De onvrede over WADA broeit wereldwijd: ‘Er is een totaal gebrek aan vertrouwen in de antidopingwereld’

Witold Banka, voorzitter van het wereldantidopingagentschap (WADA), zette twee weken terug meteen de toon: „Als we het over zouden moeten doen, zouden we precies hetzelfde hebben gedaan”, zei hij bijna als eerste, bij een haastig belegde persconferentie.

WADA onttrok zich kortom van alle kritiek na het nieuws van omroep ARD en The New York Times over 23 Chinese zwemmers die in januari 2021 positief waren getest op het verboden middel trimetazidine (tmz), maar die met medeweten van WADA stilletjes waren vrijgesproken door de Chinese dopingautoriteit. Bij de Zomerspelen van Tokio ging een deel van hen met medailles naar huis.

Alle regels zijn gevolgd, betoogde WADA meerdere malen: voorlopig schorsen van de Chinese zwemmers was geen mogelijkheid, werd gezegd. En er zou geen reden zijn om aan te nemen dat het onderzoek van de Chinese dopingautoriteit – die een hotelkeuken aanwees als besmettingshaard – niet zou kloppen.

Lees ook
Dopingzaak uit 2021 van Chinese zwemmers roept veel vragen op – ‘Ze hadden direct geschorst moeten worden’

Blijdschap bij de Chinese zwemsters na de finale van de 4x200 meter vrije slag bij de Olympische Spelen van Tokio in 2021.

Het kon niet overtuigen. Travis Tygart, voorzitter van het Amerikaanse antidopingagentschap Usada en een van WADA’s grootste criticasters, ging er misschien wel het hardste in: tegen nieuwssite Politico zei hij dat er sprake is van „Chinese cover-up” die door WADA is „toegestaan”.

En daarmee zit WADA, nog geen drie maanden voor aanvang van de Olympische Spelen van Parijs, in een fikse crisis. De „burgeroorlog” van de antidopingbeweging, zo schreef The Guardian onlangs. Een ‘oorlog’ die niet begon met de Chinese zwemmers, maar die door deze zaak wel opeens aan het oppervlak is gekomen. Jarenlange opgebouwde „boosheid” en „wantrouwen” – met name sinds het ongekende schandaal van het Russische staatsgestuurde dopingprogramma dat in 2016 aan het licht kwam – is volgens The Guardian nu voor de buitenwereld zichtbaar.

Zo werd de aankondiging van WADA over een onafhankelijk onderzoek naar de gang van zaken weggehoond door Usada, de Amerikanen trokken meteen in twijfel of het onderzoek wel echt onafhankelijk was.

Ook in de sportwereld zelf broeit de onvrede. Volgens Rob Koehler, directeur van de internationale belangenorganisatie van topsporters Global Athlete, zijn de sporters die hij spreekt „geschokt” en „teleurgesteld” over de gang van zaken. „Er is een totaal gebrek aan vertrouwen in de antidopingwereld.”

Vlotte start

WADA werd eind 1999 opgericht door het Internationaal Olympisch Comité (IOC). De sportwereld, verenigd in het IOC, financiert de helft van de organisatie (vorig jaar was dat 21 miljoen dollar, omgerekend 19 miljoen euro). De andere helft wordt door overheden betaald.

Aanleiding voor de oprichting van WADA waren verschillende dopingschandalen. Zoals de geruchtmakende ‘Tour Dopage’ van 1998, de Ronde van Frankrijk waarin grootschalig gebruik van epo aan het licht kwam.

WADA kreeg als opdracht mee om internationale dopingtesten te overzien en antidopingbeleid wereldwijd te harmoniseren. Al vrij snel, in 2003, werd de World Anti-Doping Code door honderden internationale sportorganisaties erkend.

Het leek een vlotte start. En WADA is in dit opzicht ook een succes te noemen, zegt onderzoeker Daniel Read. Hij is als wetenschapper verbonden aan het Institute for Sport Business aan de Loughborough-universiteit in Londen. Juist omdat de dopingregels nu internationaal op elkaar afgestemd zijn is de sportwereld beter af met WADA, zegt Read.

Maar doping bleef een hardnekkig probleem. Dat blijkt alleen al uit een zeer opmerkelijke studie uit 2018, gepubliceerd in Sports Medicine. Bij de WK atletiek in 2011 hadden wetenschappers 1.200 sporters gevraagd of ze het afgelopen jaar doping hadden gebruikt: maar liefst 44 procent zei van wel. Bij bloed- en urinemonsters, zo blijkt uit WADA-cijfers, test gemiddeld slechts 1 tot 2 procent positief. Uit eerder wetenschappelijk onderzoek kwamen ook al zeer hoge percentages van dopinggebruikers: 20 en 39 procent.

Wat zegt dit over de antidopingwereld? „De grootste bedreiging voor antidopingbeleid zijn conflicts of interest”, aldus onderzoeker Read. Formeel is (bijna) iedereen tegen dopinggebruik, maar keer op keer blijkt dat er botsende belangen zijn. Landen schitteren graag met sportprestaties, er wordt veel geld verdiend met sport; wanneer doping aan het licht komt, wordt dat allemaal ondermijnd.

Read wijst op de zaak van wielrenner Lance Armstrong. In 2012 concludeerde Usada, onder leiding van Tygart, dat Armstrong jarenlang doping had gebruikt. Daar ging een flinke periode van geruchten aan vooraf. „Armstrong kreeg lang het voordeel van de twijfel van wielerbond UCI, ondanks aanwijzingen van dopinggebruik, omdat zijn heroïsche verhaal de Amerikaanse markt had geopend voor het wielrennen”, zegt Read.

Schok na Sotsji

Een paar jaar later, in 2016, kwam het Russische staatsgestuurde dopingprogramma aan het licht. Via de media, net als bij de Chinese zwemmers. Een klokkenluider, een voormalig hoofd van een Moskous dopinglab, vertelde in The New York Times over de manier waarop positieve dopingtesten van Russische sporters werden weggemoffeld met behulp van de Russische dopingautoriteit en geheime diensten.

Een schok ging door de sportwereld. Dat talloze Russische sporters bij de Winterspelen van Sotsji in 2014 doping hadden gebruikt was al bekend, maar dit betekende dat de Russische staat deze doping had gefaciliteerd – vergelijkbaar met de staatsgestuurde dopingprogramma’s van Oost-Duitsland voor de val van de Muur. De dopingzaak trok ver voorbij de landsgrenzen: onder meer de voormalige baas van de wereldatletiekbond, Lamine Diack, werd later veroordeeld voor het aannemen van Russisch smeergeld.

Het Russische schandaal legde „de noodzaak voor meer transparantie en onafhankelijkheid” bij WADA bloot, zegt onderzoeker Read. Zo had WADA op dat moment geen eigen onderzoekscapaciteit. Dat is inmiddels veranderd, maar nog steeds heeft de organisatie een beperkt aantal onderzoekers onder de meer dan 180 werknemers.

Het schandaal liet ook zien hoeveel invloed de sportwereld op antidopingbeleid heeft. Aanvankelijk wilde WADA de hele Russische sportploeg schorsen, maar het IOC greep in. Sportbonden mochten in plaats daarvan zelf kiezen. Veel Russen die konden ‘bewijzen’ dopingvrij te zijn, ontkwamen aan een schorsing – al moesten ze wel uitkomen onder neutrale vlag.

De afhandeling van de Russische affaire was een enorme deuk in het vertrouwen van sporters in de internationale dopingbestrijding, zegt Koehler, die jarenlang bij WADA werkte voordat hij bij Global Athlete aan de slag ging. „Het IOC heeft geweigerd Rusland echt te verbannen.”

Critici zien het IOC-optreden als een gevolg van de grote invloed van Rusland, dat een belangrijk sportland is, met bestuurders op belangrijke posities en als organisator van veel grote – en dure – evenementen.

Hetzelfde kan gezegd worden van China – na Japan de grootste donateur van WADA is (700.000 dollar in 2023 tegenover 1,5 miljoen van Japan) – dat recentelijk onder meer de Winterspelen van Beijing organiseerde (2022). Anders dan Japan geeft China weinig openheid van zaken in het eigen antidopingbeleid.

Dat is niet bevorderlijk voor het vertrouwen in Chinada, terwijl vertrouwen in de lokale dopingautoriteiten nou juist de basis van het systeem vormt.

Koehler vindt dat deze kwetsbaarheid aangepakt moet worden. „Waarom kijken we niet naar de corruptie-index van een land?” Dopinglaboratoria van landen die daarop slecht scoren, zouden dan meer internationaal toezicht moeten kunnen krijgen, zegt hij. „Zo kunnen we voorkomen dat mensen het systeem ondermijnen.”

Meer openheid

Ondertussen beginnen de Olympische Spelen van Parijs bijna. „Ik zou niet verbaasd zijn als we protesten van sporters zullen zien”, zegt Read. De zwemwereld kende al eerdere relletjes rondom vermeend dopinggebruik: zo weigerde de Britse zwemmer Duncan Scott bij de WK zwemmen in 2019 de hand te schudden van de Chinees Sun Yang, die op dat moment in een dopingonderzoek verwikkeld was en later voor jaren geschorst zou worden.

Vincent Egbers van de Nederlandse Dopingautoriteit hoopt dat WADA voor ‘Parijs’ meer documenten over de Chinese zwemmers naar buiten brengt, zoals het onderzoek van Chinada over de besmettingshaard in de keuken. „Het is zo jammer dat ze geen openheid van zaken geven.”

