Maria Gommers werd in 1969 sportvrouw van het jaar in Nederland. Precies dat jaar – terwijl ze net zilver had gewonnen op de 1.500 meter bij de EK atletiek in Athene – besloot ze, 29 jaar, te stoppen.
Dagblad De Nieuwe Limburger ging bij haar langs en fotografeerde Gommers samen met haar verloofde Henk en een antieke Griekse pepermolen, een souvenir uit Athene. ‘Volgend jaar huwelijk met H. Hoogakker?’, vroeg de krant zich af.
Zo ging het inderdaad, Maria Gommers – en dus niet Mia, ook al werd ze in de pers soms zo genoemd – trouwde in 1970 en werd Maria Hoogakker. Het stel betrok een nieuwbouwwoning in Hoensbroek, in de oostelijke mijnstreek in Zuid-Limburg, dicht bij haar ouderlijk huis in Stein.
Je zou kunnen zeggen dat ze stopte op een hoogtepunt. Een jaar voor dat EK-zilver had Gommers brons gewonnen op de 800 meter bij de Olympische Spelen van Mexico-Stad. In 1967 was ze ook al de eerste Nederlandse atlete sinds Fanny Blankers-Koen die een wereldrecord vestigde.
Toch wilde ze als getrouwde vrouw niet verder in de atletiek, vertelt Gommers, inmiddels 84, nog altijd in datzelfde huis in Hoensbroek. „Nee, dat heb ik bij anderen gezien.” Tijdens de Spelen van 1968 was de Nederlandse ploeg ruim van tevoren naar Mexico-Stad afgereisd om te wennen aan de hoogte. „Er waren erbij die al getrouwd waren, kinderen hadden. Die hadden soms zó’n verdriet. Terwijl ik er 100 procent van kon genieten.”
Maria Gommers met haar echtgenoot Henk Hoogakker, die vorig jaar na een huwelijk van 53 jaar overleed.
Voor Gommers werd toen duidelijk: trouwen betekent stoppen met de sport. Met Henk, die vorig jaar na een huwelijk van 53 jaar overleed, kreeg ze twee dochters. Zelf is ze door osteoporose niet meer zo fit als een paar jaar terug, maar ze vertelt, niet ontevreden, dat ze nog steeds wandelingen van zeven kilometer maakt.
Maria Gommers groeide op in een groot katholiek gezin, met zes broers en zussen. In het hardlopen was ze een laatbloeier, ze begon pas rond haar twintigste. Haar ouders lieten haar vrij, maar waren niet zo bezig met haar sportcarrière. „Ik weet nog dat ik op een gegeven moment gepland had om dat wereldrecord te lopen.” Dat was op de 1.500 meter, op een baan in Sittard. „Dus ik belde mijn ouders en zei: ‘Ik heb het!’. ‘Wat heb je?’ ‘Het wereldrecord!’ ‘Oh, nou, kom maar naar huis, dan drinken we er een glaasje wijn op.’”
Gommers trainde alleen in de avonduren. Overdag werkte ze bij DSM. Een baan waar ze zichzelf naar binnen had geknokt. Gommers was dyslectisch „maar dat wisten ze toen niet”, en ze had „een afschuwelijke tijd” gehad op de middelbare meisjesschool (mms). Ze peinsde er niet over om door te leren, maar wilde meteen bij DSM aan de slag. Niet als secretaresse, wat met haar mss-diploma een logische vervolgstap zou zijn geweest, maar in de research. „Dat leek me heel interessant.” Het lukte: nadat ze in één zomervakantie nog de vakken wiskunde, natuurkunde en scheikunde had ingehaald, mocht ze bij DSM komen werken als chemisch research-assistent.
Hoewel Gommers zich het lekkerst voelde op de 1.500 meter, ging ze in 1968 voor de 800 meter naar Mexico-Stad. Langere afstanden mochten vrouwen toen op de Olympische Spelen nog niet lopen. De 800 meter was destijds al heel wat, ook in Nederland. Vrouwen die op die afstand wilden uitkomen, moesten in haar tijd van de atletiekbond eerst nog worden getest. „Als je de beproeving doorstond en je volgens de bezorgde officials fit genoeg over de eindstreep kwam, dan mocht je pas echt op die afstand starten”, zei ze ooit tegen het Limburgs Dagblad.
Gommers was in Mexico-Stad al wat blij dat ze de finale van de 800 meter haalde, een afstand die haar niet helemaal lag. „Dat had niemand verwacht.” Dit neemt niemand me meer af, dacht ze vooraf. Na het startschot leek ze in eerste instantie kansloos. „Ze gíngen me toch hard! Ik denk: oeh, die zijn allemaal beter. Op radio of tv zeiden ze ook: Maria Gommers sukkelt achteraan. Maar ik ging zo hard als ik kon.”
Pas aan het einde van de race, toen de rest begon in te zakken, lukte het haar om buitenom langszij te gaan en als derde over de finish te komen. „Mijn hartenwens is in vervulling gegaan”, zei ze na afloop tegen de pers.
Daarna was het terug naar het olympisch dorp, waar in die tijd mannen en vrouwen nog strikt gescheiden werden. „We zaten in een flat en de ingang werd bewaakt door drie mensen”, zegt Gommers. „Mannen kwamen niet binnen.” Al kan ze zich wel herinneren dat het een mannelijke sporter, wie weet ze niet meer, lukte om via een balkonnetje binnen te komen. Gommers was jarig geweest, hij kwam haar feliciteren.
Door het hardlopen maakte ze veel mee, dingen die ze anders nooit beleefd zou hebben. Zoals die keer in Rusland, toen haar paspoort in het hotel kwijt was geraakt, ze haar vliegtuig miste en met omwegen via een goederentrein thuis kwam. „Ik weet nog dat ik tegen Fanny Blankers-Koen zei: vertel alsjeblieft niet tegen mijn ouders dat ik alleen achterblijf. Zeg maar dat we allemaal wat later zijn.”
Blankers-Koen, toen rond de vijftig, begeleidde de vrouwelijke atleten. „Dat was zó’n mens, die er echt voor de ploeg was.”
We zaten in een flat en de ingang werd bewaakt door drie mensen. Mannen kwamen niet binnen
Vond Gommers het, na dit soort avonturen, niet jammer om te stoppen met topsport? Nee, zegt ze, „dát was geen probleem. Alleen, ik werkte dus bij DSM en dat was een katholieke onderneming.” Toen ze getrouwd was ging ze halve dagen naar het lab. „Dat vonden ze wel netjes voor een vrouw. Maar toen ik kinderen kreeg was het: dan mag je niet meer werken.”
Terwijl de tweede feministische golf door Nederland trok en Dolle Mina’s de straat opgingen, werd Maria Gommers in 1971 ontslagen omdat ze moeder was geworden. „Dan ga je ineens van een druk leven naar huisje-boompje-beestje.”
Ze klaagt er niet over. „Achteraf dacht ik: je was zo vrij als je wilde. Je pakte de kinderwagen en ging wandelen.” Maar toch: „Ik vond het wel jammer, ja.”
Na die bronzen medaille in 1968 had Gommers soms het idee dat ze „geleefd werd”, zei ze in het Limburgs Dagblad. Zoveel aandacht vanwege die ene prestatie, „sportverdwazing” vond ze het. Ook later sloeg ze veel uitnodigingen en interviewverzoeken af. Voor haar hoefde al die „poespas” niet.
Toen ze in 2015 werd gevraagd voor het Sportgala van NOC-NSF in Amsterdam, zei ze aanvankelijk dan ook nee, vertelt Gommers. Het was de bedoeling dat ze daar – samen met zwemst Mary Kok, wielrenner Jan Janssen en schaatsster Stien Kaiser – alsnog de Jaap Eden-trofee zou krijgen. Dat bronzen beeld bestond in 1969, toen ze sportvrouw van het jaar werd, nog niet. Toen was de prijs „een glazen vaasje”. Gommers had er geen zin in. „Stuur maar op”, zei ze aanvankelijk.
Ze ging tóch, op aandringen van de organisatie. In een volle zaal, nadat ze zich langs de benen van Jan Janssen had gewurmd om het gangpad te bereiken, kreeg ze het beeld in handen gedrukt. En ach, concludeert ze nu, „het was ook best gezellig.”
Ralf Rangnick beleeft zijn „voetbalopenbaring” (zijn woorden) in de winter van 1983. Hij speelt als verdedigende middenvelder voor FC Viktoria Backnang op het zesde niveau in Duitsland wanneer Dynamo Kiev, met coach Valeri Lobanovski, in de buurt is voor een oefencampagne. De Duitse amateurs zijn een prettige tegenstander voor de profs uit de voormalige Sovjet-Unie, maar het is niet het verschil in individuele kwaliteit dat indruk maakt op de 24-jarige Rangnick.
„Na een paar minuten, toen het spel stillag voor een ingooi, ben ik de spelers van de tegenstander gaan tellen”, memoreert hij in Das Reboot, een boek over het moderne Duitse voetbal. „Ik dacht dat er iets mis was. Hadden ze dertien of veertien man op het veld? Dit was de eerste keer dat ik ervoer hoe het was te spelen tegen een team dat systematisch druk zet.”
Nu, ruim veertig jaar later, is Rangnick (65) coach van het nationale elftal van Oostenrijk, deze dinsdag in Berlijn de tegenstander van Oranje op het EK voetbal. Hij geldt inmiddels als een van de meest invloedrijke trainers die het voetbal heeft voortgebracht, een man die als inspiratiebron wordt gezien door gerenommeerde coaches als Jürgen Klopp, Julian Nagelsmann en Thomas Tuchel. Stuk voor stuk trainers met een grotere staat van dienst in de top dan Rangnick, die nogal eens het stempel van ‘professor’ heeft gekregen. Alsof hij geen man zou zijn voor de praktijk, een stigma dat werd bekrachtigd door een mislukte periode als interim-trainer bij Manchester United (2021-2022).
Rangnick is meer dan een theoreticus, vindt hij zelf. Je kunt zelfs stellen dat Rangnick een schat aan praktijkervaring heeft. Maar een groot deel daarvan deed hij op in de marges van het profvoetbal. Want de Zuid-Duitser moest van ver komen, in een tijd waarin nauwelijks plaats was voor trainers die niet konden bogen op een grote loopbaan als speler. Zeker in het conservatieve Duitsland, tot na de eeuwwisseling verzot op mandekking, net als op het behoudende systeem met vijf verdedigers waarbij de vrije spelmaker (‘libero’) áchter de defensie stond geposteerd.
