Aan het einde van het Jaap Bootpad in Assendelft houdt de weg op. Er resteert niets dan een vrijwel verlaten parkeerplaats, weilanden en wat sportvelden. De atletiekbaan is leeg, de hal van atletiekvereniging Lycurgus lijkt gesloten. Binnen op de overdekte 60-meterbaan blijken toch wat lampen aangeknipt.
In dit decor sleept Maayke Tjin A-Lim een aantal horden naar de juiste plek. Ze bereidt zich voor op het grootste toernooi van haar carrière: de Olympische Spelen. Met een tijd van 12,66 op de 100 meter horden plaatste ze zich vorig jaar voor ‘Parijs’. Sindsdien stond haar leven in het teken van deze woensdag, als de voorrondes in het Stade de France beginnen.
De route van de 26-jarige Tjin A-Lim naar de Spelen is een ongewone geweest. Waar de meeste Nederlandse sprinters en hordelopers de atletiekbaan tussen de bossen van Papendal hun thuisbasis noemen, deed Tjin A-Lim het in Assendelft, Purmerend en Zaandam in haar eentje.
Nou ja, niet helemaal: haar coach Purcy Marte was er altijd bij sinds hij haar op haar zestiende onder zijn hoede nam. Op toernooien is het niet ongewoon om ze kibbelend als een echtpaar in de catacomben te zien staan. Tjin A-Lim noemt Marte ook wel haar „atletiekvader”, of „Papa Purcy”.
Haarscheurtje
Marte kent Tjin A-Lim via haar ouders. Die waren atleten, haar zus ging op ook atletiek, hordelopen natuurlijk. Dat wilde Maayke ook en omdat haar vader toch hordetraining gaf, mocht ze er al vroeg mee beginnen. Het gaf haar een voorsprong en maakte dat ze vaak de beste was van haar lichting.
Toch is ze in haar tienerjaren over het hoofd gezien door de Atletiekunie, zegt Marte. „Pas na de junioren wordt het beoefenen van je sport serieus en toen raakte Maayke geblesseerd.” Tjin A-Lim liep een haarscheurtje in het kraakbeen van haar voet op, een langslepende blessure. In haar gedrevenheid terug te komen op niveau ontwikkelde ze een eetstoornis. Lang wilde ze dat zelf niet inzien. „Ik was veel te koppig op dat moment en in zoveel strijd met mezelf. Het was een opluchting dat iemand anders aangaf dat er wat achter zat”, zegt Tjin A-Lim. Ze zocht professionele hulp en kwam erbovenop.
Marte bleef met haar werken. Ze waren samen met dit project begonnen, vindt hij, dus ze moeten het ook samen afmaken. Hij traint geen andere atleten, maar begeleidt als performance coach profvoetballers als Oussama Idrissi, Sem Steijn en Couhaib Driouech. Tjin A-Lim traint wel eens met ze in de duinen om uithoudingsvermogen op te bouwen.
Voor Tjin A-Lim was Martes vertrouwen de reden om samen te blijven werken, ook toen de resultaten beter werden en er vanuit Papendal interesse kwam. „Het is heel anders als een coach je talent ontdekt en je helpt dat te ontwikkelen, dan wanneer een coach je pas onder je hoede neemt als je de top al hebt bereikt.” Bovendien had ze inmiddels in Noord-Holland haar eigen „topsportomgeving” opgebouwd. „Ik heb alles hier, mijn huis, mijn vrienden, mijn familie. Dus het was maar de vraag wat de meerwaarde van Papendal zou zijn.”
Nieuw pasritme
In de hal in Assendelft, waar ook de olympische atleten Menno Vloon (polsstok), Tasa Jiya (sprint) en Pauline Hondema (verspringen) regelmatig trainen, begint Tjin A-Lim met haar oefeningen na haar warming-up met startoefeningen, een snelheidstraining met weerstandsmeter en een aantal starts gevolgd door drie horden. Via een app op zijn telefoon houdt Marte elke tussentijd bij.
Tjin A-Lim is afgelopen winter overgestapt op een ander pasritme tussen de horden. Van acht naar zeven passen. Marte hoopt dat ze de snelheid die ze in zich heeft, zo kan verzilveren. Ze hebben het al eens eerder geprobeerd, zonder succes. „Toen was ze er mentaal niet klaar voor. Nu wel.”
De grootste uitdaging voor Tjin A-Lim is om zich vrij te voelen, zegt Marte. „De enige manier om je volledige potentieel te ontsluiten, is om je te ontspannen.” Zijn pupil weet van zichzelf dat ze vaak te graag wil. „Dan wil ik alles in één keer goed doen, dan ga ik over alles tegelijkertijd nadenken. Terwijl ik juist op mijn best bent als ik niet teveel nadenk.”
Dat is niet altijd eenvoudig, zeker niet als je in je eentje traint. Tot begin vorig jaar werkte Tjin A-Lim parttime als hr-medewerker. „In dat opzicht zou het makkelijker zijn geweest als ze op Papendal zou zitten”, zegt Marte. Daar zou ze zonder extra kosten de beschikking hebben over een coach, een fysiotherapeut, alle faciliteiten die ze daar hebben.
Tjin A-Lim merkte dat het in haar hoofd te vol werd met de combinatie van werk en sport. Ze besloot het risico te nemen om fulltime atleet te worden. „Dit was wat ik het liefste wilde”, verklaart ze haar keuze. Daarna kwamen snel de goede resultaten en kwalificeerde ze zich voor de Spelen. Nu ontvangt ze als sporter met een A-status een maandelijks stipendium.
Zelf hotel regelen
Ze heeft zich verheugd op de Spelen, al hoeft dat teamgevoel dat NOC-NSF probeert te creëren met TeamNL van haar niet zo. „Ik ben daar niet echt mee bezig. Er is in mijn ogen meer nodig voor een teamgevoel dan alleen maar zeggen: ‘En nu hoor je bij het team.’”
Wat niet heeft geholpen, is dat voordat Tjin A-Lim zich voor de Spelen kwalificeerde, haar coach telkens moest aangeven bij de Atletiekunie dat hij meewilde naar internationale wedstrijden van zijn pupil. Een accreditatie kwam niet vanzelf. Soms moest Marte ook zelf vervoer en hotel zelf regelen, en dan kwam het voor dat hij op dertig minuten rijden zat van Tjin A-Lim – onhandig voor trainingen.
Vanaf het moment dat Tjin A-Lim de olympische limiet liep, was dat allemaal goed geregeld: Marte heeft in Parijs ook toegang tot het olympisch dorp en kon mee naar het trainingskamp van de Atletiekunie in het Franse Liévin.
Van enige wrok richting de Atletiekunie of Papendal is geen sprake, zeggen ze. „Ik snap de vraag, maar dat speelt niet. Dit is geen zielig verhaal”, zegt Marte. Tjin A-Lim noemt het zonde van haar energie. „Ik laat het los.”
Dat is die vrijheid die ze moet voelen, stelt de coach naast haar tevreden vast. Ze hebben samen iets te bewijzen, zegt Marte. „Zie het als een toneelstuk waarvoor we jaren hebben geoefend. Nu is de première en we willen laten zien hoe goed ze is. Dat zou een validatie zijn van dit project.”
„Kun jij vangen of niet?” Paul van Ass (63), bondscoach van de Nederlandse hockeysters, staat op en pakt een flesje water. Hij gooit het naar de verslaggever die de fles met gemak – maar toch ook met enige opluchting – te pakken heeft.
