Column | Een nieuwe EK-voorspeller: de E. coli-bacterie

Het EK voetbal nadert en ik had willen schrijven over het interview met klinisch psycholoog Annemieke Griffin-Zijerveld in de Volkskrant deze week. Ja, de psycholoog van Almere City die de hele wereld over zich heen kreeg toen ze zich uitsprak over de situatie bij Ajax vorig jaar. En de psycholoog die een aantal Oranje-voetballers mentaal begeleidt dit EK.

„Spelers moeten leren dat niet alles perfect hoeft te zijn om optimaal te presteren. Het durven spelen en doen kan iemand al heel speciaal maken”, vertelt Griffin in het interview. Ik vind dat mooi, omdat dit natuurlijk niet alleen voor voetballers geldt, maar voor iedereen. Hoeveel mensen bevriezen niet als ze iets spannends moeten doen, bang om te falen? Ik wilde schrijven over hoe zonde dat is, omdat je van spannende dingen doen groeit, zelfvertrouwen krijgt en leert.

Maar mijn gedachten bleven telkens hangen bij de nieuwste voorspeller van de uitslagen van het EK: de bacterie. De Duitse microbioloog Markus Egert vond het zielig dat er altijd dieren als voorspellers werden gebruikt, dus om te voorkomen dat we weer allerlei octopussen en koeien voorbij zouden zien komen, heeft hij microben aan het werk gezet.

Egert liet een petrischaal zien met een ingetekend voetbalveld. Aan de ene kant een vlaggetje van Schotland, aan de andere kant een vlaggetje van Duitsland. Door de bacteriekoloniën op beide helften van het schaaltje te tellen, had hij ontdekt dat het Duitse elftal zijn eerste EK-wedstrijd zou winnen.

Ja mooi, dacht ik, maar hóe dan? Ik bedoel: die bacteriën moet je toch van een betrouwbare bron hebben gehaald voor een waarheidsgetrouwe voorspelling? Ik zocht verder en ontdekte dat Egert gewerkt had met de E. coli-bacterie. Juist, de poepbacterie. Zou hij van alle spelers op het EK een beetje poep hebben afgenomen en dat in het petrischaaltje hebben gestopt? Of zou een scheet in een zakje al voldoende zijn?

‘Zitten er bacteriën in een scheet’, googelde ik. En ik vond het artikel ‘Wat gebeurt er als je een scheet laat boven je eten?’. Dat was onderzocht door scheten te laten boven, hoe toevallig, een petrischaal. Een scheet bestaat uit gassen, maar ik las dat als je in je blote bips een scheet laat boven een petrischaaltje, er doorgaans ook wat darmbacteriën meekomen, getuige de koloniën die in de petrischalen in deze test waren gegroeid. Ook de E. coli-bacterie kan daartussen zitten.

Fascinerend. Zou Egert alleen scheten hebben afgenomen van de spitsen van alle elftallen of van alle spelers? Ik ben een beelddenker en zie Cody Gakpo en Wout Weghorst voor me op het toilet met een plastic zakje. Of zou het opvangen van scheten groepsmatig in de kleedkamer zijn gebeurd, met de Duitse microbioloog op de gang om de scheetbacteriën zo snel mogelijk in de petrischaaltjes los te laten?

De hoeveelheid onbeantwoorde vragen is eindeloos. Maar wel een prachtig experiment van Markus Egert. Waar anderen hem vast een beetje om uitlachen, dóet hij gewoon. En dat is precies wat Annemieke Griffin – Zijerveld bedoelt: een beetje meer schijt hebben aan alles is heel gezond.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.


Iga Swiatek is ‘de koningin’ van Polen – en bijna weer van Roland Garros

Drie dagen nadat Iga Swiatek op negentienjarige leeftijd als ongeplaatste speler totaal onverwacht Roland Garros heeft gewonnen, kijkt ze vanaf de achterbank naar haar vader die door de straten van Warschau rijdt. Hij is nerveus, kijkt steeds in zijn spiegels, waar hij ziet dat de auto wordt gevolgd door paparazzi. Drie dagen ervoor was Swiatek nog een talentvolle tennisser, nu is ze onderweg naar het presidentieel paleis waar zij met haar familie is uitgenodigd voor een speciaal voor haar georganiseerd banket.

Als eerste Poolse tennisser ooit die een grand slam won, is haar leven in één klap veranderd. Vanuit het niets is ze in Polen een nationale held. Iedereen spreekt over haar, iedereen wil wat van haar. Cameraploegen stationeren zich voor haar huis in een stadje onder Warschau. In restaurants herkennen mensen haar zelfs aan haar stem als ze eten bestelt. Tennissen heeft ze van jongs af aan geleerd, maar omgaan met de aandacht niet. Ze is introvert, tot haar achttiende durfde ze mensen niet in de ogen aan te kijken.

Met de roem is het na 2020 niet minder geworden. Inmiddels heeft de 23-jarige Swiatek vier keer een grandslamtoernooi gewonnen, is ze in totaal al 106 weken de nummer 1 op de wereldranglijst en begint ze zaterdag aan de finale van Roland Garros als uitgesproken favoriet. In 2022 en 2023 won ze het toernooi in Parijs ook.

Premier Tusk

In Polen is Swiatek overal zichtbaar. Je ziet haar op grote billboards langs de snelweg reclame maken voor een sportdrank, bij elke pintransactie verschijnt haar gezicht naast het logo van een creditcardbedrijf en sinds kort staat ze ook in de modebladen als het gezicht van een cosmeticamerk.

En als ze zelf niet zichtbaar is, dan hebben de Polen het wel over haar. In kranten en tv-programma’s, ook de gesprekken op straat gaan over Swiatek. Zelfs premier Donald Tusk haalt haar regelmatig aan op X. Hij noemt haar de „Heilige Iga” of „de koningin” en recentelijk gaf hij haar een nieuwe – wat meer politieke bijnaam – „Iga. Het Oostelijke Tennisschild”, verwijzend naar zijn defensieplannen om van de oostelijke grens van Polen een bufferzone te maken tegen mogelijke agressie van Rusland.

Zijn enthousiasme over Swiatek komt vast niet helemaal uit de lucht vallen, want de voetbalclub die Tusk steunt, Lechia Gdansk, speelde het afgelopen seizoen op het tweede niveau van Polen. Een competitie die kwalitatief gezien niet heel hoog staat aangeschreven.

Hetzelfde gold jarenlang voor het Poolse tennis. In Polen zijn er weinig mondiale sporthelden, in het tennis haalde recentelijk alleen Agnieszka Radwanska de top, met een tweede plaats op de wereldranglijst in 2012.

Het succesverhaal van Swiatek is dan ook het verhaal van Polen. Tijdens haar jeugd was er in het tennis geen geld, waren er vaak geen tennisbanen beschikbaar en waren de trainingsfaciliteiten beperkt. Er was geen topsportcultuur in Polen, vertelde ze er zelf over. En, misschien wel belangrijker, er waren geen succesvolle voorbeelden. „Ik denk dat als ik Amerikaans was geweest, ik van jongs af aan veel meer in mezelf zou hebben geloofd”, schreef ze vorig jaar in een autobiografisch verhaal.

Bouwen met Lego

Amerika staat voor de Amerikaanse droom, beroemde mensen en bekende, succesvolle sporters als voorbeeld. „Toen ik keek naar hoeveel mensen er nog niet zo lang geleden in Polen succesvol waren in tennis, was dat eigenlijk alleen Agnieszka Radwanska, dus ik dacht niet dat het mogelijk zou zijn.”

Haar vader, oud-olympisch roeier, zag haar talent wel. Hij regelde de tennisbanen om te kunnen trainen, betaalde trainers uit eigen zak en zorgde voor discipline bij Swiatek. Al snel kwam zij erachter dat er bij tennis meer kwam kijken dan met een racket tegen een bal slaan. Al vroeg begon ze te werken met een sportpsycholoog. Die leerde haar zich af te sluiten voor de buitenwereld en omgaan met de druk. Ook kreeg ze de tip tijdens een toernooi op haar hotelkamer met Lego te bouwen voor ontspanning.

Nu ze al ruim twee jaar lang de beste tennisster van de wereld is, neemt Swiatek haar voorbeeldfunctie serieus. Ze sprak openlijk steun uit voor Oekraïne, speelde een tijdlang met een lintje in de kleuren van dat land en organiseerde een benefietwedstrijd. Bovendien wil ze het taboe op mentale hulp doorbreken. Ze spreekt continu over het belang van geestelijke gezondheid. „Ik heb het gevoel dat iedereen op het hoogste niveau geweldig tennis speelt, maar degenen die mentaal de meest stressvolle momenten aankunnen, zijn de kampioenen”, zei ze daarover in een interview met Vogue.

Dat taboe wil ze vooral ook buiten het tennis doorbreken. In Polen, waar de wachtlijsten voor de psycholoog lang zijn en therapie voor velen nog iets ongewoons is, steunt zij regelmatig met haar prijzengeld projecten die de geestelijke gezondheidszorg verbeteren. „In mijn land heb ik mensen trots gemaakt”, zei ze daarover. „Nu wil ik mijn stem blijven gebruiken om te praten over problemen in Polen, zoals geestelijke gezondheid.” En: „Ik besefte hoeveel makkelijker ons leven zou kunnen zijn als we een beetje aan onszelf zouden werken.”

In de auto, drie dagen na haar eerste grandslamtitel, keek ze naar haar vader. Als ze er nu aan terugdenkt denkt ze niet aan de winst, de paparazzi, het banket in het presidentieel paleis. „Ik herinner me slechts de brede grijns op het gezicht van mijn vader”, zei Swiatek. „Hij geloofde er altijd in. Zelfs voordat ik erin geloofde.”


Haar prestatie kreeg in Nederland nauwelijks aandacht, maar Marijke Jansen stond mooi wel in de halve finale van Roland Garros: ‘Alles zat mee’

Het is 4 juni 1971 als Marijke Jansen geschiedenis schrijft. Als eerste Nederlandse proftennisster speelt ze op Roland Garros in de halve finale van een grandslamtoernooi. Voorspoedig loopt de partij niet. Haar tegenstander, Evonne Goolagong uit Australië, leidt met 6-4 en 5-1. Jansen strompelt over de baseline van het Court Central. Er prikt zweet in haar ogen, de zon brandt op haar gezicht. Nadat de Haagse vier fouten achter elkaar maakt, ziet ze Goolagong serveren voor de wedstrijd. Jansen klemt haar vingers rond het houten racket en slaat een harde forehand. Uit.

