wetenschappelijke resultaten om hun beleidslijn kracht bij te zetten. En dat levert weer veel maatschappelijke discussies op. Niet alleen sporters bemoeien zich ermee, maar ook politici en mensenrechtenactivisten. Sportende transvrouwen zijn een speelbal geworden in een veel breder, politiek-maatschappelijk debat. En dat terwijl het in sportland VS om hooguit honderd sporters in competities op universiteiten gaat, zei een expert vorig jaar in Newsweek.

De wetenschap staat nog in de kinderschoenen als het om gender en sport gaat, maar het debat erover dendert door. En dat raakt niet alleen fysieke sporten. In augustus bepaalde de internationale schaakbond Fide dat vrouwencompetities niet zonder meer toegankelijk zijn voor transgender vrouwen. Zij moeten ‘voldoende bewijs’ leveren dat ze een geslachtsverandering hebben doorgemaakt. Dat bewijs – een identiteitsdocument bijvoorbeeld – moet bovendien overeenkomen ‘met hun nationale wetten en regelgeving’.

Hoe gevoelig de discussie ligt bleek deze week ook uit berichtgeving van de BBC. De Britse omroep had meer dan honderd Britse topsportvrouwen gesproken, die zeiden dat ze zich niet op hun gemak zouden voelen als transgendervrouwen in de vrouwencategorie van hun sport zouden uitkomen. Velen durven hun standpunt niet publiekelijk te delen, omdat ze bang zijn van discriminatie te worden beticht.

„Je carrière is voorbij”, zei de een. „Je krijgt veel over je heen”, zei een ander. Waarop sportminister Stuart Andrew reageerde met de multi-interpretabele woorden: „Als het om de deelname van transgenderatleten aan competitiesport gaat, ben ik ervan overtuigd dat eerlijkheid de voornaamste overweging moet zijn.”


Tachtig dagen voor het EK voetbal, is Oranje nog omgeven door onzekerheden. Hoe nu verder?

Hoe staat Oranje er voor, tachtig dagen voor het eerste duel op het EK voetbal in Duitsland? Vier belangrijke ontwikkelingen uitgelicht richting die openingswedstrijd op 16 juni tegen Polen.

Aanvalsleider is terug – nu fit blijven

Het snelle anticiperen. Het explosieve, korte sprintje, als de Duitse linksback slordig terugspeelt. Oranje-spits Memphis Depay loert erop, na drie minuten. Hij zit er direct bovenop, onderschept de bal. En houdt zijn bewaker van zich af. Gevoelig voorzetje met zijn ‘mindere’ rechtervoet, op maat voor de inlopende middenvelder Joey Veerman, die scoort.

Dat onvoorspelbare, het korte wegdraaien, het versnellen. Bondscoach Ronald Koeman zei het vorige week maandag al, toen het Nederlands elftal verzamelde in Zeist: Depay is weer dicht bij zijn oude niveau. Hij kende veel lichamelijke tegenslag na zijn kruisbandblessure eind 2019 – vorig jaar speelde hij slechts twee van de tien interlands.

Feyenoord-coachArne Slot Het begint allemaal met Depay die uitzakt en zorgt dat die centrale verdediger twijfelt

Niet alleen in het oefenduel tegen Duitsland in Frankfurt (2-1 verlies) toonde hij aan belangrijk te zijn, vrijdag tegen Schotland (4-0 zege) was dat ook het geval. In praatprogramma Rondo bij Ziggo Sport analyseerde Feyenoord-coach Arne Slot maandag hoe de meeste aanvallen bij Depay beginnen. Het patroon: door zich terug te laten zakken uit de spits, creëert hij „slim” ruimte achter de defensie.

Als middenvelders dan ‘over’ hem heen de diepte in sprinten, is hij in staat ze te voeden met passes. Zoals kort na rust, als Depay op eigen helft gaat zwerven en wordt aangespeeld. Met een handig hakballetje lanceert hij middenvelder Tijjani Reijnders, een combinatie die eindigt met een gevaarlijk schot van Cody Gakpo. „Het begint allemaal met Depay die uitzakt en zorgt dat die centrale verdediger twijfelt”, zei Slot. „En dán gebeurt het.”