„Nu ga ik iets anders doen.” Van Ass wijst naar zijn koffiekopje. Serieuze blik: „Je moet hem niet laten vallen, hè! Echt niet laten vallen! Komt-ie.”
Daarna: „Wat gaf meer stress?”
Die laatste natuurlijk. „Omdat dit een verhaal wordt.” Die waarschuwing vooraf, het feit dat zo’n kopje kapot kan vallen.
Zo is het met de Olympische Spelen, zegt Van Ass. Ook een verhaal. De druk daarvan kan zo groot worden, dat het de prestaties ondermijnt.
Het is donderdagochtend 18 juli. Van Ass, gekleed in een oranje polo en een korte broek, zit in de lounge van het Wagenerstadion in het Amsterdamse Bos. De hockeyvrouwen beginnen straks aan een van hun laatste trainingen voor ze naar Parijs vertrekken. Maar zo’n training, zegt Van Ass, is nu helemaal niet zo belangrijk meer. Want met de fitheid en het spel zit het goed, zegt hij. „Dat hebben we wel bewezen.”
Een groter probleem is die mentale druk. „Oké, je bent geselecteerd, wow! Gaaf dat je erbij bent. Maar in één keer realiseer je je ook dat er een verantwoordelijkheid is. Dan ga je, en dat is te begrijpen, in een modus van: ik wil geen fouten maken.”
Van Ass heeft er de afgelopen tijd veel aandacht aan besteed, praten met z’n allen, over de druk die speelsters zichzelf opleggen. Wat hij niet wil, is dat ze verkrampt raken. Van hem mogen ze wel fouten maken. Hij wil dat de hockeyvrouwen op het veld staan in een staat van, en dit is een echte Van Ass-term, „bevrijding”.
Begrijp hem niet verkeerd. Bevrijding is niet: kijk maar wanneer je komt trainen, hoe je gaat spelen, doe maar lekker. Eerst komen discipline, structuur, een goed tactisch plan, een miljoen trainingsuren op je naam. Maar dan, dan kun je loslaten zegt Van Ass. Dat is die bevrijding. „En dan verliezen we nooit van onszelf. Dan kan het alleen zijn dat iemand anders toevallig een keer beter is. Maar dat verwacht ik niet.”
Halve finale
Er zijn maar weinig ploegen zo kansrijk voor olympisch goud als de Nederlandse hockeyvrouwen. Ze zijn de heersend olympisch, wereld- en Europees kampioen en wonnen onlangs opnieuw de Pro League, de competitie van sterkste hockeylanden wereldwijd.
Ook het olympisch toernooi kende tot nu toe weinig echte tegenstand. Alles werd als vanouds gewonnen, al was het spel niet altijd even goed. Deze woensdag volgt de eerste echte test: de halve finale tegen Argentinië in het Yves du Manoir-stadion ten westen van Parijs.
Ondanks het sportieve succes komt het vrouwenhockey uit een crisis. Het goud van Tokio verloor snel zijn glans, door verhalen die uitlekten over een ‘angst- en zwijgcultuur’ onder toenmalig bondscoach Alyson Annan. In januari 2022 werd ze ontslagen. Paul van Ass, eerder bondscoach bij de mannen, werd aangesteld in september van dat jaar, nadat interim Jamilon Mülders de hockeysters kort daarvoor nog succesvol door het WK had geloodst.
NRC volgde Paul van Ass en sprak meerdere malen met hem gedurende zijn twee jaar als bondscoach en met verschillende Oranjespeelsters. Hoe verander je de sfeer in een team? En wat is eigenlijk een prettig sportklimaat?
Bondscoach Paul van Ass vorige maand tijdens een van de laatste trainingen in Amstelveen voor vertrek naar Parijs.Foto Olivier Middendorp
‘Het vált niet mee’
In zijn eerste maanden als bondscoach wist Paul van Ass nog maar weinig over de periode-Annan. Het onderzoek, waaruit bleek dat meer dan de helft van de speelsters de sfeer slecht of zeer slecht vond, wilde hij niet lezen, omdat het was geanonimiseerd. Alleen met een handvol speelsters die zichzelf hadden gemeld, had hij het erover gehad.
Maar bij zijn eerste trainingsstage, in januari 2023, besluit Van Ass dat hij toch met zijn hele selectie wil praten.
En hij moet toegeven: die gesprekken hebben zijn ogen geopend. Een paar weken later, in maart, vertelt hij erover, bij een broodje zalm in Amsterdam. „Eerst dacht ik: het zal ergens wel meevallen. Maar na die gesprekken heb ik teruggekoppeld: het vált niet mee. Ik heb meerdere malen gezegd: jezus, dat je hier nog zit.”
Hij neemt zich voor de groep te „beschermen”: hij wil zo nodig de buitenwereld laten weten dat het géén gezeur is van een generatie die niets meer kan hebben. Hij stelt zelfs voor om een journalist uit te nodigen, aan wie ze één keer hun verhaal kunnen doen. Maar dat plan haalt het niet: er is weinig animo om alles op te rakelen.
Sowieso is de ploeg altijd een vrij gesloten bolwerk gebleven. Op anonieme basis is wel wat naar buiten gekomen – over een heel hard prestatieklimaat, pesterijen van Annan, speelsters die niet zichzelf durfden te zijn – maar veel is het niet. Speelsters zijn elkaar naar buiten toe nooit afgevallen.
Maar impliciet zeggen de veranderingen die Van Ass wil doorvoeren al veel: ze gaan over vrijheid, zelf keuzes kunnen maken, jezelf kunnen zijn. Die vrijheid hebben zijn speelsters op het veld: Van Ass wil aanvallend, creatief spel. Het publiek vermaken met veel doelpunten. Het streven is minimaal vijf per wedstrijd. Dat er dan ook weleens iets fout gaat, een tegendoelpunt valt, dat hoort erbij.
Daarbij wil hij zijn selectie minder opleggen, bijvoorbeeld over hoe ze hun trainingen invullen. „Het begint te werken. Een paar meiden zeggen: ik doe extra looptraining. Anderen doen toch krachttraining.” Van Ass zelf is niet overtuigd van het nut van veel krachttraining, vertelt hij. „Maar dat mag ook. Ik durf niet te beweren wat goed en niet goed is.”
Ook mag er van hem ook ruimte zijn voor ontspanning. „Het idee is: je bent 365 dagen, 24/7 topsporter. Daar ben ik het niet helemaal mee eens. Ik vind dat je best een keertje met vriendinnen op stap kunt. In de downtime, niet voor een groot toernooi.”
Hockeyfamilie
Paul van Ass, welbespraakt, met een keurig accent, is bijna het clichébeeld van een hockeyer. Zo iemand die er volkomen natuurlijk uitziet in zowel een polo als een pak. Hij komt ook uit een echte hockeyfamilie: zijn vader hockeyde, hijzelf, zijn vrouw, zijn kinderen. Zijn zoon Seve (32), in Parijs bezig aan zijn derde Zomerspelen, is met afstand de meest ervaren kracht in de ploeg van bondscoach Jeroen Delmee, die dinsdagmiddag met gemak de finale van het olympische hockeytoernooi bereikte.
Naast functies in het hockey – hij was coach en voorzitter van zijn oude club HGC, en bondscoach van de hockeymannen tussen 2010 en 2014 – heeft Van Ass altijd in het bedrijfsleven gewerkt. Hij heeft een investeringsfonds waarmee hij bedrijven opkoopt om ze te reorganiseren en later weer te verkopen. Hij geeft ook trainingen aan ondernemers.