Ruim vijf decennia na deze verloren halve finale zit Marijke Jansen in de woonkamer van haar appartement in Den Haag. Van Jansens loopbaan, die vijf nationale titels en een finale in het landentoernooi om de Fed Cup rijk is, ontbreekt ieder spoor. Trofeeën en medailles heeft ze weggedaan, romans van Elsschot en Claus vullen haar kast. „Dat metaal loopt maar te verstoffen”, zegt ze.

Jansen behaalde begin jaren zeventig haar grootste sportieve successen. In dit roerige tijdperk van het vrouwentennis werd het profcircuit opgericht. Het niveau was in de ogen van sommigen abominabel. Trouw schreef bijvoorbeeld dat het vrouwentennis thuishoorde op de buitenbanen. Het Nieuwsblad van het Noorden vergeleek de kracht van Jansens forehand met een vaatdoek. „Ik voelde me niet echt erkend of serieus genomen door de media. Het stak een beetje. Ik heb nooit begrepen waarom die journalisten zo laatdunkend over ons schreven.”

Toen ze de halve finale van Roland Garros haalde, publiceerden dagbladen er nauwelijks over. Ook videobeelden van Jansen in Parijs ontbreken. ‘Haar’ toernooi lijkt daardoor niet te zijn gegrift in het collectieve geheugen. Prestaties op majors van generatiegenoten als Betty Stöve en Tom Okker, werden daarentegen breed uitgemeten.

Waarom is uw halve finale over het hoofd gezien?

„Niemand zag het als een belangrijk toernooi, ondanks de grandslamstatus. Daarom was er geen Nederlandse pers en stonden er bij mijn weten geen camera’s opgesteld langs de baan. Het prijzengeld was er ook niet bovengemiddeld hoog. Voor de media en spelers deden de nationale kampioenschappen er meer toe. En dan had je Wimbledon, het oudste en stiekem mooiste toernooi. Eigenlijk had ik liever dáár de halve finale gehaald.”

Toen Kiki Bertens in 2016 de halve finale van Roland Garros bereikte, opende Studio Sport ermee, versloegen de dagbladen haar toernooi en werd ze gehuldigd op haar basisschool. Jansen moest het doen met een interview in het lokale blad van Valkenswaard, haar toenmalige woonplaats. Veel andere mediaverzoeken kreeg ze niet.

Bent u jaloers op de publiciteit die Bertens kreeg voor háár halve finale?

„Nee. Aandacht, ook positief, kreeg ik zat. Alleen tijdens andere toernooien. Toen ik de nationale titel won, werd ik veel geïnterviewd.”

Jansen trok in mei 1971 met de Trans Europ Express richting de Franse hoofdstad. Ze reisde alleen, zonder coach of fysiotherapeut. „Sommige spelers begonnen het toen net wat professioneler aan te pakken”, herinnert ze zich. „Goolagong bracht als een van de eersten een coach mee. De tennisbond begon met trainingskampen. Alleen waren al die dingen niet aan mij besteed.”

Jansen legt uit dat ze een minder ambitieuze instelling had dan haar rivalen. „Ik was prof, maar tenniste puur omdat ik het leuk vond. Een trainingskamp zou veel tijd vergen, er was meer in het leven dan tennis. Ik had gymnasium gedaan. Ik trainde gezellig bij de tennisclub, dat kon toen nog. Er was minder competitie dan nu.”

Jansen won in Parijs haar eerste twee partijen in drie sets. De nummer zeven van de plaatsingslijst, Julie Heldman uit de Verenigde Staten, versloeg ze in de derde ronde, ook in drie sets. „Ik verkeerde vanaf die wedstrijd in goede vorm. Maakte minder fouten, sloeg harder dan normaal. Hoe het kwam, weet ik niet. Na 1971 bleef ik sterk spelen, maar nooit meer zó goed.”

Marijke Jansen in 1968 bij de NK tennis in Scheveningen. Ze werd in haar carrière vijf keer Nederlands kampioen.
Foto Rob Taconis

Hoe goed was u in vergelijking met andere tennissters?

„Ik tenniste behoorlijk. Eenentwintigste op de wereldranglijst word je niet zomaar. Van veel dames kon ik winnen. Al kwam ik tegen absolute topspelers tekort.”

Virginia Wade, de nummer twee van de wereld, verloor onverwacht in de eerste ronde. De Britse was de hoogstgeplaatste tennisster in Jansens deel van het speelschema. „Een mazzeltje”, zegt ze.

Veel van Jansens wedstrijden werden rond het middaguur ingeroosterd. Omdat mensen dan werkten, waren de tribunes meestal leeg. „De organisatie vermoedde dat er weinig animo was voor vrouwentennis. Daar zat wat in. Er waren namelijk nog geen echte publiekstrekkers. Toen Chris Evert en Martina Navratilova [een paar jaar later] de top bereikten, veranderde dat pas.”

Had u geen familie of vrienden die kwamen kijken?

„Mijn toenmalige echtgenoot pikte een wedstrijd mee. Hij moest snel naar Nederland terug – om te werken.”

Jansen speelde onder de naam van haar ex-man: Schaar. Hij stimuleerde haar om zich te concentreren op de sport. Ongebruikelijk in de jaren zestig en zeventig. Van gehuwde topsporters werd verwacht dat ze snel kinderen baarden en huishoudelijke taken uitvoerden. „Voor die tijd had ik een progressief huwelijk”, zegt ze. „Fijn, ik was vrij om te doen wat ik het leukste vond.”

Eén persoon miste ze erg in Parijs: haar vader. „Hij was mijn grootste supporter. Zelfs toen ik klein was, geloofde hij dat ik ver zou komen. Van mijn succes heeft hij niks meegekregen. Hij stierf toen ik achttien was.”

Ze krult haar vingers rond haar koffiemok. Kijkt weg. „Zie je, er zijn belangrijkere dingen in het leven dan tennis.”

Nadat Jansen korte metten had gemaakt met Linda Tuero, bereikte ze de halve finale. Het leverde haar 5.000 Franse franc op (omgerekend 3.200 gulden, zo’n 1.500 euro). Tegenwoordig is een plek in de halve finale goed voor 650.000 euro. „Ik was er dik tevreden mee. Het waren drie maandsalarissen in die tijd. Er ging niet veel geld om in het vrouwentennis. Ik kon ervan leven, dat was voldoende voor mij. Ik genoot simpelweg van tennis, had lol zodra ik de baan opliep. Het voelt daarom niet alsof ik iets ben misgelopen wanneer ik de bedragen van nu zie.”

De mannen verdienden in uw tijd veel meer.

„Dat was wél oneerlijk. Ze kregen duizenden euro’s meer, het verschil was buitenproportioneel. Maar het prijzengeld op grand slams hoefde van mij niet gelijkgetrokken te worden. Mannen spelen toch ook meer sets?”

Jansen was niet betrokken bij het clubje dat zich onder leiding van de Amerikaanse Billie Jean King hard maakte voor gelijke beloning en in 1973 de Women’s Tennis Association (WTA) oprichtte, de overkoepelende organisatie voor professionele tennissters. Ze mocht ze niet. „Overfanatieke en nare types” noemt ze de vrouwen.

Nare types?

Jansen giechelt. „NRC is geen roddelblad.” Meer wil ze er niet over kwijt.

Eenmaal in de halve finale trof ze Evonne Goolagong. Hoewel de eerste set gelijk opging, trok Jansen aan het kortste eind. „Ik begon de wedstrijd goed. Helaas scheen de zon steeds feller en steeg de temperatuur. Ik raakte vermoeid. Na een paar games was ik uitgeput. Goolagong kwam uit Australië, daar zijn ze gewend aan de hitte. Toen de eerste set voorbij was, wist ik dat mijn toernooi erop zat.”

Zitjes om op te rusten tijdens pauzes waren er niet. Jansen leunde daarom hijgend tegen de stoel van de scheidsrechter. „We werden amateuristisch behandeld in Parijs. We moesten bijvoorbeeld ook onze flesjes water zelf bijvullen. Andere toernooien waren beter georganiseerd. Toen ik verloren had, was ik niet teleurgesteld. Ik had goed gespeeld en was ver gekomen. Bovendien is veertien dagen Parijs ook veel.”

Goolangong won dat jaar op Roland Garros, haar eerste van zeven grandslamtitels. Jansen tenniste na de verloren halve finale nog vier jaar als prof. In het staartje van haar carrière haalde ze drie WTA-finales, maar ze kwam nooit meer zover als in Parijs. „Misschien was ik gewoon niet goed genoeg”, zegt ze. „In 1971 zat alles mee.”

Op haar dertigste zette ze een punt achter haar tennisloopbaan. „Ik vond het mooi geweest. Ik wilde nog studeren. Mijn ex-man wilde dat ik doorspeelde, maar uiteindelijk ging ik daar toch echt zelf over.”

Hoe kijkt u terug op Roland Garros 1971?

Ze glimlacht. „Het betekent meer voor me dan vroeger. Langzaamaan beschouwde men Roland Garros als steeds belangrijker. Met terugwerkende kracht denk ik: ik stond er toch maar. Hoeveel mensen hebben de halve finale op een major gehaald? Soms, heel soms, vraag ik me af wat er zou zijn gebeurd als het net wat koeler was geweest. Misschien had ik het Goolagong dan moeilijker gemaakt.”


Dauphiné als herstellingsoord voor Tourfavorieten

Nee, het parcours van de Dauphiné heeft Remco Evenepoel nog niet bekeken. In zijn Belgische kampioenstrui met regenboogmouwtjes staat nummer 41 zondag zonder verwachtingen aan de start van de eerste etappe, in het plaatsje Saint-Pourçain-sur-Sioule in het hart van Frankrijk. Eindelijk is de Belgische favoriet voor de komende Tour de France terug in het peloton, na zijn zware val in de Ronde van het Baskenland begin april. Maar hij tempert vooraf de verwachtingen. „Ik heb deze week geen doelen en ambities”, zegt Evenepoel (24) tegen tv-zender Sporza. „Ik wil gewoon weer wedstrijdritme opdoen en zien hoe het met mijn conditie gesteld is.”

Het Critérium du Dauphiné – waarin de eerste rit in een massasprint werd gewonnen door Mads Pedersen (Lidl-Trek) – geldt van oudsher als een belangrijke voorbereidingswedstrijd op de Ronde van Frankrijk, die dit jaar op 29 juni start in het Italiaanse Florence. Mooie winnaars op de erelijst, van Jacques Anquetil en Eddy Merckx tot Bernard Hinault en Miguel Indurain. Vorig jaar was Jonas Vingegaard oppermachtig. Een paar weken later won hij met grote voorsprong op Tadej Pogacar voor de tweede keer op rij de Tour.

