Nog geen vier maanden was Adam Hansen in functie toen Gino Mäder overleed. In de afdaling van de Albulapas verloor de Zwitserse renner de macht over het stuur en viel tientallen meters in een ravijn. De volgende dag overleed Mäder, 26 jaar oud, aan zijn verwondingen in een ziekenhuis aan Chur.
De dood van Mäder – op 16 juni een jaar geleden – galmt nog altijd door in de wielerwereld: de strijd voor veiligheid in het peloton staat prominent op de agenda. En de belichaming van die strijd is Adam Hansen. De Australische oud-renner (43) werd in maart vorig jaar voorzitter van de Cyclistes Professionnels Associés (CPA), de belangrijkste vakbond voor wielrenners.
Sinds zijn aantreden intervenieert Hansen regelmatig publiekelijk als de veiligheid van de renners in het geding is. Het was aan Hansen te danken dat de beruchte entree van het Bos van Wallers in Parijs-Roubaix dit jaar voorzien werd van een ‘chicane’, een haakse bocht die de snelheid beperkt. Tijdens de Giro d’Italia dwong hij de koersorganisatie een streep te zetten door de beklimming van de Passo dello Stelvio, waar het op dat moment ijskoud was en sneeuw op de weg lag.
Ook dit seizoen wordt het wielrennen weer geteisterd door ernstige valpartijen. Voorlopig dieptepunt: de ‘horrorcrash’ in de Ronde van het Baskenland in april, waarbij drie van de vier belangrijkste kanshebbers voor de Tourzege ernstige averij opliepen. Het aantal valpartijen, zegt Hansen, is de afgelopen jaren „behoorlijk toegenomen”. „Volgens cijfers van de UCI [internationale wielerbond] zijn we in 2024 nu al het aantal valpartijen van 2023 voorbij – en het seizoen is pas halverwege.”
Heeft de dood van Mäder een omslag teweeggebracht in het denken over veiligheid in het peloton? Een gesprek met Hansen via spraakberichten – de enige manier waarop hij geïnterviewd wilde worden.
Waardoor komt die toename in het aantal valpartijen?
„De competitie in het wielrennen is enorm toegenomen. Het gat tussen de beste en de slechtste coureur is kleiner geworden. Er is méér druk om te winnen, méér ploegen proberen de wedstrijd te controleren. Ook is de snelheid in koers omhoog gegaan, omdat het materiaal beter is geworden. Je hebt snellere wielen en frames, door schijfremmen knijpen renners later in de remmen. Een belangrijke sleutel is ook voeding. Renners eten de laatste jaren véél meer calorieën per uur, omdat sportvoedsel beter verteerbaar is. Als je meer energie hebt, kun je harder rijden.”
Is er genoeg gedaan aan veiligheid sinds Mäders dood?
„Er is een hoop gebeurd. In de Tour de France van vorig jaar heeft de ASO [Tour-organisator] extra maatregelen genomen in bergetappes, zoals betere bewegwijzering, audiosignalen en zelfs luchtkussens. In afdalingen hingen vangnetten op gevaarlijke plekken. Die zijn gewoon voorhanden, want ze gebruiken ze ’s winters op skipistes.”
Een maand na de dood van Mäder werd SafeR gelanceerd, een samenwerkingsverband van ploegen, renners en organisatoren dat de veiligheid in het wielrennen moet bevorderen. Van die club is sindsdien weinig vernomen, behalve dat voorzitter Jaap van Hulten (oud-Visma-Lease a Bike) al binnen een jaar vertrok.
Hansen is niet van mening dat SafeR weinig voor elkaar krijgt, al erkent hij dat „we nog steeds op zoek zijn naar een nieuwe voorzitter”. Hij wijst op een pakket maatregelen dat de UCI vorige week op voorspraak van SafeR bekendmaakte. Zo komt er vanaf het najaar een proef met gele kaarten voor renners, ploegleiders of motorrijders die zich roekeloos gedragen in koers. „In de Ronde van Zwitserland werd vorige week nog een renner geschept door de auto van de wedstrijdcommissaris. Die krijgt in de toekomst een gele kaart en bij twee keer geel een schorsing.”
De UCI gaat ook kijken of het gebruik van oortjes kan worden beperkt. En er komt een aanpassing van de ‘drie-kilometer-regel’, die bepaalt dat een renner bij een valpartij of lekke band in de laatste drie kilometer van een etappe dezelfde tijd krijgt als de groep waarin hij reed. Hansen: „In de Tour de France zal een grens gelden van vier of zelfs vijf kilometer. De organisatoren willen kijken of het daarmee nog veiliger kan worden.”
Geen gespierde taal
Hansen was bijna twintig jaar wielerprof, voornamelijk als knecht in dienst bij de Belgische Lotto-ploeg. Hij won niet veel, maar bouwde wel een reputatie op als ijzervreter: tussen 2011 en 2018 reed hij maar liefst twintig grote rondes (Giro, Tour, Vuelta) achter elkaar. Hij weet hoe het is om ten val te komen, zegt Hansen: alles bij elkaar brak hij in zijn carrière „zeventien keer een bot in mijn lichaam.”
Toen hij aantrad bij de CPA, als opvolger van de Italiaanse oud-prof Gianni Bugno, hield hij een sondering onder renners wat hun grootste zorg was. „Met stip op één kwam veiligheid. Dus dat werd mijn belangrijkste missie. Wielrennen is een gevaarlijke sport. Als je de veiligheid alleen al met 2 of 3 procent kunt verbeteren, kan dat levens redden.”
Hansen is zeer actief op sociale media, „want dat zorgt voor extra druk op organisatoren”. Hij is vaak te vinden in de koers en heeft veel contact met coureurs. „In iedere profploeg ken ik tenminste één renner persoonlijk. We werken bij CPA met een systeem van teamvertegenwoordigers. Zij praten met hun ploeggenoten en rapporteren daarna bij ons. Zo ben je maar één teamgenoot verwijderd van de hele groep.” In grote rondes werkt de CPA met Telegram-groepen, waar renners zorgen en klachten kunnen posten over veiligheid. „In de laatste Giro zaten daar 87 of 88 coureurs in. Dat is meer dan de helft van het peloton.”
Anders dan ‘gewone’ vakbondslieden slaat Hansen geen gespierde taal uit jegens werkgevers en machtige spelers in het wielrennen, zoals ASO en UCI. Dat komt hem wel eens op het verwijt te staan dat hij ‘te aardig’ is. „Op sociale media zeggen mensen tegen me: je doet je mond niet open bij een verschrikkelijke val in een ASO-koers, want je bent bang voor ze. Maar de ASO is gewoon heel prettig om mee te werken. Ze staan open voor nieuwe ideeën. Bij die chicane in Parijs-Roubaix was het heel goed samenwerken. Na Mäders dood hebben ze meteen een bijeenkomst georganiseerd over de gevaarlijke afdalingen in de Tour de France van dat jaar.”
Mäder kwam ten val in een afdaling die aan het slot van de etappe zat. Daar was veel kritiek op. Waarom leggen organisatoren de eindstreep van een bergetappe vlak na afdalingen, waardoor renners in de afzink extra risico’s gaan nemen voor ritzege of tijdwinst?
„Afdalingen in de finale blijven een lastige kwestie. Als je een bergetappe in een stad wil laten finishen, is dat per definitie aan de voet van een berg. Je zult dus afdalingen blijven houden aan het einde van etappes. Ik zeg altijd tegen organisatoren: renners moeten na een afdaling de ruimte hebben om op te schuiven of te sprinten. Je wil ze niet dwingen op de limiet te rijden in de afdaling, dan gaan ze onnodige risico’s nemen. Al heb je in de finale maar een of twee kilometer rechtdoor, waar renners elkaar voorbij kunnen, dan is het al veiliger.”
Nemen renners niet ook zelf te veel risico’s?
„Het risico zou niet in de handen van de renners zelf moeten liggen. Natuurlijk zijn ze verantwoordelijk voor hun eigen acties: wielrennen is een gevaarlijke sport en ze moeten zich bewust zijn van de risico’s. Maar je wil überhaupt situaties vermijden waarin renners zichzelf in gevaar kúnnen brengen. Dus geen extra obstakels of slechte bewegwijzering.”
Heeft u de afdalingen van de Tour van dit jaar al zelf verkend, zoals u vorig jaar deed?
„Nee, nog niet, want er zitten geen echt zorgelijke gevallen tussen. Maar ik ga naar de Tour en als er problemen zijn, dan laat ik van me horen.”
In gedachten zie ik hem staan. Kaken gespannen. Vuist strak om het racket, de knokkels puntig en wit. Daar komt de bal. Zijn ogen puilen uit bij de lel die hij het ding geeft. ’s Nachts in bed, in zijn hoofd, ontvouwt de scène zich opnieuw. En opnieuw. Hij analyseert. De zwaai had soepeler gemoeten. Het racket meer ontspannen in zijn hand. Hij wil slapen, maar het lukt niet. Want Marco van Basten heeft verloren. Lachend als een boer met kiespijn stapte hij de baan af. Lekker gespeeld, hè? Zullen we overmorgen weer? Hij zei ja, maar het blijft malen. Hij wil wel spelen, maar verliezen wil hij niet.
Want Marco van Basten is een winnaar. Hij is topscorer, hij is wereldspeler van het jaar. Hij is de maker van een van de mooiste EK-goals ooit. Hoe vaak zou hij nog aan dat doelpunt denken, tijdens de finale van 1988? Die legendarische volley in de linkerbovenhoek, waarmee Nederland de Sovjet-Unie versloeg en de Europese titel won? Hoe vaak zal hij die goal inmiddels hebben teruggezien? De komende weken gaat de treffer zonder twijfel vele malen in de herhaling. Van Basten is dit EK voetbal analist bij de NOS en zijn finaletreffer is misschien wel het mooiste stukje EK-geschiedenis van Oranje dat er is.
Hoe lang blijf je de man van dat doelpunt, dezelfde persoon die je toen was? Na het EK kwamen zijn gloriejaren. Van Basten speelde bij AC Milan en reeg de landskampioenschappen aan elkaar. Hij won alles wat er te winnen valt. De wereldbeker en de Europacup I. Hoe lang blijf je, nadat je gestopt bent, in gedachten die sporter? Topfit, een van de allerbesten, technisch, maar ook mentaal. Een killer. Altijd winnen. Omdat je het wilt. Omdat het moet.