Een beetje zwanger
Na de ervaring tegen Dinamo Kiev begon Rangnick, die toen al als coach actief was, trainingen van Lobanovski te bestuderen om te ontcijferen wat hem precies was overkomen die winterdag. Ook keek hij in de jaren erna eindeloos videobanden terug van het AC Milan van Arrigo Sacchi, met Marco Basten, Ruud Gullit en Frank Rijkaard, en bezocht hij trainingen van het Foggia van Zdenek Zeman. De overeenkomst: allemaal verdedigden ze ‘zones’, in plaats van directe tegenstanders, en zetten ze collectief druk.
Vooral Foggia, dat twee keer achter elkaar promoveerde, fascineerde Rangnick, omdat Zeman bewees dat je met bescheiden voetballers structureel veel betere tegenstanders kon verslaan als je ze voortdurend opjoeg en een overtal rond de bal wist te creëren. Een voorwaarde was dat het team topfit was, begreep Rangnick. Want, zegt hij in Das Reboot: „Een beetje druk zetten is niet genoeg. Dat is vergelijkbaar met een beetje zwanger zijn, het is niets.”
Lees ook
Oranje mist een dirigent die het aanvalsspel naar zich toe trekt
Rangnick verwerkte zijn indrukken en analyses in een dynamische spelopvatting, die jaren later vooral bekendheid zou verwerven dankzij de term Gegenpressing – de kunst om de bal na verlies zo snel mogelijk te heroveren en vervolgens toe te slaan. En hij paste zijn ideeën met succes toe, eerst bij amateurclub SC Korb, later in de jeugd van VfB Stuttgart en bij de profs van SSV Ulm, die hij eind jaren negentig vanaf het derde niveau naar de Bundesliga bracht.
Maar Duitsland was nog niet klaar voor Rangnicks overtuigingen. Bekend is een optreden van Rangnick in een voetbalprogramma op nationale televisie in 1998. Aan de hand van een bord met magneetjes legt de Ulm-coach, volledig in het zwart gekleed, aan het publiek uit hoe zijn systeem werkt – én waarom Duitse leerstellingen over mandekking en een vijfmansverdediging hopeloos verouderd zijn. Die Mannschaft was een half jaar eerder op het WK in de kwartfinale met 3-0 kansloos uitgeschakeld door Kroatië, maar het college van Rangnick wekte vooral irritatie bij collega’s. Erich Ribbeck, toenmalig coach van het nationale elftal, sprak over „banaliteiten”, Franz Beckenbauer noemde Rangnicks betoog „onzin”.
Pas toen Duitsland twee keer achter elkaar werd uitgeschakeld in de groepsfase van het EK (2000 en 2004) kwam de top van de Duitse voetbalhiërarchie langzaam maar zeker open te staan voor vernieuwing. Rangnick beleefde ondertussen ups en downs als coach van Stuttgart, Hannover 96 en Schalke 04 voordat hij in 2006 begon bij derdeklasser TSG Hoffenheim, eigendom van een ambitieuze techmiljardair. Hier kon Rangnick zijn ideeën voor het eerst ongefilterd ten uitvoer brengen, zei hij later, zonder weerstand of bemoeienis van gevestigde namen en oud-spelers. Hij leidde Hoffenheim binnen twee seizoenen naar de Bundesliga, waar de club als zevende eindigde.
Daarmee was Rangnicks naam definitief gevestigd in Duitsland. Des te meer toen hij in zijn tweede periode bij Schalke de halve finale van de Champions League bereikte in 2011 – ondanks matige prestaties in de Bundesliga – en Jürgen Klopps Borussia Dortmund een jaar later met een vergelijkbare speelstijl zelfs tot de finale kwam. Het betekende het begin van de opmars van het Vollgasfussball in Europa. Misschien de bekendste representant van die spelopvatting werd de voetbaltak van Red Bull, eigenaar van Red Bull Salzburg en RB Leipzig, die Rangnick in 2012 onder zijn hoede nam als sportief directeur.
Teamdiscipline
Grote vraag blijft of Rangnicks methode ook werkt met topteams vol grote namen die zich niet vanzelfsprekend neerleggen bij de teamdiscipline die zijn speelwijze vereist. Bij het sterrenensemble van Manchester United stelde Rangnick teleur, maar dat geldt min of meer voor alle coaches sinds het vertrek van Sir Alex Ferguson. Een recent aanbod om trainer te worden bij Bayern München legde de Duitser naast zich neer.
Reden: hij wil verder met Oostenrijk. En daar is veel voor te zeggen. Het nationale elftal verkeerde in crisis toen Rangnick in 2022 werd aangesteld, Oostenrijk miste het WK in Qatar. Sinds zijn komst gaat het aanmerkelijk beter. Qua resultaten – Rangnicks ploeg kwalificeerde zich met gemak voor het EK en versloeg Duitsland in een oefenwedstrijd (2-0) – maar vooral wat betreft het spel. Stond Oostenrijk decennialang bekend om afwachtend voetbal, onder Rangnick speelt het land vol op de aanval.
Het is een risicovolle speelstijl die veel afstemming vereist en daarom zeldzaam is in het landenvoetbal, waar weinig tijd is om samen te trainen. Maar belangrijke Oostenrijks spelers – onder wie Konrad Laimer, Nicolas Seiwald, Marcel Sabitzer en Christoph Baumgartner – zijn opgeleid bij Red Bull-clubs of kwamen er als prof te spelen. Zij zijn dus vertrouwd met dit systeem en maken er geen geheim van de komst van Rangnick als een verademing te ervaren. Of zoals Baumgartner het omschreef tegenover sportmedium The Athletic: „Ralf Rangnick is het beste wat het Oostenrijkse voetbal kon overkomen. We zijn een volk dat graag op zijn lauweren rust. Hij accepteert dat niet en drijft ons iedere dag tot het uiterste.”
Maandag zit Rangnick ontspannen achter een glaasje water in de perszaal van het Olympiastadion in Berlijn. De sfeer is goed bij Oostenrijk, dat overtuigend won van Polen (3-1) en goed speelde tegen Frankrijk maar met 1-0 verloor. Hij heeft mooie woorden over voor Johan Cruijff: in zijn jeugd wilde hij per se met rugnummer 14 spelen. Maar voor nostalgie is dinsdag geen ruimte. Om zeker te zijn van de achtste finale, wil hij winnen.
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Luister naar
09:17
Olympische Spelen Het aantal mannen en vrouwen op de Spelen in Parijs is gelijk. Het duurde 128 jaar om die mijlpaal te bereiken. „Onesthetisch en oninteressant” noemde Pierre de Coubertin, grondlegger van de eerste moderne Spelen, de deelname van vrouwen.
Ergens in de bibliotheek van het Internationaal Olympisch Comité moet een vergeelde uitgave van het tijdschrift Revue Olympique liggen, uit 1912. Daarin zet Pierre de Coubertin, grondlegger van de eerste moderne Olympische Spelen, zijn visie uiteen. Meerdere zaken passeren de revue, maar één ervan is de deelname van vrouwen aan het grootste sportevenement op aarde.
Vooropgesteld: het paternalisme vierde in die tijd hoogtij. In de meeste landen mochten vrouwen niet werken, stemmen, studeren, laat staan zoiets masculiens als topsport bedrijven. En tóch moest ik ruim een eeuw later slikken bij het lezen van zijn woorden. Waarom zou je vrouwen toelaten tot de Spelen, vraagt De Coubertin zich af. De organisatie is al overbelast. Er is al een tekort aan huisvesting. De kosten zijn al zo hoog. Maar, en dan komt het: de deelname van vrouwen is „onpraktisch, oninteressant, onesthetisch en ongepast”.
Niettemin namen aan de tweede editie van de Spelen, in 1900 in Parijs, 22 vrouwen deel, verdeeld over vijf sporten. Met dat aantal kon De Coubertin, IOC-voorzitter van 1900 tot 1924, kennelijk leven. De Fransman hield zich niet zozeer met aantallen bezig, is mijn indruk, maar met de sporten die vrouwen wilden beoefenen. In 1928 zei hij in een speech aan de universiteit in Lausanne: „Als sommige vrouwen willen voetballen of boksen, laat ze dan maar, op voorwaarde dat het evenement zonder toeschouwers plaatsvindt, want de toeschouwers die op zulke wedstrijden afkomen, zijn daar niet om sport te kijken.”
In latere publicaties doet het IOC er alles aan de woorden van De Coubertin te downplayen. Nee, hij is geen vrouwenhater – iets waar hij vaker van beticht wordt. Je moet zijn woorden in een historische context plaatsen. Onder zijn voorzitterschap nam het aantal vrouwelijke deelnemers toe. Hij droeg vrouwelijke kunstenaars, schrijvers en musici een warm hart toe. Sterker: hij werd op handen gedragen door Juliette Adam, een van de bekendste Franse feministes uit die tijd. Mon cher collaborateur noemde ze hem!
Er valt vast een boek te vullen met uitspraken als die van De Coubertin. Luister bijvoorbeeld het radiointerview terug, uit 2005, met Gian Franco Kasper, toenmalig voorzitter van de internationale skifederatie. Meerdere skispringsters voerden actie voor deelname aan de Spelen. Hoe stond hij daar tegenover? Weinig vrouwen zijn bedreven in de sport, antwoordde hij. Hun deelname was vanuit medisch oogpunt „niet gepast”. „Het is alsof je duizend keer per jaar vanaf twee meter boven de grond naar beneden springt”, zei hij.
Vijf jaar later deed Kasper er nog een schepje bovenop. Tegenover sportzender ESPN verklaarde hij – nog steeds in functie – dat vrouwen beter niet konden skispringen, want tijdens de landing kon hun baarmoeder barsten.
Het vrouwelijk voortplantingsorgaan is wel vaker opgevoerd als argument tegen de sportdeelname van vrouwen. In haar autobiografie Marathon woman citeert Katherine Switzer, de eerste officiële vrouwelijke deelnemer aan de marathon van Boston, in 1967, haar basketbalcoach van de middelbare school. Die legt aan Switzer uit waarom vrouwen nooit zo goed zullen worden in basketbal als mannen. „Door de vele sprongballen kon de baarmoeder verzakken.”
Hoe meer ik me de afgelopen maanden verdiepte in de geschiedenis van de Olympische Spelen, hoe meer ik ervan doordrongen raakte hoe bijzonder het is dat er dit jaar in Parijs evenveel mannen als vrouwen meedoen aan het evenement. Want ga maar na: bij de Spelen in 1964 was het aandeel vrouwen nog 13 procent. In 1984 in Los Angeles 23 procent. In 2012 in Londen 44 procent. De weg naar numerieke gendergelijkheid was lang en bochtig.