Ook in de 76ste editie staan deze week kanshebbers voor de Tourzege aan de start in de achtdaagse rittenkoers, met onder meer een tijdrit van 30 kilometer en liefst vijf aankomsten bergop. Evenepoel maakt zijn rentree, net als Primoz Roglic die bij dezelfde horrorcrash in het Baskenland betrokken was. Een derde toprenner die daar zwaar ten val kwam, ontbreekt nog altijd. Vingegaard is inmiddels hersteld van meerdere breuken, maar voor wedstrijden is het nog te vroeg. De 27-jarige kopman van Visma-Lease a Bike traint momenteel op hoogte in het Franse Tignes.

Zo zeker als het is dat Pogacar na zijn Girozege eind juni in topvorm begint aan de Tour, zo onzeker is het of Vingegaard zelfs maar kan starten. „Het is moeilijk in te schatten hoe hij reageert op de trainingen”, vertelt een woordvoerder van zijn ploeg aan persbureau ANP. „We bekijken het van dag tot dag. Deelnemen aan de Tour kan echt alleen als hij 100 procent fit is.”

Evenepoel en Roglic zijn in hun herstel wel ver genoeg om al te kunnen meedoen aan de Dauphiné, in de hoop daar verder te verbeteren. In België wordt reikhalzend uitgekeken naar het Tourdebuut van Evenepoel, Vueltawinnaar van 2022. Maar volgens tv-commentator José De Cauwer moet in de voorbereiding nog niet te veel van de kopman van Soudal-Quickstep worden verwacht. Het antwoord op de vraag of Evenepoel terug is op topniveau? „Daarvoor moeten we wachten tot de Tour.”

Roglic (34) won de Dauphiné al eens in 2022 en is na zijn vertrek bij Visma-Lease a Bike dit jaar Tourkopman bij Bora-Hansgrohe. De Duitse ploeg start deze week in een sterke opstelling, met naast Roglic ook Jai Hindley en Aleksandr Vlasov. Kunnen zij straks samen de Tour winnen tegen Pogacar? „De kunst is om de beste renner te kloppen”, stelt De Cauwer op Sporza. „Kan je die renner niet individueel aan, dan moet je dat proberen als ploeg.”


Als je niet kunt glijden ben je kansloos op Roland Garros

Als Iga Swiatek op Roland Garros in het defensief wordt gedrongen op haar backhand en naar links moet rennen om een harde bal van haar tegenstandster te ‘halen’, doet ze iets wat weinig speelsters haar nadoen. De drievoudig winnares in Parijs zet vaak een sliding in met haar linkerbeen, waarbij haar rechterbeen mee glijdt. Tijdens het glijden en als ze is afgeremd, zijn de benen vaak ver uit elkaar en is het zwaartepunt van haar lichaam dicht bij de grond. Zo blijft ze voldoende in balans om een geweldige bal terug te slaan.

Swiatek is inmiddels zo bedreven in deze beweging, dat ze snel weer kan terugkomen naar het midden van de baan. Het maakt Swiatek tot een tennisster die, naast haar aanvallende slagen vol topspin, verdedigend moeilijk is uit te spelen. Het glijden helpt haar om sneller bij de bal te zijn. Bijzonder aan haar glijtechniek en haar eerste ‘glijpas’ is het glijden op haar buitenste been.

Vroeger gleden tennissers, als ze dat al deden, vooral op hun dominante been, bij rechtshandige tennissers is dat hun rechterbeen. Dat was al uitdagend genoeg en kostte veel kracht. Tegenwoordig wordt er door de allerbeste tennissers aan beide kanten gegleden, in een ‘open stand’ – de benen horizontaal, evenwijdig aan de baseline. Op zo’n manier glijden is moeilijker, vereist meer kracht en is alleen iets voor spelers die risico durven nemen.

Iga Swiatek, Coco Gauff, Novak Djokovic, Carlos Alcaraz en Jannik Sinner beheersen de sliding uitstekend, waarbij de laatste kan putten uit zijn ervaring als topskiër. De beste ‘glijders’ van het proftennis zijn niet toevallig ook de allerbeste spelers van dit moment. De wereldtop in het tennis bestaat uit ware atleten met oersterke benen, die op hun buitenste been naar de hoek glijden en soms vanuit wat in de buurt komt van een ‘split’ – laag bij de grond – nog schier onmogelijke winners slaan. Ze zijn defensief bijna niet te kloppen dankzij deze geavanceerde glijtechniek. Als je als tennisser niet goed kunt glijden op twee benen, doe je tegenwoordig niet mee in de absolute wereldtop.

Op Roland Garros wordt door alle deelnemers gegleden. Op het zachte, rode gravel, een combinatie van gemalen baksteen en puin, is het continu balanceren. De gladde en stoffige ondergrond kleurt de schoenen en sokken rood, de zolen beschikken over een visgraat voor extra grip. Het is de ondergrond waar slidings letterlijk hun spoor achterlaten, vaak wel meters lang, totdat ze na een set spelen met een sleepnet worden uitgeveegd.

De gravelbaan lééft als het ware, uiterlijk en eigenschappen van de baan veranderen voortdurend. Met droog weer stuitert de bal hoog op, de baan is snel. Met vochtig en kouder weer wordt-ie traag en begraaft de tennisbal zich in de mulle, rode korreltjes. Dan is graveltennis vooral keihard werken, puur ‘vechten’, een schaakspel, omdat een winner slaan, of een ace, een stuk moeilijker is.

De Amerikaanse Coco Gauff, als derde geplaatst, bereikte vrijdag de laatste zestien in Parijs.
Foto by Clive Mason/Getty Images – Bewerking NRC

‘Koe op het ijs’

Dat iedere proftennisser op gravel kan glijden, is nog niet zo lang gemeengoed. Veelzeggend is een beroemde uitspraak van de Russische Maria Sjarapova uit 2007. Ze zei dat ze zich op gravel als een „koe op het ijs” voelde, omdat ze als hardhitter nooit het idee had op het soms wat gladde gravel echt in balans te zijn. De kunst van het glijden kende de in Siberië geboren maar in de Verenigde Staten geschoolde tennisster nog niet goed. Pas toen ze zich daarin bekwaamde, onder leiding van de Nederlandse coach Sven Groeneveld, won ze in 2012 Roland Garros. Ze kon toen eindelijk ‘schaatsen’ op deze ondergrond.

Rafael Nadal zei in het begin van zijn carrière al dat kunnen glijden op gravel een belangrijk onderdeel was van zijn succes. „Om goed op gravel te kunnen spelen, moet je echt goed bewegen. Als je niet glijdt, wordt het heel moeilijk”, zei de Spanjaard, die veertien keer Roland Garros won.

„Als je Nadal ziet, die glijdt bij bijna elke bal. Daardoor heeft hij een fantastische velddekking en is het zo moeilijk om een winner tegen hem te slaan”, zegt voormalig nummer 4 van de wereld en gravelspecialiste Kiki Bertens. Zij haalde in 2016 de halve finale in Parijs en won in 2019 op gravel het prestigieuze masterstoernooi van Madrid. Ook zij kent de kunst van het glijden als geen ander. Het is een vaardigheid die ze nu overbrengt op de nieuwe generatie tennissers, die ze bij de Nederlandse tennisbond KNLTB begeleidt. Al bij de warming-up moeten haar talenten het glijden oefenen, ook zonder tennisracket. „Inglijden”, noemt Bertens dat. „Glijden moet in hun systeem komen.”

Lang waren het vooral mannen die gleden op gravel, maar dat is veranderd, ziet Bertens. „Tennis is over het algemeen fysieker geworden, iedereen beweegt beter. Tennissers gaan steeds sneller de hoeken in. Glijden is de snelste manier om uit de hoek te komen. Glijden in de bal, en dan gelijk weer terug.”

Bertens sloeg naar eigen zeggen op gravel „80 procent” van haar forehands met een klein „glijpasje” vooraf. „Je kunt een stukje meer energie in de bal krijgen. Je kunt met vaart naar een hoek sprinten. Je glijpass remt je af, en die energie kun je weer in de bal stoppen. En omdat je laag zit, kun je goed onder de bal komen en topspin geven.”

Glijden op hardcourt

De kunst van het glijden bestaat uit lef en een goede timing, zegt Bertens. „Het is makkelijker glijden op een drogere baan, dan moet je er juist voor zorgen dat je wel op tijd afremt. Op een stroeve, natte baan moet je veel meer gewicht op je voet zetten. Het gaat erom wanneer je je glijpas inzet. Alles draait om de afzet van je buitenste been.”

Novak Djokovic, ‘de man van elastiek’, gebruikt zijn glijtechniek ook op andere ondergronden dan gravel.
Foto Christophe Ena/AP – Bewerking NRC

Toch is het niet zo dat glijden altijd de betere optie is, denkt Peter Lucassen, sinds kort weer de coach van Botic van de Zandschulp, die in de eerste ronde werd uitgeschakeld in Parijs. Glijden is volgens Lucassen vooral een manier van verdedigen. Punten domineren op gravel doe je niet door te glijden. „Ik vind dat het beter is als je goed met je benen achter de bal kan komen en krachtig af kan zetten tegen de baan. Als het je intentie is om de aanval over te nemen, in plaats van alleen de bal terug te brengen, maak je geen sliding. Alleen als het noodzakelijk is”, zegt de tenniscoach.

Lucassen is wel onder de indruk van de glijkwaliteiten van de moderne tennissers. „Je hebt zoveel spelers die alles halen en die na een sliding een bal met zoveel kwaliteit terugslaan. Ook Botic kan het waanzinnig aan beide kanten. Hij kan het van nature. Er wordt ook zoveel van achteruit getennist, vanaf de baseline. Het is moeilijk om als tennisser nog naar het net te komen, omdat tennissers zo atletisch spelen van achteren.”

De topspelers die het beste kunnen glijden op gravel, met het gewicht op het buitenste been, zowel op rechts als op links, kunnen dit vaak ook op andere baansoorten. De nummers 1 van de wereld, Swiatek en Djokovic, maken ook op het stugge hardcourt met twee benen fantastische slidings. Steeds meer wereldtoppers glijden op alle ondergronden, iets wat voor de oudere generatie moeilijk voor te stellen is. Bertens gleed bijvoorbeeld nooit op hardcourt.

Robin Haase won twee keer het ATP-toernooi van Kitzbühel op gravel en nam voor de KNLTB een keer een instructievideo op met tips hoe je moet glijden op gravel. Maar hij noemt glijden op hardcourt „ontzettend gevaarlijk” en vindt het „geen toegevoegde waarde”. Glijden op gras noemt hij „absurd”.