Zo laat Depay zich na een jaar afwezigheid meteen weer gelden als aanvalsleider van Oranje. Vraag is: voor hoe lang? Zijn fitheid blijft punt van zorg. En daarmee zijn belastbaarheid – het aantal minuten dat hij aankan. Maart vorig jaar raakte Depay geblesseerd bij het tweede duel in vier dagen, tegen Gibraltar. Deze interlandperiode lukte het wel om in diezelfde frequentie twee keer 75 minuten te spelen.

„We moeten oppassen als hij vermoeid raakt, moeten voorzichtig met hem zijn”, zei Koeman vorige week. Op het EK speelt Oranje drie poulewedstrijden in tien dagen – tegen Polen, Frankrijk en Oostenrijk. In de knock-outfase komt daar mogelijk nog verlenging bij. Alles spelen is gezien zijn blessureverleden veel gevraagd voor Depay. Heel blijven en nog beter in zijn ritme komen bij zijn club Atlético Madrid, daar komt het voor hem nu op aan.

Koppeltje Schouten en De Jong?

Jerdy Schouten kon wel wat meer „stationnetjes” overslaan, vond Louis van Gaal. De toenmalige bondscoach liet de middenvelder in juni 2022 debuteren in Oranje, tegen Wales. Echt enthousiast was Van Gaal niet. Hij vond dat Schouten vaker diepere, risicovolle passes had kunnen geven in plaats van korte, veilige passes. Het bleef, destijds, bij een kort Oranje-avontuur.

Nu is Schouten, controlerende middenvelder bij PSV, een potentiële basisspeler voor het EK. Tegen Duitsland stond hij met zijn directe passing aan de basis van twee gevaarlijke aanvallen – stationnetjes overslaan, dus. Tien minuten na rust stuurt hij Donyell Malen in de diepte weg, en even later Depay – beide aanvallen leiden tot schoten die over gaan.

Het lijken simpele passes, maar de snelheid van handelen verraadt dat Schouten de situatie al goed doorzag vóórdat hij de bal kreeg. Daarnaast valt hij op met onderscheppingen, in zijn rol als controleur. Die combinatie van verdedigende kwaliteiten en goede passing, maken hem een serieuze kandidaat voor de basis.

Lees ook
Dit profiel over Jerdy Schouten

Jerdy Schouten tijdens de topper tegen Feyenoord. Hij is zeer accuraat in zijn passing, maar vindt niet altijd de oplossing vooruit.

Het is een van de belangrijkste keuzes die Koeman straks moet maken: wordt Schouten op het EK de kompaan van spelmaker Frenkie de Jong? Die ontbrak deze periode opnieuw door een blessure – in 2023 was hij er in zes van de tien interlands ook niet bij. Daardoor heeft Koeman nauwelijks kunnen testen wie het ideale koppeltje met De Jong vormt. „Ik denk wel te weten wie dat heel goed zou kunnen”, zei Koeman vorige week. „Wie, ga ik niet zeggen.” In de oefenduels werd dat niet meteen duidelijk.

Andere belangrijke kandidaat is Tijjani Reijnders van AC Milan, al ambieert hij een meer aanvallende rol. Feyenoord-middenvelder Mats Wieffer lijkt na zijn ongelukkige optreden tegen Schotland minder aanspraak te kunnen maken. Vorig jaar speelde Wieffer drie keer naast De Jong, dat was geen groot succes.

Flexibiliteit in de speelwijze

In welk spelsysteem voelt Oranje zich het meest comfortabel? Koeman laat een korte stilte vallen bij die vraag, dinsdagavond laat in Frankfurt. „Als je de wedstrijden bekijkt, was het tegen Duitsland comfortabeler.”

In Frankfurt speelde Oranje in een formatie met drie centrumverdedigers en twee aanvallende backs. Qua positiespel en aanvalsopbouw kwam dat in fases goed uit de verf. Daar waar de uitvoering in het klassieke 4-3-3-systeem vrijdag slecht uitpakte tegen Schotland. Maar ja, zegt Koeman: van Duitsland verloren ze, van Schotland wonnen ze ruim – al was dat geflatteerd.