Hij is nu bijna zestig en eerlijk: die persoon van toen is hij nog heel lang geweest. Ik zag een filmpje waarin hij erover vertelt. Over hoe hij na zijn voetbalcarrière ging golfen, maar vooral begon met squash. Hoe hij ook daarin de beste wilde zijn. Hoe hij ontdekte dat je met het klimmen van de jaren in een sport die je niet van jongs af deed, ook kunt verliezen. En dat trok hij niet. Hij ging harder trainen en meer piekeren over hoe hij nu toch kon winnen, en niet verliezen. Hij sliep er slecht van.
Wij gewone stervelingen kunnen het misschien bijna niet geloven, maar wat Marco van Basten pas heel recent heeft geleerd, is dat je ook als je niet de allerbeste bent, plezier kunt hebben in sporten. Dat het zelfs leuk kan zijn als je verliest. Omdat bewegen fijn is. Omdat fit zijn en blijven ook doelen kunnen zijn. Nu hij die inzichten heeft opgedaan, slaapt hij rustiger en beter. Hij heeft zijn racket meer ontspannen in zijn hand en staat met losse wangetjes op de baan.
Je zou kunnen denken: wat een kwelling dat die man altijd zo gefixeerd op winnen was dat hij nooit van het sporten op zich genieten kon. Maar eigenlijk is het juist prachtig dat hij tegen zijn zestigste eindelijk ontdekt heeft dat sport beleven ook anders kan. Winnen wordt de komende weken en maanden weer tot het grootste goed gemaakt. Maar verliezen is niet het einde van de wereld. Vraag dat Marco van Basten maar.
Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.
Frank Mill ziet het gebeuren. Hij versnelt meteen als de terugspeelbal van Ronald Koeman op doelman Hans van Breukelen iets te zacht is. Mill, een kleine Duitse aanvaller, sprint erachteraan. Recht op het doel af, Van Breukelen komt aangevlogen om erger te voorkomen.
De keeper schiet de bal wild weg, net voor Mill en hij tegen elkaar opbotsen. Mill ligt kermend op het veld, Van Breukelen buigt zich driftig over hem heen. Hij schreeuwt iets in zijn linkeroor. „Het ging over de Tweede Wereldoorlog”, zegt Mill nu terugblikkend tegen NRC.
„Ik ben verbaasd dat Frank dat zegt”, reageert Van Breukelen. Hij is ervan overtuigd dat hij alleen maar „scheiße” zei. Wel erkent hij dat hij aanvoerder Lothar Matthäus later in de wedstrijd „ich hoffe dass du fokking sterbst” heeft toegebeten.
Het zijn slechts twee van de vele incidenten in de halve finale van het EK voetbal tussen West-Duitsland en Nederland, dinsdagavond 21 juni 1988 in het Volksparkstadion in Hamburg. Een klassieker is de foto waarop verdediger Ronald Koeman lachend zijn kont afveegt met het wedstrijdshirt van Olaf Thon.
Voor met name jongere generaties zijn het verwarrende, zo niet beschamende beelden. Niet alleen wordt er gescholden en geïntimideerd, er wordt ook aan haren getrokken, geschopt en gebeukt. „Het voelde als een oorlog”, zegt Mill.
Vanuit Nederlands perspectief zou je kunnen zeggen: deze confrontatie móést een keer plaatsvinden. Om stoom af te blazen. Om de rekening van het als zo onrechtvaardig gevoelde verlies van de WK-finale van 1974 tegen West-Duitsland te vereffenen. Om de ‘arrogante’ Duitsers, die zo vaak ‘lelijk’ wonnen en al sinds 1956 ongeslagen waren tegen Nederland, een keer pijn te doen. Om af te rekenen met latente haatgevoelens, gevoed door oorlogssentiment onder met name oudere generaties.
‘Oma, wij hebben je fiets gevonden’, stond op een spandoek in Hamburg, een verwijzing naar door de bezetter opgeëiste fietsen tijdens de oorlog. „In 1940 kwamen zij, in 1988 kwamen wij”, zongen Oranje-fans dagen later nog, noteerde de toenmalig NRC-correspondent in West-Duitsland. ‘Bevrijdingsdag II’, werd het duel jaren terug genoemd in een kop boven een terugblik in de Volkskrant.
Vaststaat dat de verhoudingen sindsdien drastisch zijn verbeterd. Uit onderzoeken blijkt dat Nederlanders vanaf grofweg midden jaren negentig, toen onderlinge voetbalconfrontaties nog dikwijls uitliepen op rellen, steeds positiever over Duitsers zijn gaan denken. Inmiddels geldt de Bondsrepubliek meer als fijne buur dan als foute vijand.
Deze zondag keert Oranje terug naar Hamburg, voor het eerste groepsduel op het EK tegen Polen. Met Ronald Koeman als bondscoach en zijn broer Erwin als assistent. Met welk gevoel kijken de hoofdrolspelers van toen terug op die halve finale, aan Nederlandse maar vooral ook aan Duitse kant? Wat voor impact had de wedstrijd voor hen persoonlijk? En welke betekenis geven zij er 36 jaar later aan?
Kaaskoppen
Frank Mill voelt de fysieke overmacht. Hij raakt al geïmponeerd in de spelerstunnel, iets voor 20.15 uur, 21 juni 1988. Voorop bij Oranje gaat aanvoerder Ruud Gullit, die boven de Duitsers uittorent. Verderop loopt Frank Rijkaard, een kop groter dan Mill. Wát een verschijningen, denkt hij.
Het is die uitstraling, de gebaren, de strakke blikken die indruk maken. „Nederland was favoriet en zo traden ze ook naar voren”, zegt Mill. Met een aura van onoverwinnelijkheid. „Niet zozeer arrogant als wel vastbesloten. Ze konden niet verliezen en dat voelde ik ook als speler.”
In Nederland is Mill (nu 65) goeddeels onbekend, maar in Duitsland is hij een grote voetbalnaam. Vanwege de 253 goals die hij scoorde in de Bundesliga én vanwege een doelpunt dat hij niet maakte. Mills bekendste actie is een grandioze misser tijdens een uitwedstrijd met Borussia Dortmund tegen Bayern München, toen hij de keeper omspeelde en voor open doel op de paal schoot. Als Mill wordt gebeld om terug te blikken, gaat het vaak over dat moment.
Fatsoenlijke aanvallen zijn er nauwelijks, het is vooral trekken, schoppen en schelden
Naar de halve finale van 1988 vraagt in Duitsland niemand hem. Toch is het duel tegen Nederland een van de grootste uit zijn loopbaan, vertelt Mill in een hotel in Essen. Al vóór de aftrap had hij er een slecht gevoel over. Hij herinnert zich de Duitse kranten als „tamelijk humaan” voor de Duitse ploeg. Nederland was licht in het voordeel, was de analyse. Mill zag dat anders: „Nederland was echt veel beter.”
Vanaf het eerste fluitsignaal ervaart Mill de wedstrijd als ongekend grimmig. Fatsoenlijke aanvallen zijn er nauwelijks, het is vooral trekken, schoppen en schelden. Daarom noemt hij het een oorlog, nog altijd. Hij maakte een dergelijke giftige sfeer alleen mee tijdens derby’s tussen Schalke en Dortmund. „En tijdens een uitwedstrijd bij FC Magdeburg, destijds nog DDR, waar de politie op de tribune zat.”
De vijandigheid van Oranje-spelers raakte hem niet persoonlijk, terugkijkend kan hij er zelfs enig begrip voor opbrengen. „Ik denk dat alles bij de Nederlanders nog uit hun opvoeding en schooltijd kwam. Daar leerden ze over de Duitse bezetting, Duitsers zijn slecht, die hebben hier de dienst uitgemaakt, huizen bezet. Zoals wij werden opgevoed met een zeker gevoel van arrogantie richting Nederlanders.” Want Hollanders waren „kaaskoppen”, een even clichématige als laatdunkende perceptie die daadwerkelijk zijn weg vond in de Duitse opvoeding, zegt hij.
Mill heeft van enig superioriteitsgevoel nooit last gehad, zegt hij, zoals hij ook nooit een hekel heeft gehad aan Oranje. De wedstrijd heeft zijn beeld van Nederland ook niet veranderd. Wel merkte de aanvaller dat „de haat”, zoals hij het noemt, na 1988 snel afnam. In hoeverre de overwinning van Oranje een rol heeft gespeeld in die matiging van sentimenten, vindt hij moeilijk te zeggen. „De huidige generaties zijn ook gewoon heel anders. En het is nu, veel meer dan toen, een multicultimaatschappij.”
Rancune
Als de deur van de kleedkamer van het Duitse team opendraait, valt het oog van Hans van Breukelen op de spierwitte outfit met zwarte, rode en goudgele banen. Zodra ze dat shirt aantrekken, groeien de Duitsers, is zijn theorie. In spierkracht, in mentale superioriteit. Alsof die gasten zich oppompen. Maar nu is het anders, merkt hij, wanneer de Duitse spelers hun tegenstander aankijken. „Jullie vandaag niet”, straalt Oranje uit, in de catacomben van het Volksparkstadion.
De kaaklijn van Van Breukelen staat misschien nog iets strakker dan gebruikelijk voor grote wedstrijden. Hij is bijna in trance, zó geconcentreerd. Want als er deze avond iemand ten koste van alles wil winnen, is hij het wel, de voormalige misdienaar uit Utrecht, die met meer volharding dan talent het profvoetbal wist te halen. Niemand die dit duel – het zal de wedstrijd van zijn leven worden – zo intens beleeft als Van Breukelen.
Veel komt voor hem samen in Hamburg. Zijn vader sprak thuis altijd over ‘moffen’, vertelt Van Breukelen in de kantine van zijn oude club in De Bilt. Zijn ouders runden samen een melkzaak die in de oorlog werd ingekwartierd. „Zij moesten alles doen wat de Duitsers wilden. Mijn vader had weinig goede woorden voor ze over.” Hij benadrukt dat hij dat vijandbeeld niet een-op-een van hem overnam, maar het anti-Duitse sentiment kreeg hij wel mee.
Spijt heeft Hans van Breukelen niet, zegt hij. Het was nu eenmaal de tijdgeest
Voor Van Breukelen wordt het persoonlijker door de WK-finale van 1974. Zeventien was hij toen hij in een oranje shirt van zijn broer voor de tv zat. Het misschien wel beste Nederlands elftal ooit – met Johan Cruijff en Willem van Hanegem – ziet hij verliezen van West-Duitsland. Bernd Hölzenbein gaat gretig naar de grond bij een tackle: West-Duitsland krijgt een strafschop, komt op 1-1, waarna Gerd Müller de winnende maakt. Sindsdien is de schwalbe een bekend begrip in Nederland en krijgen Duitsers de reputatie van ‘aanstellers’. Dat schrijver Auke Kok later de mythe ontkracht dat Oranje onterecht heeft verloren, verandert daar weinig aan.