De positie van bondscoach heeft hij niet nodig voor „het geld” of „de status”, zegt Van Ass. „Ik doe het omdat ik een bijdrage kan leveren in een sport die me heel dierbaar is. En ik vind het een interessant project.”
Hockey, sport in zijn algemeenheid, zijn more than a game voor hem, zegt Van Ass vaker. „Je kunt zeggen: joh, elf tegen elf, get a life. Maar sport is een snelkookpan van het leven.”
Het is ook zeker een interessante tijd in de topsport, nu een prettig sportklimaat en grensoverschrijdend gedrag bovenaan de agenda staan. Van Ass – die voorzitter is van NLCoach, de club van Nederlandse coaches – ergert zich aan, vaak anonieme, beschuldigingen in de media. „Daar moeten we ongelofelijk voorzichtig mee zijn.” Daarbij, zegt hij, „moet je de geschiedenis niet naar het heden trekken.”
Maar aan de andere kant zijn de tijden ook veranderd, zegt hij. „Je kunt het daarmee oneens zijn, maar dan moet je geen coach blijven. Als je je niet aanpast, dan ben je mentaal met pensioen.”
Overleg tussen bondscoach Paul van Ass en aanvoerder Xan de Waard in het Wagenerstadion in Amstelveen.Foto Olivier Middendorp
Van Ass kent de kritiek op deze generatie sporters. „Dat ze geen leiding kunnen ondergaan. Alles moet maakbaar zijn, transparant, eerlijk. Nou ja, de wereld ís niet eerlijk, maar als je in het westen geboren bent, denk je misschien van wel. En de generatie van nu kan er ook niets aan doen dat ze geen oorlog of armoede hebben gekend. Hun wereldbeeld is zo gevormd. Het is aan jou om dat te kanaliseren.”
Zelf vraagt hij „meer inspraak” dan vroeger. „De groep challenget je ook iets meer. Die willen snappen: waarom trainen we zo? Je moet opener zijn. Niet van: godverdorie, dat bepaal ik.” Tot op een zekere hoogte, althans. „Op een gegeven moment, als dat gedaan is, moet iemand wel de beslissing maken. En dan moet dat ook geaccepteerd worden.”
‘Een mooi mens’
Met een wapperende staart staat Xan de Waard, aanvoerder van de Oranje-vrouwen, in een guur windje langs de zijlijn in het Wagenerstadion. Er wordt getraind: partijtjes van vier tegen vier. De Waard, net gewisseld, leeft zo intens mee dat het haar bijna fysiek moeite lijkt te kosten om niet het veld op te rennen. „Goed zo! Voor je houden! Kom maar Fré, achter de bal! Goed, Yib!” roept ze vanaf de zijkant naar haar teamgenoten.
De Waard (28), middenvelder bij SCHC, debuteerde in 2013 bij Oranje en heeft alle grote prijzen op haar naam staan. Eind vorig jaar werd ze gekozen tot beste hockeyster ter wereld door wereldhockeybond FIH. Van Ass noemt haar „een heel mooi mens”. „Ze spreekt zich uit, heeft iets wereldverbeterachtigs.” En ze is ontzettend betrokken op het veld. „Voor Xan is hockey ook more than a game”, zegt Van Ass.
Toen hij haar vroeg als aanvoerder, moest De Waard daar even over nadenken, vertelt ze in een café in Amsterdam. Ze vroeg zich af of ze wel geschikt was, omdat ze op het veld zo fanatiek is. ‘Rood’ noemt ze het zelf, een label uit de DISC-persoonlijkheidstest. Rood staat voor dominant, daadkrachtig, competitief, doelgericht.
Terwijl ze hier aan tafel praat, maakt De Waard juist een heel bedachtzame indruk, ze praat rustig, formuleert zorgvuldig. Mensen vinden soms dat ze twee persoonlijkheden heeft, vertelt ze. Zelf ziet ze dat niet zo. „Wat heb ik vandaag te winnen? Maar bij dingen als examens kan ik ook heel ‘rood’ zijn. Wanneer ik iets van mezelf vraag. Ik heb geen half.” Met een lachje: „Het zou wel lekker zijn.”
Haar rol aan aanvoerder noemt ze „een zoektocht”. Ze denkt veel over haar positie na. „Ik probeer het niet alleen te doen. Ik weet wat mijn kwaliteiten zijn en wat niet.” Ze weet ook dat ze in het heetst van de strijd bot kan overkomen. „Ik probeer me wel iets in te houden met mijn fanatisme. Maar in de wedstrijd kan dat niet altijd. Hoe ben ik binnengekomen, vraag ik me dan af. Daar moet ik wel even op terugkomen.”
De Waard is zich bewust van de machtsposities in de sport, zo ook die van haarzelf. „De aanvoerder heeft vroeger ook een rol gehad. En dan niet de persoon die hem invulde, maar meer hoe ernaar gekeken werd. Dat is nog steeds zo, ook in de buitenwereld merk je dat. Terwijl: hoezo kijken we zo naar die positie? Dat vullen we zelf in. En dat is zo met alle posities in het team, ook de posities binnen de bond zelfs.”
Hoe gaat het nu met de sfeer in de groep? Er is „extreem hard” gewerkt aan het prestatieklimaat, zegt De Waard. „We checken als team echt bij elkaar in. Vorige week zijn we ook met z’n allen uit eten geweest. Als je er niet bij kon zijn was dat ook prima, maar uiteindelijk was het een supergrote groep.” Op dat moment, in april, is de competitie nog in volle gang en de olympische selectie nog niet bekendgemaakt: niet het makkelijkste moment voor een nationaal team. „Ik denk dat het een enorme winst is als je dat in deze tijd kunt doen.”
Groot-Brittannië is met 3-1 verslagen, Nederland kan zich opmaken voor de halve finale tegen Argentinië.Foto Adnan Abidi/Reuters
Een paar maanden later zegt De Waard dat ze „superpositief” is over de groepsdynamiek. „We wilden gewoon een ander sportklimaat. En ik denk dat dat heel goed gelukt is. Het voornaamste is dat iedereen zichzelf kan zijn, en ook durft te zijn.”
Ballonnen in de kleedkamer
Daar staat Paul van Ass dan, ballonnen op te blazen voor in de kleedkamer. Net voor de halve finale van het Europees kampioenschap, vorig jaar augustus in Mönchengladbach. Later in de week winnen de hockeyvrouwen hier goud, maar Van Ass is niet tevreden: hij voelt spanning in de ploeg trekken.
Hij besluit: weg met de tactische voorbesprekingen. Hij gaat er iets gezelligs van maken, met die ballonnen en met muziek. „Zo van: we staan er nu, laten we het vieren”, blikt hij een paar weken later terug. „De criticasters zullen zeggen: ja, ze staan toch altijd in de halve finale? Maar toch is het een halve finale. Je zal er maar eens een keer níet staan.” En het komt Oranje ook heus niet aanwaaien, zegt Van Ass: ze werken er keihard voor. „Dus laten we het gewoon vieren en met een smile op ons gezicht, die wedstrijd spelen.”
De ploeg is soms „zo kritisch” op zichzelf, zegt Felice Albers (24), middenvelder van Oranje. „We willen het zo goed doen en dat moet ook als je al zo lang de beste bent, maar we vergeten soms dat we ook gewoon lekker mogen genieten. Ik denk dat dat bedoeld werd bij die halve finale.”