Ook Koehler pleit voor openheid. „Sporters verdienen transparantie en eerlijkheid. Iedereen profiteert daarvan.” Ook de Chinese sporters, zegt hij, als ze tenminste niets fout hebben gedaan. „Nu zitten ze gevangen in een wolk van verdenkingen.”


Column | Kolibries in een kano

Het begon met de naam: Selma Konijn. Kanovaarder. Kano-Konijn. Wat heb ik soms toch een kinderachtig brein. Het was dus de naam die me opviel, helemaal toen er ook nog een Mus voorbijkwam. Kanovaarder Anna Mus, maar die kwalificeerde zich niet voor de Olympische Spelen. Selma Konijn wel, samen met Ruth Vorsselman, in de duokano.

Natuurlijk heb ik wel eens naar kanoën gekeken, maar alleen naar de wildwatervariant. Fascinerend is het hoe de kanovaarders zich met ogenschijnlijk grof geweld om van die stokken rechtop in het woeste water heen werken met hun peddel. Ze verdwijnen telkens onder water, komen weer boven, en gaan naar adem happend verder.

Van die Lego-poppetjes vind ik kanovaarders lijken: een blokje voor het bovenlijf, het blokje voor de benen is vervangen door een kano. Bij de kanosprint valt dat – ontdekte ik – nog veel meer op. Kanosprint is kanovaren op vlak water, op een roeibaan, en ik kan me niet herinneren dat ik dat ooit eerder heb gezien. Dat is misschien ook niet zo gek: sinds de Spelen van Barcelona in 1992 heeft Nederland zich nooit meer gekwalificeerd voor dit onderdeel.

Het was even zoeken, maar toen deden er twee mannen aan de 500 en 1.000 meter duokanosprint mee: Jan-Dirk Nijkamp en Marc Weijzen. Ze sneuvelden in de halve finale en na hun olympisch avontuur richtten ze zich op een maatschappelijke carrière. Weijzen heeft een installatiebedrijf in Maastricht, Nijkamp is secretaris-directeur bij de Omgevingsdienst Overijssel. Hij woont in Dalfsen, aan de Vecht. Ik fiets daar vaak en de Vecht ziet eruit als ideaal water. Zou Nijkamp daar nog wel eens varen?

Waagt Weijzen zich soms nog op de Maas of stroomt die rivier te snel? Hij komt uit een echte kanofamilie ontdekte ik. Zijn vader Chick Weijzen deed twee keer mee aan de Olympische Spelen: in 1960 en 1964. De Spelen van Mexico-Stad in 1968 sloeg hij over, omdat hij inmiddels twee kinderen had – van wie tenminste eentje dus ook door het kanovirus werd gegrepen.

Voor Selma Konijn en Ruth Vorsselman geldt hetzelfde: ook zij komen uit kanofamilies, vertellen ze in een interview. Ze moesten altijd mee en zo begonnen zij van lieverlee. In ons land is kanovaren een kleine sport waarin iedereen elkaar kent. Des te trotser zijn ze dat ze de kanosprint nu op een groter podium mogen laten zien, in Parijs.

En hoe. De twee scheren door het water, terwijl ze nauwelijks bewegen. Ze zitten doodstil, licht voorover gebogen, de armen voor zich uitgestrekt. Alleen daarin zit de beweging: ze peddelen precies tegelijk, vliegensvlug. Het lijken zo wel twee kolibries, hangend in de lucht. Alleen door naar ze te kijken voel ik mijn armen al verzuren. Deze sport is niet voor watjes, hier moet je bovenarmen en schouders als scheepskabels voor hebben, en een romp van graniet. Dat klopt: in een filmpje zie ik Selma Konijn zich optrekken met een groot gewicht vastgemaakt om haar middel.

Intussen hebben de twee het over hun liefde voor buiten zijn. Dat herken ik. Ik voel me altijd verwant met de roeiers op het water waarlangs ik fiets. Kanovaarders zie ik niet zo vaak. Toch zou ik op de Vecht bij Dalfsen zomaar een olympiër kunnen tegenkomen, weet ik nu.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.


FC Groningen met eigen jeugd op jacht naar de Eredivisie: ‘Nu heb je een team met Groningse smoel’

Zwarte rookbommen op de grasmat, bedreigingen van het personeel door hooligans en kansloze degradatie uit de Eredivisie. Vorig seizoen was het dieptepunt in de clubgeschiedenis van FC Groningen. Een jaar, meerdere ontslagen en een flinke bestuurlijke ingreep later staat de ‘Trots van het Noorden’ op de rand van promotie. Als het vrijdagavond wint in een directe confrontatie met nummer twee Roda JC, keert de huidige nummer drie van de Keuken Kampioen Divisie terug naar het hoogste niveau van het Nederlandse voetbal.

Dat is meer dan zelfs de meest optimistische Groninger een paar maanden geleden had durven hopen. Begin november stond FC Groningen dertiende, na ontluisterende nederlagen tegen onder meer FC Den Bosch (0-3) en Jong Utrecht (1-0). De onrust binnen de club was onverminderd groot. Twee leden van de raad van commissarissen stapten op nadat supporters „het vertrouwen” in hen hadden opgezegd. Ook algemeen directeur Wouter Gudde kondigde zijn vertrek aan, hij zou het seizoen wel afmaken.

Maar het was een andere, minder explosieve maatregel, genomen in diezelfde najaarsweek, die écht het verschil heeft gemaakt, vertelt Gudde. Een besluit dat de trainer nam in overleg met Gudde en manager ‘voetbal en opleiding’ Art Langeler. Meer jonge, onervaren spelers in de basis, meer energie. Sindsdien werd er slechts één keer verloren in de competitie, Groningen haalde de halve finale van de KNVB-beker en heeft nu dus de kans om directe promotie af te dwingen.

Samen op vakantie

Vijf jongens uit de eigen jeugdopleiding – allemaal opgegroeid in Groningen of Haren – zijn uitgegroeid tot vaste gezichten in de opstelling. Zij spelen vanaf hun jongste tienerjaren in de jeugd van FC Groningen, zijn goed bevriend en vier van hen gingen zelfs samen op vakantie. De jongste van het stel is centrale verdediger Thijmen Blokzijl; toen Groningen de beker won in 2015 was hij tien jaar oud.

Op de flanken van het middenveld spelen Jorg Schreuders en Luciano Valente. Valente is zoon van een Italiaanse vader en een Nederlandse moeder, hij speelde zelfs enkele jeugdinterlands met Italië. Hij kwam dit seizoen bijna alle wedstrijden in actie, maar zal de confrontatie met Roda JC vanwege een blessure missen.

De laatste twee vormen de voorhoede van FC Groningen, en zijn samen goed voor 27 doelpunten in de Keuken Kampioen Divisie. Thom van Bergen, die afgelopen vrijdag in de blessuretijd de gelijkmaker (1-1) tegen Telstar maakte, waardoor de kans op rechtstreekse promotie in leven bleef. En Romano Postema, de oudste van de vijf jeugdspelers, die dit seizoen terugkeerde bij de club na een huurperiode bij Roda JC.

Crisis afgewend

Wouter Gudde ging vorig jaar diep door het stof om de crisis bij de club onder controle te krijgen. In een interview met NRC zei hij zich te schamen voor de situatie bij de club als hij zijn kinderen naar school bracht. Hij kwam er pas halverwege het seizoen achter dat de selectie niet fit was, omdat binnen en met de technische staf nauwelijks werd gecommuniceerd. Ook de cultuur binnen de ploeg deugde niet, zei Gudde. Het ontbrak aan discipline, de hiërarchie was scheef en spelers spraken elkaar niet aan op wangedrag.

Toch bleef Gudde zitten, met het vertrouwen dat hij FC Groningen erbovenop kon helpen. Hij haalde met trainer Dick Lukkien en scout Henk Veldmate twee ervaren krachten die volgens Gudde bovendien goed kunnen samenwerken. Langeler kreeg meer verantwoordelijkheid. Een paar spelers vertrokken. Wat ook moest veranderen: meer intensiteit op de trainingen en tijdens wedstrijden, een gezondere sfeer in de kleedkamer.

Aanvankelijk leek het allemaal nauwelijks te helpen. Het begon pas te lopen toen de jonge jongens binnen de selectie vaker basisplaatsen kregen. „Terugkijkend hadden we dat al eerder moeten doen”, geeft Gudde toe. Hij omschrijft een cultuuromslag op de trainingen. Waar discipline en motivatie vorig seizoen ver te zoeken waren, zijn het nu de jonge jongens die met energie op de training verschijnen. „De dynamiek in het team verandert als je spelers in het veld hebt staan die elke dag beter willen worden. Nu staat er een team met Groningse smoel.”

In de winter liet FC Groningen een aantal basisspelers van het degradatieseizoen vertrekken. Tomas Suslov werd na een huurperiode van een half jaar bij Hellas Verona voor 1 miljoen euro overgenomen door de Italiaanse club. Radinio Balker maakte voor 1,3 miljoen euro een transfer naar het Engelse Huddersfield Town. En voor Daleho Irandust en Kevin van Veen was er geen plek meer in de selectie. Irandust keerde terug naar zijn geboorteland Zweden, en Van Veen vertrok op huurbasis terug naar de Schotse competitie, waar hij eerder al succesvol was.