Tot 1980 werden hockeysters geweerd op de Spelen. Pas in 1984 werd voor het eerst een olympische marathon voor vrouwen georganiseerd (men ging ervan uit dat zo’n afstand teveel van een vrouwenlichaam vergt). In 1996 werden de eerste olympische medailles aan voetbalsters uitgereikt. En vrouwen moesten tot 2012 wachten om te kunnen boksen op de Spelen. Pas sinds 2007 staat in het olympisch handvest dat de deelname van vrouwen verplicht is in elke sport die op de Spelen beoefend wordt.
Er valt een boek te vullen met seksistische uitspraken over de deelname van vrouwen aan de Spelen
Weinig mensen zullen er (openlijk) moeite mee hebben dat naast Harrie Lavreysen, Mathieu van der Poel en Tristan Tulen ook Demi Vollering, Femke Bol en Marit Bouwmeester deze zomer in actie komen op de Spelen in Parijs. Het toenemende succes van de Nederlandse vrouwen zal daar zeker aan hebben bijgedragen. Van de 35 olympische medailles op de laatste Zomerspelen in Tokio werden 21 gewonnen door een vrouw (die ene medaille op een gemengd onderdeel niet meegeteld).
„Sommige kinderlijke vanzelfsprekendheden verdwijnen. Maar deze verdwijnt niet”, schreef NRC-columnist Marijn de Vries over de reactie van haar dochter toen ze vertelde over de intensieve strijd van sportvrouwen voor gelijke behandeling. Toen ze over Vera Pauw en Lieke Martens sprak, de een baanbreker voor vrouwenvoetbal, de ander het eerste echt grote idool voor meisjes, keek haar dochter haar niet-begrijpend aan. „Hoezo is Lieke Martens bijzonder? Iedereen heeft haar shirtje. Niks anders dan Frenkie de Jong of Virgil van Dijk toch?”
Collega Geertje Tuenter en ik interviewden de afgelopen maanden vijf vrouwen die deel uitmaken van die lange weg naar gendergelijkheid op de Spelen: oud-roeister Anita DeFrantz, een van de invloedrijkste vrouwelijke bestuurders uit de geschiedenis van het IOC; Joan Benoit, winnares van de eerste olympische marathon voor vrouwen in 1984 in Los Angeles; Ingrid Berghmans, die goud won op de Spelenvan 1988 in Seoel, waar vrouwenjudo nog een demonstratiesport was; oud-hardloopster Maria Gommers, die op de Spelen van 1968 in Mexico brons won op de 800 meter, in die tijd de verste atletiekafstand voor vrouwen; Mary Kom, ongekend populair in India sinds ze op het eerste olympische bokskampioenschap voor vrouwen, in 2012 in Londen, brons won.
Hun verhalen zijn te lezen in een olympische serie van De Gelijkmaker. Met de voormalig topsporters blikken we terug op dat ene memorabele moment. Hoe heeft het hun leven veranderd? Heeft het de emancipatie van (sport)vrouwen goed gedaan? En in het geval van DeFrantz, verkozen tot eerste vrouwelijke vice-voorzitter van het IOC in 1997: wat heeft zij als bestuurder gedaan om gendergelijkheid te bevorderen?
Toen DeFrantz als captain van de Acht meedeed aan de Spelen van 1976 in Montreal verbaasde ze zich erover dat mannelijke en vrouwelijke deelnemers gescheiden sliepen. Er waren drie onderkomens voor mannen en één voor vrouwen. „Toen ik als vice-voorzitter van het organisatiecomité voor de Spelen van 1984 in Los Angeles de verantwoordelijkheid kreeg voor het ontwerp van het olympische dorp, heb ik meteen korte metten met de situatie gemaakt”, vertelt ze. Olympische comités mogen sindsdien zelf beslissen wie waar slaapt.
Oud-hardloopster Gommers herinnert zich die periode van gescheiden slaapvertrekken nog goed. In Mexico werd de flat waarin de Nederlandse vrouwen sliepen bewaakt door drie mensen. „Mannen kwamen niet binnen”, vertelt ze. Al was er één mannelijke sporter, wie weet ze niet meer, die via een balkon naar boven was geklauterd. Gommers was jarig geweest, hij kwam haar feliciteren.
Joan Benoit zegt het niet erg te vinden dat alle aandacht na haar gouden marathonrace uitging naar Gabriela Andersen-Schiess, die bevangen werd door hitte en half strompelend over de finish kwam. „Ik besefte dat haar prestatie misschien wel belangrijker was dan de mijne. Mijn tijd van 2.24.52 was indrukwekkend, maar wat als Gabriela de hulp van officials had ingeschakeld of was gevallen en de race niet had kunnen uitlopen? Ik denk dat we nu nog steeds geen olympische marathon voor vrouwen hadden gehad.”
Kijk de beelden van Joan, aangemoedigd door een lange rij landgenoten, vooral terug. Misschien had het zelfs De Coubertin aan het denken gezet.
Net zo bijzonder als het bijna fatale moment zelf, is de reactie erna. De kaats van Oranje-spits Memphis Depay op Xavi Simons eindigt meters achter de aanvallende middenvelder, vrijdagavond in de dertiende minuut in het tweede EK-duel tegen Frankrijk. Een gevaarlijke plek, middenin de opbouw. Precies de punten waar bondscoach Ronald Koeman vooraf op aandrong – zorgvuldigheid en geduld in balbezit – gaan nu verkeerd.
Hoewel Depay (30) de fout maakt, verwijt de spits juist de onervaren Xavi Simons (21) iets in het voorbijgaan in de seconden erna. Niemand die Depay corrigeert of aanspreekt op zijn risicovolle balverlies. Ook aanvoerder Virgil van Dijk niet. Die schreeuwt naar buitenspeler Jeremie Frimpong, als Oranje kort na Depays fout ontsnapt aan een doelpunt.
Een half uur later gaat het nog een keer bijna mis. Bij een onzorgvuldige terugspeelbal van Depay op Tijjani Reijnders, onderschept Frankrijk. Weer op een risicovolle positie. Weer zijn er verwijtende armgebaren te zien van Depay, nu richting Reijnders.
De irritatie zegt iets over de pikorde binnen Oranje. Met 45 goals in 94 interlands is Depay al jaren een van de leidende spelers van Oranje. Koeman heeft zijn aanvalsspel voor een belangrijk deel op hem afgestemd. Depay neemt vrijwel alle corners en vrije trappen, wat zijn status benadrukt. Hij kreeg, net als Frenkie de Jong, een uitzonderingspositie van Koeman: na een spierblessure kon hij bij Oranje fitter worden gedurende de EK-voorbereiding, terwijl andere spelers al bij het begin van de EK-campagne speelklaar moesten zijn.
Koeman heeft Depay altijd belangrijk gemaakt. Met reden, de spits was van grote waarde voor hem in zijn eerste periode als bondscoach (2018-2020). In 2021 haalde hij hem naar FC Barcelona, nadat hij hem jaren eerder al naar Everton probeerde te bewegen. Maar van de goede Depay van die jaren – met zijn explosiviteit, fijne techniek en doeltreffendheid – zijn nu alleen nog flarden te zien. Zowel tegen Polen (2-1) als Frankrijk (0-0) viel zijn spel tegen. Het Franse L’Équipe gaf hem vrijdag een drie, het laagst van alle Nederlandse spelers.
Zaterdagmiddag sprak Koeman op het basiskamp in Wolfsburg zeker een kwartier met Depay – wat uitgebreid is voor Koeman, hij is doorgaans niet lang van stof. De coach nam hem apart in een witte tent die in een hoek op het trainingsveld in het kleine AOK-stadion is ingericht als gym. De reserves speelden ondertussen een partijtje, de basisspelers van vrijdagavond deden het rustig aan op de hometrainer.
„Ik hoop een betere bijdrage te leveren, meer in de wedstrijd te komen”, zei Depay vrijdagavond laat in Leipzig. Hij zei dat hij „weinig ballen” had gekregen tegen Frankrijk en daarom „weinig in het spel voorkwam”. Dat was wel het geval in de oefenduels tegen Canada en IJsland in aanloop naar het EK, zei hij. „Dat hoop ik te verbeteren. Hopelijk kunnen mijn teamgenoten daarbij helpen.”
Zijn mindere spel hing in zijn ogen samen met het gebrek aan ondersteuning vanuit de verdediging en het middenveld, waardoor het lastiger was combinaties aan te gaan. In zijn beleving stond hij op een „eiland”. „Zodra ik de bal kreeg, probeerden ze mij te omsingelen. Dan is het lastig als je geen mensen hebt op wie je een bal kan kaatsen.” Dat de combinaties die hij aanging slecht uitpakte, erkende hij wel.
Haperend aanvalsspel
De aanvallende onmacht tegen Frankrijk onderstreept de beperkingen van dit Nederlands elftal tegen de absolute top. De expected goals, een voor coaches belangrijke maatstaf die het verwachte aantal doelpunten op basis van de kwaliteit van de kansen voorspelt, lag erg laag met 0,47, tegen 1,43 voor Frankrijk. De Fransen creëerden ruim twee keer zoveel aanvallen – 58, tegen 26 voor Nederland.
Met name in de eindfase van de aanval, mist Oranje finesse en spelintelligentie. Een fijne afstemming ontbreekt. Het is te zien na een half uur: als Oranje een kansrijke aanval opzet via Reijnders, staat Depay precies in de baan waar de middenvelder naar toe wil bewegen, terwijl hij juist ruimte zou moeten maken. Reijnders loopt zich vast, zijn schot wordt eenvoudig geblokt.
„Aanvallend hadden we niet het geduld om de juiste keuze te maken”, zei Koeman. De vier offensief ingestelde spelers tegen Frankrijk – Simons, Depay, Frimpong en Cody Gakpo – verliezen samen 33 keer de bal bij in totaal 115 balcontacten, blijkt uit statistieken van Opta. Opvallend: in de 128 interlands die het databureau sinds augustus 2013 analyseert was het voor het eerst dat geen enkele dribbelpoging slaagde bij Oranje.
Wat ontbreekt is een speler die het aanvalsspel naar zich toetrekt, het dirigeert, de vrije ruimtes vindt. Zoals Antoine Griezmann bij de Fransen, of Kevin de Bruyne bij België. Spelverdeler Joey Veerman had die rol als vervanger van Frenkie de Jong in potentie kunnen vervullen, maar overtuigde niet tegen Polen. Tegen Frankrijk begon hij op de bank en viel ook niet goed in, Koeman was ontevreden dat hij kort voor tijd nog een bal verspeelde in de drukte.