Djokovic, ‘de man van elastiek’, weet dat wat hij tegenwoordig doet op hardcourt en gras, niet normaal is. „Als je niet hele flexibele enkels hebt, of als ze kwetsbaar zijn, dan denk je wel twee keer na om zo’n extreme beweging te maken”, zei hij vorig jaar tegen The Guardian.

Lucassen ziet tennissers steeds atletischer, fitter en flexibeler worden en voorspelt dat glijden op alle ondergronden daarom steeds normaler zal worden. „Alle kids die nu tennis op televisie kijken, zien dat de topspelers het ook doen, dus ze zullen dat weer kopiëren.”


Vinícius Júnior schittert bij Real Madrid ondanks het racisme: ‘Hij laat zich niet kapot maken’

Met Real Madrid als favoriet deze zaterdag in de finale van de Champions League, zullen veel ogen gericht zijn op een van de sterspelers van de Spaanse club, de Braziliaan Vinícius Júnior (23). ‘Vini’, zoals de Brazilianen trots hun landgenoot noemen, begon op 16-jarige leeftijd bij Real Madrid na een transfer van zo’n 45 miljoen euro – hij was de jongste speler die voor zo’n bedrag door een Europese club gekocht werd. In de afgelopen jaren ontwikkelde Vinícius zich tot een van de beste aanvallers ter wereld, maar ook tot speler die het boegbeeld werd van strijd tegen racisme, iets waar hij zelf herhaaldelijk het slachtoffer van werd. „Als opa voel ik zijn pijn, ik herken die pijn ook vanuit mijn eigen ervaring. Maar ik weet ook: hij laat zich niet kapot maken en hij gaat voor zijn doel.”

Opa Antônio Fernando, de vader van Vinícius moeder Fernanda Cristina, is net klaar met zijn werk als opzichter in de bouw van een nieuw wooncomplex als hij via een WhatsApp-verbinding trots vertelt over zijn wereldberoemde kleinzoon. „Hier zeggen ze dat Vini die snelle sprint van mij heeft overgenomen. Ik was vroeger ook voetballer”, zegt Fernando met een opgewekte stem, terwijl wind op de achtergrond hoorbaar is. De 67-jarige bouwopzichter maakt lange dagen. „De eerste vleugel van het nieuwe gebouw waar we aan werken, is inmiddels opgeleverd, na het weekend gaan we verder met de rest”, zegt hij. Zaterdagmiddag lokale tijd kijkt de familie tijdens een churrasco – een traditionele Braziliaanse barbecue – naar de finale van Real tegen Borussia Dortmund in de hoop om Vinícius dan te zien scoren.

Talent en discipline

Vinícius’ opa voetbalde vroeger bij een lokale club van de gemeente Macuco in de deelstaat Rio de Janeiro, waar hij speelde in het Mário Freire Martins-stadion. Hier liggen de roots van de familie, maar Vinícius werd geboren in São Gonçalo, ruim twintig kilometer van de stad Rio de Janeiro. „Als kleuter begon hij al met voetballen. Ik zie hem als jochie van vijf jaar non-stop een bal tegen een muur trappen, hij ging maar door”, herinnert Fernando zich. Net als zoveel Braziliaanse voetballers, groeide Vinícius Júnior op in een arme wijk, maar eten was er altijd en als het even kon, scoorde Vinícius’ vader kaartjes voor een wedstrijd van Flamengo, de populaire club in Rio. „We zagen al vroeg dat hij talent had en vooral dat hij gedisciplineerd was. Op zijn vijfde namen zijn ouders hem mee naar een voetbalschool in hun woonplaats die gelieerd was aan Flamengo”, zegt opa. Daar neemt Carlos Abrantes hem onder zijn hoede. Hij ziet een rustig kind dat maar één ding wilde en dat was voetballen, schrijft zijn eerste trainer – die nog altijd contact met Vinícius heeft – per mail.

„Vinícius was altijd wat stil, verlegen bijna, maar zodra hij begon te spelen ging hij stralen en leefde hij op. Zijn grote idolen vroeger waren spelers als Robinho en Renato. Uiteindelijk werd hij gescout voor Flamengo en ging hij daar spelen toen hij tien was. Eerst op links, later als aanvaller”, aldus Abrantes. Om vanuit São Gonçalo naar het centrum van Rio te komen, naar het trainingscomplex van Flamengo, was een behoorlijke trip van bijna twee uur, waarbij de kleine Vinícius twee verschillende bussen moest nemen. En dus besloot de familie dat het beter was dat hij bij een oom ging wonen in het centrum van de stad, zodat hij zich beter kon focussen op de trainingen. Volgens zijn opa was zijn doorzettingsvermogen een talent wat hem deed opvallen en waardoor hij al snel ‘de juweel van Flamengo’ werd genoemd.

Trainer Abrantes beschrijft de tiener Vinícius als een voetballer met een snelle dribbel, met een hele nauwkeurige pass en als iemand die de bal beheerst. „Hij was zo snel dat de tegenpartij altijd grapte dat je alleen met een motor Vinícius te pakken kon krijgen”, zegt Abrantes. Als Vinícius Júnior op zijn zestiende door Real Madrid wordt gekocht – met de afspraak dat hij op zijn achttiende daadwerkelijk in Spanje gaat spelen – verandert zijn leven en dat van zijn familie radicaal. In een documentaire zegt hij daar zelf over: „Het was altijd mijn droom om door mijn talent ook mijn familie te kunnen helpen en andere kinderen en jongeren die een droom hebben, te kunnen stimuleren.”

Racisme in Spanje

In Spanje maakt Vinícius Júnior snel indruk. Fans noemen hem de ‘nieuwe Neymar’, naar de toenmalige Braziliaanse sterspeler. Maar hij krijgt ook te maken met diepgeworteld racisme. Scheldpartijen en racistisch spreekkoren in het stadion van aanhangers van de clubs waar hij tegen speelt. Er wordt een zwarte pop met een Real Madrid-shirt met zijn naam erop opgehangen aan een brug met een spandoek met de tekst ‘Madrid haat Real’ erop. De Spaanse politie arresteert vier verdachten, aanhangers van stadgenoot Atlético. Indringend is het moment dat Vinícius Júnior in tranen uitbarst nadat hij meerdere vragen krijgt over racisme in het Spaanse voetbal tijdens een persconferentie. Hij vindt het moeilijk om gemotiveerd te blijven en van voetballen te genieten zegt hij. „Het is iets heel triests wat ik hier heb meegemaakt. Het is zwaar, ik vecht hier al heel lang tegen. Het is ook vermoeiend omdat je het gevoel hebt dat je alleen bent. Ik wil gewoon voetballen, maar ik heb steeds minder zin om te spelen”, zegt hij met tranen in zijn ogen. Als het racisme aanhoudt en voor de zoveelste keer bij een wedstrijd er racistische liederen worden gezongen waarbij Vinícius wordt uitgescholden voor ‘aap’, doet Real Madrid aangifte bij het Spaanse OM. „Ze hadden wel eerder en harder mogen optreden tegen al die racistische aanvallen”, vindt opa Antônio Fernando. „We weten dat er heel veel racisme is in Europa en het doet pijn dat er zoiets gebeurt met mijn kleinzoon. Ik voel dat ook, hij is mijn bloed en ik weet zelf ook wat racisme is.”

Dat de Braziliaanse president Lula da Silva de racistische uitlatingen fel veroordeelde en er vanuit heel Brazilië heel veel steun kwam, deed Vinícius Júnior goed, schreef hij vorig jaar op sociale media. Hij postte een foto van het beroemde Jezus-beeld in Rio, dat in het donker was gehuld als statement tegen racisme en om hem een hart onder riem te steken. Ook in de Braziliaanse samenleving zit diepgeworteld racisme. „Ik maak het nog steeds mee”, zegt opa Antônio Fernando. „Maar ik denk dat het nu zo hard aankwam, ook in Brazilië, omdat het met Vini in het buitenland gebeurde. Het was alsof het hele land hiertegen opstond om hem te steunen. Ik hoop dat hij nu het ergste heeft gehad”, zegt hij zuchtend door de telefoon.

Om kinderen te wapenen tegen racisme, maar vooral ook om ze sterk te maken en kansen te geven, heeft Vinícius Júnior verschillende educatieve projecten opgezet in zijn geboorteplaats. Na de racistische aantijgingen begonnen scholieren op zijn oude school spontaan een protest tegen racisme, zo was te zien op het lokale journaal. ‘Racisme is een misdaad, Vini Junior brengt licht en diversiteit is onze hoop!’, klonk het door de schoolgangen waar kinderen met borden en teksten slogans riepen. „Ik hoop dat we hem vanuit hier, vanuit zijn oude school, kunnen steunen en dat hij zich nu beter voelt”, zei de elfjarige Estafane dos Santos. Opa Antônio Fernando is blij met alle steun en hoopt zijn kleinzoon snel weer te zien. „Vinicius leeft op als hij na een voetbalseizoen weer op bezoek komt in Brazilië. Vorig jaar hebben we met de familie een huis gehuurd en gezamenlijk kerst gevierd. Binnenkort begint hij weer te trainen met de Braziliaanse selectie en dan kan ik hem hopelijk weer in mijn armen sluiten. Maar nu eerst zaterdag de beker winnen.”


Column | Evenveel vrouwen als mannen op de Olympische Spelen is toch doodnormaal?

Met dichtgeknepen keel kijk ik naar mijn oudste dochtertje die op het podium van haar school staat. Alle clichés zijn waar. Dat je ontroerd raakt van alleen al de aanblik van je kind tussen tientallen andere kinderen. Van dat lijfje in haar turnpakje met glitters. Van hoe ze kijkt, van hoe ze bijna de kleinste is. Van hoe ze zich staande houdt, terwijl omverblazen heel makkelijk zou zijn.

Ze was om zes uur al wakker vanochtend. Zachtjes begon ze in haar kamer te rommelen. Speciaal voor vandaag had ik haar turnpakje gewassen en toen het tijd was om aan te kleden, had ze zich er al in gedanst voor ik er erg in had. Twee staartjes wilde ze, want vandaag was een bijzondere dag. Vandaag mocht ze in haar favoriete sportkleding naar school, want vandaag ging het over de Olympische Spelen. De muziek begint en dwars door de zaal heen wordt het olympisch vuur van wc-rollen en gekleurd papier naar voren gebracht.