Begroot op promotie

De opmars is mooi voor FC Groningen, maar ook min of meer noodzakelijk. Gudde heeft met FC Groningen financiële risico’s genomen, in de hoop binnen een jaar terug te keren in de Eredivisie. Dit seizoen begon de club met een tekort van 7 miljoen euro op de begroting, onder meer door transfers is dat teruggebracht naar een verwacht verlies van ongeveer 2 miljoen. Nog een jaar in de Keuken Kampioen Divisie zou betekenen dat er gesneden moet worden in het budget, zegt Gudde. Als Groningen nu promoveert verwacht hij dat de club wat betreft spelersbudget tussen plek tien en dertien van de Eredivisie zou uitkomen.

Een financiële meevaller is dat de jonge jongens van FC Groningen dit seizoen veel meer waard zijn geworden. Verkoop van een of meerdere van die spelers zou de financiële klap van nog een jaar Keuken Kampioen Divisie kunnen verzachten. Maar daarover is Gudde duidelijk: „Dat is niet wat je wilt, we willen promoveren met deze jongens.”


Zwangere voetbalsters modderen vaak maar wat aan

Vrouwen en topsport Voetbalclubs reageren niet altijd positief als een speelster zwanger wordt. Spelersvakbond FIFPro komt daarom komende zomer met richtlijnen. „Veel clubs hebben een grote mond, maar houden de boot af”, zegt de net bevallen PSV’ster Inessa Kaagman.


Foto Brad Smith / Getty Images

„Doodzenuwachtig” was Inessa Kaagman (28) toen ze zich vorige zomer bij PSV-coach Roeland ten Berge meldde voor haar jaarlijkse ‘ontwikkelingsgesprek’. Hij zou haar gaan vragen naar haar ambities voor het komende seizoen. Zij wilde hem vertellen dat ze tien weken zwanger was, dus dat haar sportieve ambities even op een laag pitje zouden komen te staan.

„Roeland was pas net onze coach, ik kende hem nog niet zo goed”, vertelt de in maart bevallen middenvelder. Wat als hij negatief zou reageren? Ze was er niet gerust op. Maar Ten Berge reageerde heel positief. Hij vertelde dat hij drie kinderen heeft en dat er niets boven het ouderschap gaat. ‘Voorlopig heb je andere prioriteiten’, zei hij.

Bij lang niet alle zwangere of net bevallen speelsters zijn clubs zo flexibel als bij Kaagman, blijkt uit onderzoek van de internationale spelersvakbond FIFPro, die komende zomer richtlijnen presenteert voor betere begeleiding van deze groep. Veel speelsters vertelden FIFPro dat ze maar wat aanmodderen als moeder (in spe). Er bestaat een hardnekkig vooroordeel dat topvoetbal en moederschap niet samengaan. Terwijl er genoeg voorbeelden zijn van speelsters die na de geboorte van hun kind sportief succes oogstten.

De richtlijnen maken onderdeel uit van een wereldwijde campagne die moet zorgen voor meer begrip voor en voorlichting over de mentale en fysieke gevolgen van zwangerschap voor een profvoetbalster. Zo vertellen meerdere speelsters in spotjes openhartig over hun ervaringen. Hun punten van kritiek verschillen en de een kiest haar woorden zorgvuldiger dan de ander. Alles bij elkaar verklaart het waarom slechts een paar procent van de profvoetbalsters kinderen heeft. Of beter: het aandurfde tijdens hun carrière moeder te worden.

‘Leuk dat je zwanger bent, doe wat je moet doen en wie weet zien we je terug’, kreeg Cheyna Matthews (30) bij twee Amerikaanse clubs te horen toen ze vertelde dat ze in verwachting was. Ze noemt dat ‘onacceptabel’ en ‘demotiverend’, want als topsporter wil je belangrijk gevonden worden, gewild, zegt ze. Ze zette onlangs een punt achter haar carrière, ook als speelster van het Jamaïcaanse elftal, na vijf jaar topsport met moederschap te hebben gecombineerd.

Keepster Almuth Schult, die bij de Olympische Spelen van Rio in 2016 goud won met het Duitse team, vindt het „onprofessioneel” dat clubs pas gaan nadenken over de gevolgen van een zwangerschap als hun speelsters daarvan melding maken. Je krijgt de indruk dat ze het zwaar heeft gehad na de geboorten van haar drie kinderen, van wie de laatste in augustus ter wereld kwam. Als clubs hun net bevallen speelsters een goed gevoel geven, zegt ze, is de kans op een snelle rentree groter. Zelf heeft Schult (33) nog geen nieuwe werkgever kunnen vinden na de ontbinding van haar contract bij Angel City, vorige zomer.

De Amerikaanse international Crystal Dunn (31) hamert op het belang van een paar extra handen. Zonder hulp van een nanny had zij niet 112 dagen na de geboorte van haar eerste kind, in mei 2022, haar rentree kunnen maken. De reiskosten van een nanny moeten standaard vergoed worden, vindt ze. Want de baby is een verlengstuk van jezelf en dús een nanny ook. „We verdienen het om tijdens deze reis financieel ondersteund te worden”, zegt Dunn, die deel uitmaakte van het Amerikaanse team dat in 2019 het WK won.

Die reiskosten staan ook in de – niet bindende – richtlijnen van FIFPro. Bond of club moeten de vluchten, accommodatie en bijbehorende kosten voor de begeleider van een speler en het kind vergoeden, mits die redelijk zijn. Aan elke speler die de zorg voor een kind draagt, moet „een ondersteunende omgeving” worden geboden. Het gaat om kinderen die bij aanvang van het betreffende seizoen minder dan twaalf maanden oud zijn of oudere kinderen die borstvoeding krijgen.

Professor dr. Vincent Gouttebarge, hoofd van het medisch team van FIFPro en wetenschapper in het Amsterdam UMC, geeft toe dat met name de richtlijn voor de vergoeding van de reiskosten van begeleiders nog veel onderhandeling met voetbalbonden en clubs zal vergen. Het juridische team „zet hoog in”, zegt hij.

Maar veel clubs – met name die met kleine begrotingen – zullen ook op andere punten een flinke draai moeten maken. Want als er tóch al weinig geld in de kas zit, hoe groot is dan de kans dat ze een bekkenbodemspecialist inhuren, die speelsters helpt met oefeningen bij pijn, urineverlies of instabiliteit? Vrijwel alle voetbalsters die FIFPro adviseerden bij de opstelling van de richtlijnen, onderstreepten het nut van zo’n specialist, zegt Gouttebarge.

En wat te denken van de vergoeding van gekwalificeerde mentale begeleiding na een zwangerschap? „Een belangrijke component bij de planning van een rentree” noemt Gouttebarge het. Het lichaam van een vrouw verandert tijdens een zwangerschap. Als voetbalsters staan zij onder druk om er op een bepaalde manier uit te zien en worden zij geacht de weegschaal in de gaten te houden. De stress hierover wordt groter door lichamelijke verandering als gevolg van zwangerschap.

Inessa Kaagman heeft ook paniekmomenten gekend, vertelt ze. „Mijn buik bleef maar groeien. Ik kon op het laatst geen broek meer in. En dat is moeilijk als je altijd een atletisch lichaam hebt gehad. Ik voelde me heel dik. Ik wilde weer strak zijn.” Met haar familie en vriend heeft ze daar vaker over gesproken. „Die stelden me gerust: die extra kilo’s op de weegschaal horen erbij.”

Kaagman kreeg tijdens en na haar zwangerschap een handvol (interne en externe) deskundigen aangereikt vanuit PSV. Van een fysiektrainer tot een bekkenfysiotherapeut en een gynaecoloog. Die hielden haar fysieke gesteldheid in de gaten, waardoor ze tot de 34ste week van haar zwangerschap kracht- en conditietraining kon blijven doen.

Ze beseft dat ze geluk heeft, dat het lang niet overal zo goed geregeld is. „Veel clubs hebben een grote mond, maar houden de boot af als het er op aankomt. Dat heeft met geld te maken, maar soms moet je risico’s nemen om te groeien.”

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button {
–button-bg-color: #1a1a1a;
–button-border-color: #1a1a1a;
–button-text-color: white;
}

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button:hover {
–button-bg-color: transparent;
–button-text-color: black;
}

De titel kan PSV niet meer ontgaan, hoe bouwt de club door om straks succesvol te blíjven?

Laatst hadden ze een „wanbetaler” bij PSV. Een bedrijf dat een skybox huurt in het Philips Stadion, kende financiële problemen. „We zijn gestopt met dat bedrijf, de volgende dag was die box alweer gevuld”, zegt Marcel Brands, algemeen directeur van PSV. Hij wil maar zeggen: met de commerciële aantrekkingskracht van de club zit het wel goed.

Brands (62) zit in een vergaderzaal in het stadion, voor een gesprek met meerdere media, waaronder NRC. Club en achterban maken zich op voor het kampioensfeest, een gelijkspel thuis tegen Sparta deze zondag is genoeg voor de eerste landstitel sinds 2018. Brands is er wel mee bezig, maar kijkt ondertussen ook vooruit: hoe de club de komende jaren succesvol kan blíjven.

PSV is weer waar het wil zijn. Superieur in eigen land, met de tiende landstitel sinds 2000 in aantocht – één meer dan Ajax deze eeuw. Er is continuïteit op alle niveaus. Een trainer met gezag, een sterke selectie met hoge marktwaarde, een stabiele directie, rust in de raad van commissarissen. De omzet groeit dit jaar, gestuwd door de Champions League-overwintering, richting een recordhoogte van 150 miljoen euro.