Wat niet helpt, is dat diezelfde Duitsers de overwinning er bij het buurland fijntjes inwrijven met een grap, zegt Van Breukelen (nu 67). Een die hij zich nog altijd herinnert. Waarom Nederlanders lange oren hebben? Omdat hun vaders hen aan de oren omhoog tilden zodat ze over de grens konden kijken: „Kijk, dáár woont de wereldkampioen.”
Of dit daadwerkelijk een running gag was in Duitsland of een Nederlandse overdrijving die het stereotype versterkt, doet niet ter zake; bij Van Breukelen roept de sportieve suprematie van de grote rivaal al op jonge leeftijd hevige emoties op. Met een mengeling van verbittering en revanchegevoelens groeit hij op, een gevoel dat later wordt versterkt door zijn eigen sportieve ervaringen. Met FC Utrecht en PSV verliest hij „iedere keer” van Duitse clubs, terwijl de Nederlandse teams toch het betere voetbal spelen.
Al zijn het niet alleen de Duitsers, óók het Oranje van 1974 zorgt voor frustratie en rancune. Die spelers spreken met dédain over de lichtingen na hen, vindt Van Breukelen. „Ze noemden ons mooi-weervoetballers, spelers zonder ruggengraat, een patatgeneratie. Maar ze hadden zélf nooit van de Duitsers gewonnen.” Bij het EK van 1980 werd hij regelmatig getreiterd en gekleineerd door spelers van die oudere lichting – de jonge keeper was een makkelijk slachtoffer, omdat hij snel hapte.
Voor de halve finale denkt Van Breukelen even terug aan de pijn van 1974. Dit is de kans om in één klap van alle „nare gevoelens” en „dat gezeik van die oude generatie” af te zijn. En de Duitsers na meer dan drie decennia weer een keer te verslaan, inclusief de in Nederland zo impopulaire sterspelers Lothar Matthäus en Rudi Völler.
„We zijn met z’n allen over grenzen gegaan”, zegt Van Breukelen terugblikkend. Hij zeker. Hij gaat voorop, in het uitdagen, zuigen, irriteren. Zijn uitbrander aan het adres van Matthäus wordt een legendarische. Zijn oude leraar Duits stuurde hem later een brief dat het niet ‘Ich hoffe dass du fokking sterbst’ had moeten zijn, maar stirbst.
Spijt heeft hij niet. Het was nu eenmaal de tijdgeest, zegt hij. En juist dankzij die verbetenheid, dat opgeklopte vijandbeeld, was Oranje die avond in staat Duitsland te verslaan, denkt de keeper.
De zondebok
Uli Borowka, een snoeiharde Duitse verdediger met de bijnaam ‘de bijl’, verwondert zich. In en rond de kleedkamer is het onrustig na de halve finale. „Vechtpartijen en zo”, zegt hij terugblikkend. „Persoonlijk was ik erg verrast dat er zoveel vijandigheid was van de Nederlandse kant. Het was respectloos. De hele zaak werd te veel opgejut door de Nederlandse ploeg. Het was absoluut overdreven.”
Hij ziet die avond een nieuwe, duistere kant van Nederlanders. Borowka (nu 62) is gesteld op het buurland, ging er in zijn jeugd regelmatig op bezoek bij zijn oom en tante. „Ik heb altijd een speciale band met Nederland gehad. Ik vind het nog steeds leuk om met mijn dochter naar Amsterdam te reizen.”
Uli Borowka ziet die avond een nieuwe, duistere kant van Nederlanders
Borowka had het zwaar tijdens het EK. Als nieuwkomer in het nationale team was hij een buitenbeentje. Vrienden in de selectie had hij niet. De speler van Werder Bremen lag niet goed in de groep, werd voor zijn gevoel extra kritisch bekeken omdat hij een bedreiging zou vormen voor de gevestigde orde. „Doordat ik zo’n harde jongen was, mochten ze me niet.”
De verwachtingen in West-Duitsland zijn hoog, kort voor de halve finale. In eigen land, moest de ploeg Europees kampioen worden. „Zonder mitsen en maren. Een andere mogelijkheid was er niet.” Het zorgde voor veel spanning bij Borowka, die verder opliep voor het duel met Oranje. „Ik was heel erg zenuwachtig, worstelde er echt mee.”
Zijn directe tegenstander die avond is Ruud Gullit, op dat moment een internationale ster in wording. Borowka, een klassieke mandekker, volgt hem overal op het veld. „Dat ik mee mocht doen aan deze wedstrijd, was een droom. Een van de mooiste dingen uit mijn carrière.”
Toch eindigt het toernooi voor hem in een persoonlijk drama. „Na de nederlaag tegen Nederland hadden we een zondebok nodig en dat werd ik. De strekking was: Uli Borowka verloor de wedstrijd van Nederland.” Hij stopt als international, het duel is meteen de laatste van zijn in totaal zes interlands. „Ik had er genoeg van.” Borowka viel terug in een zware alcoholverslaving, waar hij al sinds zijn tienerjaren mee worstelde en later een boek over schreef.
Toch hield hij nog iets bijzonders over aan het duel. Terwijl Ronald Koeman buiten druk was met het shirt van Thon, griste Borowka in de kleedkamer het shirt van de Nederlander met rugnummer vier mee. „Ik wist toen niet dat het van hem was.” Hij bewaarde het jarenlang in een zak in zijn garage, keek er niet meer naar om. Als Borowka op een dag wordt gebeld door een Nederlandse verzamelaar, verkoopt hij het. „Toen besefte ik pas dat het van Koeman was.”
Brutaler
Natuurlijk ziet Erwin Koeman ook wel eens een Duitser over het veld rollen. Schwalbe, denkt hij dan. Zoals bij Frank Mill. Of bij Lothar Matthäus. Dat de Duitse aanvoerder niet zijn favoriete spelers was, durft hij terugblikkend wel te zeggen. „Maar ik had ook waardering voor hem. Hoe hij voetbalde, met intensiteit, snelheid en technisch goed. En eentje waar je inderdaad wel eens ruzie mee kan krijgen.”
Erwin Koeman (62), anderhalf jaar ouder dan Ronald, beseft hoe selectief de verontwaardiging was die Oranje voelde over het vermeend aanstellerige gedrag van de tegenstander. Want een schwalbe, die maakte hij zelf ook wel eens. „Als wij het doen, is het mooi. Als zij het doen, zijn het ‘die Duitsers’.”
Anti-Duitse gevoelens kent hij nauwelijks. Al sinds zijn jeugd is hij liefhebber van het Duitse voetbal. Vrijwel elke week keek hij met zijn vader Martin de befaamde Sportschau, met samenvattingen van de Duitse competitie. Zaterdag, zes uur. „Natuurlijk” deed het verlies in 1974 wel pijn, hij was dertien.
Dat het sentiment op latere leeftijd misschien meer leefde bij zijn broertje Ronald, wist hij wel. Maar niet in deze mate. „Dat heb ik pas werkelijk gezien na de wedstrijd. Dat hij met dat shirt …” Hij maakt de zin niet eens af.
Dat Ronald zoiets in een opwelling kon doen en Erwin niet, is geen toeval. De oudste is rustiger, gereserveerder. „Ronald is iets brutaler. Ik zit altijd op de tweede rij, waar Ronald altijd op rij één zit.” Vader Martin, eenmalig international, was na het incident woest op Ronald. „Hij was er eentje van de normen en waarden”, zegt Erwin over hun in 2013 overleden vader. Hij had het nooit moeten doen, zei Ronald onlangs tegen de NOS.
Erwin, een van de verrassingen in 1988, keert deze zondag samen met Ronald terug in Hamburg. „Bijzonder”, vindt hij dat met name voor hun moeder. Misschien is ze erbij, als haar gezondheid het toelaat. Richting de huidige spelers van Oranje gebruiken de broers hun succes van toen mogelijk om ze extra te prikkelen. Al zal het met een knipoog zijn: „Wij hebben hem al, nu jullie nog.”
Leergeld
Olaf Thon heeft niets in de gaten als Ronald Koeman zijn shirt onteert. Op dat moment is de nummer 10 van West-Duitsland al onderweg naar de kleedkamer.
Pas de volgende dag hoort Thon (nu 58) wat Koeman heeft gedaan. Hij was vooral verbaasd, herinnert hij zich. En waarom uitgerekend met zíjn shirt? De dan 22-jarige Thon voldoet in geen enkel opzicht aan het clichébeeld van de arrogante vechtersbaas waar Duitse voetballers voor moeten doorgaan. Hij is een kleine, technische middenvelder, een spelmaker die opgroeide in Gelsenkirchen en vanwege prijsverschillen als kleine jongen vaak in Nederland kwam om inkopen te doen. Geen type dat ruzie zoekt of provoceert. „Ik ben tamelijk rustig en bedachtzaam”, zegt hij in zijn kantoor op het trainingscomplex van Schalke 04.
Olaf Thon eist geen excuses van Ronald Koeman – die krijgt hij ook niet
Zo reageert hij ook op de actie van Koeman. Thon eist geen excuses – die krijgt hij ook niet – en probeert het voorval snel te vergeten. „Ik heb ook vaak gezegd: ik ben blij dat hij dit met mijn shirt heeft gedaan, en geen harde overtreding op me heeft gemaakt. Natuurlijk heb ik me wel afgevraagd waarom hij dat deed. Het moet de blijdschap zijn geweest dat ze éindelijk de Duitsers hadden verslagen. Ergens begrijp ik dat ook wel.”
Ook aan de rest van die avond in Hamburg denkt Thon zo min mogelijk terug. De vijandigheid, het gebrek aan steun van de eigen fans, de terechte nederlaag – ook Thon erkent dat Oranje een klasse beter was. Toch is de halve finale van cruciaal belang geweest, zegt hij nu, óók voor het Duitse elftal. Dat was op dat moment een team in opbouw, dat door de deceptie in ’88 naar elkaar toe groeide, mentaal sterker werd en twee jaar later wereldkampioen werd na onder meer Oranje te hebben verslagen (in de achtste finale, 2-1).