Het duel tegen Frankrijk vormde zo een realiteitscheck. Qua resultaat goed. Verdedigend vrij stabiel. Maar aanvallend te licht, met het oog op een eventuele confrontaties tegen een van de toplanden in de play-offfase van het EK. Oranje kán op defensieve controle spelen, en heeft meerdere spelers met snelheid voor het snelle spel in de omschakeling zodra er even ruimte is. Maar dat laatste onderdeel haperde vrijdag.
Zoals tien minuten voor tijd, als invaller Georginio Wijnaldum bij een kansrijke uitbraak een zwakke bal geeft op Denzel Dumfries, terwijl hij hem in de diepte had kunnen wegsteken richting het Franse doel.
Beentjes op de grond
„Het is een elftal dat moet groeien”, zegt Koeman. Hij wijst op de kracht van Frankrijk en op het gegeven dat er bij Nederland vijf middenvelders geblesseerd zijn afgevallen. „Er zijn genoeg redenen om heel rustig met twee beentjes op de grond te staan.” Met een zuinig lachje: „Gelukkig is er nog heel wat te verbeteren, als we echt willen meedoen.”
Over een van de situaties waarbij Depay balverlies leed op eigen helft, zegt hij: „dat mag niet”. Nieuw zijn dit soort individuele fouten van Depay niet voor Koeman. Maart vorig jaar was hij ook kritisch toen de spits in het EK-kwalificatieduel tegen Frankrijk een verkeerde terugspeelbal gaf. Negen seconden later strafte Kylian Mbappé het af, bij de vierde goal van Frankrijk op een voor Oranje pijnlijke avond – de start van Koemans tweede termijn als bondscoach. Afgelopen vrijdag had Nederland het geluk dat Mbappé ontbrak.
„Je zult nooit je hele leven verliefd blijven op spelers”, zei voormalig Manchester United-coach Sir Alex Ferguson in de Netflix-documentaire over David Beckham, de speler die hij groot maakte maar met wie hij uiteindelijk brak.
Het dilemma van Koeman in aanloop naar het duel met Oostenrijk, dinsdagavond in Berlijn, is of hij zijn spits het vertrouwen blijft geven. Gezien hun goede band en zijn eerdere prestaties bij Oranje, heeft hij veel krediet bij de bondscoach. Maar met Weghorst, Zirkzee en Malen heeft Koeman alternatieven op de bank – en spelers die steeds meer argumenten hebben basisplaats te bepleiten.
Ja, laten we het voetbalveld voor vrouwen kleiner maken. En het doel ook. Dat maakt de afstanden kleiner en het spel aantrekkelijker. Vrouwen zijn tenslotte kleiner dan mannen en minder sterk. Ik vloek nu in de kerk, dat weet ik, want een kleiner voetbalveld voor vrouwen is in veler ogen betutteling. Nog niet zo lang geleden zou ik zelf ook in de hoogste boom zijn geklommen bij het idee alleen al.
Maar kijkend naar het EK voetbal (voor mannen) en peinzend over de eerste Olympische Spelen waaraan evenveel vrouwen als mannen meedoen, vraag ik me af wat nu precies gelijkwaardigheid is. En of we daar ooit structureel over hebben nagedacht. Ga maar na: bij volleybal hangt het net voor de vrouwen 19 centimeter lager dan bij de mannen. Bij basketbal is de basket voor mannen en vrouwen met 3,05 meter juist even hoog, maar de bal waarmee vrouwen spelen is dan wel weer kleiner.
Bij wielrennen zijn de wedstrijden voor vrouwen korter dan die voor mannen. Bij de triatlon of de marathon is de afstand precies gelijk. Kogelstoten doen vrouwen met een kogel van vier kilo, terwijl mannen een kogel van 7,3 kilo gebruiken. Vrouwensperen zijn korter en lichter, de hordes waarover vrouwen lopen zijn lager. In het schaatsen zijn de kortere afstanden hetzelfde, maar op de langere afstanden zijn er verschillen: vrouwen schaatsen geen tien kilometer bijvoorbeeld.
Waarom is dat? Wie heeft dat besloten? Vrouwen kunnen best tien kilometer schaatsen of een even lange wielerwedstrijd als mannen rijden. Ze kunnen ook echt wel stoten met een zwaardere kogel, alleen dan komt de kogel niet zo ver. Hoe komt het dat ik tijdens dit EK voetbal nog niemand over vrouwenvoetbal heb gehoord, maar dat het tijdens een EK voor vrouwen continu over mannenvoetbal gaat. En dan vooral over de vergelijking, waarbij de conclusie is dat mannen het voetballend echt veel beter doen. Dat eindeloze vergelijken was er onlangs toch ook niet tijdens de EK atletiek?
Natuurlijk weet ik het antwoord wel. Het zit ’m in de traditie van de sport, in hoe lang vrouwen al mogen meedoen, en hoe geaccepteerd ze zijn. In atletiek is dat geen strijd meer, maar bij voetbal is het nog altijd een kwestie. Dan kun je zeggen: gelijkwaardigheid is als vrouwen precies hetzelfde spel als mannen mogen spelen. Maar dat is gelijkheid. Vrouwen zijn geen mannen. Onze lichamen zijn anders. We zijn gemiddeld minder snel, minder sterk en minder groot.
Ik weet niet of de keuzes voor kleinere attributen of afstanden vele jaren geleden bewust of juist willekeurig zijn gemaakt. Ik vermoed dat laatste, want sommige keuzes lijken goed doordacht, terwijl andere totaal onlogisch zijn, en soms ronduit betuttelend.
Wat is échte gelijkwaardigheid? Ik denk: hetzelfde spel, maar dan aangepast op vrouwenlijven. Want wat is het doel? Dat we maar blijven bewijzen dat we echt wel hetzelfde kunnen als mannen (wat niet zo is) of dat we zo aantrekkelijk mogelijke wedstrijden laten zien?
Of een kleiner voetbalveld voor vrouwen echt de oplossing is, weet ik niet. Maar is de tijd niet aangebroken om in elke sport te onderzoeken hoe vrouwen niet de mannen moeten nadoen, maar in hun eigen kracht kunnen worden gezet?
Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.
De inefficiëntie van Oranje-spits Memphis Depay is goed te zien in de twaalfde minuut. In de EK-wedstrijd tegen Polen afgelopen zondag, bouwt Nederland via de linkerzone aan een nieuwe aanval. Middenvelder Joey Veerman passt op Depay, die een tegenstander in zijn rug heeft. De aanvaller neemt aan en heeft meerdere afspeelopties.
Depay staat een meter of tien over de middenlijn, nog ver van het Poolse doel. Dit is niet het moment in een aanval om grote risico’s te nemen. Depay doet dat wel. Met een technisch hoogstandje – een soort pirouette – probeert hij zijn opponent spectaculair uit te spelen. Het publiek waardeert de actie. Gejoel klinkt.
Maar het is een kansloze passeerbeweging. Depay loopt zich vast, verliest de bal. Niet vreemd, want hij doet het in de as van het veld, met veel Polen in zijn buurt en dus weinig ruimte. Daar waar Veerman, Jerdy Schouten en Tijjani Reijnders logische opties zijn voor een combinatie. Depay heeft er geen oog voor – hij gaat voor zichzelf. Iets dat tegen Polen vaker zal gebeuren.
NRC keek de wedstrijd tegen Polen terug, met de blik op Depay. Dan vallen zijn tekortkomingen op. Ogenschijnlijk simpele spelsituaties maakt hij moeilijker dan ze zijn. Met nodeloze dribbels, die tot balverlies lijden. Hij vertraagt het spel, waar versnellen soms beter is. Of loopt uit positie, waardoor hij niet voor gevaar kan zorgen in het strafschopgebied, zijn territorium als spits.
Status bij Oranje
Het gaat bij Depay (30) vaak over zijn gedragingen buiten het veld. Zoals de zweetband, die door hem een populair item is geworden. Of zijn vriendschap met profvoetballer Quincy Promes, veroordeeld voor betrokkenheid bij cocaïnesmokkel. De voetballer Depay is intussen bijna een gegeven in de spits van Nederlands elftal, hoewel hij van oorsprong buitenspeler is en pas in de eerste periode onder Koeman (2018-2020), op zijn favoriete plek centraal in de aanval belandde.
Lees ook
alle NRC-publicaties over het EK voetbal 2024
Daar doelde invaller Wout Weghorst, concurrent voor de spitspositie, zondag op na het duel met Polen. Als reden voor zijn eigen reserverol noemde hij de „kwaliteiten en status” van Depay in het elftal. Depay staat hoog in de hiërarchie, is al jaren een van de leiders bij Oranje. Maar die status heeft hij al een tijd niet waargemaakt, met name in grote wedstrijden.
In de verloren achtste finale op het EK 2021 tegen Tsjechië kon hij het verschil niet maken. Een jaar later, net hersteld van een blessure, liep het WK in Qatar voor hem uit op een teleurstelling. In de kwartfinale tegen Argentinië was hij onzichtbaar, terwijl invaller Weghorst de wedstrijd kantelde met twee doelpunten. In de EK-kwalificatie vorig jaar ontbrak Depay grotendeels door blessures, opnieuw was Weghorst van waarde met zijn goals. En zondag besliste Weghorst in zijn eerste balcontact de belangrijke eerste groepswedstrijd op het EK tegen Polen.
Een speler die zichzelf rekent tot de wereldtop en die positie heeft én claimt binnen Oranje maar die niet waarmaakt, dat geeft wrijving. Weghorst gaf eerder aan dat hij niet blij is met zijn rol als reserve. Om die reden kan het tweede groepsduel tegen Frankrijk, vrijdagavond in Leipzig, als een examen worden gezien voor Depay. Een kans, bovendien, om zich in de etalage te spelen. Depay (30) is transfervrij na een wisselvallig seizoen bij Atlético Madrid met veel blessureleed.
Wat zie je precies, als je naar alle 42 balcontacten van Depay kijkt in het duel tegen Polen? Patronen worden zichtbaar. Zijn oriëntatie is niet altijd goed: hij ‘scant’ zijn omgeving – het observeren van tegenstanders, medespelers, ruimtes – soms onvoldoende en kan dus worden verrast.
Zoals in diezelfde twaalfde minuut, wanneer Depay met zijn rug naar de goal een inspeelpass van Schouten niet goed afschermt. Zijn tegenstander Bartosz Salamon kan er makkelijk tussenkomen. Depay wordt een beetje overvallen omdat hij Schouten eerst met een handgebaar duidelijk maakt dat hij de bal op Reijnders moet spelen – wat iets zegt over de miscommunicatie bij Oranje.