De realiteit van het voetballandschap is dat het snel kan draaien. PSV liet dat zelf zien, vorige zomer. Het greep het initiatief door kordaat te handelen met de aanstelling van coach Peter Bosz en enkele doelgerichte versterkingen. Ajax zal ook weer opbloeien, Brands heeft niet de illusie dat de concurrent structureel op achterstand is gezet. „Als Ajax het gewoon goed aanpakt, met een goede trainer, vier nieuwe goede spelers, dan kunnen zij volgend jaar ook gewoon weer meedoen om de titel.”

Financieel-sportieve strategie

Kort na de laatste titel van PSV, zes jaar geleden, vertrok hij als technisch directeur voor een avontuur bij Everton. Om in 2022 terug te keren, als algemeen directeur volgde hij Toon Gerbrands op. Hoewel hij diep van binnen nog altijd de voetbaltechnische man is die het liefst langs het veld staat, bepaalt hij als directievoorzitter nu de financieel-sportieve strategie, de koers voor de lange termijn.

Dat lijkt voor hem ook een ontdekkingstocht. Hoe kunnen ze vaker in de Champions League spelen? Waar zit de financiële groei nog? Moeten ze richting een omzet van 200 miljoen euro, zoals Ajax in de vette jaren? Is de bouw van een nieuw stadion in Eindhoven een reële optie? Of kunnen ze beter op de huidige locatie blijven?

Onlangs presenteerde PSV de conclusies van een zogeheten ‘potentieonderzoek’ door adviesbureau Hypercube waarin deze vragen centraal stonden. Stadionuitbreiding wordt in die analyse – het onderzoek zelf is niet gepubliceerd – gezien als de belangrijkste manier om te groeien.

Het Philips Stadion zit met een capaciteit van 35.000 ver onder die van de concurrentie: Ajax kan 56.000 toeschouwers in de Johan Cruijff Arena plaatsen, Feyenoord 52.000 in de Kuip. Daartegenover heeft PSV als voordeel dat het eigenaar is van het stadion (de grond is van de gemeente), terwijl Ajax en Feyenoord huurder zijn. Hierdoor kan PSV sneller en zelfstandiger opereren én volledig profiteren van extra horeca- en ticketinkomsten bij uitbreiding, waar in Rotterdam al jarenlang wordt gediscussieerd over de toekomst van de Kuip.

Marcel Brands, algemeen directeur van PSV.
Foto Bart Stoutjesdijk / ANP

Hypercube adviseert een uitbreiding van zo’n 10.000 plaatsen, gelijk aan de wachtlijst voor seizoenkaarten. Clubleiding en gemeente zijn, vooralsnog, enthousiast: er wordt nu onderzocht wat bouwtechnisch precies kan en wat de kosten zijn. Een werkgroep met mensen van de club en de gemeente wordt opgetuigd, want uitbreiding raakt ook aan de gebiedsontwikkeling van de gemeente. Het stadion ligt in het hart van de stad, dicht tegen het spoor aan.

Brands zegt dat grootschalige uitbreiding volgens bouwbedrijf BAM, eerder betrokken bij bouwprojecten van het stadion, technisch mogelijk moet zijn. „In principe kan alles natuurlijk, maar hoeveel moet je afbreken om het weer op te bouwen? Moet het dak eraf, of kan het anders?”

Als de uitbreiding er komt, wordt met name de verhouding tussen reguliere stoeltjes en commerciële plekken van belang. „Alle skyboxen en business seats zijn nu vol. We zijn aan het kijken welk deel we nog kunnen winnen op commercieel gebied, want daar zit de grootste groeimarge.” Hoeveel een uitbreiding extra oplevert en hoe de bouw moet worden gefinancierd, is nog onduidelijk.

Real Madrid en FC Barcelona

Het is een onderwerp dat speelt bij veel Europese clubs. Zeker nu de rek eruit is bij tv-contracten, de geldstroom die jarenlang voor forse groei zorgde in het topvoetbal. Opwaardering van faciliteiten is nu de trend. Clubs bouwen al, of hebben plannen voor een nieuw stadion, zoals Internazionale en AC Milan. Of ze renoveren hun bestaande thuishaven ingrijpend, zoals Real Madrid en FC Barcelona.

Manchester City breidt het stadion momenteel uit, inclusief de bouw van een hotel en een ‘fanpark’. De Champions League-winnaar – omzet: ruim 830 miljoen euro – moet de stadioninkomsten verhogen „als we competitief willen blijven en bij de topgroep willen horen qua prestaties”, zei Roel De Vries, chief operating officer van de City Football Group, eerder dit jaar in de Financial Times. „We kunnen het stadion niet makkelijk uitbreiden tot meer dan 60.000 plaatsen. Dat moeten we dus uitzoeken: ‘Hoe kunnen we veel meer uit het stadion persen?’”

In Eindhoven speelt de demografische ontwikkeling een belangrijke rol in de ambities van PSV. Het aantal inwoners groeit naar verwachting van 246.000 naar 300.000 in 2040, volgens cijfers van de gemeente. Hierdoor stijgt het toeschouwerspotentieel in het centrum van de stad met 10 procent tot en met 2040, schrijft de club. Brands: „We kunnen ook nog veel winnen in vrouwelijke toeschouwers, dat percentage ligt nog relatief laag met 12 procent.”

Door uitbreiding van ASML denkt PSV extra supporters te kunnen trekken, ook onder de vele expats van het bedrijf

Qua verzorgingsgebied en financiële mogelijkheden, leggen ze het altijd af tegen Ajax, weet Brands. „Maar we hebben wel voldoende groeipotentie om ambitieus te zijn.” Vorige week werd bekend dat chipmachinemaker ASML voorlopig kan uitbreiden in de regio, met ruimte voor 20.000 extra arbeidsplaatsen. Brands ziet het graag gebeuren. „Expats als fans, daar kunnen we ook in groeien.” ASML, dat samenwerkt met PSV, heeft al een skybox met 150 stoelen, die wordt gebruikt om nieuwe werknemers te introduceren.

Ze zijn al bezig met vergunningen voor kleinere veranderingen. De Noordtribune, aan de spoorzijde, moet worden aangepast: meer toiletten, cateringpunten en beter beschutte looppaden voor als het waait en regent (iets waar bezoekers nu over klagen). En het kleine stadion op trainingscomplex De Herdgang, waar de beloftenploeg en het vrouwenelftal spelen, moet permanente tribunes en extra faciliteiten krijgen.

Het ‘risico’

PSV heeft de ambitie om „elke vijf jaar minimaal vier keer Champions League” te gaan spelen. Die inkomsten worden vanaf nu ook opgenomen in een nieuwe, driejarige begroting. Dat doet de directie om „iets stabieler te kunnen regeren”, zegt Brands. „Als je steeds van een jaar uitgaat, heb je die pieken en dalen, en komt daar veel meer stress op.”

Een „risico” is, volgens Hypercube, een terugval van de Eredivisie op de UEFA-coëfficiëntenlijst: het verliezen van de zesde plek, en daarmee het tweede Champions League-ticket. Door de huidige goede positie heeft de Eredivisie voorlopig nog zes Europese tickets – een luxe.

Maar de clubs die de laatste twee tickets krijgen, presteren doorgaans slecht in Europa. Dat kan uiteindelijk ten koste gaan van de plek van Nederland op de ranking (vanaf 2026). „Ajax, PSV, Feyenoord en AZ hebben genoeg punten gehaald de afgelopen jaren”, zegt Brands. „Het gaat om ploegen vijf en zes.” In het verleden ging dat onder meer om FC Twente en FC Utrecht.

In feite heeft Brands goede Europese prestaties van andere clubs nodig, om de Champions League-ambities van PSV te kunnen nastreven. Daarom speelt hij met het idee die clubs in de subtop financieel extra te ondersteunen, uit de al bestaande pot geld die wordt gevuld met een deel van de Europese premies van clubs die actief zijn in Europa. Hierdoor kunnen die clubs, in theorie, beter voor de dag komen in Europa.

Er is nog iets wat kan helpen. Voorzichtig enthousiast is Brands over de introductie van een kampioenspoule in de Eredivisie, zoals België die al heeft. De topzes strijdt daar vanaf het voorjaar om de titel. Voordeel: meer topduels, spelers en ploegen worden beter en de competitie is tot het einde spannend. „Ik vind het wel de moeite om daarnaar te kijken”, zegt Brands. „Als we straks pas reageren als we achtste staan op de coëfficiëntenlijst, zijn we te laat.”


Vitesse noemt Parry dwarsligger bij reddingswerk, hij bestrijdt dat

Zes weken dacht Vitesse nog te hebben om zijn proflicentie en daarmee zijn voortbestaan veilig te stellen. Het zijn er iets meer dan twee, bleek eerder deze week: vóór 17 mei moet Vitesse „orde op zaken stellen”, maakte de licentiecommissie van de KNVB duidelijk. „Dat betekent dat we nóg harder moeten werken”, reageerde interim-directeur Edwin Reijntjes tegenover de NOS.

Maar met alleen noeste arbeid redt het al gedegradeerde Vitesse het niet, weet Reijntjes. De noodlijdende club moet creatief zijn en zich verzekeren van de medewerking van betrokkenen met tegengestelde belangen: fans, potentiële geldschieters, schuldeisers, een afgewezen koper, de Russische eigenaar, accountantskantoor BDO en huisbank ING. Of zoals de interim-directeur het woensdag op een persconferentie verwoordde: „We hebben Houdini nodig om het te redden”.