Het eerst toernooi onder de nieuwe coach was wel even wennen, zegt De Waard. „We moesten elkaar leren kennen onder onze stress, en ook Paul zijn stress.” Want Van Ass voelde ook spanning, zegt De Waard. „Omdat hij dacht dat wij het spannend vonden.” Zelf was ze minder zenuwachtig, zegt ze. „Ik dacht: je groeit gewoon dat toernooi in.”
Ook voor de finale, 3-1 gewonnen van België, doet Van Ass iets ongewoons. Hij bereidt voor iedereen een paar zinnen voor en spreekt ze uit voor de groep. Hij vertelt waarom hij speelsters heeft geselecteerd, dat ze trots mogen zijn dat ze erbij zijn.
De toespraakjes vlak voor de finale vond ze „wel heel leuk”, zegt De Waard. „Normaal is een coach erg op het teamproces gericht. Paul zelf ook. Dus om het opeens zo persoonlijk te maken, dat deed heel veel speelsters erg goed.” Wat hij tegen haar zei? „Nou volgens mij hoe goed ik kan hockeyen en dat hij trots was.”
Net na die finale vorig jaar zegt routinier Margot van Geffen voor de camera van de NOS dat ze dit bij geen enkele andere coach heeft meegemaakt. „Hij is anders dan andere coaches.” Van Geffen is „een heel open, opgeruimd mens met veel ervaring”. Dat is goed voor de groep, zegt hij. „Het was een plus om haar mee te nemen naar het EK. Maar hockeyend merkte ik dat ze voorbij gestreefd werd.”
In april van dit jaar maakt Van Ass bekend dat Van Geffen niet langer deel uitmaakt van de selectie, net als Eva Drummond-De Goede. Eerder was ook Lidewij Welten ook al afgevallen. Het trekt best wat aandacht. (Al is het niets bij de mediastorm toen Van Ass in 2012 als mannenbondscoach ‘hoge bomen’ Taeke Taekema en Teun de Nooijer liet afvallen.)
Vooral Drummond-De Goede is verbonden met het Annan-tijdperk. Als toenmalig aanvoerder „werd ze natuurlijk intern gezien als een verlengstuk van Alyson”, zegt Van Ass. Maar het verleden is geen reden om afscheid te nemen van de drie routiniers. Dat dat soms wel wordt gesuggereerd vindt hij „een smetje”.
Argumenten als ‘grote staat van dienst’, daar kan Van Ass niks mee. „Als je je opnieuw inschrijft, dan doe je mee aan de selectie. En we moeten ook door, hè. Als ik deze drie meiden mee had genomen, hadden drie anderen straks geen olympische ervaring.” Uiteindelijk kiest hij voor een jonge ploeg, met negen olympische debutanten.
Met een lach op het veld
Vlak voor aanvang van de Spelen blijkt de boodschap van Van Ass goed geland, als NRC op een persmoment in juli spreekt met Albers en Frédérique Matla (27), die er allebei ook in Tokio al bij waren.
Albers vertelt over de vrijheid die ze op het veld ervaart en hoe prettig ze dat vindt. „Paul zegt gewoon: ga lekker hockeyen, acties maken. Ik ben ook een liefhebber van het spelletje, het zou zonde zijn als ik me geremd zou voelen.”
Van Ass „vindt het allerbelangrijkst dat je plezier maakt, dat je met een lach op het veld staat”, zegt Matla. „En er zijn echt momenten geweest waarbij dat ver weg geweest is. Bij mij ook, en dat ligt ook aan mezelf. Maar dat wil je voorkomen. We staan hier om het beste uit onszelf te halen, maar wel omdat we het leuk vinden. Hij herinnert je aan dat kleine meisje in jezelf dat op hockey is gegaan.”
Toch lijkt het in Parijs tot nu toe nog niet altijd vanzelf te gaan. Op de uitslagen is niets af te dingen: alles gewonnen, vaak met ruime cijfers. Maar het spel is lang niet alleen maar sprankelend of overtuigend. Met name de poulewedstrijd tegen Duitsland, waarin Oranje op achterstand komt, is een worsteling (2-1). En ook de gewonnen kwartfinale tegen een taai Groot-Brittannië (3-1) verloopt bij fases stroef.
We kunnen meer, vat verdediger Pien Sanders na afloop samen tegen hockey.nl. Tegelijkertijd komt de ploeg nooit echt in de problemen. Maar op de vraag of dat voldoening geeft, antwoordt Sanders veelzeggend: „Ik denk dat we als Nederland nooit echt voldoening hebben, maar we kunnen wel tevreden van het veld. Voldoening geeft het pas als we een tien halen.” Voor de besten van de wereld ligt de lat het allerhoogst.
Hoe gaan de hockeysters deze woensdag de halve finale in? Lukt het Van Ass om zijn ploeg ‘los’ te krijgen, zoals bij de mannen in Londen (2012) die in de halve finale Groot-Brittannië met 9-2 verpletterden. (De finale tegen Duitsland ging verloren.)
Het verloop tegen Argentinië, en de finale die naar verwachting zal volgen, is ook voor de toekomst van Van Ass van belang. Zijn contract is nog niet verlengd, zegt hij vlak voor de Spelen. Dat wil hij alleen „als het eruit komt.” Als de ploeg in die staat van bevrijding dat toernooi doorkomt. „Dan wordt het iets heel moois, onafhankelijk van het resultaat.”
Zo niet, dan moet hij iets anders gaan doen, zegt hij. „Je kunt moeilijk de groep eruit doen, dat zijn de beste hockeyers van Nederland, van de wereld.”
Het scorebord weet het ook even niet meer. De Noor Jacob Ingebritsen en de Brit Josh Kerr, twee grote rivalen, zijn net samen in het Stade de France naar de finish gerend, naast elkaar, beiden onwelwillend de ander een beslissende voorsprong te laten nemen, tot groot plezier van het publiek dat zich duidelijk laat horen. Als ze zondagavond in de halve finale over de streep komen, geeft de tijdwaarneming een paar tellen exact dezelfde tijd aan, voordat het de Noor aanwijst als winnaar en de Brit als tweede. Het scheelt acht hondersten van een seconde.
Velen zullen hopen dat het deze dinsdagavond net zo’n race wordt, als de olympische finale op de 1.500 meter op het programma staat. Er is door atletiekliefhebbers maandenlang naar deze wedstrijd uitgekeken. Voorgaande races zijn tot in detail geanalyseerd, de atleten die aan de start verschijnen volledig ontleed, hun uitspraken op alle manieren becommentarieerd.
Iedereen is het erover eens: dit belooft een van de hoogtepunten van het olympische atletiektoernooi te worden. Gert-Jan Liefers, voormalig Nederlands recordhouder op de 1.500 meter, ziet dat de aandacht voor zijn geliefde afstand immens is. „De 1.500 meter is weer uitgegroeid tot een van dé nummers in de atletiek.”
„Is dat ooit niet zo geweest dan?”, zegt Ingebritsen in juni van dit jaar. Het zweet van zijn inspanning, die hem in het Olympisch Stadion van Rome de Europese titel op de 1.500 meter heeft opgeleverd, staat nog op zijn voorhoofd. Laat hem niet horen dat zijn specialiteit minder hoog stond aangeschreven dan andere disciplines. Maar ook de Noor moet toegeven dat het niveau op de afstand waarop hij in Parijs opnieuw olympisch kampioen wil worden, tegenwoordig ongeëvenaard hoog is. „Iedereen moet aan de bak, je kan de competitie niet onderschatten.”