Een half uur later gebeurt bijna hetzelfde, nu bij een pass van Veerman. Depay ziet Salamon nog wel uit zijn rug komen, maar is dan al te laat. Uit deze twee momenten blijkt dat hij (nog) geen goede verbinding heeft met de twee middenvelders Schouten en Veerman, die hem moeten voeden.
Die connectie is er ook niet in de veertiende minuut. Depay duikt aan de linkerflank op, met veel vrijheid. Reijnders sprint de diepte in, staat een-op-een tegen een verdediger, maar Memphis geeft de dieptepass niet. Iets waar bondscoach Ronald Koeman later kritisch op is. Bij Reijnders is even teleurstelling te zien dat hij de bal niet krijgt. Met enkele „schitterende acties”, in de woorden van de NOS-commentator, verplaatst Depay vervolgens de bal naar Veerman – onbenoemd blijft dat het meest dreigende moment dan al voorbij is.
Hij zoekt de drukte op
In andere situaties kiest hij voor een complexe oplossing, waar een simpele pass voor de hand ligt. Zoals na een half uur, als Depay rechts voorin aan de bal komt. Reijnders staat een meter of tien verderop vrij in de as. Omdat Depay niet goed is georiënteerd, heeft hij hem waarschijnlijk niet gezien. En zoekt hij de drukte op. Zijn passje op Xavi Simons wordt eenvoudig onderschept door een Pool.
Lees ook
speelschema en uitslagen van de groepsfase
Het illustreert het gemak waarmee Polen hem verdedigt: vaak hoeven zij alleen maar te blijven staan, dan loopt Depay zich vanzelf vast. Samen met Cody Gakpo gaat hij tegen Polen de meeste dribbels aan, blijkt uit data die NRC opvroeg bij Opta: vijf. Waar ze bij Gakpo allemaal slagen, mislukken er drie bij Depay.
Kort na rust is dat te zien. Depay komt vlak voor het strafschopgebied aan de bal, kan meegeven op Simons. In plaats daarvan maakt hij nog een extra actie en loopt zich vast op een verdediger. Een kwartier later hetzelfde beeld: ingooi Gakpo op Memphis, die aanneemt in het strafschopgebied, tegenstander in zijn rug, zijn ogen naar beneden gericht. Hij speelt wat met de bal en raakt ’m simpel kwijt als een tweede verdediger druk zet. Terwijl Depay ook kon combineren met Gakpo.
Soms houdt hij het wel simpel. Dan ontstaat meteen gevaar. Depay staat aan de basis van een snelle uitbraak, door een behendige aanname, met een verdediger in zijn rug. Direct een passje op Reijnders, die diep geeft op Gakpo, waaruit een grote kans ontstaat voor Simons. Hier versnelt Depay het spel, terwijl hij in andere situaties het tempo eruit haalt.
Meeste balverlies
Depay is met 45 goals nog maar vijf doelpunten verwijderd van Oranje-topscorer Robin van Persie. Desondanks beschouwen weinigen hem als een aanvaller van topklasse, schrijft de gezaghebbende tactisch specialist Michael Cox bij The Athletic. Het is volgens hem „moeilijk aan te tonen dat hij een beduidend betere speler is dan tien jaar geleden”. Toen scoorde Depay twee keer in de groepsfase van het WK in Brazilië.
Hij heeft nog altijd momenten van klasse, zo leidt zijn scherpe hoekschop op Stefan de Vrij bijna tot een doelpunt. En hij laat zich soms slim terugzakken, waardoor er voorin ruimtes ontstaan. Maar hij is mede door zijn blessures al meerdere jaren niet constant, zeker afgezet tegen topspitsen als Harry Kane of Robert Lewandowski. Depays laatste goede seizoen was 2020-2021, toen hij bij Olympique Lyon 22 doelpunten in veertig wedstrijden maakte. De laatste keer dat Depay voor Oranje tegen een topland scoorde, was twee jaar geleden tegen België.
Kansen krijgt hij wel, tegen Polen. Na twintig minuten legt Simons op hem af, in een flits van een aanval. Depay schiet hard, over. Wat opvalt: in de seconden hieraan vooraf kijkt hij niet naar het doel. Hij is enkel bal-georiënteerd. Dus heeft hij vermoedelijk niet kunnen zien dat een laag diagonaal schot in de verre hoek mogelijk een betere optie was. Nu schiet hij hoog in de zone waar de keeper al stond.
Het is een van zijn vier doelpogingen, waarvan er niet een óp doel gaat. Zijn ineffectiviteit blijk ook uit de andere data van Opta: bij zijn 42 balcontacten verloor Depay tien keer de bal, met bijna 24 procent het hoogste percentage van alle basisspelers. Vrijdag tegen Frankrijk een nieuwe kans.
De marathon van Hamburg was net vijftien kilometer onderweg toen Nienke Brinkman (30) het in haar benen voelde. Een pijn, een soort verzuring, iets wat ze nog altijd maar moeilijk kan beschrijven. „Ik kreeg zoveel spierpijnachtige kramp dat ik niet meer kon bewegen zoals ik zou moeten”, zegt ze. Haar coach Louis Delahaije, die meefietste, zag het ook: Brinkman kwam niet meer vooruit.
De wedstrijd was de laatste kans op olympische kwalificatie voor de Nederlandse atlete. Enkel de marathon uitlopen was niet genoeg, ze moest onder de limiet van 2.26.50 uitkomen. En dus zei Delahaije na negentien kilometer tegen haar: stop maar.
Brinkman voelde de pijn, dus ze begreep het. Maar na een paar seconden drong het besef door wat die keuze betekende. „Ik heb nog een paar keer gevraagd: wat als ik nu weer begin en heel hard ga lopen?” Maar ze merkte dat ze amper kon opstaan. „Dat was het moment dat ik de Olympische Spelen aan me voorbij zag glippen.”
Bijna twee maanden later heeft Brinkman die klap nog altijd niet helemaal verwerkt, vertelt ze per videoverbinding vanuit haar woonplaats in Zwitserland. Ze zegt dat ze het geaccepteerd heeft dat ze deze zomer niet naar Parijs mag, maar aan de emotie in haar stem is te horen hoeveel het haar doet. „Ik vind het nog steeds heel lastig, je werkt er zo lang naartoe.” Brinkman zucht diep. „Je vraagt jezelf af: hoe kan het nou dat je zo lang de tijd hebt om je te kwalificeren en dat het niet is gelukt?”
Voor een verklaring moeten we terug naar vorig jaar. Dan wordt voor de buitenwereld voor het eerst duidelijk dat Brinkman, die in 2022 ogenschijnlijk vanuit het niets in een Nederlands record (inmiddels verbeterd door Sifan Hassan) tweede werd op de marathon van Rotterdam en brons won op de marathon bij de EK atletiek in München, te kampen heeft met fysieke tegenslag. Een paar weken voor de marathon van Amsterdam, in oktober 2023, waar ze de olympische limiet wil lopen, moet ze zich afmelden met een blessure aan haar onderbeen.
Het is een vorm van overbelasting, al is niet meteen duidelijk waar de blessure zit en waar die vandaan komt. Sowieso kwam het als een verrassing, zegt Brinkman. „Ik zat er goed in en had een paar dagen ervoor nog een halve marathon gelopen. Er waren geen aanwijzingen dat dit zou gebeuren. Achteraf denk ik dat ik te moe was.”
Limiet in Boston
Brinkman is in 2023 voor het eerst fulltime met haar sport bezig. Daarvoor combineerde ze het hardlopen met haar universitaire opleiding in geofysica aan de universiteit van Zürich. Eind 2022 heeft Brinkman haar proefschrift, waarvoor ze trillingen op de planeet Mars onderzocht, afgerond. „Vanaf toen wilde ik me focussen op de Spelen en had ik ineens heel veel tijd. Dat heb ik opgevuld met heel veel doen.”
In eerste instantie gaat dat goed: in het voorjaar finisht Brinkman in de marathon van Boston ónder de olympische limiet, maar die tijd wordt niet erkend omdat het parcours te veel afloopt. „Na die race ben ik een tijd heel erg moe geweest. En dat heb ik te veel genegeerd”, zegt Brinkman.
De blessure in aanloop naar ‘Amsterdam’ zorgt ervoor dat ze, voor het eerst in haar nog korte topsportcarrière, langere tijd niet mag hardlopen. „Dit klinkt heel stom, maar het was alsof je heel graag een snoepje wil maar geen snoepje mag. Ik voelde me gevangen. Toen ik weer mocht lopen, was ik een blij ei.”
Omdat het olympische ticket nog altijd niet binnen is, besluit Brinkman zich op de eerstvolgende kans te richten: de marathon van Valencia in december vorig jaar. Ze krijgt daarvoor groen licht van haar begeleidingsteam, de pijntjes zijn weg. Toch komt het te vroeg. „Het ging vijf weken goed en toen kreeg ik weer last. Het was echt foute boel. Ik liep te hard van stapel.”
Met Kerst zit Brinkman geblesseerd aan het familiediner. Die vertrouwde omgeving doet haar goed, maar tegelijkertijd vindt ze het vreselijk. „In die periode ben ik veel in Nederland en ik wilde had me voorgesteld dat ik met allemaal mensen zou afspreken om een rondje te lopen. Maar dat kon dus niet.”
Ze vraagt zich in die tijd soms af of ze niet met haar sport moet stoppen. „Dat begon toen ik die eerste blessure kreeg in oktober. Het spookte door mijn hoofd: ben ik dit nou aan het doen omdat het moet van mezelf?” Brinkman komt tot de conclusie dat ze het hardlopen in de zomer van 2023 te veel als haar baan heeft benaderd. Dat het vrije, pure lopen er vanaf was en de lol ver te zoeken. „Ik was te serieus, te gefocust. Elke week moest perfect zijn, ik vroeg te veel van mezelf.”
Dat geldt ook voor haar coach Benjamin Ueltschi, die haar sinds het begin van haar hardloopcarrière bijstaat, concludeert Brinkman. Ze twijfelt al sinds de zomer over de samenwerking, omdat ze de hele tijd zo moe is. Maar ze vindt dat ze ook een eigen verantwoordelijkheid heeft. Haar blessure is de druppel. Het besluit om met hem te breken, noemt ze „een van de lastigste dingen” van het afgelopen jaar. „Hij heeft me naar een heel hoog niveau gebracht, maar we waren allebei te enthousiast. Dat heeft me opgebroken, ik had meer een rem nodig.” Brinkman gaat samenwerken met Delahaije, die ook Abdi Nageeye bijstaat.