Wat er moet gebeuren, is bekend. Vitesse moet de banden doorsnijden met eigenaar Valeriy Oyf, garanderen dat het komend seizoen over een bankrekening beschikt, een goedgekeurde jaarrekening indienen én aantonen dat het over „voldoende financiële draagkracht” beschikt om het minimaal een jaar uit te zingen. Maar hóe dat moet gebeuren, is onduidelijk. Sterker, daarover bestaan tegenstrijdige lezingen.

Belangrijkste knoop die ontward moet worden: de juridische en financiële verstrengeling met Oyf, de Rus die Vitesse in 2018 overnam. Hij is zó close met de gesanctioneerde oligarch Roman Abramovitsj, een vertrouweling van president Poetin, dat de licentiecommissie en het ministerie van Economische Zaken sterk vermoeden dat Vitesse de sanctiewet overtreedt. Als Oyf niet volledig buiten de deur wordt gezet, erkent Vitesse, blijft ING bij zijn voornemen de bankrekening te beëindigen, weigert accountant BDO de jaarrekening goed te keuren en krijgt de club hoe dan ook geen proflicentie (ING en BDO beantwoordden geen vragen van NRC). Dan is ook de crowdfundingsactie die Vitesse deze week is begonnen, hoe succesvol ook, tevergeefs.

Bij gebrek aan (geschikte) kandidaten om de aandelen van Oyf over te nemen, wil Vitesse de stukken onderbrengen in een onafhankelijke stichting. Met toestemming van Oyf, die volgens een woordvoerder van Vitesse het beste voor heeft met de club. Dat desondanks nog geen aandelenoverdracht heeft plaatsgevonden, zou komen door verzet van de man die eerder nog als redder van Vitesse werd gepresenteerd: Coley Parry.

Deze Amerikaanse investeerder zou Vitesse overnemen, maar kreeg daarvoor uiteindelijk geen toestemming van de licentiecommissie, omdat hij niet kon aantonen waar zijn geld vandaan komt. Ondertussen had hij kapitalen in de club gestoken om de dure huishouding van Vitesse te financieren, met als gevolg dat Parry nu schuldeiser is voor een bedrag van 14,3 miljoen euro.

‘Leverage’ creëren

Complicerende factor: Parry en Vitesse zijn in beroep gegaan tegen de afwijzing van de licentiecommissie. Zo lang dat loopt, heeft de club de medewerking van Parry nodig om de aandelen op te eisen en onder te brengen in een stichting. Maar de Amerikaan ligt dwars en stelt onacceptabele voorwaarden aan zijn medewerking.

Althans, dat is het verhaal van Vitesse. Parry heeft, laat hij desgevraagd via Whatsapp weten, „al weken geleden toestemming gegeven de aandelen over te dragen”. Volgens Parry wijst Vitesse hem aan als zondebok om „leverage” te creëren. Op de achtergrond lopen immers nog andere onderhandelingen, over herstructurering van de schulden van Vitesse, die voor tachtig procent in handen zijn van Parry.

Één gezamenlijk belang delen Parry en interim-directeur Edwin Reijntjes: een faillissement van Vitesse is de slechtst mogelijke uitkomst voor beiden. In dat geval houdt de profclub op te bestaan en is de Amerikaan hoogstwaarschijnlijk vrijwel al het geld kwijt dat hij in Vitesse heeft gestoken. Dan lopen de spelers, het belangrijkste kapitaal van de club, namelijk gratis de deur uit.

Een oplossing komt dichterbij, zei Reijntjes op de persconferentie. „De gesprekken zijn constructief, maar de standpunten over geld liggen wel nog ver uit elkaar.”


Schermer Tristan Tulen bedwingt zijn zenuwen en gaat op de valreep naar de Olympische Spelen

Tristan Tulen schreeuwt negen kreten van geluk op zondag rond vijf uur in een sporthal van een internationale school in Differdange, Luxemburg. Intussen druipt zijn tegenstander, de jonge Portugees Miguel Frazao, gedesillusioneerd de piste af.

31 degenschermers uit 31 Europese landen hadden hun zinnen gezet op het laatste olympische ticket. Tulen, die sinds ruim anderhalf jaar de A-status heeft van sportkoepel NOC-NSF, had zich via de reguliere weg willen plaatsen voor Parijs. Dat mislukte – waarop een zenuwslopende zondag in Luxemburg volgde.

Op de ochtend van de wedstrijd praat Tulen zich moed in. Er is maar één olympisch ticket, hij probeert er onbevangen in te gaan – hoewel hij een van de favorieten is.

De kunst bij schermen is om zo ontspannen mogelijk te blijven, weet hij. Door zijn ervaring – Tulen is 32 en schermde veel met viervoudig olympiër Bas Verwijlen – lukt hem dat zondag aardig. Om zich heen ziet hij gespannen gezichten bij concurrenten. Zijn eigen zenuwen probeert hij te controleren, of op z’n minst niet te laten zien.

Mentaal spel

Tulen ervaart de meeste spanning in de eerste paar wedstrijden. Zodra de eerste eliminatie erop zit komt hij voor zijn gevoel los. En kan hij meer van zijn eigen spel laten zien.

Het is een mentaal gevecht, zegt hij. Als je even niet oplet kan je, voor je het weet, een paar punten tegen krijgen. Maar zodra je voor staat, groeit het zelfvertrouwen. Omdat aanvallen moeilijker is dan verdedigen is het vervolgens makkelijker om het initiatief te behouden. Daar waar je bij een achterstand juist meer risico moet nemen.

In de kwartfinale treft hij de Zwitser Alexis Bayard, een geduchte tegenstander, eveneens linkshandig. Een bekende van Tulen, die dit jaar meerdere keren op trainingskamp is geweest met de Zwitsers. Hij wint – een grote opluchting.

Tussen de rondes zit telkens een halfuur tot een uur, in die tijd trekt ‘Team Tulen’ zich terug in een van de klaslokalen van de internationale school waar het toernooi plaatsvindt. Zijn begeleiding bestaat uit zijn coach en broer Rafaël Tulen, een teamgenoot die hem ‘warmschermt’ en enkele mensen van zijn club. Tien minuten bijkomen, even wat eten en weer een plan maken voor de volgende partij.

De tactische voorbereiding op de volgende tegenstander is essentieel. Schermen wordt vaak vergeleken met schaken, je moet de tegenstander steeds een stap voor zijn. Maar het is ook die voorbereiding die Tulen in de juiste ‘mindset’ brengt: „Je bent jezelf hongerig aan het maken, voordat je zometeen mag doen wat je hebt bedacht.”

Gestrekte arm

Zodra duidelijk wordt dat Miguel Frazao de laatste tegenstander is die tussen hem en een ticket voor de Olympische Spelen staat, weet Tulen dat hij kan vertrouwen op zijn voorbereiding. Tulen trof de Portugees het afgelopen jaar twee keer: één keer won hij, één keer verloor hij. In de voorbereiding op het olympisch kwalificatietoernooi had hij de partijen naast elkaar gelegd en de zwakke plek van Frazao ontdekt.

Frazao is defensief sterk, maar kwetsbaar wanneer hij met gestrekte arm aanvalt. Tulen nam zich voor om de Portugees bewust steeds nét niet te raken. „Daardoor gaat hij steeds meer risico nemen. En voordat hij het weet, is hij geraakt.”

Het plan pakt perfect uit. Na de eerste drie minuten staat Tulen met 4-1 voor. Vanaf dat moment heeft hij het initiatief en dat geeft hij niet meer uit handen: Tulen wint met 15 punten tegen 6.

Hij plaatst zich op de valreep voor ‘Parijs’. Tulen ziet medaillekansen. Hij neemt het op de Spelen op tegen schermers uit de dominante landen, Italië en Frankrijk. Ook de Fransen kent hij, hij schermt vaak tegen ze in competitiewedstrijden. „Die jongens zijn heel goed, maar niet onverslaanbaar. Dat is niemand.”

Tulen zegt dat het winnen van een olympische medaille eerder een droom dan een doel is. Het doel was plaatsing – dat is alvast gelukt.


Terugkeer Alex Kroes laat zien wie de baas is bij Ajax

Ajax is „wuivend riet”, zei Michael van Praag op de aandeelhoudersvergadering in november. Van Praag was net benoemd tot president-commissaris, hij kwam stabiliteit en optimisme brengen bij de topclub in crisis. Ajax stond op een beschamende twaalfde plaats in de Eredivisie, de trainer was enkele weken eerder ontslagen, evenals technisch directeur Sven Mislintat. Maar, zei Van Praag, Ajax veert altijd weer terug.

Een klein half jaar later dringt de metafoor van het wuivend riet zich opnieuw op, nu in het licht van de draai die Van Praag en zijn mede-commissarissen hebben gemaakt in de affaire-Alex Kroes. Begin deze maand schorsten ze Kroes, zeventien dagen eerder begonnen als algemeen directeur, om hem na een aandeelhoudersvergadering – een procedurele verplichting – op 21 mei op staande voet te kunnen ontslaan.

Kroes had voor zo’n 200.000 euro Ajax-aandelen gekocht op de dag dat hij wist dat hij hoogstwaarschijnlijk algemeen directeur zou worden, ontdekte de compliance-afdeling min of meer bij toeval. Handel met voorkennis dus, oordeelde de rvc na juridisch advies te hebben ingewonnen – een strafbaar feit. Dat maakt Kroes’ positie onhoudbaar, vonden de commissarissen.