Depay in duel met de Duitse verdediger Antonio Rüdiger.
Foto Maurice van Steen / ANP

Wat de speelwijze wordt op het EK, is nog een vraagteken. Oranje oogt robuuster en vertrouwder in de formatie met drie centrale verdedigers en opkomende vleugelbacks. Door de vele Nederlandse verdedigers in de top, past dit Oranje goed. Deze speelwijze met meer defensieve zekerheden, lijkt bovendien de enige manier om kans te maken tegen toplanden.

Toch gooit Koeman de deur naar het klassieke, op papier aanvallender 4-3-3 niet dicht. Hij wil flexibel zijn en tijdens duels kunnen wisselen van formatie.

Het mentale probleem

Aanvaller Xavi Simons beweegt goed tussen de linies, biedt zich nadrukkelijk aan, halverwege de tweede helft tegen Schotland. Hij komt aan de bal, rukt op door de as van het veld. Cody Gakpo sprint een paar meter verderop ook mee. Simons probeert naar hem te passen, maar doet dat achter hem langs, in plaats van hem in de diepte weg te steken. Balverlies, weg mogelijkheid. Het publiek zucht, Simons staat even met zijn handen in de zij, schudt kort zijn hoofd.

Simons (20), basisspeler bij RB Leipzig, is onmiskenbaar een van de grootste Nederlandse talenten. Maar bij Oranje, waar hij in dertien interlands nog niet wist te scoren, komen zijn kwaliteiten er nog onvoldoende uit. Met als voorlopig dieptepunt het duel tegen Schotland, waarin Simons vaak balverlies leed. „Ik vond dat Xavi soms te veel de moeilijke oplossing en actie zocht”, zei Koeman. Een paar dagen later zei hij: „Hij vecht bij ons tegen een honderd procent goede wedstrijd, een doelpunt.”

bondscoach OranjeRonald Koeman Xavi Simons vecht bij ons tegen een honderd procent goede wedstrijd, een doelpunt

Bij nationale ploegen is er nauwelijks tijd, moet je er meteen staan – helemaal op een eindronde. Het aantal trainingen om aanvalspatronen en specifieke wedstrijdsituaties erin te slijpen, is beperkt. Dat vraagt om spelers die zonder schroom durven te spelen – zoals Tijjani Reijnders dat wel laat zien bij Oranje.

„Iedereen heeft recht op een mindere wedstrijd, maar het moet niet te vaak voorkomen”, zei Koeman vrijdag. „Want dan ga je andere keuzes maken.”

Bij Simons, en ook Wieffer, lijkt het Oranje-shirt op hun schouders te drukken: zo evident is het verschil met hoe ze bij hun clubs spelen. „Als er één speler is die goed wil zijn, belangrijk wil zijn voor het Nederlands elftal, is het Xavi wel”, zegt Koeman. „Daar praat je over. Of hij zichzelf niet te veel druk oplegt.”

Dat dit de laatste interlandperiode was waarin spelers zich konden laten zien richting het EK, kan voor extra mentale druk hebben gezorgd, denkt Koeman. De vraag is hoe hij Simons aan de praat krijgt op het EK.


Ajacied en Jong Oranje-international Jorrel Hato (18): ‘Ik wil de beste verdediger ter wereld worden’

‘In loving memory’, staat op een zwart bandje om de linkerpols van Jorrel Hato. „Daar speel ik altijd mee. Voor mijn opa en oma.” Zijn opa overleed vijf jaar geleden, zijn oma afgelopen augustus. „Ik ben met ze opgegroeid, als jonge jongen was ik vaak daar. Logeren, lekker eten.” In steekwoorden zegt hij: „Het was niet plotseling. Ze waren op leeftijd. Ziek.” In het begin had hij het er moeilijk mee. „Daarna moet je gewoon weer door.”

Jorrel Hato – een talentvolle, net 18-jarige verdediger van Ajax – zit aan een tafeltje in een hotel in Zeist, voor een interview met NRC en een andere krant. Hij is hier voor Jong Oranje, dat deze maandag een EK-kwalificatieduel in en tegen Moldavië speelt.