Legendarische status
Ooit was de mijl (1.609 meter) het meest prominente nummer in de sport. Het lopen van die afstand in een tijd onder de vier minuten – minder dan een minuut per rondje op een ovalen atletiekbaan van 400 meter – gold als een magische prestatie. Nadat de Brit Roger Bannister in 1954 de Australiër John Landy versloeg in een stadion met 35.000 uitzinnige toeschouwers, beiden in een tijd onder de vier minuten, werd de race ‘The Miracle Mile’ gedoopt. Nog altijd heeft de wedstrijd een legendarische status in de atletiekgeschiedenis.
Maar de mijl, vooral populair in de Verenigde Staten, werd steeds minder vaak gelopen naarmate wedstrijden internationaler werden; de 1.500 meter werd conform het metrieke stelsel de gangbare afstand. De afgelopen decennia raakte die discipline ondergeschikt aan andere aansprekende atletieknummers, zoals de 100 meter, vanwege de snelheid, en de marathon, vanwege de afstand. „In mijn tijd was de 1.500 meter een ondergeschoven kindje”, zegt Liefers.
Liefers liep in het tijdperk van Hicham El Guerrouj, de man die wordt beschouwd als de beste middellangeafstandsloper ooit. Tussen 1995 en 2005 won de Marokkaan zo’n beetje alles wat er te winnen viel, waaronder vier wereldtitels op rij en olympisch goud in 2004. Hij is nog altijd houder van het wereldrecord op de 1.500 meter (3.26,00) en de mijl (3.43,13).
Toch schoot El Guerrouj op twee van de belangrijkste momenten in die periode van alleenheerschappij tekort: bij de olympische finales van 1996 en 2000. Het laat volgens Liefers zien hoe moeilijk het is om goed te zijn op de 1.500 meter. „Je hebt verschillende soorten lopers die er goed in kunnen zijn. Sommigen komen van de 800 meter, die trainen veel op snelheid. Anderen lopen ook de 5.000 meter en trainen veel op omvang.”
Wedstrijden op de 1.500 meter voltrekken zich altijd anders, zegt Liefers. „Je kunt van begin tot eind voorop lopen en proberen te domineren, later je kaarten uitspelen met een versnelling of zelfs wachten op een eindsprint.”
Fris en ontspannen
Han Kulker, die in de jaren tachtig bronzen medailles won op EK’s en WK’s en Europees indoorkampioen werd in 1986, maakte zelf mee hoe tactisch er gelopen kan worden op de 1.500 meter. „Zeker op grote toernooien zie je vaak andere races dan snelle wedstrijden. Er kan enorm geboemeld worden”, zegt hij.
Op toernooien moeten de atleten vaak drie keer lopen – in de series, halve finales en finale – en dus proberen ze zo fris en ontspannen mogelijk te blijven in de eerste twee races, legt Kulker uit. „Dat maakt het gevaarlijk, want als jij net in een race zit met iemand die een snel eindschot heeft, dan kun je zomaar gezien zijn.”
Wat de 1.500 meter zo’n bijzondere afstand maakt, is dat atleten zowel snelheid, uithoudingsvermogen als tactisch inzicht moeten hebben. Het is de langste afstand waarbij atleten in hun hoogste hartslagzone lopen, zegt Liefers. „Je knalt meteen die lactische zone in, je benen lopen vol met melkzuur. Ondertussen moet je je hoofd erbij houden, inschatten hoe de race zich voltrekt. Dat maakt het echt heel moeilijk.”
En dat maakt de discipline ook leuk, vindt Niels Laros, de huidige Nederlands recordhouder op de 1.500, sinds hij vorig jaar op achttienjarige leeftijd Liefers’ oude tijd verbeterde. Vorig jaar werd hij tiende op de WK atletiek en afgelopen zondag wist hij zich samen met Stefan Nillessen te plaatsen voor de olympische finale. Met twaalf man in de race is het lopen van een 1.500 meter altijd ellebogenwerk, heeft Laros inmiddels ervaren. „Je moet echt nadenken over waar je kansen liggen. Dat instinct ben ik nog aan het ontwikkelen.”
Kortom: de 1.500 meter heeft alles, vindt Liefers. „Ze zeggen bij het schaatsen altijd dat de 1.500 meter het koningsnummer is. Dat zou het bij de atletiek ook moeten zijn.”
Bol en McLaughlin
Dat de 1.500 meter nu die status daadwerkelijk benadert, is te danken aan de rivaliteit tussen olympisch kampioen Ingebritsen en Kerr, de regerend wereldkampioen. Hun duel heeft hetzelfde effect als dat van de tweestrijd tussen Femke Bol en Sydney McLaughlin bij de 400 meter horden.
Waar Bol en McLaughlin altijd vriendelijk zijn gebleven naar elkaar, hebben Ingebritsen en Kerr elkaar het afgelopen jaar constant bekritiseerd, en niet altijd op de meest nette manier. Ingebritsen noemde Kerr „just the next guy” nadat hij was verslagen door de Brit op de WK atletiek in Boedapest. Later zei de Noor dat hij zijn concurrent met een blinddoek om nog zou verslaan. Kerr sloeg terug door te zeggen dat Ingebritsen gebreken heeft. „Ik denk niet dat hij wist dat hij ze had, maar Jake Wightman [die de Noor op de WK van 2022 versloeg] en ik hebben zijn tekortkomingen aangetoond. En ik denk dat hij ook gebreken heeft in zijn manieren.”
De aandacht die hun verbale strijd heeft gegenereerd, heeft ervoor gezorgd dat de 1.500 meter terug is van weggeweest, zegt Kulker. In zijn tijd liep de Nederlandse middellangeafstandsloper tegen Britse wereldtoppers als Sebastian Coe, Steve Ovett en Steve Cram. „Zij hadden een rivaliteit die je nu ook ziet tussen Ingebritsen en Kerr. Dat maakt de strijd interessanter en zorgt voor meer aandacht voor de discipline.”
Stefan Nillessen (links) is, naast Niels Laros, een van de twee Nederlanders in de olympische finale op de 1.500 meter.Foto Jewel Samad/AFP
De twee kemphanen zouden iets meer respect voor elkaar mogen tonen, vindt het Nederlandse talent Laros. Maar ook hij ziet dat het effect heeft. „Het is goed dat er meer aandacht is voor de 1.500 meter. Met praten houd ik me niet zoveel bezig, ik hoop vooral dat ik kan laten zien dat ik bij de top hoor.”
Het is hem in elk geval gelukt de olympische finale te bereiken, maar daarin wordt het niet eenvoudig. Naast Kerr en Ingebritsen doet ook de Amerikaan Yared Nuguse mee – hij verbeterde vorig jaar het nationale record op zowel de 1.500 meter als de mijl – én de Keniaan Timothy Cheruiyot, wereldkampioen in 2019 en winnaar van olympisch zilver in Tokio. Waar de sprintnummers worden gedomineerd door atleten uit de VS en het Caraïbisch gebied, en de lange afstanden door Afrikaanse lopers, komen op de 1.500 meter uitdagers van verschillende continenten samen.
Toch zal alles in Parijs draaien om het duel tussen Ingebritsen en Kerr. Dat wordt nóg specialer omdat de twee elkaar tot nu toe grotendeels ontliepen, tot de loting in het olympisch toernooi ze aan elkaar koppelde in de halve finale op de 1.500 meter. De enige keer dat Ingebritsen en Kerr elkaar dit seizoen troffen, was bij een wedstrijd over de traditionele mijl in mei, in het Amerikaanse Eugene, waaraan ook ook Nuguse en Wightman deelnamen. Reden genoeg voor de organisatie om de wedstrijd aan te kondigen als ‘The Mile of the Century’.