Thon: „Je hebt die negatieve ervaringen soms nodig om beter te worden. We hadden geleerd van de haat rond de wedstrijd tegen Nederland in 1988, dat we ons daarvan moesten afsluiten en ons eigen spel moesten spelen. In 1990, toen Völler onterecht rood kreeg nadat hij was bespuugd door Rijkaard, konden we daarmee omgaan.”
Net als zijn voormalige teamgenoot Mill zag Thon daarna „een vorm van ontspanning” tussen Oranje en die Mannschaft. Beide landen hadden hun genoegdoening gekregen. „Alle ballast die tussen de landen bestond, van oorlog en historie”, verdween daarmee naar de achtergrond, denkt Thon. En wat hemzelf betreft? Hij heeft „die sentimenten” nooit zo gevoeld, zegt hij. Zijn relatie met Nederland is na 1988 vooral inniger geworden.
„Dat kwam omdat er zoveel Nederlanders naar Schalke kwamen, zoals Youri Mulder, Huub Stevens, Johan de Kock en nog een paar anderen. Nederlanders werden mijn beste vrienden, en dat zijn ze nog steeds.”
Epiloog
Het gaat toch niet weer fout? Oranje is beter, maar in een tegenaanval buitelt Jürgen Klinsmann over het rechterbovenbeen van Rijkaard. Penalty. Van Breukelen probeert Matthäus af te leiden, wijst naar van alles en nog wat, maar de aanvoerder maakt koel 1-0. Woest schopt Van Breukelen tegen de paal, hij had ’m bijna. „Wat een schande is dit eigenlijk hè? Dat dit weer kan gebeuren”, zegt NOS-commentator Jack van Gelder, die concludeert dat Oranje „toch weer een oor wordt aangenaaid”.
Een kwartier voor tijd gaat Marco van Basten al even gemakkelijk naar de grond: strafschop. Ronald Koeman legt aan, kiest de linkerhoek: 1-1. Waarna Van Basten vlak voor tijd de winnende binnenglijdt. Een oranje volksfeest barst los in Hamburg. De Duitse bondscoach Franz Beckenbauer loopt even later de spelersbus van Oranje in om ze te feliciteren en te complimenteren met het goede spel – iets wat grote indruk maakt op de Nederlandse spelers.
Over de betekenis van de beladen overwinning op West-Duitsland is naderhand veel gezegd en geschreven door journalisten, historici en kenners van de Nederlands-Duitse verhoudingen. Volgens germanist en filosoof Paul Sars, verbonden aan de Radboud Universiteit (Nijmegen), heeft de EK-zege voor Nederland onmiskenbaar een „ventielfunctie” gehad.
„Een te volle ballon van frustratie liep leeg”, zegt hij. „Je las destijds ook steeds analyses waarin de bevolkingsaantallen in Nederland en West-Duitsland werden genoemd. Dat wij desondanks betere spelers konden opstellen, betekende dat wij wel heel erg goed moesten zijn. Door die overwinning is veel pijn uit het verleden weggepoetst.”
Sars, die tijdens het EK van 1988 in München werkte aan zijn promotieonderzoek, herinnert zich vooral dat West-Duitsland destijds juist vol bewondering was over het Nederlandse voetbal, de diversiteit in het Oranje-elftal én wat gezien werd als de politieke stabiliteit in het buurland. „Maar dat beseften wij niet”, zegt hij.
Historicus en Duitslandkenner Friso Wielenga stelt in Van vijand tot bondgenoot, zijn boek over de naoorlogse Nederlands-Duitse verhoudingen, dat niet zozeer sprake was van een afrekening met historische trauma’s. Het draaide eerder om het botvieren van een calimerocomplex ten opzichte van de veel grotere, en doorgaans betere, buurman.
Volgens schrijver Auke Kok speelden beide mee en werd het beeld van de ‘foute Duitser’ in Nederland grif gecultiveerd. „West-Duitsland mocht dan machtiger zijn, op moreel gebied speelde Nederland altijd een thuiswedstrijd”, schrijft hij in zijn 1988 – Wij hielden van Oranje. „Het steeds weer in herinnering brengen van het Duitse oorlogsverleden werd een nationale hobby; een manier om de grote buurman klein te houden.”
Niemand twijfelt eraan dat de relatie sindsdien is genormaliseerd. „Godzijdank”, zegt Olaf Thon. Wordt de vijandigheid van weleer weer een thema in Duitsland als het Nederland treft op het EK? Ongetwijfeld klinken dan weer de standaardgrapjes over fietsen en kaaskoppen, denkt Sars, en zal het shirt-incident van Koeman in Duitse media en talkshows worden gememoreerd. „Maar dan wordt erbij gezegd dat hij spijt heeft van die actie, dat Völler en Rijkaard tegenwoordig vrienden zijn. De spanning is eraf.”
Kan het ‘Sommermärchen’ van 2006 zich herhalen? Die zomer was Duitsland organisator van het WK. Het Duitse voetbal was plotseling aantrekkelijk aanvallend, supporters uit de hele wereld verbaasden zich over de ontspannen, haast coole Duitse gastheer, en de Duitsers zelf verloren niet eens hun goede humeur toen ze er in de halve finale uitvlogen.
Achttien jaar later is Duitsland opnieuw gastland, dit keer van het EK, dat vrijdagavond in München begint met de wedstrijd Duitsland-Schotland. De voortekenen voor een nieuw zomersprookje zijn niet eenduidig. Op de vraag wat een voetbaltoernooi kan betekenen in tijden van toenemend nationalisme, zei toernooidirecteur en wereldkampioen van 2014 Philipp Lahm vorige week dat het toernooi „ons kan sterken, wij, die vóór democratie, voor het liberale leven, voor de rechtstaat zijn”. Tot zover de niet geringe verwachtingen, nog afgezien van die over de prestaties van het Duitse elftal. Voetbal in Duitsland is nooit gewoon voetbal.
Bij het WK in Qatar, najaar 2022, maakte het Duitse elftal een statement voor de eerste wedstrijd, tegen Japan, door met de handen voor de mond op de teamfoto te gaan. De ploeg – of eerder de Duitse voetbalbond DFB, die de actie bedacht – protesteerde daarmee tegen het verbod op de ‘OneLove’-band, die de Duitsers wilden dragen uit protest tegen mensenrechtenschendingen in de Golfstaat. De FIFA verbood de band en het gebaar van het Duitse elftal moest laten zien dat het „de mond is gesnoerd”, aldus de DFB. Achteraf bleek dat veel spelers het vervelend vonden zich niet gewoon op de wedstrijd te kunnen concentreren. Duitsland lag er na de groepsfase uit. Voor Hansi Flick bleef het toernooi in Qatar het enige als coach van het nationale elftal.
Tijdens het corona-EK in 2021, gespeeld in elf landen, was het stadion van Bayern München wereldwijd nieuws. De gemeente had bedacht de Allianz Arena in de regenboogkleuren te verlichten tijdens de wedstrijd Duitsland-Hongarije, uit protest tegen nieuwe Hongaarse anti-lhbtq-wetgeving. De UEFA verbood de actie. In het laatste toernooi van Joachim Löw, bondscoach sinds 2006, strandde Duitsland in de achtste finale.
Racisme in het voetbal
Dit jaar waren er in de aanloop naar het EK een paar politieke relletjes. Twee weken geleden publiceerde de ARD de uitkomst van een enquête, waarin de zender ook had gevraagd of men liever meer witte spelers in het Duitse elftal had gezien. Ja, zei 21 procent. Julian Nagelsmann, sinds september vorig jaar bondscoach, zei te hopen nooit meer zo een „scheiss-enquête” te hoeven zien. Rechtsback Joshua Kimmich noemde de uitslag „absoluut racistisch”. Spelers en coach vonden de resultaten van de ARD geen constructieve bijdrage aan het toernooi, zo kort voor begin. Aan de andere kant heeft volgens studies bijna 10 procent van de Duitsers extreem-rechtse opvattingen, dus racisme in het voetbal hoeft niet te verbazen. Bij de Europese verkiezingen zondag haalde de deels extreem-rechtse AfD 16 procent.
Voor een andere polariserende kwestie zorgde de DFB zelf. Het thuistenue van de Duitsers is vanouds wit, het uit-shirt is dit jaar paars en roze. Bij de presentatie ervan in maart beklaagden de Johan Derksens van Duitsland zich over het tenue, dat „woke” zou zijn, „politiek correct” en een „schande”, want „roze is niet voor mannen”. De DFB reageerde met een video waarin jonge en oude vedettes zeggen zich uitstekend te voelen in het shirt. Adidas zei dat het roze mede geïnspireerd is door het babyroze van Inter Miami, de club van Lionel Messi. En het uittenue schijnt hogere verkoopcijfers te hebben dan gebruikelijk. De DFB heeft zo een klein politiek puntje gemaakt. Tot tevredenheid van sommige commentatoren speelt Duitsland ook in het paarse tenue tegen Hongarije op 19 juni.
Scepsis op retour
Duitsland doet zich internationaal graag voor als gewetensvolste natie van allemaal, dus het is niet verwonderlijk dat het die rol ook in het voetbal probeert in te nemen. Toch blijven de grote woorden van Lahm en de symbolische acties van de DFB wel erg vluchtig als het Duitse elftal dusdanig matig presteert, zoals in 2021 en 2022, dat de fans niet eens zin hebben om naar de wedstrijden te kijken, laat staan zich door de politieke statements te laten inspireren. Bij de wedstrijden in Qatar zapten veel tv-kijkers weg.
Dus kan het toernooi verbinden, of zelfs de democratie versterken, zoals Lahm dat hoopt? Voor de Duitse fans moeten Julian Nagelsmann en zijn selectie eerst maar eens het enthousiasme over het nationale elftal nieuw leven inblazen. Nagelsmann gooide de selectie bij zijn aantreden flink om. Een aantal oudgedienden zoals Mats Hummels (Borussia Dortmund, wereldkampioen in 2014) hoefden zich voor het EK niet meer te melden. Anderen, zoals Toni Kroos (Real Madrid, ook wereldkampioen), keerden terug.
Vol vertrouwen waren Duitse sportcommentatoren in maart na de oefenduels tegen Frankrijk (2-0) en Nederland (2-1). De scepsis onder Duitse fans is sindsdien iets op zijn retour. En de groepsfase, tegen Schotland, Hongarije en Zwitserland, moet voor Duitsland te doen zijn. Misschien ontstaat er dan iets van het enthousiasme en het saamhorigheidsgevoel van 2006.
Woensdagavond werd rond de Brandenburger Tor de ‘Fanmeile’ geopend, waar fans op grote schermen naar de wedstrijden kunnen kijken en bier en worst kunnen kopen. Het terrein was alvast bomvol, maar dat was vooral te danken aan een optreden van de Berlijnse rapper Luciano.