Even verderop aan dezelfde weg zit het „grote Oranje”, zoals hij het noemt. Daar debuteerde hij in november – als een van de jongsten ooit, met 17 jaar en 259 dagen. Hij was er graag opnieuw bij geweest, het Nederlands elftal, dat dinsdag een oefenwedstrijd speelt tegen Duitsland. „Iedereen zit liever aan de overkant”, zegt hij. „Maar ik ben blij dat ik hier ben hoor.”

Met afstand is hij de jongste bij Jong Oranje. Al zijn ploeggenoten zijn geboren in 2002, 2003 of 2004 – hij is van 7 maart 2006. Leeftijdscategorieën slaat hij over alsof ze niet bestaan. Jong Ajax was voor hem een tussenstop van slechts dertien duels op weg naar het eerste elftal, waar de meeste jeugdspelers aanzienlijk langer rijpen in het beloftenteam.

Door zijn brede bovenlichaam, snorretje en sikje, oogt hij misschien ouder dan hij is. Hij praat rustig, antwoordt kort maar doordacht. Zelf noemt hij zich verlegen – heeft hij van zijn moeder, zegt hij. Dat is met name het geval als hij in een nieuwe omgeving komt. Toch klinkt hij zelfverzekerd, overtuigd.

„Ik wil de beste versie van mezelf worden en uiteindelijk: de beste verdediger”, zegt Hato, een linker centrale verdediger, op de vraag waar hij van droomt. Van de wereld? „Ja. Dat mensen zullen zeggen dat ik de beste ben.”

Sportclub Feyenoord

Hij is opgegroeid op Rotterdam-Zuid, woont nog bij zijn ouders in Sportdorp, een volksbuurt vlak achter Feyenoord-stadion de Kuip. Zijn moeder is geboren in Nederland, heeft roots op Kaapverdië en is boekhouder. Zijn vader kwam op zijn zevende over vanuit Curaçao, werkt in de bouw als elektricien.

Een rijbewijs heeft Hato nog niet, Ajax huurt een chauffeur om hem op en neer te rijden naar Amsterdam. Twee keer zakte hij voor zijn theorie-examen. Met een grijns: „Het is moeilijker geworden.” Serieuzer: „Ik ga mijn best doen, ik ga het wel halen.” Voor de zomer, is het plan.

Dat Feyenoord hem niet scoutte, is opmerkelijk. Hato speelde twee jaar in de amateurtak, bij Sportclub Feyenoord. Maar de profclub toonde nooit interesse. „Ze vonden hem niet goed genoeg”, zei zijn vader (zelf Feyenoord-fan) vorig jaar tegen regiozender Rijnmond. Sparta zag het wel in hem zitten, daar speelde hij drie jaar voor hij in 2018 de stap maakte naar Ajax.

Zijn 12-jarige broertje Elgyn zit nu in diezelfde jeugdopleiding van Sparta en staat inmiddels ook in de belangstelling van Ajax. Hij is een middenvelder, is handig aan de bal, en kan ook goed verdedigen, zegt Hato trots. „Hij is best wel groot voor zijn leeftijd, dat had ik ook.”

De snelheid waarmee Hato carrière maakt, toont gelijkenissen met Matthijs de Ligt – de verdediger die op zijn zeventiende debuteerde bij Ajax en nu bij Bayern München speelt. Verschil is dat De Ligt dat deed in een tijd dat het stabiel was bij de club en hij zich kon optrekken aan enkele ervaren spelers, waar Hato midden in een bestuurlijke en sportieve crisis kwam bovendrijven.

Sinds zijn debuut, januari vorig jaar, heeft hij „heel veel meegemaakt”. Zoals vijf verschillende hoofdtrainers, in ruim een jaar tijd. De rellen na het staken van de Klassieker tegen Feyenoord, waarna de spelers zich moesten terugtrekken in de kleedkamer van de Arena voor hun veiligheid. Het aanvoerderschap op zijn zeventiende, als jongste Ajax-speler ooit.

Hij is het lichtpunt, maar wordt tegelijkertijd wel geraakt door het chagrijn rond de club. „Dat maakt het zo dubbel. Als je geen wedstrijden wint, dan voel je je klote natuurlijk, dan zit je niet lekker in je vel. Ondanks dat ik zelf best wel stappen maak, speelt dat wel mee. Het is lastig. Maar ik probeer er voor mezelf het uiterste uit te halen.”