Paniektrainingen
Met haar nieuwe coach doet Brinkman in de wintermaanden vrijwel niet aan hardlopen. In plaats daarvan stapt ze veel op de fiets en waagt ze zich aan een van de vele beklimmingen in de Zwitserse Alpen rond Zürich. Het is voor Brinkman zowel een manier om haar conditie te onderhouden als om haar teleurstelling over haar blessure te verwerken. „Een dag fietsen in de bergen is voor mij een micro-vakantie. Dan ben je gewoon lekker weg.”
Pas halverwege maart waagt Brinkman zich weer op de weg met haar hardloopschoenen. Vanaf dat moment is het „gekkenwerk” om op tijd klaar te zijn voor de marathon van Hamburg, vertelt ze. „Het was heel vervelend. Ik begon met drie kilometer in een week en dat schema moest steil omhoog. Eigenlijk waren het paniektrainingen.” Door de razendsnelle opbouw raakt een van haar voethefferspieren geïrriteerd. „Toen moest ik nog een stapje terug doen. Het was gewoon heel chaotisch.”
Brinkman schiet in de lach als ze erover vertelt – haar manier om de boel een beetje te relativeren. „Als iemand in die tijd vroeg hoe het met me ging, dan haalde ik mijn schouders op: ‘Weet ik niet’. Ik ging er gewoon voor.”
In Hamburg kan Brinkmans lichaam de klappen van het marathonlopen simpelweg nog niet aan. Gelukkig zijn haar vriend, moeder en zusje er, bij hen huilt Brinkman uit. „Ik voelde me zo dom. Er is zoveel informatie beschikbaar over hoe je blessures moet voorkomen, er zijn zoveel mensen die dit soort blessures hebben gehad. Waarom maak ik dan toch zo’n fout? Ik heb mezelf vaak de schuld gegeven.”
Pure sport
Het is een harde, maar belangrijke les geweest, zegt Brinkman. „Het moest me een keer overkomen. Ik denk dat het heel normaal is dat het de ene keer wat beter gaat dan de andere keer. En bij mij ging het daarvoor alleen maar in een stijgende lijn.”
Ongetwijfeld heeft meegespeeld dat ze in een paar jaar een topsportcarrière doormaakte waar anderen tien jaar over doen, denkt Brinkman. Alleen de timing van de blessure was in een olympisch jaar wel heel onhandig, zegt ze. „Maar ja, dit soort dingen komen nooit goed getimed.”
Brinkman is het hardlopen nu weer aan het opbouwen. Een doel heeft ze op korte termijn niet, dat vindt ze ook wel lekker. „Echt even die pure sport.” Doordat ze níét kon lopen, heeft Brinkman ingezien dat ze juist wíl lopen. „Het vuurtje brandt nu een beetje meer. Ik heb het racen zo gemist, dat ik zelfs van die pijnlijke negentien kilometers in Hamburg heb genoten.” Zolang de trainingsweken maar goed zijn, perfect hoeft niet meer. Dankzij een psycholoog heeft ze geleerd minder streng te zijn voor zichzelf.
Ze is zelfs van plan in Parijs naar de olympische marathon te gaan kijken, zegt Brinkman zacht. Of die beelden nou confronterend zijn of niet. Over vier jaar komt in Los Angeles een nieuwe kans, eentje die ze van plan is met beide handen aan te pakken. „Ik denk dat het wel goed gaat met me. En het komt ook goed met mij.”
Maandag kruipt een baby over het trainingsveld in Wolfsburg. En trappen kinderen een balletje. Het toont de ontspanning in het basiskamp van Oranje, na de zege op Polen zondag. De dag na wedstrijden is het traditioneel ‘familiedag’ voor de selectie. Al is er genoeg te analyseren, zeiden coach en spelers al. Hoe staat Oranje er voor, na het eerste duel op het EK? Vier ontwikkelingen uitgelicht.
Het Veerman-dilemma
Als Joey Veerman na een half uur op rechts opent, valt zijn bal tussen iedereen in en kan Polen overnemen. Vijf minuten later gaat zijn pass, bedoeld voor rechtsback Denzel Dumfries, zomaar over de zijlijn. En als Veerman net voor rust spits Memphis Depay in zijn voeten probeert aan te spelen, zit er een Poolse verdediger tussen.
Het zijn enkele van de ongelukkige momenten van de spelverdeler, die bij Oranje Frenkie de Jong vervangt. Soms lijkt het op miscommunicatie. Of een gebrek aan automatismen, wat vaker gebeurt bij nationale teams omdat er niet wekelijks samen wordt getraind. Zelf zegt hij dat hij „te slordig” speelde in de eerste helft.
Twaalf keer leed Veerman balverlies, voor hij in de zestigste minuut wordt gewisseld. Alleen Dumfries deed dat vaker, blijkt uit statistieken van databureau Opta. Daartegenover veroverde Veerman vijf keer de bal, waarmee hij tweede staat.
Het leek juist een wedstrijd voor hem. Veerman had in oud-Feyenoorder Sebastian Szymanski wel een bewaker, maar kreeg relatief veel ruimte. Bovendien lag er achter de Poolse defensie veel ruimte, waardoor Oranje er met snelle diepteloopacties doorheen kon snijden. De pass op diepgaande aanvallers is normaal de specialiteit van Veerman. Maar zondag kon hij zich er niet mee onderscheiden.
Een verrassing is dat niet: in Europese topduels is afgelopen seizoen al gebleken dat Veerman moeite heeft zodra het tempo omhoog gaat. Een dilemma voor bondscoach Ronald Koeman is nu: als Veerman het tegen het modale Polen al lastig heeft, wat betekent dat dan voor de confrontatie van komende vrijdag tegen vice-wereldkampioen Frankrijk?
Zo groeit de zorg over de linie waar Oranje tot voor kort veel keuze had, maar waar na het geblesseerd afvallen van vijf spelers weinig opties meer over zijn. Ryan Gravenberch (te licht) en Georginio Wijnaldum (overtuigt nog niet) zijn nu reserve. De vraag is: blijft Koeman vertrouwen op Veerman of bedenkt hij een alternatief?
Diepteloopjes Reijnders
Als Oranje achterin in balbezit is, kijkt Koeman langs de lijn soms even de andere kant op. Naar zijn aanvallers. Daar moet het gebeuren. Beweging, diepgang, dynamiek. Hij eist dat ook van zijn aanvallende middenvelder, Tijjani Reijnders. Het is de bedoeling dat hij ‘over’ de vaak zwervende spits Depay heen sprint. Door die wisselwerking wordt de tegenstander gedwongen om, in een fractie van een seconde, keuzes te maken. En kunnen er ruimtes ontstaan.
Reijnders loert continu op die momentjes. Dat is halverwege de eerste helft goed te zien als aanvaller Cody Gakpo vanaf de linkerflank naar binnen dribbelt en Reijnders de sprint in de diepte maakt. Hij wijst: pass in die zone. Dat doet Gakpo, op maat, waardoor ze in één actie vier Polen uitspelen. Bijna bereikt Reijnders vervolgens Depay, in kansrijke positie.
Dit soort snelle, aanvallende acties ziet Koeman nog te weinig, zegt hij. „Ik vond dat we bij twee, drie momenten met Tijjani diepte hadden die niet werd gezocht. Dus dat kan allemaal veel beter.”
Hij doelt dan vermoedelijk op een moment met Virgil van Dijk, kort voor rust. Als die achterin aan de bal is, sprint Reijnders rond de middenstip weg. Voor niks, want Van Dijk kiest voor een korte, veilige optie. Zoals hij de bal ook niet krijgt van Depay, juist als Reijnders veel ruimte heeft in de as. Dit soort beloftevolle situaties zal Oranje tegen Frankrijk naar verwachting minder krijgen, omdat zij verder terugzakken. Interessant wordt: hoe gaat Oranje die kleinere ruimte bespelen?
De zwakke plek
Ze zijn bijna allemaal net iets langer, de Poolse spelers die in de vijftiende minuut in het Nederlandse strafschopgebied staan. Vlak voor Piotr Zielinski de indraaiende hoekschop neemt, beweegt Adam Buksa naar de eerste paal. Veerman loopt mee, trekt nog even licht aan zijn arm. Maar Buksa gaat de lucht in, in de rug van Dumfries, die onder de bal doorkopt. Buksa kopt wel raak.
In de analyse die de technische staf van Oranje dezer dagen maakt – onder leiding van keeperstrainer en specialist standaardsituaties Patrick Lodewijks – zullen ze zien dat er veel mis gaat. Een Poolse speler blokt Veerman eerst, een slimme afleidingsmanoeuvre waardoor hij Buksa kort uit het oog verliest. En Veerman gaat vervolgens het luchtduel niet met hem aan. Ook Dumfries gaat niet vrijuit, door zijn verkeerde timing. En Van Dijk, de leider van de defensie? Die wijst kort voor de corner wel naar ploeggenoten, maar oogt passief als het eenmaal gebeurt.
In een oefenduel in maart maakte Duitsland al twee goals uit hoekschoppen tegen Oranje. Koeman wond zich onlangs nog op over de „dramatische” organisatie bij de eerste goal destijds. Ook zondag sprak hij van „een slecht moment”. Los van de organisatie, lijkt de ploeg soms stootkracht te missen bij deze fysieke man-tegen-mangevechten. Het is onmiskenbaar een zwakke plek, juist nu de trend is dat standaardsituaties belangrijker worden.
De agressiviteit van Weghorst
Wout Weghorst past binnen een traditie van Nederlandse spitsen, schrijft tactisch expert Michael Cox bij The Athletic. Lang, sterk, scorend, maar niet erg technisch. Nederland lijkt zich altijd een beetje te „generen” voor dit type aanvaller. „Het land van het totaalvoetbal, het benutten van ruimte, samenhang tussen spelers en het ontwikkelen van goede allround voetballers, is ook de natie met de gemiddeld langste mensen ter wereld”, schrijft Cox. „Dus produceren ze uiteindelijk grote nummers negens, of ze dat nu leuk vinden of niet.”
Met zijn bijna twee meter maakte invaller Weghorst zondag bij zijn eerste balcontact de winnende tegen Polen. „De hele week op trainingskamp zit je maar gewoon met één doel in je hoofd, dat is die wedstrijd”, zei hij. Weghorst voegt iets toe aan het elftal „door zijn manier van zijn”, zei Koeman. „Je weet met Wout dat hij met zijn agressiviteit overal induikt bij voorzetten.”