Nu is Kroes terug bij Ajax, als technisch directeur – zonder tekenbevoegdheid. Dit tot grote tevredenheid van de supporters én de pakweg achthonderd leden van de amateurvereniging, die grootaandeelhouder (73 procent) is van de beursgenoteerde profclub. Zij vonden de straf voor Kroes veel te zwaar, hij zou de aandelen immers niet hebben gekocht om zichzelf te verrijken. Belangrijker, Ajax heeft Kroes, voormalig zaakwaarnemer en ervaren dealmaker, keihard nodig in de zoektocht naar een nieuwe trainer en spelers die de club er sportief weer bovenop kunnen helpen.

Voortschrijdend inzicht

In een verklaring tegenover de NOS sprak Van Praag donderdagavond van „voortschrijdend inzicht”. Maar wat dat inzicht behelst, blijft onduidelijk. Nieuwe argumenten kwamen niet op tafel. De president-commissaris was eerder nog uitgesproken resoluut over het ontslag van Kroes. Die had moeten begrijpen dat dit niet ging om „iets kleins”. „Kroes is heel naïef”, zei van Praag op de dag van de schorsing tegenover de verzamelde pers. „We hebben het over iets wezenlijks, maar dat ziet hij niet. Voor ons is duidelijk wat we gaan doen. We hoeven hem niet terug. Het is hier geen speeltuin.”

De draai – Van Praag bood naar verluidt donderdagavond zijn excuses aan voor zijn harde woorden over Kroes – zegt wellicht iets over de flexibiliteit van denken van de president-commissaris. Het zegt zeker iets over de machtsverhoudingen binnen Ajax. En dan vooral: de verhoudingen tussen de leiding van de profclub en de grootaandeelhouder, de amateurvereniging, die de voorbije weken, gesteund door de harde kern van supporters, campagne heeft gevoerd voor een terugkeer van Kroes. Wat dat betreft was de timing van zijn comeback opvallend: enkele uren vóór een ledenbijeenkomst waar Van Praag (eveneens lid) uitleg zou geven over het besluit Kroes te ontslaan.

De druk op de commissarissen werd blijkbaar te groot. Dat is, zeggen zelfs sommige leden die blij zijn met de rentree van Kroes, problematisch. Op papier ziet de structuur van Ajax er professioneel uit, zoals je van een beursgenoteerd bedrijf mag verwachten. De profclub wordt geleid door een directie, onder toezicht van een raad van commissarissen. Die wordt gevuld in samenspraak met de bestuursraad, die weer de vertegenwoordiging is van de leden van de amateurvereniging. De commissarissen, zo is de afspraak, praten de bestuursraad een paar keer per jaar bij over ontwikkelingen binnen de club en plannen voor de toekomst.

Deze constructie, in het leven geroepen in 2011 (toen het ook crisis was omdat Johan Cruijff zijn ‘fluwelen revolutie’ had ontketend), is bedoeld om afstand te creëren tussen de amateurtak en de profclub, zodat directie en vooral commissarissen hun werk kunnen doen zonder voortdurend achterom te kijken of ze wel de steun hebben van de vereniging. Want de vereniging, zo heeft de historie wel uitgewezen, is een broeierig geheel, waarin even sterke als uiteenlopende opvattingen leven over hoe Ajax moet worden geleid.

Charmant

Tot zover de theorie. In de praktijk werken de grillen van de vereniging diep door in de proftak, zeker als de prestaties van het eerste elftal tegenvallen. Vorige zomer stapte de voltallige bestuursraad op, omdat verenigingsleden boos waren dat hun vertegenwoordigers instemden met het voorstel Ajax-commissarissen te belonen. Niet veel later kreeg toenmalig president-commissaris Pier Eringa een telefoontje van de nieuwe bestuursraad: omdat hij werd gezien als medeverantwoordelijk voor de dramatische seizoenstart en de mislukte transferzomer kon hij beter opstappen. Eringa gehoorzaamde. En nu dus Kroes, die onder grote druk van de vereniging in genade is aangenomen door de commissarissen.

De macht en het activisme van de vereniging zijn in zekere zin charmant, Ajax is in de eerste plaats immers een voetbalclub en geen bedrijf. En misschien blijkt Kroes precies de man die de club nu nodig heeft. Maar de constructie blijkt keer op keer óók een wankele basis voor stabiel beleid. Michael van Praag moet nu toezicht houden op Alex Kroes, die weet dat hij kan rekenen op de steun van de vereniging en al een belangrijke slag van zijn president-commissaris heeft gewonnen. In hoeverre heeft Van Praag nog het gezag om zijn rol als commissaris te vervullen?

„Het kan nog zo hard waaien, Ajax komt altijd weer overeind,” zei Van Praag op de aandeelhoudersvergadering in november. Je kunt ook zeggen: zodra er een briesje opsteekt, begint het geruzie over wie het roer mag vasthouden en raakt Ajax op drift.


Schoonspringers Inge Jansen en Celine van Duijn zijn topsporter af na mislopen olympisch startbewijs: ‘Die trainingen, dat was het meest afzien’

Schoonspringers Celine van Duijn (31) en Inge Jansen (29) hebben allebei de olympische ringen om hun nek, aan een kettinkje. „Die gaat nooit af”, zegt Jansen.

Samen zitten ze in de hal van het Pieter van den Hoogenband Zwemstadion in Eindhoven, de plek waar ze eindeloos vaak door de draaideur zijn gelopen om verderop in het olympische bad te trainen.

De laatste periode alleen nog als duo: nog één keer wilden ze naar de Olympische Spelen. Als synchroonspringers op de 3-meterplank.

Individueel gingen ze al een keer, naar Tokio. Jansen werd vijfde op de 3-meterplank, de beste prestatie voor een Nederlandse schoonspringer ooit. Van Duijn sprong er van de tien meter hoge toren en werd tiende.

Gezamenlijke deelname in Parijs had het slotstuk van hun carrière moeten worden. Daarna zouden ze allebei stoppen. Maar in februari bleek dat die droom er niet in zat: Van Duijn en Jansen misten de laatste kans om zich te kwalificeren. Bij de WK in Doha werden ze elfde, niet goed genoeg voor een olympisch startbewijs.

Dezelfde tatoeage

Van tevoren hadden ze het met elkaar besproken: wat als ‘Parijs’ halen niet lukt? Zouden ze dan het seizoen nog afmaken?

Van Duijn: „Maar we merkten wel dat het lichaam gewoon op was. Dus toen hebben we gezegd: óf we halen ons olympisch ticket, óf het is gewoon einde carrière.”

Jansen: „We haalden er geen voldoening meer uit om nog een EK te springen.”

Van Duijn: „Heel lullig gezegd, maar dat is niet meer speciaal.”

Einde carrière dus, per direct. Al brachten ze dat nieuws niet meteen naar buiten. Jansen: „Je bent natuurlijk verdrietig. En je moet ook gewoon even wennen aan het feit dat je niet twee keer per dag hoeft te trainen.”

In maart zetten ze tegelijkertijd – „synchroon”, grapt Van Duijn – op Instagram dat ze stopten met topsport. Een maand later blikken Jansen en Van Duijn terug op hun carrière, jaren waarin ze heel goed bevriend raakten – ze hebben zelfs dezelfde tatoeage: een waterdruppel op hun rechterenkel.

Ze zagen elkaar sportgeschiedenis schrijven: Van Duijn werd in 2018 als eerste Nederlander Europees kampioen op de toren, Jansen een jaar later op de 3-meterplank.

Maar ze zagen elkaar ook veel pijn lijden: Van Duijn die door een slepende schouderblessure met torenspringen moest stoppen. Jansen die na een zware bevalling in 2022 worstelde met haar terugkeer in de topsport.

Het maakte die laatste jaren tot de pittigste van hun carrière.

Hard regime

Allebei zitten ze al sinds hun tienertijd in de top van het schoonspringen, hoewel Van Duijn – die uit het turnen kwam – wat later begon.

Van Duijn weet nog precies wanneer ze Jansen voor het eerst sprak, op een NK in 2011. Jansen, toen 16, zat al bij de Nederlandse selectie. Van Duijn, 18, sprong nog voor een vereniging. Van Duijn: „Ik keek enorm tegen haar op. Want zij was dé Inge Jansen, het schoonspringtalent van Nederland.” Jansen herinnert zich dat Van Duijn „heel enthousiast” tegen haar aan begon te praten. „Maar mijn coach toen vond het niet oké als ik voor de wedstrijd sprak met andere mensen. Dus ik dacht echt: ik vind dit heel leuk, maar wil je even stil zijn, anders heb ik zo weer ruzie.”

Die coach, de Hongaar Balazs Ligart, krijgt Van Duijn ook als ze een jaar later bij het Nederlandse team komt. Het regime onder bondscoach Ligart was hard zeggen ze allebei, al willen ze er achteraf niet te negatief over doen. „De aanpak is niet altijd even verantwoord geweest”, zegt Van Duijn.

Ligart was ook degene die Van Duijn aanmoedigde om de toren eens te proberen, want ze sprong aanvankelijk ook van de 3-meterplank. Het bleek haar te liggen. In 2018 – Ligart was als bondscoach inmiddels vervangen door Edwin Jongejans – won Van Duijn die unieke Europese gouden medaille. Jansen: „We hebben toen echt samen staan huilen, ik was zo trots op haar.” Tegelijkertijd, zegt ze, was 2018 misschien wel het slechtste jaar uit haar eigen topsportcarrière, geen wedstrijd ging goed. „Ik was helemaal heppie-de-peppie voor Celine, maar tuurlijk vond ik het ook wel eens lastig. Want hoe trots ik ook was, ik wilde dat óók.”