Leren van zijn fouten

Dit seizoen miste hij nog geen seconde bij Ajax, in alle 39 wedstrijden. Hij speelde nog op basis van een jeugdcontract, in een periode dat diverse Europese topclubs interesse toonden. Vorige week tekende hij een nieuw en sterk verbeterd contract bij Ajax, tot einde seizoen 2027-2028. Voor zijn ontwikkeling vond hij het beter om te blijven. „Ik heb hier nog genoeg te leren, voordat ik een stap maak.”

Zoals: feller verdedigen en dominanter zijn in balbezit. „Ik kan nog meer laten zien van wie ik echt ben. Dat de tegenstander het gevoel krijgt: hier valt niks te halen.”

Hij kijkt veel beelden terug, hoe hij zich positioneert, hoe hij opbouwt. Hij praat regelmatig met reservekeeper Remko Pasveer, die wijst hem bijvoorbeeld op hoe hij zich verdedigend opstelt bij voorzetten vanaf de zijkant.

In januari tegen Heracles Almelo maakt Hato een dekkingsfout, waardoor een tegengoal viel. Hij kan dat snel een plek geven, zegt hij: na een dag is het slechte gevoel meestal weg. „Iedere voetballer maakt fouten, het gaat erom hoe je ermee omgaat, hoe je de volgende wedstrijd aanpakt. Dat is waar ik me dan op richt: wat ga ik anders doen?”

Hij is probeert zijn coaching in het veld te verfijnen – „daar ben ik elke dag mee bezig”. Hij noemt Yoeri Pegel, een krachttrainer van Ajax die hem daar bij helpt. En de ervaren Engelse middenvelder Jordan Henderson stimuleert hem zijn mond open te trekken. Hato: „Ik zie wat er gebeurt op het veld, ik moet het neerzetten, aansturen.”

Dat hij nadrukkelijker van zich moet laten horen, hangt ermee samen dat hij vaak naast Josip Sutalo speelt, een Kroatische verdediger die weinig communiceert. „Die krijgt ook te horen van de trainer dat hij daar in moet groeien, net als ik. Dat is een groeiproces voor ons beiden.”

Onderdeel van dat proces is ook dat hij dit seizoen bij vier wedstrijden de aanvoerdersband droeg, als captain Steven Bergwijn ontbrak of eruit ging.

Voelde je destijds de vrijheid om te zeggen: laat mij het maar niet doen, ik ben nog zo jong?

„Nee, dat heb ik niet gezegd. Als die band naar mij toekomt, doe ik ’m om, ik ga ’m niet afwijzen.”

Je ziet wel in dat het niet ideaal was om op 17-jarige leeftijd aanvoerder te zijn van Ajax?

„Wat is niet ideaal?”

Je was zelf nog volop in ontwikkeling.

„Ja klopt. Ik was misschien groeiende, maar ik had niet het gevoel dat ik hem onterecht kreeg. Het is een lust. Als je verliest, is het misschien een last.”

Wat is er allemaal nog voor nodig om de beste verdediger ter wereld te worden?

„Ik ben er net, ik speel pas één jaar Eredivisie. Er is nog veel voor nodig. Sowieso ervaring. Champions League-ervaring. Daar begint het mee, dat je op het hoogste niveau speelt. Virgil van Dijk vind ik nu de beste verdediger, dat straalt hij met alles uit, los van zijn spel. Maar het is niet zo dat ik net als hem wil worden. Ik wil mijn eigen ‘iets’ creëren.”

Er is veel onzeker bij Ajax, zoals wie volgend seizoen de coach wordt. Is die omgeving wel ideaal om beter te worden, meer te leren?

„Misschien niet op dit moment. Maar dingen kunnen snel veranderen, daar ga ik ook vanuit. Voor Ajax is deze situatie sowieso een alarmfase dat dingen snel moeten veranderen. Als Ajax-zijnde kan je niet vijfde staan.”

Heb je ook het doel om het EK of WK te winnen met het Nederlands elftal?

„Zeker. De Champions League met een club. En het EK en WK met Oranje. Dat zijn wel prijzen die ik wil winnen. Allemaal.”