Straks thuis ga ik haar vertellen dat dit jaar de eerste Spelen in de geschieden zijn waaraan evenveel vrouwen als mannen meedoen. In 1984 was nog geen kwart van de deelnemers vrouw. En zelfs in 2021, tijdens de vorige Spelen, was nog niet eens de helft van de deelnemers van het vrouwelijk geslacht. Maar nu, nu is het gelijk, zal ik opgetogen roepen.

Ze zal haar schouders ophalen: hoezo vertel je dit, mama? Evenveel mannen als vrouwen is toch doodnormaal? Ik ga haar vertellen hoe vrouwen lange tijd betutteld werden. Hoe we heel veel sporten niet mochten doen, omdat dat niet goed voor ons zou zijn. Ze zal met haar ogen rollen. Zuchten. Uhuh. Tuurlijk, mam.

Ik vertel haar over Roberta Gibb en Kathrine Switzer, de eerste vrouwen die een marathon liepen, in Boston – terwijl dat toen, we hebben het over zestig jaar geleden, absoluut niet mocht. Omdat vrouwen dat niet konden, vond men. De twee deden zich voor als man om te laten zien dat dat onzin was. Vrouwen kunnen prima een marathon volbrengen. Ik laat haar de foto zien van Kathrine Switzer, die zelfs nog bijna van het parcours werd getrokken door een organisator: „Get the hell out of my race!” Jaaaa mam, zal mijn dochter zuchten, mag ik nu spelen?

Nog even lieverd, zal ik zeggen. En ik vertel over Vera Pauw en Lieke Martens, de een twintig jaar geleden baanbreker voor vrouwenvoetbal, de ander misschien wel het eerste echt grote idool voor meisjes zoals mijn dochter. Ze zal al lang naar de trampoline in de tuin vertrokken zijn. Hoezo is Lieke Martens bijzonder? Iedereen heeft haar shirtje. Niks anders dan Frenkie de Jong of Virgil van Dijk toch?

Rechtop staat ze in haar turnpakje, de blote schoudertjes naar achteren. Haar staartjes wippen op en neer terwijl ze zingt, net zo hard als de jongens naast haar: „Zet je schrap en starten maar, meet je krachten aan elkaar, zet ’m op, laat je gaan en win.” Sommige kinderlijke vanzelfsprekendheden verdwijnen. Maar deze verdwijnt niet, nooit meer. Deze kinderlijke vanzelfsprekendheid blijft.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.


Er werd soms wel érg veel verwacht van Lieke Martens, die na dertien jaar afscheid neemt van Oranje

De boodschap, vorige week op Instagram, was kort en bondig: „Graag wil ik jullie laten weten dat de komende twee wedstrijden met de Oranje Leeuwinnen mijn laatste wedstrijden zullen zijn in Oranje”, schreef Lieke Martens. „Hierna zal ik, weet ik nu al, met pijn in mijn hart afscheid nemen van jullie. Ik zal proberen extra te genieten van alles, maar zal vooral, zoals altijd, alles geven om een mooi resultaat neer te zetten met ons team.”

Martens wil meer tijd hebben voor familie en vrienden, vertelde ze deze week aan diverse media. Het besluit komt ook niet onverwacht; ze had in 2022 al willen stoppen, maar bondscoach Andries Jonker haalde haar toen over door te gaan bij Oranje. Maar na de EK-kwalificatieduels tegen Finland, op vrijdag en dinsdag, is het voor Martens (31) klaar bij het Nederlands elftal, waarin ze bijna dertien jaar geleden debuteerde.

Wat betekent zij voor het Nederlandse voetbal? Welke momenten van haar in Oranje zullen mensen zich het meest herinneren en waarom had ze het de afgelopen jaren soms moeilijk als international?

Sarina Wiegman, oud-bondscoach Nederlands elftal: ‘Een stylist, atletisch’

„Toen Lieke bekendmaakte dat ze ging stoppen bij Oranje, drong het tot mij door: we gaan afscheid nemen van een gouden generatie. De boodschap kwam niet geheel onverwacht, maar het was toch wel een schok. Ergens dacht ik: die gaat nog wel door tot het EK van 2025.

„Op het EK van 2017 presteerden we als team goed, bovendien was Lieke de verpersoonlijking van de kantelende beeldvorming van het vrouwenvoetbal. Ze is een stylist, atletisch, ze zou ook zo op het hockeyveld kunnen staan. De aandacht voor het vrouwenteam bleek extra groot, ook omdat de mannen een mindere periode doormaakten. Mensen hadden zin in een feestje en dat kregen ze.

„In de groepsfase moesten we tegen België. Het was een listige wedstrijd, we konden zomaar worden uitgeschakeld. Lieke was vliegensvlug, ze floepte overal tussendoor. Daar zat alles in: vertrouwen, plezier en kwaliteit. Ze zette in dat duel op een geweldige manier de Belgische verdediging te kijk, dat zal ik nooit vergeten.

„Door dat toernooi werd Lieke in een mum van tijd een bekende Nederlander. Haar impact was enorm. Ouders deden hun dochters op voetbal. Jongens droegen haar shirt, ze wilden Lieke Martens zijn, dat was nog nooit vertoond.

„Lieke is een gevoelsmens. Ze geeft graag en opeens wilde iedereen wat van haar. Ze moest ‘nee’ gaan verkopen. De wereld om haar heen veranderde, dat moet pittig zijn geweest. Maar ze is een boegbeeld en mag trots zijn op wat ze voor het vrouwenvoetbal heeft betekend, binnen en buiten het veld.”

Frans Beltjens, fysiotherapeut: ‘Zware jaren achter de rug’

„Lieke was dertien of veertien toen ik haar leerde kennen. Ik ben nog steeds haar fysiotherapeut en heb het hele proces – van onbekende speelster tot wereldster – van dichtbij gevolgd. Lieke is trouw, eerlijk en oprecht en in de loop der jaren zijn we bevriend geraakt. Ze is een leider die nooit de aanvoerdersband heeft willen dragen, dat zit niet in haar aard. Over haar blessures kan ik weinig kwijt, behalve dat Lieke een aantal zware jaren achter de rug heeft met een grote belastbaarheid. Haar vrije tijd was schaars, ze speelde veel wedstrijden, trainde veel. Dat vergroot de kans op blessures. Haar revalidatieprogramma’s waren intensief en soms eenzaam. Niet iedereen krijgt dat mee, omdat Lieke zich daar niet over uitlaat, dat vindt ze privé. Het is jammer dat Lieke niet fit was op het WK van 2019, want met een fitte Lieke had Nederland meer kans op de wereldtitel gehad.”

Leonne Stentler, oud-international en voetbalanalist: ‘Zó goed, zó ongrijpbaar’

„Ik zou wel een dag in het hoofd van Lieke Martens willen kijken. Ik heb haar altijd intrigerend gevonden. Door het EK van 2017 kreeg ze grote bekendheid. Ze werd het symbool van dat toernooi en veroverde veel harten van sceptici. Tegelijkertijd is Lieke bescheiden en gevoelig. Iemand die het liefst op de achtergrond blijft. Hoe verhoudt dat zich tot elkaar? Ik denk dat ze veel offers heeft moeten brengen. Ze trok al jong de wijde wereld in, vanuit het veilige Limburg, waar ze erg aan hangt. Ik zal nooit vergeten hoe ze op het EK in eigen land over de linkerflank dartelde, terwijl de tegenstander haar compleet doormidden probeerde te zagen. Zó goed was ze, zó ongrijpbaar. Onder oud-bondscoach Mark Parsons had ze het zwaar. Ze moest leveren in een team dat niet draaide, werd enorm bekritiseerd. Hoe vaak ik niet de vraag van journalisten heb gehoord: ‘Is Martens over haar hoogtepunt heen?’ Er werd soms wel erg veel van de grote Lieke Martens verwacht. In die zin zal haar besluit om te stoppen een opluchting zijn, al denk ik wel dat ze het kameraadschap gaat missen. Met sommige internationals is ze goed bevriend.”

Lieke Martens in 2017 met bondscoach Sarina Wiegman tijdens het EK.
Foto Vincent Jannink / ANP

Hesterine de Reus, bondscoach Oranje onder 19 in 2010: ‘Geen straatvechter’

„In de loop der jaren heeft Lieke een sterk profiel opgebouwd. Ze is het gezicht geworden van het nationale vrouwenteam. Ze is zeer talentvol en presenteert zichzelf goed. Dat maakt dat veel meiden denken: ik wil zoals Lieke Martens zijn. Wat me het meest bijstaat is de wedstrijd tegen Frankrijk, in de kwartfinale op het EK onder 19 in 2010. Ik had Lieke niet in de basis gezet. Daar was ze boos over, maar dat prikkelde haar ook. En ja hoor, ze was nog maar net ingevallen of ze scoorde. Dat zegt veel over haar drive. Die drive heeft de afgelopen jaren wat scheurtjes opgelopen. Misschien werd het gemis van haar familie groter. Misschien kwam de toenemende kritiek uit de buitenwereld hard aan. Lieke is gevoelig en aimabel, geen straatvechter.”

Vincent de Vries, sportjournalist en auteur van Lieke: ‘Met Ronaldo op een podium’

„Lieke heeft veel meiden aan het voetballen gekregen. Door haar kwaliteiten als speelster, haar looks en de dingen die ze met haar 1,2 miljoen volgers op Instagram deelt. Wat ze uitstraalt is: ook als je verlegen bent, kun je de beste van de wereld worden. Wat mij altijd bij zal blijven is Martens die in 2017 met Cristiano Ronaldo tot Europees voetballer van het jaar werd gekroond. Samen op een podium in Monaco. Hoger kan je niet komen. Voor mijn boek heb ik tien, vijftien keer met haar gesproken en heimwee was een terugkerend onderwerp. Ik denk dat ze stopt als international omdat ze klaar is met alle aandacht. Misschien dient ze haar contract bij Paris Saint-Germain uit [dat tot de zomer van 2025 loopt] en zet ze er daarna een punt achter. Sticht ze een gezin. Haar man is huizenmakelaar in Spanje, wie weet gaat ze daar wel iets doen.”