Als de internationals donderdagmiddag hun warming-up doen onder leiding van fysiektrainer René Wormhoudt, beweegt Ronald Koeman tussen hen. Het is een subtiel verschil met eerdere trainingen, toen hield de bondscoach zich meer afzijdig. Het past in een veranderende houding. Koemans antwoorden worden korter, zijn blik dwingender, de trainingen scherper, zijn ideeën over hoe ze willen spelen iets duidelijker.
Op woensdag klapte Koeman (61) bij een rondo even fanatiek met zijn handen, aan het begin van een training op het basiskamp in Wolfsburg. Hier was het hem allemaal om te doen: een eindronde als bondscoach van het Nederlands elftal. Hij vertrok in 2020 bij Oranje, voor zijn droombaan bij FC Barcelona, en miste daardoor in 2021 het door corona uitgestelde EK. Een belangrijke motivatie voor zijn terugkeer, begin vorig jaar, was het spelen van een eindronde.
Nu is het zover. Het EK, dat deze vrijdag opent met Duitsland-Schotland, begint zondag voor Oranje in Hamburg tegen het stugge Polen. Een zege is direct van groot belang, gezien de kracht van de andere tegenstanders in de poule: topfavoriet Frankrijk en het gevaarlijke Oostenrijk.
Het toernooi is alleen succesvol „als we winnen”, zei Koeman deze week. „Anders niet, nee.” Aanwijzingen dat Oranje boven zichzelf kan uitstijgen, zijn er. De oefenduels tegen Canada en IJsland overtuigden, beide werden met 4-0 gewonnen. Energie, snelheid, ijver – het was allemaal te zien. Maar de nuance is dat Canada en IJsland respectievelijk de nummer 49 en 72 van de FIFA-wereldranglijst zijn. Dus: wedstrijden die lastig op waarde te schatten zijn. Tegelijkertijd: Engeland verloor op Wembley van IJsland, Frankrijk speelde gelijk tegen Canada.
Laatste zege op een topland
Moeilijk te zeggen waar dit Oranje precies staat. Ja, het is Europese subtop, al jaren. September 2022 werd voor het laatst een topland verslagen – België. Daarna? Op het WK in Qatar bracht Oranje, onder Louis van Gaal, de latere wereldkampioen Argentinië even aan het wankelen, maar volgde uitschakeling via penalty’s. Een jaar geleden legde Europees kampioen Italië in de Nations League feilloos de gebreken van Oranje bloot – keer op keer sneden ze door de defensie. En maart dit jaar had de ploeg veel moeite met het modale Schotland, dat een uur lang domineerde in Amsterdam.
Gebouwd aan een vaste formatie is er nauwelijks, de afgelopen anderhalf jaar. Dit als gevolg van vele blessures, de enige constante in Koemans tweede termijn. Deze week vielen spelmaker Frenkie de Jong en aanvallende middenvelder Teun Koopmeiners nog af. Dus kreeg de multifunctionele Ian Maatsen een telefoontje, toen hij op een jacht lag voor het Griekse eiland Mykonos. Hij vloog direct naar Duitsland.
Woensdag raakte spits Brian Brobbey licht geblesseerd aan zijn hamstring. Dus werd Bologna-aanvaller Joshua Zirkzee gebeld in Florida, waar hij Disney World bezocht. Hij meldde zich donderdag in Wolfsburg.
Improviseren, steeds opnieuw. Koeman probeert het gebrek aan een uitgekristalliseerde formatie nu juist in zijn voordeel te gebruiken. Flexibiliteit moet de kracht worden van dit team. „Er zit heel veel concurrentie in de ploeg, we kunnen meerdere kanten op”, zegt hij. „Spelers die op dezelfde positie kunnen spelen en daar toch ook een andere invulling aan kunnen geven.”
Tactische veelzijdigheid was met name op de flanken te zien in de twee recente oefenduels. Tegen Canada pakte op rechts het ‘koppeltje’ met back Lutsharel Geertruida en buitenspeler Jeremie Frimpong goed uit: de eerste trekt veel naar binnen, waar de tweede de ruimte aan de buitenkant benut, geholpen door zijn snelheid. De tweede optie is precies andersom: daarin komt back Denzel Dumfries er met veel power en snelheid overheen, waar aanvaller Xavi Simons meer naar binnen trekt. Tegen IJsland verliep ook die samenwerking goed, het leidde onder meer een doelpunt in.
Op links kan hij kiezen voor een duo met de razendsnelle, opkomende back Micky van de Ven, achter de naar binnentrekkende Memphis Depay. Het zorgde tegen Canada voor veel diepgang en gevaar. Omdat hij Depay zeer waarschijnlijk als diepste spits wil laten spelen, ligt het voor de hand dat Koeman gaat voor het meer ingespeelde duo Nathan Aké en Cody Gakpo. Tegen IJsland werkte dat goed in het samenspel met de naar links uitzakkende middenvelder Joey Veerman.
Het geeft Koeman veel mogelijkheden om te variëren, afhankelijk van de tegenstander. Hij sloot vorige week niet uit dat Dumfries op de rechterflank óók een tandem kan vormen met buitenspeler Frimpong, die opviel door zijn loopvermogen en goede voorzetten. Zo vloog Frimpong in de slotfase tegen IJsland achter een diepe pass aan die onhaalbaar leek, maar het lukte hem toch die bal op te pikken.
De diepte van Joey Veerman
De opbouwende kwaliteiten van Frenkie de Jong, het opdrijven van de bal tussen de linies door, gaat Oranje onmiskenbaar missen – nog los van zijn flair. Tegelijkertijd is de ploeg inmiddels geconditioneerd naar een middenveld zonder zijn beste speler. In de afgelopen veertien interlands kwam hij mede door zijn enkelblessure slechts vier keer in actie.
Een Frenkie-loos Oranje biedt ook ruimte voor een ander type spel. Waar De Jong vaak dribbelt, is zijn beoogde vervanger Joey Veerman directer in zijn passing. Met zijn goede traptechniek zoekt hij veel diepte. En diepgang heeft dit Nederlands elftal voorin, onder meer met Frimpong, Brobbey en Donyell Malen. Tegen IJsland stuurde Veerman in blessuretijd Malen weg met een fraaie steekpass, waar nog een doelpunt uit viel.
De rol van Veerman zondag tegen Polen wordt om die reden interessant. Zijn passing is onderscheidend, maar op zijn positionering zonder bal was Koeman eerder kritisch. „Daar zijn we met Joey heel erg mee beziggeweest”, zegt hij nu. Dat is te zien, een paar minuten voor tijd tegen IJsland. Nederland staat al met 3-0 voor. Een pass van Veerman wordt onderschept, IJsland dreigt uit te breken met een tegenaanval. Veerman schakelt meteen terug, zorgt dat er direct weer druk op de bal is.
Dat is precies wat Koeman van hem wil. De verwachting is dat Veerman op het middenveld naast Jerdy Schouten zal spelen, samen vormen ze bij PSV ook het motorblok. „Ze zijn heel complementair aan elkaar”, zegt Koeman. „Jerdy die meer de controleur is, Joey heeft de passing en het inzicht, het moment van diepte zoeken.”
In de Eredivisie domineerden ze. Maar op een hoger niveau, in het tweede duel in de achtste finale van de Champions League tegen Borussia Dortmund, werd het middenveld van PSV in de openingsfase compleet overlopen. En kort daarna, in een oefenwedstrijd met Oranje tegen Duitsland, was het ook nog geen groot succes. Zondag een nieuwe kans.
Zes dagen voor de eerste wedstrijd op het EK voetbal in Duitsland, heeft Oranje de laatste test overtuigend doorstaan. Het zwakke IJsland, dat vrijdag weliswaar verraste door van EK-favoriet Engeland te winnen, werd maandagavond in Rotterdam in een oefenwedstrijd met 4-0 verslagen. Dezelfde uitslag als tegen Canada, afgelopen donderdag.
Met oranje shirtjes verdekt onder poncho’s en winterjassen trekt het publiek deze frisse, regenachtige juni-avond naar de Kuip. Tijdens het volkslied doet aanvaller Cody Gakpo zijn trainingsjack om bij een van de kinderen die aan de hand van de spelers het veld zijn opgekomen – het ventje zal het koud hebben gehad.
De Kuip zit nu wel vol, in tegenstelling tot donderdag in het duel met Canada. Behalve het weer voldoet het duel aan alles wat hoort bij de traditionele uitzwaaiwedstrijd richting een eindronde. Veel enthousiasme, de Oranje-song Larger Than Life van Chef’Special die vooraf door de boxen knalt, waves die rondgaan en genoeg doelpunten.
Het voetbal valt niet tegen – al oogt het in lange fases wat sloom en saai. Oranje speelt tegen IJsland in de beoogde basisopstelling, zonder de van een enkelblessure herstellende Frenkie de Jong – hij mist het EK wordt kort na de wedstrijd bekendgemaakt.
De as wordt nu gevormd door Virgil van Dijk, met op het middenveld spelmaker Joey Veerman met naast hem zijn PSV-maatje Jerdy Schouten (die de in de warming-up geblesseerd geraakte Teun Koopmeiners vervangt), aanvallende middenvelder Tijjani Reijnders en spits Memphis Depay.
Geen Frimpong
Vooraf bij de NOS vertelt bondscoach Ronald Koeman dat hij de opstelling voor de eerste EK-wedstrijd tegen Polen min of meer in zijn hoofd heeft. Al is hij er op „één of twee posities” nog niet helemaal uit.
Hij heeft deze avond geen plekje ingeruimd voor flankspeler Jeremie Frimpong, donderdag nog een van de uitblinkers. Dit omdat Denzel Dumfries op de rechterzijde een vergelijkbare speler is die vaak waardevol is geweest voor Oranje. Als Frimpong een kwartier voor tijd nog invalt, klinkt hartstochtelijk gejoel. Hij zorgt vrijwel meteen voor energie en diepgang.
Het ontbreekt Oranje maandagavond nog aan finesse en vloeiend combinatievoetbal. De opbouw gaat in een te laag tempo. Soms gebeurt er simpelweg vrij weinig, zoals in de eerste tien minuten, en in een lange fase in de tweede helft. Depay probeert het publiek in de openingsfase een beetje op te zwepen met armgebaren.