Van Duijn: „Als de een iets neerzet, dan gun je het elkaar echt. Maar er zit altijd wel iets van jaloezie bij.”

Jansen: „Gezonde jaloezie.”

Van Duijn: „Dat maakt ons ook topsporters. Je wil het hoogst haalbare. Daar zijn we heel eerlijk over.”

Jansen: „Ik vind het achteraf gezien ook wel mooi dat we onze shine om de beurt hebben gehad.” In 2019 werd Jansen op haar beurt Europees kampioen op de 3-meterplank. „Na de wedstrijd is Celine over een hek gesprongen om bij mij te komen, ook al mocht dat niet van de organisatie. Stonden ze allemaal ‘kom terug!’ naar haar te roepen.”

Klap op het water

In sommige opzichten lijken ze op elkaar. Allebei staan ze stevig in hun schoenen, zegt Jansen. Dus als ze dan kibbelden over wie de beste plank kreeg, kon het „hard tegen hard” gaan. (Of die planken niet allemaal precies hetzelfde zijn? „Néé”, in koor.)

Maar verder zijn ze „totaal verschillende mensen”, zegt Van Duijn.

Jansen: „Ik denk dat Celine soms meer in haar hoofd zit. Die denkt alles goed door. Ik ben impulsiever. Dat heeft me ook geholpen in mijn carrière. Ik ben bijvoorbeeld nooit angstig geweest om een nieuwe sprong te leren. Klap ik op dat water, dan is dat maar zo.”

Van Duijn: „Ik was me wel van die risico’s bewust.”

Jansen: „Van de tien meter of van drie meter is natuurlijk ook heel anders, laat ik dat voorop stellen.”

Van Duijn: „Je weet echt wel dat je hard kan vallen van tien meter.”

Torenspringers komen met vijftig à zestig kilometer per uur het water in, elke sprong is in potentie levensgevaarlijk. „Maar dat gaf me tegelijkertijd ook een kick. Ik wilde het kunnen, dus ik ging het gewoon doen.”

Het torenspringen heeft zoveel van je lichaam gevraagd dat je niet meer door kon. Hoe was jij er aan het eind aan toe, rondom de Spelen van Tokio?

Van Duijn: „Nou, dit flesje water kon ik niet normaal optillen bijvoorbeeld. Ik gebruikte elke dag flinke pijnstillers. Achteraf had ik slijtage bij mijn sleutelbeen. Je lichaam gaat dan nieuw bot aanmaken, die nieuwe stukjes kwamen klem te zitten in mijn gewricht. Dat gaf constante beschadiging en irritatie.”

Hoe is het dan om met die schouder keihard het water in te duiken?

„Echt heel pijnlijk. Bij wedstrijden heb je adrenaline, dat scheelt wel. Maar juist die trainingen, dat was het meest afzien. Naast de fysieke pijn is het ook mentaal heel vermoeiend, omdat je jezelf er continu overheen moet zetten.” Na ‘Tokio’ werd Van Duijn geopereerd, waarbij haar sleutelbeen werd ingekort.

Foto Merlijn Doomernik

Ook Jansen heeft haar portie blessures gehad. Ze somt op: een jaren durende knieblessure, waardoor uiteindelijk een chronisch ontstoken stuk pees operatief werd weggehaald en haar knieschijf werd afgeslepen. Een verschuivende bovenste rib, die leidde tot een schouderblessure. Een schouder die constant, ook nu nog, bijna uit de kom gaat.

Van Duijn: „Na ‘Tokio’ hadden we elkaar beloofd: we gaan door, maar niet meer zo ver als we ooit zijn gegaan. Haha.”

Niet gelukt?

Van Duijn: „Je komt steeds dichter bij die kwalificatie, dat doel, je weet dat het erin zit. Dus dan ga je toch weer …”

Jansen: „Dan denk je: fuck it, het is nog maar eventjes. We moeten niet zeiken.”

Van Duijn: „Ik ben natuurlijk volledig gestopt met de toren. Maar doordat ik plank ging springen, kwam ook een oude turnblessure terug, in mijn rug. Ik kreeg last van mijn nek.” Tegen Jansen: „En jij had je zware bevalling, het herstel dat erbij kwam. Op een gegeven moment dacht ik wel: waarom doen we dit nog?”

Een retorisch vraag?

Van Duijn: „Haha. Ja, dat wel. Voor mij tenminste.”

Jansen: „Ik heb vorig jaar wel zo’n moment gehad dat ik dat serieus dacht. Ik haalde het gewoon lichamelijk, maar ook mentaal niet. Toen heb ik gezegd: ik wil een lange pauze, want anders ben ik bang dat ik niet meer terug wil komen.”

Bij haar bevalling in juni 2022 verloor Jansen veel bloed, anderhalve liter. Daardoor was ze lange tijd steeds duizelig en misselijk. Toch ging ze in september alweer trainen. „Achteraf heb ik veel te laat aan de bel getrokken. Ik had moeten zeggen: mijn lijf kan dit nog niet.” Bij sprongen zag ze soms flitsen, of raakte ze haar oriëntatie kwijt.

Ook kreeg ze bekkeninstabiliteit tijdens haar zwangerschap. „Dat herstelde niet meer volledig. De druk van het constante springen kon ik niet meer aan. Ik had echt het gevoel dat ik een baksteen tussen mijn benen had. Waardoor ik dus ook heel veel moeite met lopen kreeg na een training. Dus ik trainde en kon dan twee dagen bijna niks.”

Waarom ging je zo snel weer trainen na je zwangerschap? Wilde je bewijzen dat je het nog kon of had je gewoon weer zin?

Jansen: „Allebei. Maar ik wilde zeker bewijzen dat het mogelijk was. In mijn hoofd was ik nog steeds de Inge die een vijfde plek op de Spelen had gehaald. Ik was ook veranderd, lichamelijk en mentaal, maar ik accepteerde dat niet helemaal.”

En jullie hadden samen dat doel.

Van Duijn: „Dat was natuurlijk wel lastig soms. Ik heb ook echt wel dagen gehad dat ik dacht: kom op, waarom gaat het niet gewoon? Want ik wil zo graag. Maar zo simpel is het niet.”

Jansens dieptepunt, na een jaar lang worstelen, was rondom de WK in Fukuoka, vertelt ze. Ze werden er tiende. Dat was in 2023. Daarna laste Jansen die lange pauze in.

Jansen, tegen Van Duijn: „Jij zei tegen mij: ik wil dat je nadenkt of je dit nog wel wil.”

Van Duijn: „Want jij voelde de verplichting naar mij. Als jij stopte, dan was mijn carrière ook ten einde. Toen heb ik meerdere keren gezegd: dat is echt oké, daar heb ik vrede mee.”

Jansen: „Zo voelde dat ook echt. En op een gegeven moment merkte ik zelf weer dat ik toch nog te graag wilde.”

Jansen kreeg hulp van een psycholoog, extra medische begeleiding. Pas in december voelde ze zich echt weer goed. Dat was heel kort op de WK in Doha, in februari.

Eenmaal daar zagen ze al vrij snel dat het heel lastig zou worden. Uiteindelijk sprongen ze „redelijk”, zegt Van Duijn.

Jansen: „Maar het was gewoon niet voldoende.”

Tegen het eind van de wedstrijd, vlak voor de vijfde en laatste sprong, keek Jansen per ongeluk op het scorebord. Toen wist ze dat het gedaan was. „Toen ik onze namen hoorde, kreeg ik echt een brok in mijn keel. Ik dacht: dit gaat gewoon onze allerlaatste sprong ooit zijn.”

Van Duijn: „Jij zei dat ook tegen mij. Ik weet nog wel dat ik dat heel lastig vond. Ik wilde nog hoop houden.”

Jansen: „Ik was op dat moment iets realistischer. Misschien ook omdat ik langzaam bezig was met een overstap te maken, met mijn psycholoog had ik het daarover gehad: wie ben ik zonder sport?”

Het viel Van Duijn ook zwaarder dat kwalificatie voor ‘Parijs’ niet lukte, zeggen ze allebei. Van Duijn: „Die Olympische Spelen, dat was het laatste doel. Als dat dan niet lukt, is dat heel confronterend. Dat voelde een beetje als falen. Ik heb daar wel tijd voor nodig gehad.”

Bij jullie allebei heeft het lichaam aan de rem getrokken. Hoe was dat?

Van Duijn: „Heel confronterend. Helemaal als ik de jonkies om me heen zie die wel het gas erop hebben. En eerst denk je: ik ga mee, maar na de zoveelste sprong hou je het gewoon niet meer bij. En de dag daarna heb ík last van mijn rug, nek, schouders, en zij staan alweer te springen. Dan denk je: ik ben 31, nog hartstikke jong, waarom kan ik dit niet? Maar ja, er zit natuurlijk wel dertien jaar trainen in het lichaam.”

Is het het waard geweest?

Van Duijn: „Een van de heel bijzondere momenten was toen ik Europees kampioen werd. Toen ik daar het podium opstapte, viel echt alles van me af. Ik dacht: alles is het waard. Het heeft me ook gemaakt tot de persoon die ik nu ben. De tegenslagen, de blessures: het heeft me echt heel krachtig gemaakt. Dat zou ik niet willen veranderen.”