Kika van Es, oud-international en goede vriendin: ‘Afgeschermd van de wereld’

„Ik ken Lieke al sinds haar negende. Zij woonde in Limburg, ik in Brabant. Vier kilometers scheidden ons, alleen de Maas zat ertussen. We fietsten samen naar school in Boxmeer en reden later samen naar de training van [Oranje] onder 15. We stonden ook samen in de EK finale in 2017. Door die titel veranderde het leven van Lieke ingrijpend. Ze kon niet meer rustig boodschappen doen of lunchen met vriendinnen. Ze heeft zich moeten afschermen van de wereld. Over de beslissing om te stoppen als international heeft Lieke goed nagedacht. Ze heeft een leeftijd dat andere dingen belangrijker worden. Het afgelopen jaar bij Oranje is niet makkelijk geweest. Mensen vergeten soms hoeveel ze voor het elftal heeft betekend. Er wordt veel gesproken over verjonging, maar als er stront aan de knikker is komen journalisten altijd bij haar uit. Ze zou niet haar niveau halen. Hoezo? Het is toch geen one woman show?”


De vijf van Odense op weg naar Parijs met het Nederlands handbalteam: ‘We moeten onszelf niet meer zien als nieuwe generatie’

Zestien jaar was Yara ten Holte toen haar ouders haar trakteerden op een weekendje Metz. In de Noord-Franse stad bezocht ze wedstrijden van het Nederlands handbalteam tijdens het kwalificatietoernooi voor de Olympische Spelen van Rio 2016. Yara mocht op de foto met haar voorbeeld, keeper Tess Lieder (destijds Wester). Nu, acht jaar later, heeft ze Lieders plek overgenomen.

Ten Holte (24) behoort tot de Nederlandse handbalsters die doorbraken na de wereldtitel van de ‘gouden generatie’ in 2019. Samen met leeftijdsgenoten Bo van Wetering, Dione Housheer, Larissa Nüsser en Nikita van der Vliet speelt ze bij de Deense topclub Odense en in Oranje.

Hoe is het om deel uit te maken van een Nederlandse sportenclave in het buitenland? En hoe bereiden ze zich met Oranje voor op de Spelen van Parijs, deze zomer? Ten Holte en Van Wetering vertellen erover vanuit hun Deense woonplaats Odense.

Na een aantal magere jaren volgde afgelopen winter een hoopgevend wereldkampioenschap, waar Nederland vijfde werd. Nu gaat de blik op ‘Parijs’. Daar hopen de handbalvrouwen na vijf jaar weer een medaille op een groot toernooi te pakken.

„We moeten onszelf niet meer zien als nieuwe generatie”, zegt Bo van Wetering, die er als wisselspeler al bij was toen Nederland wereldkampioen werd in Japan. Als linkerhoekspeelster is ze verantwoordelijk voor het maken van doelpunten. In meer dan tachtig interlands maakte ze er al ruim 250 maakte. Ten Holte en Van Wetering waren met opvallende reddings- en scoringspercentages uitblinkers op het laatste WK.

Deens avontuur

Wie als Nederlandse handbalster de top wil bereiken, moet al snel naar het buitenland. Het liefst naar een topcompetitie, in Denemarken of Hongarije. Ten Holte en Van Wetering maakten de stap naar Denemarken via de, eveneens sterke, Duitse competitie. Van Wetering heeft de laatste drie seizoenen voor Odense gespeeld, Ten Holte kwam afgelopen zomer over van Borussia Dortmund.

De weg naar Odense werd vrijgemaakt door speelsters als Lois Abbingh, Tess Lieder en Nycke Groot, die eerder in het oranje tenue van de Deense topclub speelden. „Je hoort de positieve verhalen, je hoort over de ambities en hoe er gewerkt wordt, dat maakt het allemaal net even makkelijker”, zegt Ten Holte.

De vijf internationals bij Odense kennen elkaar goed, ze speelden al samen in Nederlandse jeugdselecties en bij hun Nederlandse clubs VOC en Dalfsen. In Odense trekken ze samen op, ook buiten het handbal. Het is ontspannend om Nederlands met elkaar te kunnen praten, vertellen ze. Vooral voor Ten Holte is het Deens nog wennen: „Als je het onderwerp niet weet, dan vraag je je af: waar zit ik naar te luisteren? Ze slikken gewoon de helft van de woorden in.”

Handbalkeepster Yara ten Holte bij het laatste WK met de Nederlandse ploeg.
Foto Henk Seppen/Getty Images

Ze doet wel haar best om Deens te leren, tot genoegen van de trouwe fans van de club, met wie de spelers na thuiswedstrijden een praatje maken. Eerst kwam ze niet verder dan ‘Tak for i dag’ (bedankt voor vandaag), de gangbare manier om mensen in Denemarken te bedanken. Inmiddels krijgt ze complimenten voor haar Deens en is het zelfs gelukt een oppas voor haar katten te regelen.

Ten Holte belandde in januari, bij toeval, in een mensenmassa in Kopenhagen bij de kroning van de Deense koning. Ze vindt het belangrijk om dat soort dingen mee te maken. „Als je de taal spreekt, en meedoet met de Deense tradities, ga je je sneller thuis voelen.”

Van Wetering geniet van Odense. Ze woont naast fans van de club, die elke wedstrijd bezoeken. Handbal leeft enorm in Denemarken. Maar na deze zomer maakt ze de overstap naar haar droomclub Györ in Hongarije. Die club wist al vijf keer de Champions League te winnen, de prijs die samen met de Olympische Spelen boven aan het verlanglijstje van Van Wetering staat.

Patronen en handigheidjes

Bij Odense spelen de Nederlandse vrouwen met Deense, Noorse en Zweedse teamgenoten. De voertaal binnen het team is „Scandinavisch”, aldus Van Wetering. „En we hebben nu een Noorse coach, maar dat is eigenlijk best goed te begrijpen.” Hoewel ze de Scandinavische talen na drie jaar in Odense goed verstaat, spreekt Van Wetering binnen de spelersgroep het liefst Engels.

De vijf Nederlandse speelsters voelen elkaar goed aan, ook binnen het handbalveld. Ze staan allemaal op een andere positie, en kunnen zo bijna een heel team vormen. In hun spel zitten veel patronen en handigheidjes die ze ook inzetten bij het Nederlands team. Over de magere periode die de nationale ploeg achter de rug heeft, maakt Van Wetering zich niet druk: „Er zijn wat meiden gestopt, er komen nieuwe speelsters bij, dan moet je als team weer groeien.”

Op het laatste WK was de vooruitgang van Nederland zichtbaar. Er werden acht wedstrijden gewonnen, – meer dan bij het WK in Japan – maar in de kwartfinale was Noorwegen te sterk. „Voor dat toernooi hebben we veel geïnvesteerd in onze dekking”, zegt Ten Holte. Als keepster is ze een belangrijke schakel in het organiseren van de verdediging, ook denkt ze graag mee op tactisch vlak.

Nu volgens Ten Holte in de aanval eveneens vooruitgang is geboekt, is ze hoopvol over de Spelen: „We laten op trainingen soms zo’n hoog niveau zien, dat we elkaar aankijken met een blik van: we zijn góed.” Maar de verschillen in de top zijn klein, benadrukken de vrouwen. Een goed toernooi kan met één wedstrijd gedaan zijn.

Van Wetering zegt dat deze generatie klaar om weer mee te spelen om de medailles. Daarvoor zal er ook in de cruciale duels, zoals tegen Noorwegen, gewonnen moeten worden.


Hoe de KNVB de regie verloor over de benoeming van een van de invloedrijkste functies in het voetbal

De Amsterdamse politiechef Frank Paauw is heel wat gewend, maar zo vijandig als zijn publiek op woensdagavond 22 mei maakt ook hij het niet vaak mee. Zo’n vijftig mensen – bestuurders van supportersverenigingen, medewerkers van profclubs op gebied van supporterszaken en afgevaardigden van het Supporterscollectief – ondervragen hem fel in een zaaltje op de KNVB Campus in Zeist, zo is te horen op een opname in bezit van NRC.

„Ik ben ervan overtuigd dat de pleuris uitbreekt als u bondsvoorzitter wordt. Wilt u dat zichzelf en het betaald voetbal aandoen?”

Paauw: „Het antwoord is natuurlijk nee.”

Vraagsteller: „Ik proef wel dat dat gaat gebeuren.”

Een ander uit de zaal: „Ja, ik denk wel dat het gaat losbreken.”

Paauw: „Ik heb daar niet gelijk een antwoord op. Het is een waarschuwing die ik zeer ter harte neem.”

Tegen het einde, vanuit de zaal: „Je moet gewoon een pensioentje doen!”

Dat Frank Paauw (65) hier vanavond zit tegenover een groep voetbalfans had hij een paar maanden geleden niet kunnen bevroeden. Eind februari werd de politiechef door het bestuur van de KNVB naar voren geschoven als opvolger van bondsvoorzitter Just Spee, die om gezondheidsredenen stopt. De benoeming van Paauw zou vier weken later worden bekrachtigd tijdens een stemming door in totaal zestig leden: dertig clubdirecteuren uit het profvoetbal, dertig ledenraadsleden uit het amateurvoetbal. Supporters hebben geen rol in de zoektocht naar een nieuwe bondsvoorzitter, die zich ook niet of nauwelijks met supporterszaken bezighoudt.

Hij had eerder ook niet kunnen vermoeden dat zich in de uren vóór zijn ‘kennismaking’ met de voetbalfans nog twee kandidaten zouden melden. Oud-international en voormalig Tweede Kamerlid Jeanet van der Laan (D66) en voormalig FC Groningen-directeur Hans Nijland. Beiden dingen mee naar de functie waarvan Paauw begin dit jaar nog verzekerd leek.

Dat het toch is gebeurd, laat zien dat de top van de KNVB de regie over de benoeming van een van de invloedrijkste functies in het voetbal is verloren. Deze maandag valt alsnog de beslissing, tijdens de bondsvergadering in Zeist. Wie het wordt, durft niemand te voorspellen. Zeker is wel dat het ontspoorde proces bij veel betrokkenen tot wrevel heeft geleid. En dat de invloed van voetbalsupporters is onderschat. Iets wat een formaliteit had moeten zijn, een hamerstuk, is een populariteitspoll geworden.

Hoe kon dat gebeuren?

Vacature in de krant

Het lukt Frank Paauw niet de gezichten tegenover hem te lezen. Het is 29 januari, de politiecommissaris zit in een zaaltje van hotel Oud London in de bossen bij Zeist, op een paar honderd meter van het KNVB-hoofdkwartier. Hij praat over de diepe verbondenheid die hij met voetbal voelt. Beroepsmatig: Paauw gaat bij de nationale politie al twee decennia over de portefeuille voetbalvandalisme, hij was ‘stadioncommandant’ in de Kuip tijdens het EK in 2000 en treedt op als veiligheidsadviseur voor de UEFA. Maar óók als liefhebber.