Zijn gedrevenheid kan „soms” ook wel eens „vervelend” zijn voor ploeggenoten, zegt Wijnaldum. „Ik heb ook weleens een keer een momentje met hem gehad [bij een training], dat hij doorliep op me en dat ik boos werd.” Aan de andere kant, zegt Wijnaldum, is hij „juist” blij als dat gebeurt. „Wout is een speler die je echt scherp houdt. Hij neemt ons mee in zijn bezetenheid.”
In maart trokken tienduizenden Georgiërs door de straten van Tbilisi om de kwalificatie voor het Europees kampioenschap voetbal te vieren – Griekenland werd na strafschoppen verslagen in de finale van de play-offs. Een maand later gingen opnieuw tienduizenden Georgiërs de straat op, dit keer uit onvrede over de ‘Russische wet’ tegen buitenlandse inmenging. Door het aannemen van de wet heeft regeringspartij Georgische Droom een blokkade opgeworpen in het toetredingsproces tot de Europese Unie – Georgië is sinds afgelopen december kandidaat-lid van de EU.
Acht voetballers van de Georgische EK-selectie spraken zich openlijk uit tegen de wet. De demonstraties in Tbilisi werden beantwoord met grootschalige inzet van oproerpolitie en waterkanonnen, maar de uitingen van de internationals leidden niet tot een reactie van de autoriteiten. Dat is te verklaren volgens Georgië-kenner Jelger Groeneveld: „De regering heeft jarenlang ook de sportliefhebbers proberen te omarmen, bijvoorbeeld via iemand als Kaladze.” Groeneveld doelt op voormalig international en oud-speler van AC Milan Kacha Kaladze, nu burgemeester van Tbilisi en secretaris-generaal van Georgische Droom.
„Hij is binnengehaald voor de binding met voetbalminnend Georgië en is uitgegroeid tot een van de hardliners in de partij”, zegt Groeneveld. De reactie van Kaladze op de uitingen op sociale media van de voetballers is volgens Groeneveld tekenend voor de twee gezichten van de regeringspartij. Kaladze gaf aan dat de toekomst van Georgië zonder twijfel in de Europese Unie ligt, maar ook dat „onze voetballers” het collectieve sentiment van de Georgiërs vertolken.
Naar de buitenwereld toe staat Georgische Droom achter de grondwettelijk vastgelegde doelstelling om lid van de EU te worden. „Dat hebben ze altijd openlijk moeten uitdragen, ongeacht wat hun achterliggende agenda is geweest, anders zouden ze geen verkiezing kunnen winnen in Georgië”, zegt Groeneveld.
Via de achterdeur
Georgië, dat sinds 1992 is aangesloten bij de UEFA, staat voor het eerst op een eindtoernooi. De kwalificatie werd afgedwongen via ‘route c’ van de play-offs in de Nations League, een achterdeur waardoor kleinere voetballanden zich sinds de vorige editie kunnen plaatsen voor het EK. Via deze weg kreeg Noord-Macedonië in 2021 de kans om zich te laten zien en nu is het de beurt aan Georgië (zo’n 4 miljoen inwoners).
De Georgische sterspeler is Kvicha Kvaratskhelia, een 23-jarige spits van Napoli. Hij is een van de voetballers die zich via sociale media uitsprak tegen de ‘Russische wet’. Hij plaatste een foto van de vlaggen van Georgië en Europa die in elkaar overlopen met daarbij de tekst: „De weg van Georgië ligt in Europa, de Europese weg verenigt ons! Op weg naar Europa! Vrede in Georgië.” Ook Shota Arveladze, voormalig spits van onder andere Ajax en AZ, sprak zich uit tegen de wet.
De kwalificatie voor het EK is het hoogtepunt in de voetbalgeschiedenis van Georgië. Maar de Georgische voetbaltraditie gaat terug tot ver voor de onafhankelijkheid in 1991. Drie Georgiërs maakten deel uit van het elftal dat namens de Sovjet-Unie in 1960 de eerste EK-finale Joegoslavië versloeg. In 1981 won Dinamo Tbilisi – met elf Georgiërs in de basis – de Europacup II, nadat het Feyenoord had verslagen in de halve finale.
Groeiende populariteit
Het succes van de huidige generatie Georgische voetballers is, buiten de gunstige kwalificatieroute, ook te danken aan het jeugdbeleid van de nationale voetbalbond. Onder leiding van oud-international Levan Kobiash-vili maakte de bond gebruik van ondersteuningsprogramma’s van de UEFA; stadions werden gerenoveerd en er werden verspreid over het land vijf trainingscentra opgetuigd. Vorig jaar organiseerde Georgië met Roemenië het EK voor spelers tot 21 jaar.
Zes spelers die op dat toernooi voor Georgië in actie kwamen, zijn nu met de nationale selectie afgereisd naar het EK in Duitsland. Onder hen eerste keeper Giorgi Mamardashvili, die een Griekse strafschop stopte in de play-off-finale in maart. Op het jeugd-EK werd Georgië verrassend eerste in een poule met Nederland en Portugal.
De populariteit van voetbal in Georgië – dat met rugby strijdt om de titel van nationale sport – groeit. Sinds het aantreden van Kobiashvili als bondsvoorzitter in 2015 verdubbelde het aantal geregistreerde voetballers ruimschoots, tot bijna veertigduizend. En het EK onder 21 werd het best bezochte jeugdtoernooi in de geschiedenis van het Europese voetbal; de wedstrijd van het thuisland tegen Jong Oranje, waar onder anderen keeper Bart Verbruggen en verdediger Micky van de Ven in de basis stonden, trok 43 duizend toeschouwers.
Het debuut van Georgië op het EK zal deze dinsdagavond plaatsvinden in Dortmund, waar Turkije de tegenstander is. Later volgen groepswedstrijden tegen Tsjechië en Portugal. „In Georgië kijkt iedereen uit naar ons debuut,” zei Kvaratskhelia in aanloop naar het toernooi. „Op 18 juni zullen we een verenigd Georgië zien.”
Zaterdag, 19.56 uur20 uur en 4 minuten te gaan – plek 17
Renger van der Zande rekt en strekt nog snel even zijn beenspieren. Met een fluorescerend gele helm op z’n hoofd en de handen in z’n zij staat hij in de pitbox. Dit is de belangrijkste dag van het racejaar. Iedereen is erbij, van zijn vriendin en kinderen tot topbestuurders van het Amerikaanse automerk dat vele miljoenen heeft uitgegeven aan het project waarin hij racet. Maar de bruine ogen van Van der Zande zien door het geopende helmvizier maar één ding: de gele Cadillac met het startnummer 3 die langzaam komt aanrijden in de pitstraat.
De 24 Uur van Le Mans is bijna vier uur onderweg, en nu mag Van der Zande (38) eindelijk plaatsnemen achter het stuur van de hybride racewagen. Hij is een van Nederlands beste langeafstandscoureurs; rijders die meedoen aan races die zes, twaalf of zelfs 24 uur duren, en waarin ze hun auto om de beurt met hun teamgenoten besturen. Le Mans, voor het eerst gehouden in 1923, is veruit de meest prestigieuze. Sterker: het is de grootste autorace van Europa, een evenement dat op één dag ruim 300.000 bezoekers trekt.
Een paar uur eerder had het er nog op geleken dat Van der Zande zou gaan meevechten om de eerste plaats. Zijn teamgenoot Sébastien Bourdais, geboren in Le Mans, was om 16.00 uur van start gegaan als tweede van de 62 deelnemers – het resultaat van een sterke kwalificatie een paar dagen eerder – en had in de eerste fase van de lange race geen moeite gehad de kopgroep te volgen.
Maar toen was er een buitje gevallen en had Cadillac verkeerd gegokt met een wissel naar regenbanden. Zo snel als de baan weer was opgedroogd, was ook het gat tussen Bourdais en de koplopers gegroeid.
Terwijl hij staat te wachten op zijn andere teamgenoot, de Nieuw-Zeelander Scott Dixon, die na Bourdais is ingestapt, weet Van der Zande dus dat hem een pittige klus wacht.
De minimalistisch gestroomlijnde sportwagen, amper een meter hoog, stopt voor de garage. Van der Zande sprint er omheen, naar het portier aan de linkerkant. Het zwaait naar boven open, Dixon klimt eruit. Nauwelijks een tel later heeft Van der Zande zich in de krappe cockpit gewurmd. Een monteur helpt hem de gordels vast te doen en plugt de radiokabel die uit Van der Zandes helm steekt, in de auto. Intussen wordt de benzinetank gevuld en de drinkfles voor de rijder vervangen. Met pneumatische moersleutels bevestigen monteurs een set nieuwe banden.
De krik gaat naar beneden. Van der Zande duwt nog eens tegen het kinstuk van zijn helm. Dan geeft hij gas. Als hij wegrijdt, klinkt de eerste meters alleen het gezoem van de elektromotor. Daarna slaat het 5,5 liter V8-motorblok in de Cadillac aan en dringt een diep gebrom door in de pitbox.
Al de hele week kan Van der Zande niet wachten op dit moment. Hij is acht dagen eerder gearriveerd in Le Mans en heeft sindsdien elke dag een vol schema met sponsor- en mediaverplichtingen gehad. Het liefst zou hij het allemaal overslaan, direct naar het meditatieve moment gaan van alleen in de cockpit zitten, stevig ingesnoerd in zijn racestoel, en dan het circuit op rijden. Telkens voelt hij zich weer een geluksvogel dat hij dat mag doen.
Vanzelfsprekend was het racen niet altijd voor hem. Van der Zande werd geboren in Dodewaard en groeide op in Nijmegen, als zoon van een vader die vroeger op amateurniveau had geracet. Zijn ouders wilden niet dat Van der Zande ook ging racen. Maar nadat Van der Zande via een klasgenoot op zijn twaalfde toch met karten in aanraking was gekomen en die sport hem niet meer losliet, draaiden zijn ouders bij en kreeg hij met behulp van sponsors toch een autosportcarrière van de grond. Die vervolgens in 2012 vastliep op de financiële crisis: geen enkel raceteam kon hem nog een vaste plek bieden.
De redding kwam uit de Verenigde Staten. Van der Zande had zich al min of meer neergelegd bij een bestaan buiten de cockpit en richtte een bedrijf op in raceautoverzekeringen. Een klant in het Amerikaanse langeafstandskampioenschap IMSA vroeg hem om weer te komen racen. Dat deed hij en met succes: Van der Zande, die in Amsterdam woont, won tot dusver twintig IMSA-races, waaronder twee keer de vermaarde 24 Uur van Daytona.