Een duidelijk spelpatroon is wel zichtbaar. Oranje probeert meerdere keren met diagonale passes vanuit de linkerzone de opkomende rechtsback Dumfries te bereiken, wat enkele keren voor enig gevaar zorgt. En het levert na ruim twintig minuten ook een goede goal op. Joey Veerman vindt Dumfries met een gevoelige pass, waarop de back de bal met zijn hoofd op een presenteerblaadje legt voor Xavi Simons.
Het is de eerste interlandgoal voor het 21-jarige talent, die dit seizoen op huurbasis speelde voor RB Leipzig. Hij hikte bij Oranje, waar hij tot dusver vrij ongelukkig speelde, tegen een doelpunt aan. „Soms heb je ook een wedstrijd nodig om over dat punt heen te komen”, zei Koeman zondag nog. Misschien was dat moment deze goal tegen IJsland, de nummer 72 op de FIFA-ranglijst.
Tijdens de eerste helft wordt het nieuws bekend dat de Poolse topspits Robert Lewandowski in een oefenduel geblesseerd is uitgevallen. Een paar dagen nadat de andere spits Arkadiusz Milik al afviel met een kwetsuur. Een flinke aderlating voor de Polen in aanloop naar het duel met Nederland.
Snelheid als wapen
Kort na rust kopt Van Dijk de 2-0 binnen uit een hoekschop van Veerman – eerst via Jerdy Schouten en Nathan Aké. Het is een van de wapens van Oranje, afgelopen donderdag scoorde Van Dijk ook uit een corner. Tien minuten voor tijd wordt invaller Donyell Malen gelanceerd door Depay, de aanvaller van Borussia maakt er 3-0 van. Snelheid is een ander wapen van dit Oranje. In de slotminuten geeft Malen een assist op een andere invaller, Wout Weghorst, die de 4-0 sierlijk binnen ‘chipt’.
Het publiek kan het waarderen, applaus klinkt. Twee keer 4-0, al zijn dit soort oefenduels moeilijk op waarde te schatten. Maar Oranje zal met enig vertrouwen – maar dus zonder spelmaker Frenkie de Jong – naar Duitsland afreizen. Dinsdagochtend vliegt de selectie naar het trainingskamp in Wolfsburg. Zondag in Hamburg wacht de werkelijke test tegen het stugge Polen.
Al bij het opstaan op 21 mei 2009 heeft Joey Litjens een slecht gevoel. Hij weet dan: de race op een stratencircuit in het Gelderse Hengelo gaat niet zijn wedstrijd worden. Gek eigenlijk, want sinds ruim een half jaar heeft de coureur een prima vorm te pakken. Rijden is een feest als lichaam, geest en machine een zijn. Daar begint het steeds vaker op te lijken.
De dik negentien jaar voor deze dag staan voor een groot deel in het teken van de motorsport. Litjens groeit ermee op. Op zijn normale fietsje maakt hij zelf de vroemgeluiden. Met een jaar of drie rijdt hij al zijn eerste rondjes op een minimotor bij het ouderlijk huis in het Noord-Limburgse dorp America.
Buiten het eigen erf weet hij al jong indruk te maken. Bij zijn debuut in de Aprilla Junior Cup in 2002 wint hij in één seizoen alle races. Na een aantal jaren in andere klassen start hij in 2006 als zestienjarige voor het eerst in een grand prix in de 125cc-klasse. NRC beschrijft hem als de „Nederlandse hoop voor de toekomst”, maar ziet ook een eigenwijze, onstuimige coureur. Achttien jaar later ontkent Litjens het niet: „Ik kon ook een klootzak zijn. Een die gaten voor inhaalmanoeuvres zag als die er eigenlijk niet waren. In het uiterste geval gingen we er samen af. Het was podium of jodium.”
Terugkijkend ziet Litjens bij zijn jonge ik de snelheid en de winnaarsmentaliteit die nodig zijn voor topprestaties. Maar aan geduld en kalmte om te leren en zaken aan te passen ontbreekt het hem vaak. Hij wijt het vooral aan een gebrek aan mentale begeleiding. Met bewondering en enige jaloezie kijkt hij naar de compleetheid van het huidige Nederlandse supertalent Collin Veijer, nog een tiener en al goed voor vijf podiumplaatsen in de Moto3-klasse: „Fysiek, mentaal én op mediagebied uitstekend getraind.”
Bij Litjens gaat het eind 2008, begin 2009 senang. Hij schrijft het voor een belangrijk deel toe aan sportpsycholoog Rico Schuijers, met wie hij in die tijd – als hij is overgestapt naar andere raceklassen – op eigen initiatief werkt. Voorheen konden kleine onbenulligheden hem uit het lood slaan, de gesprekken met Schuijers leren hem „vooral alle bullshit skippen en focussen op het echte doel.”
Litjens werkt ook met een personal trainer. Dat vonden andere coureurs maar onzin en egotripperij. „Maar als iedereen moe was, wilde ik nog tien minuten iets extra’s kunnen geven. Ik wilde ook kunnen vallen en weer opstaan.”
De race in Hengelo, nu vijftien jaar terug, wordt inderdaad niet zijn wedstrijd. Het gaat mis op een lang recht stuk. Een coureur passeert hem daar en gaat vervolgens vol in de remmen. Voor Litjens is er geen ontkomen aan; hij rijdt tegen het zitje van de motor voor hem, raakt van de baan en is de controle over zijn machine kwijt. Met 230 kilometer per uur klapt hij tegen een boom.
Aanvankelijk verkeert hij buiten bewustzijn. Hij blijkt inderdaad te kunnen vallen en opstaan. Een behandelend arts prijst de fysieke trainingsarbeid: Litjens’ spiermassa heeft hem het leven gered. Voor het overige is de diagnose uiterst somber: de rechterarm lijkt blijvend verlamd, de kans op herstel is 2 tot 3 procent.
Pijnstillers en morfine
Litjens is inmiddels 34. Hij geeft zijn bezoek een handdruk met zijn linkerhand, een erfenis van het ongeluk in Hengelo. Littekens, de titel van zijn nieuwste biografie, verwijst naar meer dan alleen de fysieke gevolgen. Hij raakte na zijn ongeluk mentaal steeds verder in de knoei.
De eerste tijd na de crash beseft Litjens nauwelijks wat hem is overkomen. Pijnstillers en morfine maken dat de waarheid niet tot hem doordringt. Zo snel mogelijk weer racen, zegt het hoofd. In werkelijkheid wacht een ellenlange revalidatie. Waar de hongerige sportman voorheen voortdurend werd beloond met adrenaline en prestaties, gebeurt er nu anderhalf jaar helemaal niets. De enige plus is weer dat extra getrainde lijf. Mogelijk kan het Litjens vooruithelpen.
Maar hij boekt al die geen enkele vooruitgang. Fysiotherapeuten willen het al opgeven. „Maar ik voelde toch echt dat er iets aan zat te komen. Kort daarna kwam de eerste beweging.”
Buiten de revalidatiesessies probeert Litjens zelf het nodige. Als het eerste gevoel in de rechterhand terug is, oefent hij eindeloos met een pen. Eerst kan hij die alleen met twee handen oppakken, na héél lang proberen toch ook met rechts. „Toen dat lukte, ging ik ermee lopen. Die pen viel ontelbare keren. Maar op den duur niet meer. Die pen werd een tasje en dat tasje daarna een flesje.”
Verbergen doet Litjens zich tijdens zijn revalidatie niet. Een maand na het ongeluk meldt hij zich alweer langs de baan bij de TT In Assen. „Zag ik daar met dichtgeknepen strot steeds mijn droom voorbijrazen. Ik moest er zijn, om te laten zien dat ik niet was afgeschreven. Maar vraag me niet hoe ik er die dag ben gekomen en weer naar huis ben gegaan.”
Litjens gaat zich richten op een nieuw métier, dat van coach. Hij probeert de jongens vooral te geven wat hij zelf heeft gemist. Mentale begeleiding bijvoorbeeld. Al snel rijdt en vliegt Litjens weer van hot naar her. „Voor mijn ambitie moest opnieuw alles wijken. Net als in mijn jaren als coureur: meer, meer, meer. Beter, beter, beter.”
Zelfverwijten
Behalve de lichamelijke beperkingen zijn er vanaf mei 2009 de mentale demonen. Aanvankelijk overheerst onbegrip: waarom hij? Litjens voelt zich schuldig naar zijn vader, die zo vaak sleutelend en aanmoedigend met hem is meegegaan, en naar zijn familie, die ook veel offers heeft gebracht. Waarom heeft hij bij die race in Hengelo niet naar zijn slechte gevoel vooraf geluisterd? „Intuïtie is er vaak niet voor niets. Tegelijkertijd weet ik rationeel dat die zelfverwijten onzin zijn. Zo werkt het niet in motorsport. Als je enigszins kunt, rijd je gewoon.”
Hulp op psychisch vlak is er niet en Litjens wil dat dan ook niet: „Traumaverwerking? Flikker op. Praten over de ziekte en de dood van mijn vader in 2014? Weg ermee. Ik mankeerde toch niks in mijn hoofd? Het was gaan en oogkleppen op om de pijnlijke plekken niet te hoeven zien.”
Behalve op het harde werken als coach, stort Litjens zich steeds vaker in feesten en drank. Dat verdooft en lijkt de stress weg te toveren. Bij de drank komt coke, Litjens benadert het bijna als een sport. Hij denkt het spul te beheersen, terwijl het hem steeds meer gaat beheersen. „Het gebruik leidde tot vergeten, mensen verwaarlozen en afzeggen. En omdat je wel je best wil doen om dat goed te maken, ga je nog meer op de tenen lopen.“
Als Litjens in de gaten krijgt wat de verslaving met hem doet, ontbreekt het hem aan de macht om bij te sturen. Drie keer veroorzaakt hij een ongeluk, één keer met de scooter en twee keer met de auto. „De laatste keer reed ik ’s avonds mijn wagen total loss. Ik belde in eerste instantie mijn broer en mijn zus. Maar mijn familie was al zover dat ze zich niet meer wilden branden aan de kutzooi die ik steeds weer veroorzaakte. Toen heb ik zelf de politie gebeld.”
De ontwenningskliniek waar hij belandt, is aanvankelijk geen succes. Litjens’ ego zit hem in de weg. De mensen daar vertellen over zijn leven tot dan toe? Zijn houding is „Dat ga ik niet doen.” Lit-jens voelt zich niet op zijn plaats tussen „dat stelletje gekken”. Pas op het moment dat hij in de kliniek corona krijgt, verandert dat. De gedwongen rust en isolatie brengen inzicht. Voortdurend jezelf voorbij hollen, levert niets op. Gewoon je best doen moet ook genoeg zijn.