Paauw heeft altijd gevoetbald. En hij voetbalt nog steeds, vroeger als laatste man, nu al een tijdje als rechtsback in het veteranenteam van Graaf Willem II VAC in Den Haag. „De laatste plek voor de uitgang”, grapt de politiechef, die zich omschrijft als „een schoffelaar met weinig techniek.” Hij vertelt over zijn mooiste jaren bij het Rotterdamse XerxesDZB, waar hij twee keer kampioen werd met het zevende en zelfs nog een keer samenspeelde met Feyenoord-icoon Coen Moulijn. De snelle buitenspeler van weleer kwam nauwelijks nog de middencirkel uit, vertelt Paauw.

Neutrale blikken aan de andere kant van de tafel. Daar zitten leden van de achtkoppige selectiecommissie die met hulp van het chique werving- en selectiebureau Egon Zehnder een voorkeurskandidaat zoeken voor de functie van KNVB-voorzitter. Het gezelschap bestaat uit vertegenwoordigers uit het betaald voetbal, (onder wie Eredivisie CV-directeur Jan de Jong), het amateurvoetbal (onder anderen Jill Eekhart, lid van de ledenraad van de amateurtak) en topfunctionarissen van de voetbalbond (directeur Marianne van Leeuwen en president-commissaris Jan Albers).

Paauw gaat er niet vanuit dat de selectiecommissie zonder meer enthousiast is over hem. Vaak wordt topkandidaten gevraagd te solliciteren voor zo’n functie. Hij heeft zelf een brief gestuurd, nadat een vriendin hem had gewezen op de vacature in de krant. Het leek hem wel wat.

Zijn tijd als politiechef loopt ten einde, november volgend jaar wordt hij 67. De rol van bondsvoorzitter past hem goed, denkt Paauw. Hij heeft een groot netwerk en verstaat zowel de taal van bestuurders als de straat. Hij kan diplomatiek zijn, maar ook hard en duidelijk. Zijn zwakke plek, denkt Paauw: hij heeft ervaring met voetbal, niet ín het voetbal.

De selectiecommissie vindt dat geen bezwaar. Er zijn nóg drie kandidaten uitgenodigd voor de laatste ronde, vandaar de uitdrukkingsloze gezichten. Per kandidaat zijn er twee gesprekken, met steeds vier commissieleden, over verschillende thema’s. Eind februari komt de commissie bij elkaar en maakt een keuze. Die valt unaniem en, zoals ze later schrijven, „met groot enthousiasme” op Frank Paauw.

Politiechef Frank Pauw bij het debat over protesten bij de Universiteit van Amsterdam.

Foto Bram Petraeus

Als bondsvoorzitter moet je de ene dag met FIFA-baas Gianni Infantino dineren, om de volgende dag een toespraak te houden bij het honderdjarig jubileum van een amateurclub of te lobbyen in Den Haag. Gemiddeld twee dagen in de week ben je er mee bezig. Je hebt invloed, geen formele macht. „Een subtiele rol”, zegt de huidige bondsvoorzitter Just Spee, waarin diplomatie en presentatie heel belangrijk zijn. Paauw is daar bij uitstek geschikt voor, denkt de selectiecommissie.

Over zijn slechte reputatie bij een deel van de supporters – de invloedrijke harde kernen van profclubs – spreekt niemand. De selectiecommissie heeft in december al het mandaat gekregen van de zestig afgevaardigden die straks gaan stemmen. Er is een uitvoerige sollicitatieprocedure doorlopen, waarin een lijst van 184 kandidaten na meerdere rondes is teruggebracht tot een shortlist van vier, waarmee meerdere gesprekken zijn gevoerd. Dus, redeneren de commissieleden, zullen clubs zich achter de voorkeurskandidaat scharen.

Een communicatiestrategie om te anticiperen op eventuele weerstand bij voetbalfans ontbreekt. Op 29 februari publiceert de KNVB een persbericht op de eigen website waarin de voordracht van Paauw bekend wordt gemaakt. Een maand later zal zijn benoeming tijdens een buitengewone bondsvergadering worden bekrachtigd. Een formaliteit, is de verwachting. Dat blijkt een grote inschattingsfout.

The Passion

Opeens duiken ze op in de stadions, begin maart. Spandoeken, gericht tegen Frank Paauw. Het is een paar dagen nadat hij naar voren is geschoven. ‘Frank P., oppleuren!’, staat er. Of, creatiever: ‘Met Paauw aan de macht is zelfs m’n moeder nog verdacht’. Wekenlang zijn ze in vrijwel ieder stadion te zien.

Het is een sentiment waar het bondsbestuur een blinde vlek voor heeft. Dat bestuur bestaat, naast de voorzitter, uit directeur betaald voetbal Marianne van Leeuwen en directeur amateurvoetbal Jan Dirk van der Zee. Paauw is iemand uit ‘hun’ wereld, een bestuurlijk zwaargewicht die zich senang voelt in politiek Den Haag en daar het belang van de sport kan vergroten. Supporters zien dat heel anders. In hun ogen is Paauw tegen uitfans. Hij symboliseert repressie. Ze zien hem als vijand.

In het bondsbestuur leidt het protest tot verbazing en ongeloof, vertelt een betrokkene. „Ze zagen hem alleen maar als die geweldige kandidaat, wie kan er nou tegen zijn?” Het bondsbestuur verwachtte dat Paauw omarmd zou worden. Dat politie en harde kernen water en vuur zijn, is bekend in de voetbalwereld. Dat zijn voordracht daarmee weerstand kon oproepen, voorzien anderen dan ook. Maar niemand spreekt het hardop uit.

Wat ook niet helpt, is dat het Supporterscollectief niet is gepolst hoe Paauw bij hun achterban ligt. Terwijl de KNVB eind januari, kort voor zijn voordracht, nog de samenwerking heeft versterkt met deze organisatie, die vijftig supportersverenigingen vertegenwoordigt. De „belangen” van supporters zijn „een belangrijk onderdeel binnen de besluitvorming van de KNVB”, zegt Van Leeuwen bij de ondertekening van een samenwerkingsdocument.

Het blijft niet alleen bij spandoeken. Het verzet tegen Paauw krijgt een georganiseerd karakter. Directeuren van profclubs worden door supportersgroepen flink onder druk gezet om niet op hem te stemmen, ze dreigen onder meer met acties waardoor wedstrijden moeten worden stilgelegd.

Sommige directieleden zijn opgelucht omdat ze niet hoeven te kiezen. Doordat maar 30 van de 34 profclubs mogen stemmen, worden vier clubs uitgeloot: Sparta, PEC Zwolle, NEC en FC Groningen. „Dolblij” zijn die directeuren, vertelt een ingewijde.

Toch lijkt alle onrust de keuze voor Paauw aanvankelijk niet in de weg te staan; er zijn geen tegenkandidaten. Maar dat is buiten The Passion gerekend. De muzikale paasvertelling, een tv-spektakel dat duizenden toeschouwers trekt, vindt plaats op donderdagavond 28 maart, in Zeist. Gelijktijdig met de buitengewone bondsvergadering waar Paauw zal worden gekozen, gevolgd door een ‘bedankavond’ voor de afzwaaiende Just Spee.

De vrees is dat harde kernen de verkiezing van Paauw gaan verstoren. Dat in combinatie met de drukte rond The Passion, maakt dat de burgemeester van Zeist het niet aandurft. Zij verzoekt de KNVB om de bijeenkomst te verplaatsen (naar 27 mei). Een korpschef die door een veiligheidskwestie niet gekozen kan worden: de ironie is nauwelijks te missen.

Clubs komt het goed uit. Bij hen bestond de angst dat het kon escaleren als Paauw zou worden gekozen. Nu dat voorlopig is uitgesteld, kan de competitie normaal worden uitgespeeld. Door alle commotie schrikken sommigen in de voetbalwereld wakker. Iedereen was in een eerder stadium ook vrij zich te kandideren, maar nu ontstaat het gevoel: het kán. En er is nog tijd.

‘Achterkamertjespolitiek’

Met zachte stem en op rustige toon vertelt Paauw wat zijn achtergrond is, wat hij met voetbal heeft, wat zijn motivatie is geweest om te solliciteren. Hij is deze dinsdag 26 maart niet in uniform – zoals hij in al zijn gesprekken over het KNVB-voorzitterschap kiest voor casual kleding. Hij is vandaag uitgenodigd voor een kennismaking met alle directeuren van de profclubs, op hun jaarlijkse tweedaagse sessie in het Fletcher-hotel De Wageningsche Berg. Net als zijn benoeming, die twee dagen later bekrachtigd had moeten worden, zou dit een formaliteit zijn.

Door alle ophef van de weken ervoor krijgt de ontmoeting een andere lading. Enkele clubs, gevoed door hun achterban, stellen kritische vragen over zijn aanpak van supporters in zijn rol als korpschef. Paauw legt uit dat hij niet tegen uitfans is, zoals vaak wordt verondersteld. Hij is juist een van de medebedenkers van een KNVB-plan voor ‘gastvrij en veilig voetbal’. En hij benadrukt dat hij zich in politiek Den Haag, tijdens de pandemie, hard heeft gemaakt voor het weer toelaten van publiek bij wedstrijden. Hij is geen vijand – vindt hij.

Maar AZ-directeur Robert Eenhoorn begint in Wageningen over een incident in Amsterdam dat hem dwarszit. Mei vorig jaar, kort na Dodenherdenking, worden 154 AZ-supporters opgepakt in de metro voor antisemitische liederen, op weg naar een wedstrijd tegen Ajax. De Amsterdamse driehoek, met korpschef Paauw, besluit daarop de helft van de uitsupporters niet toe te laten voor het volgende duel van AZ bij Ajax. De strafzaak wordt geseponeerd, vanwege gebrek aan bewijs voor individuele vervolging. Dus is ook de sanctie voor het halveren van het uitvak onterecht, vindt Eenhoorn. Iets wat Paauw een vreemde redenering vindt, maakt hij duidelijk in een tv-interview. Dat er antisemitische spreekkoren klonken staat vast, de politie waarschuwde de groep, een collectieve straf is gerechtvaardigd.

Dat Paauw hier op tv over spreekt, vindt Eenhoorn niet netjes. Hij kreeg een brief met de sanctie van burgemeester Femke Halsema, daarmee was het voor hem klaar. „Bij mij is dat als autoritair leiderschap overgekomen”, zegt Eenhoorn volgens een aanwezige in Wageningen tegen Paauw. Een houding die volgens de AZ-directeur, die wel vaker botst met de KNVB, niet hoort bij een bondsvoorzitter. „Het is een dienende functie.” Daar is Paauw zich bewust van, zegt hij desgevraagd tegen NRC. „Het is een hele andere functie dan mijn huidige baan.”