Het leverde hem in 2021 een contract op bij het hoog aangeschreven team van de Amerikaan Chip Ganassi, dat ook de Cadillacs op Le Mans runt. Cadillac is een van een hele rits automerken die zich de afgelopen jaren bij de startopstelling van de iconische race hebben gevoegd. Dankzij een aantrekkelijk nieuw technisch reglement zwermen de fabrikanten op het langeafstandsracen af. Ze zien er een goede kans in om voor relatief weinig geld (grofweg tussen de 10 en 20 miljoen euro per auto per jaar) hun technische kunnen aan de wereld te tonen.
Toen Cadillac vorig jaar debuteerde in Le Mans, was Van der Zande een van de rijders. Hij werd vierde.
Zaterdag, 20.37 uur19 uur en 23 minuten te gaan – plek 11
In een oogwenk is het gebeurd. Als Van der Zande de Esses uitrijdt, een snelle links-rechts-slingerbocht niet ver na start-finish, glijdt ineens de achterkant van zijn auto weg. Hij stuurt onmiddellijk tegen om te corrigeren, maar dan is de Cadillac al van de baan geraakt. Met de linker zijkant kaatst hij tegen de vangrail. Terwijl de auto wild over het gras stuitert, draait Van der Zande het stuur vlug heen en weer, puur op zijn reflexen, om het voertuig in het spoor te houden. Het lukt. Na een paar seconden zijn alle vier de wielen terug op het asfalt.
Hij kan zijn tocht over het circuit vervolgen, waar de schaduwen al behoorlijk lang aan het worden zijn. Vlak na het uitstapje door de berm stuurt hij zijn auto volgas de D338 op – een provinciale weg waar je normaal negentig mag, maar waar de snelheden tijdens de race oplopen tot boven de 340 kilometer per uur.
Le Mans is dan ook geen gewoon circuit. Al sinds begin jaren dertig is het Circuit de la Sarthe, zoals het officieel heet, in grote lijnen ongewijzigd. Alleen het gedeelte rond de pits is een permanente racebaan, de rest bestaat uit openbare wegen. Vanaf de start, aan de rand van de 145.000 inwoners tellende stad, gaat de route over de D338 naar het zuiden, richting het dorpje Mulsanne. Op de kilometerslange eenbaansweg langs bomen, huizen en restaurants komen de rijders twee chicanes tegen. Die legde de organisatie in 1990 aan, nadat een auto er eind jaren tachtig de nogal onverantwoorde snelheid van 405 kilometer per uur had gehaald. In Mulsanne nemen de coureurs een haarspeldbocht, en na nog wat snelle rechte stukken en lastige slingergedeelten zijn ze na 13,6 kilometer (circa drieënhalve minuut) weer terug bij de start.
Van der Zande rijdt aan het einde van de ronde de pitstraat in. Hij blijkt geluk te hebben. De pitstop stond al gepland, dus meer dan de paar seconden die hij buiten de baan hobbelde, heeft hij niet verloren. En nog belangrijker: de monteurs die tijdens het bijtanken de linkerkant van de wagen controleren, treffen alleen lakschade aan.
Zaterdag, 21.56 uur18 uur en 4 minuten te gaan – plek 13
De afdruk van zijn vuurbestendige balaclava staat in zijn gezicht, zijn korte bruine haar piekt alle kanten uit en op zijn racepak zitten zwarte vegen. Van der Zande is net uit de auto gestapt na zijn eerste beurt achter het stuur. Hij zet zijn tanden in een partje watermeloen. Na twee uur rijden is Van der Zande doorweekt van het zweet: hij wil meteen zijn suikervoorraad weer aanvullen.
Van der Zande wandelt aan de achterkant de pitgarage uit, blijft stilstaan bij een jongetje dat een selfie met hem wil en loopt daarna de even verderop gelegen, twee verdiepingen tellende hospitality-unit van Cadillac in. In die groot uitgevallen portakabin met grijs tapijt op de vloer en overal gelikte foto’s van de drie Cadillacs die meedoen in Le Mans, zal hij straks een bord eten halen aan het buffet. Daarna zal de fysio zich ontfermen over zijn vermoeide nek en handen.
Tot slot zal Van der Zande een onopvallende deur doorgaan. Via een trap belandt hij dan in een gang met negen kamers: voor elke Cadillac-coureur één. Zijn eigen kamer is voorzien van een kleine douche-ruimte en een kast, waarin wat schone race-overalls liggen en een doosje met de medaille die hij van de organisatie heeft gekregen als aandenken aan zijn Le Mans-deelname – zijn zevende. Verder wordt de ruimte zo goed als volledig in beslag genomen door een tweepersoonsbed.
Zelf noemt hij het gekscherend zijn belangrijkste vaardigheid als langeafstandsracer: heel snel kunnen slapen. Overal en nergens kan hij zijn ogen dicht doen en dan pakt hij zomaar weer wat slaap mee. Normaal gesproken handig, in Le Mans cruciaal.
Want Van der Zande weet hoe belangrijk ontspanning is tijdens een 24-uursrace. Nieuwelingen maken de fout om geen moment te willen missen. Ook als ze niet in de auto zitten, houden ze de voortgang van hun team constant in de gaten. Ze zullen er snel achterkomen dat dat niet vol te houden is. Wie nooit uitcheckt, raakt oververmoeid. En vermoeidheid leidt achter het stuur onherroepelijk tot fouten. Nee, als hij niets kan bijdragen, houdt Van der Zande zich liever niet met de race bezig. In plaats daarvan trekt hij zich terug op zijn kamer. Een paar gemiste appjes teruglezen, en dan de ogen dicht.
Zondag, 3.22 uur12 uur en 38 minuten te gaan – plek 9
Na anderhalf, misschien twee uur slaap zit Van der Zande weer in de auto. Tijdens zijn dutje heeft het team geluk gehad. Een ongeluk van een andere auto leidde tot een safetycarfase, waardoor de achterstand op de kop een stuk kleiner is geworden.
Het is intussen ook gaan miezeren. Zelfs op regenbanden is het oppassen geblazen. Voorzichtig benadert Van der Zande elke bocht, om bij het insturen juist extra bruusk aan zijn stuur te draaien: een truc om snel aan te voelen hoeveel grip er op een bepaalde plek is.
Behoedzaam rijdt Van der Zande de nacht in. Op het grootste deel van het circuit is het pikdonker. Het enige licht komt van de koplampen van de auto’s. Wat bij daglicht misschien al wel de grootste uitdaging is van Le Mans, wordt in het donker nog moeilijker: het inhalen van langzamere auto’s. En daar zijn er veel van. In Le Mans rijden namelijk gelijktijdig auto’s uit drie categorieën: van hypergeavanceerde sportprototypes, zoals Van der Zandes auto, tot aangepaste versies van sportauto’s voor de openbare weg. Dat laatste type is gemakkelijk tientallen kilometers per uur langzamer.
Flitsend met zijn koplampen om de langzamere deelnemers te laten zien dat hij eraan komt slingert Van der Zande zich een weg door het ‘verkeer’, zoals coureurs het noemen. Tot het ineens afgelopen is met inhalen. Een enorme plensbui barst los, zodat het al snel te gevaarlijk wordt om op volle snelheid door te racen. Opnieuw roept de wedstrijdleiding een safetycar uit.
Met een gangetje van een kilometer of 80 per uur sukkelen de auto’s in de rondte. Een kwartier, een half uur, één uur, twee uur – aan de regen lijkt geen einde te komen en aan de safetycarfase dus ook niet.
Van der Zande voelt de vermoeidheid opkomen. Hij doet zijn gordels losser, zodat hij wat kan bewegen. Schudt af en toe snel met zijn hoofd heen en weer.
En dan, tussen de eerste en tweede chicane van het rechte stuk naar Mulsanne, is hij plotseling even weg. Hij schrikt zich rot, herpakt zich, en maakt zijn beurt verder zonder problemen af. Na drie uur achter de safetycar draagt hij de Cadillac weer over aan Bourdais.
In de nagenoeg verlaten hospitalityruimte, waar Van der Zande met zijn helm in de hand staat bij te komen, komt Alex Palou – de Spaanse tweevoudig winnaar van het IndyCar-kampioenschap – op hem af. Hij rijdt ook voor Chip Ganassi en bestuurt in Le Mans een van de andere Cadillacs.
„Ik ben in slaap gevallen”, zegt Van der Zande. „Letterlijk.”
„My god, echt?”
Ze lachen. Stel je voor dat de hele boel hierop was misgelopen. „Probeer dat maar eens aan Chip te verkopen”, zegt Van der Zande.
Daarna verdwijnt hij weer in zijn kamer. Om nog even de zinnen te verzetten en, wie weet, een dutje te doen. Als het goed is, moet hij over een paar uur weer aan de bak.
Zondag, 10.14 uur5 uur en 46 minuten te gaan – plek 9
Met een zacht zoemend geluid komt de gele Cadillac tot stilstand langs de kant van de D338 naar Mulsanne, op wat normaal gesproken het fietspad is. Het gebulder van de V8 is plotseling weggestorven. Het gezoem komt van de kleine elektromotor, die het nog wel doet.
Scott Dixon, die achter het stuur zit, probeert van alles, maar niets helpt. Het enige dat hij kan doen, is op een sukkeldrafje terugrijden naar de pits. Daar zetten monteurs de auto op de krik. Ze duwen de Cadillac achteruit terug de garage in. Op de carosserie zitten krassen, modder, zwarte strepen van rondvliegende stukjes racerubber – de littekens van achttien uur, 223 ronden en 3.032 kilometer non-stop racen.
Onder de auto lekt de motorolie in straaltjes op de garagevloer. De technici kunnen maar één conclusie trekken: het is klaar. Door startnummer 3 gaat een streep.
Le Mans, vindt Renger van der Zande, draait om overleven. Steenslag tegen de voorruit, lekke banden, klappen van vangrails, hoge kerbstones of concurrenten: de race heeft de neiging om je al het denkbare voor de voeten te werpen. Soms maken de 24 uren je tot slachtoffer; dit weekend overkwam dat zestien van de 62 deelnemers. Maar als je de race uitrijdt, voelt het alsof je een odyssee hebt volbracht; je waant jezelf de hoofdrolspeler in je eigen versie van de Steve McQueen-klassieker Le Mans (1971).
Veel tijd om te blijven zwelgen in zijn teleurstelling heeft Van der Zande niet. Volgend weekend heeft hij in het Amerikaanse Watkins Glen alweer een zesuursrace op het programma staan. Een nieuwe kans om een nieuw contract te bemachtigen voor volgend jaar, zodat hij ook dan weer kan meedoen in Le Mans.
Maar zondagmiddag, nog voor de race is afgelopen, begint hij eerst aan een andere langeafstandsrit. Eentje van zeven uur, samen met zijn gezin in zijn eigen auto naar huis.