Ingebritsen en Kerr maakten de hooggespannen verwachtingen waar. Na een ongewoon vroege versnelling van de Brit zette de Noor de achtervolging in, samen vlogen ze over het laatste rechte eind op de finish af. Kerr won in een nieuw nationaal record (3.45,34), de beelden van de race gingen de wereld over. „Uiteindelijk zijn we artiesten en moeten we ervoor zorgen dat er over onze prestaties gesproken wordt”, zei Kerr na afloop. „Ik denk dat we daarvoor in een fantastisch tijdperk zitten.”
Als de Indiase worstelaar Vinesh Phogat zich deze dinsdag voor het olympische worsteltoernooi meldt, heeft ze een veelbewogen sportjaar achter de rug door een knieblessure en een operatie. Ze miste belangrijke kwalificatiewedstrijden, en moest zich uiteindelijk op een andere gewichtsklasse richten: tot 50 kilogram, in plaats van 53. Maar de zwaarste strijd die de 29-jarige Phogat voerde, was een politieke.
Phogat is een nationale held, telg uit een bekende worstelfamilie en de eerste Indiase die goud won op de Commonwealth Games en de Asian Games. Worstelen is van oudsher een belangrijke sport in India, Phogat behoort tot de talenten die de traditie ook voor vrouwen toegankelijk maakten.
Maar in januari 2023 trad zij naar buiten met beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen Indiase worstelfederatie WFI. Met onder anderen de eerste olympische worstelkampioene Sakshi Malik en nicht Sangeeta Phogat protesteerde ze tegen WFI-directeur Brij Bhushan Sharan Singh. In twaalf jaar als baas van de federatie, betastte en stalkte hij worsteltalenten. Hij intimideerde vrouwen en eiste „seksuele gunsten” in ruil voor „hulp”. Indiase worstelaars zouden angstig en getraumatiseerd zijn.
Singh ontkent – waarop een nationale rel ontstaat. Singh is niet alleen sportbestuurder, maar ook nationaal parlementslid van de BJP, de regeringspartij van premier Narendra Modi. Dankzij die positie zou hij met zijn gedrag wegkomen. De publieke beschuldigingen van de worstelaars worden dagenlang genegeerd. Uiteindelijk wordt een overheidsonderzoek ingesteld naar Singh. Dat roept vragen op, want zijn vervanger is een bevriende BJP-politicus. De commissie rondt in april het onderzoek af, maar het wordt niet openbaargemaakt. Sakshi Malik zet een punt achter haar sportcarrière.
Het grensoverschrijdende gedrag waar de Indiase vrouwen naar eigen zeggen mee te maken kregen, is tijdens de Spelen in Parijs door mensenrechtenorganisaties aangegrepen om op internationaal niveau te waarschuwen voor de veiligheid van sporters. Uit een rapport dat de internationale ngo Sport & Rights Alliance onlangs publiceerde, blijkt hoe verreikend het wangedrag was. Singh benaderde gevestigde namen maar ook jonge talenten, tijdens trainingskampen, hij sommeerde ze naar zijn WFI-kantoor te komen of bezocht hun hotelkamers tijdens wedstrijden. Meerdere slachtoffers vertelden aan SRA dat zij door zijn gedrag slecht presteerden, wat hen dan op seksuele chantage kwam te staan.
„Zaken als deze gaan over macht. Sporters kunnen heel kwetsbaar zijn binnen de organisatorische structuren van hun sport”, zegt auteur van het rapport Payoshni Mitra aan de telefoon. De oud-badmintonster zet zich via onder meer haar eigen organisatie Humans of Sport in voor sociale kwesties in de sportwereld. „Er wordt van sporters verwacht dat zij gehoorzamen aan trainers of officials. Er heerst soms een extreme hiërarchie, dat maakt het moeilijk om naar buiten te treden over misbruik.” In de Indiase WFI-rel had de dircteur ook nog macht buiten de sport – bijvoorbeeld over de politie van New Delhi.
Sit-in
Vier maanden nadat Vinesh Phogat met haar beschuldigingen kwam, hervatten de vrouwen hun demonstraties, uit onvrede over de voortgang. Supporters en enkele coaches sluiten aan bij hun sit-in op Jantar Mantar, een bekende protestlocatie in New Delhi.. Er liggen worstelmatten op het asfalt, onder een geïmproviseerd tentdak.
Hoe langer de worstelaars hun protest volhouden, hoe meer er wordt gespeculeerd over hun vorm. Ze slapen slecht, kunnen niet trainen. „De media speculeren waarom we ons niet op wedstrijden richten. Natuurlijk willen we op de mat staan. Maar wat hebben we aan medailles als we weten dat jonge vrouwen niet veilig zijn”, zegt Vinesh Phogat, met nicht Sangeeta naast zich. Die vertelt dat het steekt dat na publieke vieringen van hun sportprestaties, er geen publieke steun is voor deze „beproeving”. „Als er al niet naar óns wordt geluisterd, hoe vergaat het jongere sporters dan? We willen dat het beter wordt voor de volgende generatie.”
Kort na het bezoek van NRC loopt het op Jantar Mantar uit de hand. Als supporters matrassen aanslepen voor de nacht, grijpt de politie hard in. De familie Phogat, Malik en anderen worden door agenten tegen het asfalt gesmakt en opgepakt. Woedend dreigen de vrouwen hun medailles in de heilige rivier de Ganges te gooien – het belangrijkste wat ze in naam van India wonnen.
Zo ver komt het uiteindelijk niet, als oppositiepartijen ingrijpen. De worstelaars staken hun protest half juni 2023, als blijkt dat een rechtsgang mogelijk is. Er komen aanklachten tegen Singh vanwege stalking en seksuele intimidatie; de rechtszaak loopt nog.
Vinesh Phogat pakt haar trainingsregime weer op, ondanks bedreigingen en bespottingen. Ze kwam al twee keer uit op de Olympische Spelen: in Rio (2016) werd ze tiende, in Tokio negende. De Parijse organisatie noemt haar op de website „een van India’s beste worstelaars”. Voorafgaand aan het olympische programma wil ze niet spreken over het afgelopen jaar.
IOC-hotline
De Spelen in Parijs zouden volgens het IOC de meest gendergelijke zijn. Daarom is het volgens de mensenrechtenorganisaties des te belangrijker dat er goede procedures zijn om de sociale veiligheid te waarborgen.
Uit het rapport van de internationale ngo Sport & Rights Alliance blijkt hoe weinig steun de demonstrerende worstelaars kregen. Ook niet van het IOC of de mondiale worstelfederatie – op een algemene verklaring na.
„Er is een IOC-hotline waar sporters zich kunnen melden, maar die werkt niet naar behoren”, stelt atletenrechtenactivist Mitra. De voertaal is Engels en er is onvoldoende kennis over trauma. Bovendien is het meldpunt alleen open tijdens de Spelen. „Het IOC stelt verantwoordelijk te zijn voor de olympische gedachte, dat gaat niet alleen om medaillewinnaars of kampioenen.”
Het is volgens Mitra ook problematisch dat de huidige lijn klachten terugverwijst naar de ‘eigen’ nationale bond. „Maar als je binnen die bond machtsmisbruik ervaart, of van de directeur, zoals Phogat en de anderen, helpt dat niet. Niet in alle landen is er adequate wetgeving. Er moet een onafhankelijk mechanisme komen.”