Hans Nijland in 2019 als directeur van FC Groningen.
Foto Getty Images

Het illustreert de gespannen verhoudingen. Vast staat dat de KNVB in die weken de grip verliest over het proces. Tegenkandidaten staan op en lobbyen om een steunverklaring van een van de zestig bondsafgevaardigden – minimaal tien handtekeningen zijn nodig. Hans Nijland stelt zich kandidaat na een telefoontje van het Supporterscollectief, waar Van der Laan veel steun vindt bij de ledenraadsleden uit het amateurvoetbal. Half april hebben ze de vereiste handtekeningen binnen. Tot genoegen van de profclubs valt er nu echt iets te kiezen.

In de top van de KNVB wordt het met verbazing aangezien: de profclubs, die eerder een mandaat gaven voor de zoektocht naar een nieuwe voorzitter (via Egon Zehnder en de selectiecommissie), zetten nu hun handtekeningen voor tegenkandidaten. Zo steunen AZ en FC Utrecht Nijland, terwijl Van der Laan een krabbel krijgt van MVV en ADO Den Haag. Waarom roept Van Leeuwen, die de relaties onderhoudt met profclubs, de directeuren niet tot de orde, vraagt een KNVB-bestuurder zich gefrustreerd af.

Tegelijkertijd bestaat er bij clubs irritatie dat Paauw niet beter gepositioneerd wordt door het bondsbestuur. Waarom is niet meteen bij zijn voordracht duidelijk gemaakt dat hij als voorzitter niet over supporterszaken gaat? In het eerste persbericht stond daar geen woord over. In Wageningen wordt opgeroepen dit alsnog te doen. Ook willen de clubs dat het bondsbestuur regelt dat Paauw met supporters gaat zitten. „Want het is jullie kandidaat.”

Maar Van Leeuwen springt niet publiekelijk in de bres voor Paauw – ze wil neutraliteit uitstralen. Dus geeft hijzelf half maart een interview in het AD. Met een boodschap waar de KNVB achter staat. De kop boven het artikel: ‘Ik verzet me tegen het beeld dat ik alleen maar zaken wil verbieden’.

Want niet alleen de KNVB wordt overvallen door het verzet, Paauw zelf ook. Hij was niet van plan campagne te voeren, daar heeft hij ook geen tijd voor met zijn veeleisende baan, zoals recentelijk met de demonstraties bij de Universiteit van Amsterdam. Maar nu hij in de verdediging wordt gedrukt, moet hij iets. Waar nodig, probeert hij zelf het beeld bij te stellen.

Als chef-voetbal Valentijn Driessen van De Telegraaf half april in een column schrijft dat de voordracht van Paauw via „achterkamertjespolitiek” tot stand is gekomen, nodigt de politiechef hem uit op het hoofdbureau in Amsterdam. Dat beeld, van onderling bekonkelen, frustreert Paauw – en hij is niet de enige.

In zijn werkkamer aan de Marnixstraat maakt hij Driessen duidelijk dat niemand hem bij de KNVB op de functie wees, hij solliciteerde zélf. „Het was geen gesprek waarin hij mij heeft proberen te overtuigen dat hij de beste kandidaat zou zijn”, zegt Driessen desgevraagd.

Dat heeft ook geen zin: de invloedrijke voetbalcolumnist schrijft dat hij Nijland de beste kandidaat vindt. Het is een scenario waar ze bij de KNVB voor vrezen – Nijland als nieuwe voorzitter.

Nijland is het tegenovergestelde van Paauw. Ongepolijst, slechte beheersing van het Engels en ondiplomatiek, is het heersende beeld in Zeist. De bond heeft een ambitieuze strategie voor het organiseren van grote toernooien, wil graag serieus genomen worden in het internationale voetbal. Goede relaties opbouwen, invloed uitoefenen bij de UEFA en de FIFA, de betekenis van voetbal beter overbrengen in politiek Den Haag: dát wil de KNVB. Met Nijland wordt dat lastig, is de vrees.

Los daarvan, is er nog een andere interessante kandidaat.

Stemmetje

„U bent van D66.” Even is het stil in de zaal als een supporter Jeanet van der Laan aanspreekt. Is het een vraag of constatering? „Dat zullen we maar niet meer zeggen”, antwoordt ze, tot hilariteit van de aanwezigen.

„Blijft u in de Kamer zitten?”, vraagt een ander. „Nee, wij zijn volledig afgeslacht met de verkiezingen.”

Jeanet van der Laan (44) heeft zich zorgvuldig voorbereid op de bijeenkomsten met voetbalbestuurders en supporters. Rond haar kandidaatstelling neemt ze contact op met Van Ede & Partners, een bureau voor loopbaancoaching. Ze wil haar verhaal zo goed mogelijk neerzetten in aanloop naar de bondsvergadering.

De gesprekken met de loopbaancoach zijn pittig, persoonlijk. Van der Laan, eerder beoordeeld door de selectiecommissie en toen te licht bevonden, vertelt dat ze af en toe last heeft van ‘een stemmetje’ in haar hoofd. Waar haalt ze het lef vandaan om een door mannen gedomineerde wereld uit te dagen? Is ze wel representatief genoeg voor de voetballende mannen en jongens? Van der Laan ervaart soms ook druk als mensen zeggen dat ze snakken naar een nieuwe wind – naar háár dus.

Samen met de loopbaancoach zoekt ze uit waar dat stemmetje vandaan komt en hoe ze het beste om kan gaan met haar verontschuldigende houding: ik ben maar een gewoon meisje uit Lisse. ‘De beperkende overtuiging’ noemen ze dat in de psychologie. Soms geworteld in de vroege jeugd, maar ook uitwas van een maatschappij waarin vrouwen niet altijd op waarde worden geschat.

Als die overtuiging geactiveerd wordt – bijvoorbeeld tijdens bijeenkomsten in de aanloop naar de verkiezing – is het niet makkelijk jezelf stevig neer te zetten, zegt haar coach. „Het is een mindfuck, een kluwen van shit. Ga niet in de verdediging.”

Jeanet van der Laan in 2021 bij haar maidenspeech in de Tweede Kamer.
Foto Bart Maat

Van der Laan oefent hoe ze zich kan herpakken. Ook als mensen haar vrouw-zijn benoemen. Zo spreekt oud-Feyenoord-voorzitter Jorien van den Herik, die zich nog even mengt in de voorzittersstrijd, bij ESPN geringschattend over Van der Laan. „Twee vrouwen in de top van de KNVB wordt oorlog”, zegt hij. Van der Laan heeft „geen enkele bestuurservaring in het voetbal” en zou „op haar tenen” moeten lopen.

Bij bijeenkomsten met vertegenwoordigers van amateur- en profclubs komt haar vrouw-zijn meermaals ter sprake. Een bestuurder uit de amateurtak wil weten hoe ze het voor zich ziet: als vrouw tussen al die oudere mannen op UEFA-meetings. De directeur van een profclub citeert Van den Herik en constateert dat de selectiecommissie Paauw geschikter vond dan háár. Maar de supporters hebben duidelijk andere prioriteiten: wat vindt ze van collectief straffen, weet ze wat zich in een uitvak afspeelt, wat vindt ze van fakkels in stadions?

Van der Laan zegt eerlijk dat ze niet altijd een antwoord paraat heeft, stelt wedervragen en geeft nu en dan een draai aan dingen. Als ex-voetbalster weet ze hoe het is om niet voor vol te worden aangezien, net als de supporters. „Ik werd uitgelachen.” En haar politieke verleden kan haar, mocht ze bondsvoorzitter worden, juist van pas komen. „De fracties bepalen, dan helpt het als een oud-collega belt.”

De steun voor haar kandidatuur groeit, voelt Van der Laan, zowel bij de amateurs als de profclubs. Maar of het voldoende is?

Hans Nijland, die bij de kennismaking met de supporters na Van der Laan aan de beurt is, voelt ook veel steun. Vooral van de fans. Hij is hoorbaar op zijn gemak tijdens de bijeenkomst, maakt grappen, presenteert zich als bondgenoot van fans.

Nijland haalt anekdotes op uit de tijd dat hij nog directeur van FC Groningen was. Zoals toen hij na een nederlaag tegen Ajax eens de veiligheidscoördinator aan zijn bureau had staan omdat een Groningen-fan stenen had gegooid naar de bus van de tegenstander. „Meteen een stadionverbod geven, zei ik. Maar er is een probleem, zegt die man. Het was je zoon.” Hard gelach in de zaal.

Nijland (64) is „niet van de ivoren toren” en staat „verrekte graag tussen de mensen”, vertelt hij de supporters. Bij uitwedstrijden begaf hij zich regelmatig tussen de Groningen-fans in het uitvak. Problemen met supporters? Natuurlijk, die heeft hij ook meegemaakt. Dan scandeerden vijfhonderd fans na een slechte wedstrijd dat hij moest oprotten, waarna de veiligheidscoördinator voorstelde hem veilig thuis te brengen.

Nijland: „Ik zeg: niks ervan, ik ga voor die groep staan. Dan pik ik er zes of zeven uit, die neem ik mee naar mijn kamer, biertje en een bitterbal en dan gaat het wel weer. En dat is ook weer het mooie: dan rij ik naar huis en denk ik, je moet het ook relativeren allemaal.”

Nijland is hier niet om „de popiejopie uit te hangen”, zegt hij, maar hij wil wel graag laten blijken dat hij het Supporterscollectief dankbaar is en het een „hele grote eer” vindt dat ze hem hebben uitverkoren als hun voorkeurskandidaat. En dat ze dat, begrijpt hij, in gesprekken met clubbestuurders ook hebben laten blijken. „Een heel hard applaus voor jullie allemaal”, sluit hij zijn verhaal af.

Applaus is er niet voor Paauw. „Je bent een smeris”, is het eerste wat hij te horen krijgt, bij een vraag over collectieve straffen, afgelopen woensdag bij de kennismaking met supporters.

„Als bondsvoorzitter met een netwerk binnen de politie, denk ik nou niet echt van: welkom”, zegt een ander in het zaaltje in Zeist.

Paauw: „Je mag gerust weten: er zijn vrienden en collega’s die vragen: waarom ga je dit doen? Waarom ga je hier staan? Waarom wil je die discussie aangaan? Intrinsiek ben ik wel van de politie, maar zometeen heb ik geen politietaak binnen de KNVB. Je hebt in mij geen tegenstander.”

Maandagavond zal blijken hoe groot de invloed van de supporters daadwerkelijk is.

Met medewerking van Thijs Niemantsverdriet