Lezingen
De gejaagdheid is inmiddels grotendeels weg. Voor het eerst schakelt Litjens soms hele weekenden af. Dat kost moeite, maar het lukt. Op lastige momenten gaat hij bij de foto van zijn vader zitten. „Om te bidden. Om hulp te vragen. Dan komen de kracht en de kalmte: ‘Joey, het is goed. Laat maar los. Je doet het niet alleen.’”
De ‘nieuwe’ Litjens coacht behalve jonge motortalenten ook verslaafde en probleemjongeren. Hij hoopt ze met zijn verhaal te behoeden voor fouten: „Je puinzooi is alleen op te ruimen met eerlijkheid naar anderen en jezelf.” Bij lezingen voor bedrijven maakt Litjens het wel mee dat managers in tranen uitbarsten, omdat ze zich herkennen in zijn ervaringen. „Die zijn dan niet drank- of drugsverslaafd, maar workaholic om hun problemen voorbij te werken.”
Litjens’ fysieke revalidatie loopt nog steeds. „Als ik echt wil weten hoe het met me gaat, kruip ik op de crossmotor. Want ook voor mijn rechterarm moeten lijf en geest in balans zijn. Logisch, want slechts één zenuwbaan functioneert nog. Als mijn hoofd bijvoorbeeld niet leeg is of ik ben zenuwachtig, hapert mijn arm.” Van dat soort spanning is aan het einde van het gesprek kennelijk geen sprake meer. Litjens geeft bij het afscheid zijn rechterhand.
Geen grote naam als coach, geen wereldwijd bekende oud-speler en geen man met een verleden in de Kuip. Feyenoord heeft volgens Deense en Nederlandse media een nieuwe trainer gevonden in de 47-jarige Deen Brian Priske. De keuze laat zien hoeveel de club eraan gelegen is de weg voort te zetten die is ingeslagen onder Arne Slot.
Een ‘procestrainer’ is de enigszins vage term die in het profvoetbal wordt gebruikt voor dit type coach: iemand die stapsgewijs, gedisciplineerd en geduldig een duidelijk herkenbare, meestal aanvallende speelstijl inslijpt bij zijn ploegen. Dit in tegenstelling tot trainers die, ietwat gechargeerd, de beschikbare spelers als uitgangspunt nemen en daar de spelopvatting op aanpassen.
PSV-coach Peter Bosz behoort tot die eerste categorie, net als Arne Slot, die na drie seizoenen bij Feyenoord naar Liverpool vertrekt. Dit in tegenstelling tot zijn voorganger Dick Advocaat, een coach die vooral als pragmatisch en opportunistisch te boek stond. De komst van Slot in de zomer van 2021 betekende een radicale stijlbreuk voor Feyenoord, de introductie van een duidelijke voetbalvisie waar de hele club zich naar moest richten. Het bleek ook een keuze die de club terugbracht aan de Nederlandse top, met het kampioenschap in 2023 en de finale van de Conference League een jaar eerder als hoogtepunten.
Sparta Praag
Zo bezien is het logisch dat Feyenoord-directeur Dennis te Kloese gecharmeerd is van Brian Priske. De man die de voorbije twee seizoenen de leiding had bij Sparta Praag, dat naar verluidt tussen de 1,5 en 2 miljoen euro ontvangt van Feyenoord als afkoopsom, heeft naam gemaakt als moderne coach die een min of meer vergelijkbare spelopvatting koestert als Slot. En daar bovendien meermaals succesvol mee is geweest.
Na een loopbaan als verdediger van onder andere Aarhus, Genk, Portsmouth, Club Brugge en het Deense nationale elftal (24 interlands) begon Priske in 2011 als assistent-trainer van FC Midtjylland. Hij kreeg een specifieke opdracht bij de club die bekendstaat als een van de meest innovatieve en data-gedrevene in het hedendaagse voetbal: Priske moest zorgen dat het team defensief sterker werd én meer rendement haalde uit spelhervattingen.
Acht jaar later kreeg de Deen zijn eerste kans als hoofdtrainer na het vertrek van Kenneth Anderson bij Midtjylland. Priske werd in zijn debuutseizoen kampioen. Indrukwekkender: hij stootte met de bescheiden Deense club door tot de groepsfase van de Champions League, na in de voorronden achtereenvolgens Loedogorets, Young Boys en Slavia Praag te hebben verslagen. Het tweede seizoen onder Priske eindigde Midtjylland als tweede in de competitie.
De overstap naar Royal Antwerp liep uit op een teleurstelling – Priske werd ontslagen nadat hij kansloos werd uitgeschakeld in de play-offs voor het kampioenschap – waarna hij zich revancheerde bij Sparta Praag. Na negen jaar zonder titel werd de club aan de hand van Priske twee keer achter elkaar kampioen van Tsjechië. Met aanvallend, dynamisch voetbal bovendien.
Veel werk te doen
„Mijn team moet met intensiteit spelen, zowel in balbezit als wanneer we de bal niet hebben, zodat we de bal snel heroveren als we hem kwijtraken”, zei Priske in 2022 in een interview met online voetbalmedium La Gabbia di Orico over zijn spelopvatting. „Dat betekent hoog druk zetten zo vaak als mogelijk.”
Hoezeer dat ook klinkt als de leerstellingen van Arne Slot, Priske heeft bij Feyenoord veel werk te doen deze zomer. De verwachtingen in Rotterdam zijn hooggespannen, nu de club de landstitel aan PSV moest laten maar zich als tweede in de competitie wél heeft geplaatst voor de Champions League. Tegelijkertijd houdt Feyenoord er ernstig rekening mee dat belangrijke spelers als Lutsharel Geertruida, Mats Wieffer, David Hancko en Santiago Gimenez vertrekken. Kortom, Priske zal aan een nieuwe ploeg moeten bouwen, terwijl Rotterdamse supporters gewend zijn geraakt aan een team dat zich kan meten met de nationale top en internationale subtop.
De samenvatting zal het niet halen, maar het is een moment dat iets zegt over de fase waar het Nederlands elftal in zit. Voor het begin van de tweede helft staan zes spelers van Canada tegen de middenlijn aan. En weg zijn ze. Binnen zes seconden na hun aftrap, duikt de ploeg op voor het doel van Oranje. Het levert een hoekschop op voor Canada, donderdag in een oefenwedstrijd in Rotterdam, de voorlaatste test van Oranje voor het EK voetbal.
Het laat twee dingen zien. Niet iedereen bij Nederland staat op te letten, Canada vindt vrij simpel de ruimte tussen de linies. Terwijl er deze week bij Oranje op het trainingskamp in Zeist veel aandacht was voor standaardsituaties – de aftrap is daar onderdeel van in het moderne topvoetbal. „Het kan niet dat zij vanuit een aftrap bijna bij onze goal komen”, zegt middenvelder Jerdy Schouten. „Dat is iets waar we naar gaan kijken.” Want straks op het EK kan zoiets fataal zijn.
De spelsituatie illustreert ook iets anders. Rechtsbuiten Jeremie Frimpong, een relatieve nieuwkomer bij Oranje, let wel op. Uit zijn rug ziet hij de Canadese linksback Alphonso Davies vertrekken. Frimpong anticipeert goed, hij trekt een flinke sprint om zijn tegenstander te verdedigen. De buitenspeler, drijvende kracht bij de Duitse kampioen Bayer Leverkusen, brengt veel energie en loopvermogen op de rechterflank. Met een assist en een doelpunt leidt hij de 4-0 zege op Canada in.
Een week voor het eerste duel op het EK in Duitsland, zondag 16 juni tegen Polen, is Oranje nog volop in ontwikkeling. Het is bouwen en schaven tegelijk – op en naast het veld, deze week in Zeist. Werken naar een nieuwe piek, fysiek en mentaal, na een lang seizoen. Het grote doel: EK-finale, 14 juli, Olympiastadion Berlijn.
Gesprekjes
Het begint klein, in Zeist. Individuele gesprekjes in het hotel, met de bondscoach, Ronald Koeman. Bij de een tien minuten, bij een ander twintig minuten. Dan vertelt hij wat hij van hen verwacht, wat nog beter kan. Of ze in beeld zijn voor de basisploeg.
Iedereen krijgt een rol, alle 26 selectiespelers worden belangrijk gemaakt, tot aan de derde keeper. Een eindtoernooi kan – gevoelsmatig – lang duren, zeker als je niet speelt. Iedereen moet mee in het ‘project’ om negatieve energie te voorkomen.
De hiërarchie is opnieuw bepaald. Georginio Wijnaldum (33), voorheen reserve-captain, zit weliswaar bij de selectie, maar is iets gezakt in de pikorde, na zijn vertrek naar een Saoedische club. Er wordt nu meer verwacht van de lichting eronder. Zo kan het aanwijzen van de plaatsvervangers van Virgil van Dijk (32), Oranje-aanvoerder sinds 2018, worden gezien: Nathan Aké (29) en Frenkie de Jong (27). In die volgorde. Spelers in de kracht van hun loopbaan, actief voor respectievelijk Manchester City en FC Barcelona. Zij weten wat in de internationale top gevraagd wordt, kunnen een voorbeeld zijn.
Al heeft spelmaker De Jong nu andere zorgen. Zijn rechterenkel, die hij op 21 april verstuikte. Tevens de grootste zorg van Koeman, al maakt hij niet de indruk dat hij zich er echt druk over maakt. Stalen blik, iedere persconferentie weer. De realiteit is dat De Jong, cruciaal voor de aanvalsopbouw, nog niet met de groep meetrainde sinds hij zich afgelopen zaterdag meldde in Zeist. Hij doet individuele hersteltrainingen met de fysio op het Voetbal Medisch Centrum in Zeist.
Zijn revalidatie gaat „volgens plan”, zei Koeman zowel vorige week als afgelopen woensdag. Maar met de tijd neemt de onzekerheid in zijn antwoorden toe. Haalt De Jong het duel met Polen? „Ga ik wel vanuit”, zei Koeman vorige week. Deze woensdag waren er iets meer slagen om de arm. „We hebben nog steeds het idee dat hij rondom de eerste wedstrijd fit zal zijn. Misschien later in de komende periode. Als dat niet het geval zou zijn, dan moeten we kijken hoe we daar mee omgaan.”
Zelf was De Jong zondag bij de NOS terughoudend – „ik ben nog niet fit, dus ik kan niet zeggen dat het goed gaat.”