Jansen: „Als ik mijn leven opnieuw zou mogen beginnen, zou ik het precies zo doen. Maar als mijn dochter zou zeggen: ‘Mama, ik wil topsport doen’, en dat zou betekenen dat ze hetzelfde pad zou bewandelen als ik, dan zou ik bijna zeggen: ‘Nou schat, een normaal leven is ook fijn. Ga lekker naar school, met je vriendinnen op stap.’ Topsport wordt altijd heel mooi gemaakt, en het ís heel mooi, maar het is echt afzien.”


Hoe vecht Botic van de Zandschulp zich terug naar de top?

Botic, please, Botic pleaaaase.” Botic van de Zandschulp kijkt bijna verrast naar het plukje kinderen in Madrid dat met schrijfblokjes en grote tennisballen smeekt om een handtekening. Hij werpt zijn zweetbandjes en handdoek naar ze. Dankbaar neemt hij hun complimenten in ontvangst terwijl hij wat krabbels zet.

Pas voor de derde keer dit jaar won Botic van de Zandschulp (28) woensdag van een speler uit de top-50 van de wereldranglijst. Op het Spaanse gravel versloeg hij de Amerikaan Christopher Eubanks in straight sets: 6-3 en 6-3. Een opsteker voor de tennisser die in 2021 de kwartfinale van de US Open bereikte en een jaar later als eerste Nederlandse man sinds Sjeng Schalken in 2004 de top-30 binnendrong.

Vorig jaar was „een verschrikkelijk jaar”, zei Van de Zandschulp eerder deze week in het AD. Hij doet nog steeds wat hij leuk vindt, maar het kost hem meer moeite. „Je ziet het meer als een opgave om op toernooi te gaan, om van huis te gaan. Omdat je voelt dat je de vastigheid eigenlijk niet hebt. Ik ben zoekende geweest met alles.”

Een reeks blessures aan zijn enkel, bovenbeen en voet is mede-oorzaak van de malaise. Die voetblessure veroorzaakte hij nota bene zelf, toen hij uit frustratie over het niet verzilveren van vier matchpoints in de finale tegen Holger Rune in München, vorig jaar, tegen een bankje trapte. De doorgaans ingetogen Van de Zandschulp ontstak begin dit jaar opnieuw in woede in zijn eersterondepartij van het Qatar Open tegen Gaël Monfils. Eerst sloeg hij een racket kapot, daarna mepte hij een bal wild weg, met een strafpunt als gevolg.

Na twee eerdere finaleplaatsen in München kwam hij daar vorige week niet verder dan de achtste finale. Van de Zandschulp – ooit nummer 22 op de ATP-ranking – bezet nu plek 115. Hij heeft wel rechtstreeks toegang tot Roland Garros, omdat hij bij het opstellen van de plaatsingslijst– eerder deze maand – nog binnen de mondiale top-100 viel. Of hij direct tot Wimbledon wordt toegelaten, is afhankelijk van zijn prestaties in de komende tijd. De plaatsingslijst voor het grastoernooi wordt zo’n zes weken voor aanvang opgesteld.

Hoe uitzonderlijk is zijn terugval? Maar belangrijker: hoe komt Van de Zandschulp uit die neerwaartse spiraal?

Punten sprokkelen

Van de Zandschulp zegt op dit moment weinig voor een toelichting te voelen – zijn comeback vergt alle aandacht – maar oud-coaches, collega’s en tennisbestuurders hebben allemaal zo hun verklaringen voor wat hem overkomt. Als tennisser ga je vroeg of laat door een mindere fase, zeggen ze. Vaak is het een cocktail van dingen die op en buiten de baan gebeuren.

Tennis is een zware sport, zegt Paul Haarhuis, captain van het Nederlandse Davis Cup-team. „Vergelijk het met profvoetballers. Die tekenen een contract voor een paar jaar bij een club. Doen ze het oké, dan hebben ze weinig te vrezen. Voor een tennisser is de ranking bepalend. Met een goede ranking word je tot grote toernooien toegelaten. Dat sprokkelen van punten, elk jaar weer, geeft een enorme druk. De ene tennisser gaat daar beter mee om dan de andere.”

Door zijn blessures speelde Van de Zandschulp vorig jaar wat minder wedstrijden. In dezelfde periode wisselde hij meerdere keren van coach: Sven Groeneveld kwam, kortstondig, voor Peter Lucassen in de plaats. En na het recente vertrek van Johan Örtegren ging Van de Zandschulp opnieuw in zee met Lucassen, die door een collega als „gedreven, energiek en gevoelig” wordt omschreven. Over het waarom van al die coachwisselingen doen de betrokkenen wijselijk geen uitspraken. „Dat doet er ook niet eens zo veel toe”, zegt Haarhuis. „Maar het zorgt wel voor onrust. Iedereen is daar gevoelig voor, en Botic zéker.”

In moeilijke periodes helpt een goede loting. Maar het lot was Van de Zandschulp dit jaar niet goed gezind. Bij de Australian Open trof hij Jannik Sinner, de huidige nummer twee van de wereld. De twee stonden niet veel later weer tegenover elkaar in de eerste ronde van het ABN Amro-toernooi in Rotterdam. Met wat meer geluk had Van de Zandschulp een reeks partijen van lager gerangschikte tegenstanders gewonnen en had dat hem nét dat beetje zelfvertrouwen gegeven waar hij zo naar hunkert.

„Zelfvertrouwen is niet te koop bij de HEMA”, zegt Jacco Eltingh, technisch directeur van de Nederlandse tennisbond. Je moet daar als tennisser aan werken. Hoe? „Door je mouwen op te stropen, je huiswerk te doen en te zorgen dat je een paar keer goed wint. Maar óók door jezelf de vraag te stellen: hoe graag wil ik dit? Die vraag heeft Botic als het goed is voor zichzelf beantwoord. Het antwoord moet zijn: dit is het vetste beroep dat er is.”

De beste tennissers hebben zichzelf wel eens bij de lurven moeten grijpen, zegt Eltingh. Zoals Andre Agassi, die zich terugvocht vanaf plaats 140 – met grandslamtitels als beloning. Zelf heeft Eltingh het ook wel eens meegemaakt. „Ik stond rond plek 110 en zei tegen journalisten dat ik dat jaar bij grand slams goed zou gaan draaien. Ze keken me lacherig aan, maar het pakte wel zo uit.”

Veel spelers vinden het „zweverig” om zichzelf te analyseren, zegt Dennis Schenk, die Van de Zandschulp een paar jaar geleden coachte. Ze moeten zich daar volgens hem vaak toe zetten. „Terwijl het niet minder belangrijk is dan het werken aan je service of je backhand. Hoe ga je om met spanning, met een paar verloren partijen op rij? Dat zijn wezenlijke vragen. Botic heeft heel veel tenniskwaliteiten. Hij is beresterk en tactisch slim. Maar op het mentale vlak kan hij nog stappen maken.”

‘Verknipt persoonlijk leven’

Als proftennisser moet je het goed met jezelf kunnen vinden. Je reist bijna het hele jaar door van hotel naar hotel, ziet je vrienden en familie weinig en hebt weinig tijd om een liefdesrelatie op te bouwen. „Je mist het toch om in je eigen taal te spreken”, zei Van de Zandschulp in het AD. „Zeker met alleen het Engels. Al gaat er maar een vriend mee, bijvoorbeeld. Dat zou al schelen.”

Paul Haarhuis vindt dat de meeste proftennissers „een verknipt persoonlijk leven” hebben. Hij is getrouwd met de vrouw die zijn vriendin was toen hij nog op de ATP Tour speelde. Een klein wonder, zegt hij, want tennis stond voor hem op de eerste plaats. Tegen zijn vrouw zei hij destijds dat álles voor zijn sport moest wijken.

Veel tennissers voelen zich eenzaam. Niet alleen door het rondreizen, maar ook omdat ze onder een vergrootglas liggen. „Je wordt voortdurend beoordeeld”, zegt dubbelspeler Jean-Julien Rojer. „Ik heb twee kinderen. Die zijn wel eens ziek. Dat leidt tot vermoeidheid. Ik heb niet meer de energie die ik vroeger had. Dan denk ik: straks nemen jonge spelers mijn plek in.”

Robin Haase had het moeilijk toen zijn coach in 2016 werd vastgezet in verband met een moordzaak. Dat is iets groots, zegt hij, maar hij weet ook nog dat hij als 19-jarige een racket kapot sloeg omdat het na acht maanden uit was met zijn vriendin. „Van tennissers wordt verwacht dat ze entertainen. Je stuit op onbegrip als je niet aan die verwachting voldoet.”

Tallon Griekspoor zoekt op mindere momenten naar „vastigheid”, vertelt hij. In zijn keuze voor trainers, maar ook op andere vlakken. Zijn advies aan Van de Zandschulp: „Verzamel mensen om je heen op wie je terug kan vallen. Die om je geven als mens, niet als tennisser.”

In de tweede ronde treft Van de Zandschulp deze vrijdag de Fransman Ugo Humbert. Een speler met een goede ranking – plek veertien op de wereldranglijst – voor wie Van de Zandschulp niet bang hoeft te zijn, vindt Eltingh. „Als hij díe pot ook pakt, komt hij een flow. Daarna nóg een of twee wedstrijden winnen in Madrid en hij tankt zelfvertrouwen. Aan zijn basisniveau ligt het niet. Dat zit wel goed.”

Met medewerking van Joris Kooiman