In een videoverklaring hekelt Vinesh Phogat de reactie van omstanders, journalisten en publiek in India, die de beschuldigingen van de worstelaars ‘licht’ vonden. „De Indiase maatschappij normaliseert misbruik en intimidatie, dat wordt pas serieus genomen als het ‘gruwelijk’ is. Maar het is net als een worstelwedstrijd: of je nu met één punt verliest of met tien, je verliest.” Mitra: „We moeten luisteren naar de sporters. Als zij zich niet goed voelen bij bepaalde zaken – vastgegrepen worden voor een selfie, betastingen onder het mom van een ademhalingsoefening – moeten we dat als machtsmisbruik beschouwen. We mogen dergelijk bedrag niet bagatelliseren.”
De noodzaak om lering te trekken uit de Indiase WFI-zaak is groot. Niet alleen voor het IOC, maar ook voor India, dat de Spelen in 2036 wil organiseren.
Springruiter Harrie Smolders had een champagnedouche achter de rug toen hij vorig jaar april concludeerde: „Monaco is echt op weg om het beste paard uit mijn carrière te worden.” Samen hadden ze die zondag zilver gewonnen bij de wereldbekerfinale in Omaha, achter de Zweed Henrick von Eckermann, waarna bij de huldiging de champagne werd ontkurkt.
Het was een van vele successen van Smolders en Monaco in 2023. Op indrukwekkende locaties vaak: de top van het springen, met twee commerciële circuits, kent geen gebrek aan glamour. Ze werden derde bij de grand prix van Londen, midden in het chique Chelsea. Tweede bij de door modehuis Hermès gesponsorde grand prix in het Grand Palais in Parijs. En de meest lucratieve van het jaar: tweede in de haven van Monte Carlo, met peperdure hoogbouw aan de ene kant en dobberende jachten aan de andere (prijzengeld: 300.000 euro).
Ook Monaco zelf is glamour niet vreemd. Hij is eigendom van Jennifer Gates Nassar, de dochter van Microsoft-oprichter Bill Gates. Smolders rijdt hem sinds Gates Nassar zich in 2019 stortte op haar opleiding medicijnen.
Mr. Consistency noemt Smolders Monaco. De vijftienjarige donkerbruine ruin weet precies wanneer het er echt om draait, zegt hij.
Toch verschijnt Smolders op wedstrijden van het hoogste niveau steeds vaker met een ander paard aan de start. Ook donkerbruin, maar een hengst, twaalf jaar oud, met een klein wit sterretje tussen zijn ogen: Uricas vd Kattevennen.
In maart dit jaar rijden Smolders en Uricas voor eigen publiek, bij Indoor Brabant. Die avond trekt Willem Greve de meeste aandacht: hij blijft op spectaculaire wijze Von Eckermann net voor, gooit daarna in extase zijn cap de tribune op. Maar Smolders en Uricas doen het ook heel goed, ze worden derde. Uricas is in „supervorm”, zegt Smolders na afloop. Smolders heeft hem de tijd gegeven zich te ontwikkelen, om „volwassener” te worden. Nu zit de hengst „in de prime van zijn leven”.
Monaco heeft dan weer heel veel ervaring op het hoogste niveau. „En hij is heel geslepen.”
Twee paarden die allebei de absolute top hebben bereikt: hoe zijn ze daar gekomen? En wie van de twee mag mee naar Versailles, waar deze maandag de strijd om individueel olympisch springgoud losbarst?
Andere eigenaren
Net over de grens, aan een rustig weggetje met veel agrarische bedrijven, staan Uricas en Monaco in een stallencomplex. Ook al staan ze samen op stal, de twee paarden hebben allebei hun eigen ‘personeel’.
De paardensport is een web van zakelijke overeenkomsten en ruiters zijn zelden eigenaar van de paarden die ze rijden, en voor Smolders geldt dat net zo. Uricas is eigendom van Spronken Group, opgericht door de inmiddels overleden Belgische paardenhandelaar Leon Spronken. En Monaco dus van Gates Nassar, en haar Evergates Stables, dat zijn eigen mensen in dienst heeft.
Wedstrijden zijn bijna altijd in het weekend, doordeweeks springen de paarden eigenlijk bijna niet, zegt Josefin Göransson, die aan het hoofd staat van de stal van Smolders. In de ochtend maken ze vaak bosritten met de paarden, ’s middags is het veelal dressuur. „Om te zorgen dat alle knopjes werken”, zegt Göransson. De paarden gaan ook veel naar buiten. „Het is belangrijk dat ze gras kunnen eten.”
Smolders (44) groeide op in het Brabantse Lage Mierde, als zoon van een varkenshouder die voor de lol ook pony’s fokte, en werkte zich op in de springwereld. In 2017 werd hij voor het eerst verkozen tot ruiter van het jaar in Nederland (en in 2023 opnieuw).
Als je goed genoeg bent als ruiter of amazone, dan krijg je ook van alle kanten goede paarden aangeboden. En zo ging dat ook met Monaco en Uricas. Monaco was toen zeven, Uricas negen.
Uricas Uricas is eigendom van de Belgische Spronken Group. Foto Chris Keulen
Maar daarvoor hadden ze al een hele weg afgelegd. Allebei werden ze geboren in de buurt van Hamburg, net iets meer dan honderd kilometer bij elkaar vandaan, in de staat Sleeswijk-Holstein. Het ras waartoe ze behoren, Holsteiners, werd naar die regio genoemd.
Het is hier „the middle of nowhere”, zegt Hartwig Schoof, die de fokkerij runt waar Uricas vandaan komt. Het is een klein familiebedrijf, waar jaarlijks ongeveer tien tot vijftien veulens worden geboren.
Het allerbelangrijkste bij het fokken van een goed veulen, zegt Schoof, is een goede stamboom van beide kanten. „Fokken is altijd een beetje geluk hebben, maar je kunt veel meer zekerheid inbouwen als je door de generaties heen steeds weer kwaliteit terugziet.” Dat maakt ook dat fokkers vaak dezelfde keuzes maken. „Er zijn honderden hengsten, maar uiteindelijk zijn het er zo’n twintig die we vooral gebruiken.”
Uricas is het product van hengst Uriko, die 1,50 meter hoog heeft gesprongen. (Zelf wordt Uricas trouwens ook al een paar jaar als dekhengst ingezet.)
Zijn moeder is de merrie T-Cassina, de enige dochter van het succesvolle springpaard Chika’s Way en kleindochter van de befaamde Wodka II, die uitzonderlijk veel goede sportpaarden heeft voortgebracht. „Iedereen kent Wodka” zegt Schoof. „Ze is echt een grande dame.”
Toch is succes ook met een goede bloedlijn nooit gegarandeerd, zegt Schoof. Daarbij is er nog een groot verschil tussen een goed paard en een écht toppaard. „Bij een veulen zie je of het goed beweegt, of het er goed uitziet. Maar of het uitgroeit tot een paard zoals Uricas dat nu is … dat weet je pas jaren later.” Daarbij, zegt Schoof, heeft Uricas veel geluk gehad dat hij op het goede moment bij de juiste mensen terecht is gekomen. „Mensen die hem niet hebben gepusht.”
De bekende Belgische handelaar Spronken ziet iets in het veulen Uricas. Hij kocht hem, voor hoeveel geld wil Schoof niet zeggen, en zette hem op zijn bedrijf Kattevennen Stables (en voegde vd Kattevennen toe aan Uricas’ naam). Als Spronken in 2019 plotseling overlijdt, erft zijn neef het bedrijf met 154 sportpaarden. Hij biedt Uricas op negenjarige leeftijd aan Smolders aan. „Ik was wel gecharmeerd”, zegt Smolders terugkijkend. „Van zijn atletische lichaam, galop, techniek.”