Oliver Bearman is na één goede Formule 1-race weer toeschouwer in de pitbox

Als een jonge voetballer die in de Champions League zijn debuut maakt voor Real Madrid en meteen daarna weer uit de selectie valt en terug moet naar het beloftenelftal. Zo zou je Oliver Bearman kunnen zien, de 18-jarige Britse coureur die onverwacht zijn entree maakte in de Formule 1 als invaller bij het illustere Ferrari, maar wiens toekomst desondanks nog vol vraagtekens zit.

Dit weekend moet Bearman vanuit de pitbox toekijken hoe de rode SF-24 die hij twee weken geleden in Jeddah bestuurde, weer door een ander het circuit op wordt gereden. De Spanjaard Carlos Sainz, in Saoedi-Arabië geveld door een blindedarmontsteking, is op tijd hersteld van zijn operatie om deel te nemen aan de Grote Prijs van Australië in Melbourne. Een tweede invalbeurt zit er voor Bearman niet in.

Op het snelle stratencircuit in Jeddah maakte Bearman indruk, door met minimale voorbereiding zevende te worden. Maar nu is hij dus weer terug in zijn reguliere rol: die van Formule 2-coureur en reserverijder bij Ferrari. Én die van een groot talent, waarvan veel wordt verwacht, maar dat nog steeds maar moet hopen een van het zeer geringe aantal plekken dat vrijkomt in het Formule 1-veld te kunnen bemachtigen.

Lees ook
Hoe bestuur je een Formule 1 -auto? In deze gids vind je alles over de basisbeginselen van het racen

Het gebeurde tijdens Bearmans debuutweekend allemaal in een oogwenk. Toen hij vrijdag aankwam op het Jeddah Corniche Circuit, een dag nadat hij op het parcours aan de Rode Zee poleposition voor de Formule 2-race had veroverd, kreeg hij te horen dat hij zich bij Ferrari moest melden. Drie uur later zat hij – voor het eerst – in de SF-24, tijdens de derde vrije training. En weer iets later kwalificeerde hij zich op een niet onverdienstelijke elfde startplek.

Knuffel en schouderklop

Zaterdagavond stapte Bearman, na anderhalf uur met snelheden tot 340 kilometer per uur tussen de betonnen muren te hebben geracet, zes WK-punten rijker uit zijn Ferrari. Hij reed een foutloze race, waarin hij concurrenten inhaalde en, ondanks een onder de g-krachten bezwijkende nek, uiteindelijk vóór gevestigde topcoureurs als Lando Norris en Lewis Hamilton eindigde. Van die laatste kreeg Bearman, direct nadat hij uit zijn auto was geklommen, een knuffel en een schouderklop. De hele ervaring was een „jongensdroom die uitkomt”, zei Bearman na afloop.

Zo snel kan het gaan: de ene dag ben je iemand van wie de meeste mensen buiten de autosportwereld nog nooit hebben gehoord, de volgende dag ben je een Formule 1-coureur van Ferrari – een doel waarnaar de meeste coureurs een carrière lang tevergeefs streven. De op-twee-na jongste Formule 1-coureur ooit bovendien, en de eerste die in een Ferrari debuteerde sinds de Italiaan Arturo Merzario in 1972.

Ook vóór zijn Ferrari-optreden gold Bearman al als een van de meest veelbelovende rijders in de juniorklassen onder de Formule 1. Op zijn achtste ging hij met karts racen; vier jaar geleden stapte hij over naar raceauto’s. Daar bouwde hij een sterke erelijst op: twee titels in de Formule 4, en een derde plaats in het Formule 3-kampioenschap van 2022. Vorig jaar debuteerde hij met de zesde plaats sterk in de uiterst competitieve Formule 2, waar hij dit jaar een van de titelkandidaten is.