Middenveld
Die twijfel neemt Koeman mee in de laatste week voor het EK. Ondertussen lopen mogelijke vervangers warm. Jerdy Schouten, middenvelder bij PSV, toonde zich tegen Canada een prima alternatief met zijn passing, inzicht en rust. „Rooie Frenkie”, noemden ze hem bij zijn oude club Telstar, zegt oud-directeur Pieter de Waard. Net als De Jong speelt hij met veel flair.
Maar de tegenstand van het zwakke Canada is onvergelijkbaar met die op het EK, waar in de poule naast Polen ook Frankrijk en Oostenrijk wachten. Dat Schouten nog geen gesprekje met de bondscoach heeft gehad, duidt erop dat Koeman nog niet helemaal weet hoe hij het middenveld gaat invullen. Schouten, donderdag: „Ik weet nog niet precies wat de trainer met mij van plan is.”
Komende maandag zal waarschijnlijk Joey Veerman een kans krijgen als spelmaker tegen IJsland, de laatste test voor het EK. Zijn splijtende passes zijn een wapen, maar hij is door een gebrek aan explosiviteit kwetsbaar in de omschakeling. Door clubverplichtingen sloten middenvelders Tijjani Reijnders (AC Milan) en Teun Koopmeiners (Atalanta) pas vrijdag aan bij Oranje – ook zij zijn een optie voor de positie van De Jong. Beiden spelen maandag vermoedelijk, de contouren van de basisploeg zullen dan duidelijk worden.
Oranje, zevende van de wereld, is subtop. Uitstekende verdedigers, goede middenvelders, aanvallend magertjes. De ploeg komt uit een „heel onrustig” jaar, zoals Koeman het noemt. Veel blessures, veel wisselingen, weinig vastigheden. Pas nu heeft hij voor het eerst in anderhalf jaar de mogelijkheid om doelgericht te werken.
Doelgericht
De nadruk in de trainingen lag deze week op hoe de tegenstander wordt afgejaagd. Wat doen de aanvallers van Oranje als zij de bal niet hebben? „Denken ze mee? Verdedigen ze ruimtes, zodat de tegenstander niet tussen de linies door kan spelen?” Een jaar geleden in de Nations League tegen Italië werd dat, tot frustratie van Koeman, slecht uitgevoerd. Hij zegt nu: „Wil je ver komen in een toernooi, dan zal dat aspect perfect moeten zijn.”
Perfect was het nog niet tegen Canada, met name in de openingsfase niet. Maar progressie is te zien: Oranje veroverde vijftien keer de bal hoog op het veld, het hoogste aantal sinds november 2019, blijkt uit data van bureau Stats Perform. Schouten en aanvaller Memphis Depay veroverden het vaakst de bal: beiden vier keer.
Koeman is tevreden: goede trainingsweek, prima oefenpot, iedereen fit, op De Jong na. „We hebben een elftal dat moeilijk te verslaan is”, zegt hij vaak. Tegelijkertijd is hij reëel. „Er zijn aanwijsbare redenen om zuinig te zijn”, zei hij vorige week.
De duizenden lege stoeltjes in de Kuip, donderdag, onderstrepen het gebrek aan enthousiasme. Het is het eerste normale eindtoernooi voor Oranje in jaren, na het uitgestelde EK in 2021 in coronatijd en het ‘winter-WK’ eind 2022 in Qatar, waar de mensenrechtensituatie een belangrijk thema was. Dit EK zal het vooral om voetbal draaien – iets waar Oranje de laatste jaren niet in uitblinkt.
„Ik denk dat we in Nederland nooit kunnen voldoen aan de verwachtingen”, reageerde Koeman donderdag geprikkeld op een vraag of ze de ruime zege op Canada nodig hadden voor de beeldvorming. „We zijn met onszelf bezig, niet wat anderen daarvan vinden.”
De stadionspeaker was kort na de wedstrijd opgewekter. „Op naar een historisch EK met elkaar”, riep hij.
Toen Lieke Klaver in aanloop naar de Europese kampioenschappen atletiek naar het tijdschema keek, overviel haar een gevoel dat ze niet eerder had ervaren. De atlete, die kan uitkomen op de 400 meter en de 200 meter, en een vaste waarde is in de gemengde en -vrouwenteams op de 4×400 meter e-stafette en de 4×100 meter bij de vrouwen, is gewend dat ze tijdens een groot toernooi een druk programma heeft. Maar nu zag ze een scenario voor zich waarin ze een van de estafettenummers zou moeten laten schieten. „Toen dacht ik bij mezelf: dat wil ik helemaal niet”, zegt Klaver. „Ik kwam erachter dat ik een beetje last heb van FOMO, fear of missing out.”
Toch heeft Klaver een keuze moeten maken en vooralsnog is er één onderdeel komen te vervallen. Ze heeft beide handen nodig om na te tellen hoe vaak ze „in het ergste geval” in actie moet komen bij de EK. „Zeven keer in zes dagen, dat is netjes. Dat vind ik echt leuk. De 200 meter ga ik niet doen, al heb ik de limiet wel gelopen. Jammer.”
Luxe-positie
De EK atletiek, die vrijdag zijn begonnen in het Olympisch Stadion van Rome en tot komende donderdag duren, staan voor de Nederlandse ploeg dit jaar in het teken van keuzes maken. Met minder dan vijftig dagen te gaan tot de Olympische Spelen van Parijs, werpt dat evenement zijn schaduw vooruit en zien sommige atleten zich genoodzaakt de EK ondergeschikt te maken.
„De Europese kampioenschappen zullen voor ons team een belangrijke opmaat zijn richting Parijs. Dit resulteert erin dat een aantal atleten Rome bewust overslaat”, zei technisch directeur Vincent Kortbeek van de Atletiekunie voor aanvang van het toernooi. „Maar de afvaardiging die in Rome aan de start staat, is er een waar we als Atletiekunie trots op kunnen zijn, […] met tal van kanshebbers voor medailles en finales.”
Atleten die de EK kunnen laten lopen, het is een luxe-positie waarin de Nederlandse atletiek sinds een jaar of twaalf weer verkeert. De succesvolste editie voor Nederland van het inmiddels tweejaarlijkse continentale toernooi is nog altijd die van 1950 in Brussel. Toen werden in totaal acht medailles behaald, met Fanny Blankers-Koen als uitblinker – zij won drie keer goud. Daarna volgden er decennia waarin er sporadisch Europees succes was. Pas sinds 2012 behaalt de Nederlandse equipe telkens weer meer dan een handvol medailles. Twee jaar geleden bij de EK in München won Nederland er nog zes (vier keer goud).
‘De nul’
In Rome komen 59 Nederlanders in actie en hoewel Kortbeek geen verwachting wilde uitspreken over het aantal medailles, gaat hij er vanuit dat er Nederlandse atleten op het podium komen. „We moeten wel een aantal medailles winnen en in ieder geval die nul wegstrepen”, zei hij afgelopen week bij de teampresentatie op Papendal. Kortbeek doelde met die nul op drie eerdere atletiektoernooien in Rome – de Olympische Spelen in 1960, de EK van 1974 en de WK van 1987 – waarbij Nederland met lege handen bleef.
Dat zal nu niet snel gebeuren, met Femke Bol in de ploeg. Zij evenaarde twee jaar geleden in München Blankers-Koen door drie keer Europees kampioen te worden (400 meter, 400 meter horden en 4×400 meter). Bol doet in Rome mee op horden en estafettes. Volgens haar coach Bram Peters maken deze EK onderdeel uit van haar olympische voorbereiding, maar wil zijn pupil wel winnen. „We willen het niet te klein maken. Femke is regerend Europees kampioen op de 400 meter horden en die titel wil ze graag prolongeren.” Toch geeft ook Peters toe dat de Olympische Spelen dit jaar het hoofddoel is, daarom zal Bol haar Europese titel op de 400 meter niet verdedigen.
Zij is niet de enige Nederlandse medaillekandidaat die ervoor heeft gekozen wedstrijden aan zich voorbij te laten gaan. Voormalig Europees kampioen Sifan Hassan is helemaal niet in Italië, zij kiest ervoor zich in de Verenigde Staten op hoogte voor te bereiden op ‘Parijs’. Hassan zal ook pas vlak voor de Spelen kiezen aan welke van de vier afstanden waarop ze zich heeft gekwalificeerd – 1.500 meter, 5.000 meter, 10.000 meter en de marathon – ze bij de Spelen meedoet. Meerkampers Anouk Vetter en Emma Oosterweghel, die respectievelijk olympisch zilver en brons wonnen in Tokio, slaan de EK dit jaar ook over. Jessica Schilder verdedigt dan weer wel haar Europese titel bij het kogelstoten.
Sommige atleten zetten deze EK geheel in het teken van de Spelen. „Ik stel andere prioriteiten”, zegt Niels Laros, Nederlandse recordhouder op de 1.500 meter en EK-debutant. Het negentienjarige talent op de middellange afstanden finishte vorig jaar bij de WK in Boedapest als tiende in de finale van de 1.500 meter en dat was genoeg voor deelname deze zomer in Parijs.
Voor Laros zijn „in een olympisch jaar de Olympische Spelen het belangrijkst.” Vandaar dat Laros in Rome uitkomt op de 800 meter. „Als tactische voorbereiding. De 800 meter verloopt veel sneller, je moet instinctiever keuzes maken. Als ik dat instinct kan ontwikkelen, is dat ook gunstig voor de 1.500 meter.”
Begrijp hem niet verkeerd, zegt Laros er meteen bij. Niet zo lang geleden was het zijn droom om op een EK te staan. „En ik droom er nog steeds van, hoor. Ik vind het heel bijzonder en ik zal er ook zeker van genieten. Maar ik houd de Olympische Spelen gewoon in mijn achterhoofd. Daar wil ik zo goed mogelijk zijn en als ik dan niet op mijn best ben op de EK, dan is dat maar zo.”
Piekmoment
Lieke Klaver heeft wel echt toegewerkt naar dit toernooi. Een medaille op een individuele afstand op een EK of WK in de buitenlucht is een internationale prijs die ze nog niet heeft. „Daarom zie ik dit echt als piekmoment, ik wil gewoon een keer een eigen medaille.” Bang om te vroeg te pieken of te veel in actie te komen in een olympisch jaar, is Klaver niet. „Samen met mijn coaches maken we die keuze, zij weten heel goed wat ik kan. En feitelijk is zo’n toernooiweek minder zwaar dan een trainingsweek. Ik wil nu hard lopen, en straks op de Olympische Spelen nóg harder.”