Gymnasiumdiploma

Zoals veel autocoureurs is Bearman niet van onbemiddelde komaf. Zijn vader David is oprichter en directeur van een bureau dat specialistische verzekeringen aanbiedt voor bedrijven, als die bijvoorbeeld aansprakelijk worden gesteld voor milieuverontreiniging of te maken krijgen met een cyberaanval. Hij haalde zijn gymnasiumdiploma aan een eeuwenoude school in het middeleeuwse stadje Chelmsford, waarbij hij vooral uitblonk in talen. Begin 2022 kreeg Bearman een felbegeerde plek in de Ferrari Driver Academy, de interne opleiding van het Italiaanse raceteam. Daarvoor moest hij naar Ferrari’s thuisbasis Maranello verhuizen. Hij besloot meteen maar Italiaans te leren – talen zijn nu eenmaal „zijn passie”, vertelde hij aan ESPN.

Zijn Ferrari-connectie leverde Bearman vorig jaar al twee optredens in de vrije training tijdens Formule 1-weekends op. Achter het stuur bij Haas, een team dat nauwe banden met Ferrari heeft. Ook daar waren ze geïmponeerd: Bearman was bij zijn eerste optreden, in Mexico, slechts 0,3 seconde langzamer dan de ervaren andere Haas-coureur, de Duitser Nico Hülkenberg (36).

Haas is ook zo’n beetje de enige optie als Bearman permanent aan de start wil staan. Hij wordt daar ook al langer genoemd als coureur voor 2025. Maar teambaas Ayao Komatsu wilde na Jeddah niet te hard van stapel lopen. Bearman „verdient volgend jaar een kans”, zei de Japanner, maar zijn huidige rijders – naast Hülkenberg de Deen Kevin Magnussen – hadden het ook prima gedaan. „Dus dan kan ik nu toch niet zeggen: Bearman is onze man voor volgend jaar? Kijkend naar de prestaties van vandaag, zijn het Nico en Kevin.”

Schaars goed

Dat het voor jonge talenten als Bearman tegenwoordig moeilijker dan ooit is om op een vaste plek in de Formule 1 te belanden, is al langer een veelgehoord punt van kritiek op de sport. Er doen de laatste jaren twintig auto’s mee, waar dat er in het vorige decennium 22 of zelfs 24 waren. Dat terwijl oude coureurs als Fernando Alonso (42) en Lewis Hamilton (39) steeds langer blijven hangen, en teams doorgaans geen rijders in hun auto’s zetten uit het juniorprogramma van een concurrent.

Kortom: vrije stoeltjes zijn een schaars goed in de huidige Formule 1, en als ze er al zijn, moeten jonge beloften nog maar zien of ze ervoor in aanmerking komen. De laatste twee Formule 2-kampioenen, Felipe Drugovich uit Brazilië en Théo Pourchaire uit Frankrijk, slaagden er niet in een plek te veroveren. Ook de Nieuw-Zeelander Liam Lawson, die vorig jaar sterk inviel bij AlphaTauri en zeker Formule 1-waardig is, staat nu weer aan de kant.

De houding van de Formule 1, en de tien teams die daar nu in meedoen, helpt ook niet mee. De sport wees begin dit jaar een aanvraag af van het Amerikaanse Andretti Global, een raceteam met een enorme staat van dienst in de Verenigde Staten dat graag met twee extra auto’s de Formule 1 zou betreden. Autosportbond FIA had groen licht gegeven, maar de Formule 1 zelf deed dat niet. Andretti zou, ondanks steun van General Motors, niet genoeg waarde toevoegen aan het kampioenschap. De meeste Formule 1-teams steunen dat besluit: zij willen niet dat hun stuk in de commerciële Formule 1-taart kleiner wordt omdat er nog een concurrent mee komt eten.

Het ziet er voorlopig dus niet naar uit dat er verandering komt in de situatie die het voor talenten als Bearman lastig maakt om voet aan de grond te krijgen in de Formule 1. Al kán het wel. Het talent van Oscar Piastri, Formule 2-kampioen in 2021, stond dusdanig buiten kijf dat McLaren hem naar de Formule 1 haalde. Zondag rijdt hij voor de tweede keer voor zijn Australische thuispubliek – als gevestigde naam met reeds meerdere podiumplaatsen in zijn prijzenkast.

Dat is precies wat Bearman te doen staat: alles op alles zetten in de Formule 2, waar de aandacht, de glamour en de prestige een stuk minder zijn, maar de druk minstens zo hoog. Misschien dat hij dan op een dag het Ferrari-stuur weer in zijn handen heeft.