Maar ook al was Uricas toen alweer een aantal jaar ouder, nog steeds was niet te zeggen of het de absolute top kon halen. „Tuurlijk is dat een paard met talent, maar of hij echt uit het juiste hout gesneden is, dat weet je dan niet.”
Hij kan zich nog goed herinneren dat hij echt overtuigd raakte van Uricas, toen hij hem voor het eerst reed op gras als ondergrond. „Dus dat was nieuw voor hem. En er waren veel mensen. Het was echt een moeilijke setting. Veel paarden krijgen dan een beetje faalangst. Maar hij kwam binnen en hij groeide. Die entourage, daar werd hij beter van.” Dat is ontzettend belangrijk, zegt Smolders. „Dat geldt voor sportmensen ook. Je kunt zoveel talent hebben, maar op het moment dat je een stadion met negentigduizend mensen binnenkomt en je zit alleen maar om je heen te kijken, dan werkt het niet.”
Smolders zag Monaco voor het eerst in Italië, waar hij bij een handelaar op stal stond. Hij vond het een „interessant” paard. „Ik voelde iets speciaals. Zijn dynamiek stond me wel aan.” Maar ook bij Monaco was toen nog lang niet duidelijk dat hij zou uitgroeien tot wereldtop. „Hij stond niet bekend als een ontzettend goed paard of zo. De Italiaanse ruiter die hem toen reed, zei tegen me: „We thought good, but not very good.”
Smolders deed het rustig aan met Monaco: hij startte met hem op een lager niveau dan hij gewend was. Langzamerhand raakte hij steeds meer onder de indruk van zijn kunnen. En de buitenwereld ook. Smolders: „Ik voelde aan alles: dat paard gaat op korte termijn verkocht worden en ik zou dat niet graag hebben.”
In die tijd gaf hij les aan Jennifer Gates Nassar, die na haar studie aan Stanford een tijdlang fulltime springamazone was. Ze hadden elkaar leren kennen op concoursen in de Verenigde Staten. Hij raadde Gates Nassar aan het paard voor zichzelf te kopen. Dat deed ze. Een tijdlang reed ze met Monaco, onder meer wereldbekerwedstrijden. „En toen ze terug naar school ging, had ik het geluk dat ik hem weer kon rijden.”
Het is een luxe om een vrouw als Gates Nassar als partner te hebben, zegt Smolders. Het adagium in de paardenwereld is weliswaar dat succes niet te koop is – menig succesvol sportpaard haalt na een verkoop niet het oude niveau – maar het wordt wel degelijk geprobeerd. En voor sommige uitzonderlijke paarden worden miljoenen geboden.
Je hebt iemand nodig die ‘nee’ kan zeggen tegen een hoog bod, aldus Smolders. „Want anders wordt dat paard dus toch verkocht en sta ik weer met lege handen.”
Vrienden bij de show
Uricas en Monaco zijn twee heel verschillende paarden. Monaco staat altijd met zijn neus vooraan en schooiert graag naar een traktatie, zoals een stukje banaan, zegt Yvonne Neu Jönsson, die als groom met Monaco meereist naar toernooien over de hele wereld. „Hij heeft meer vrienden bij de show dan wie dan ook.” Het is een lief paard, zegt ze, maar hij is ook alert, kan een beetje pittig zijn. Hij heeft „veel bloed”, in paardenjargon.
Uricas is wat minder extravert, wat rustiger. Smolders: „Hij past zich ook aan aan wie er op zijn rug zit. Als ik mijn zoontje erop zet, is het net een manegepaard.” Of hij zijn zoon weleens op Monaco heeft gezet? „Dat heb ik nog nooit gedaan, nee.”
Een ochtendwandeling van Uricas.Foto Chris Keulen
Ze hebben ook in de ring een andere uitstraling. Neu Jönsson: „Monaco is heel efficiënt. Harrie zegt altijd: Monaco zou je niet kopen bij het losrijden. Hij springt dan een beetje nonchalant.” Een getraind oog zou nog steeds zijn kwaliteiten zien, denkt ze, maar voor een leek valt Uricas meer op. „Hij is een hengst, hij maakt zichzelf groot en mooi. En hij springt heel elegant.”
Pas in juni, bij het CHIO in het Rotterdamse Kralingse Bos, lijkt de definitieve keuze op Uricas te vallen. Smolders neemt zijn beide paarden mee: de een zou de landenwedstrijd springen, de ander de grand prix. Maar in overleg met bondscoach Jos Lansink kiest Smolders tweemaal voor Uricas, vertelt Smolders zondagmiddag, nadat hij derde is geworden bij de grand prix. Het paard zit „in de vorm van zijn leven”, zegt Smolders. „Hij kwam zo energiek de ring in. Je zag het ook in de ereronde. Hij was aan het spelen, was nog niet moe.”
Verleiding
In aanloop naar de Spelen sprong Smolders dit jaar minder dan normaal. Om er maar voor te zorgen dat ze topfit zijn in Parijs. In de paardenwereld is veel geld te verdienen, dus de verleiding is groot om op veel concoursen te starten. Maar zoals Lansink graag zegt: „je kunt niet op elke kermis dansen.”
Smolders heeft het ter harte genomen, aldus Lansink. „Harrie heeft echt alles opzij gezet om goed te kunnen presteren deze Olympische Spelen.”
Ook hier heeft hij weer mazzel met de eigenaren van zijn twee toppaarden, zegt Smolders. „Als zij zoveel mogelijk rendement willen halen, dan moet je andere keuzes maken.” De Spelen zijn voor de eer, niet voor het geld. „Maar ik heb gelukkig eigenaren die erg kampioenschapsgezind zijn. Die weten natuurlijk ook dat een olympische titel voor altijd in de boeken blijft.”
Smolders, die ook al deelnam in Rio (2016) en Tokio (2021) hoopt daar net zo goed op. Afgelopen vrijdag greep het Nederlandse team nét naast het brons. „Ik heb veel gewonnen in mijn leven, maar nog geen olympische medaille.”
De lichten in het Stade de France in Saint-Denis gaan uit. Polsbandjes die elke toeschouwer bij het betreden van het stadion heeft gekregen, lichten op. De huis-dj draait de volumeknop open. Door het stadion galmt een stem. „Finale du 100 mètres hommes.”
Aan de start staan stuk voor stuk grote namen op de sprint: de twee kleine, maar razend rappe Jamaicanen Seville Oblique en Kishane Thompson. De introverte mooiboy Marcell Jacobs uit Italië, de alleskunner Letsile Tebogo uit Botswana. De Zuid-Afrikaanse showman Akani Simbine. En natuurlijk de meedogenloze Amerikanen Kenneth Bednarek, Fred Kerley en Noah Lyles.
Als ze een voor een worden aangekondigd, voeren ze op weg naar het startblok hun eigen toneelstukje op. Thompson slaakt een oerkreet, Kerley legt een vinger op zijn lippen. Olympisch kampioen Jacobs zwaait vriendelijk naar het publiek.
Eentje doet het helemaal anders. Alsof de wedstrijd al begonnen is, sprint Lyles de catacomben uit. Hij springt, zijn benen trekt hij hoog genoeg de lucht in om over een horde te kunnen springen. In zijn haar zitten witte kralen, om zijn nek glinstert een ketting. Als het publiek juicht, schreeuwt hij terug. Alsof hij de energie in het stadion wil vastpakken.
‘Bolt-triple’
De 27-jarige Amerikaan is met grote doelen naar Frankrijk gekomen. Net als de Jamaicaan Usain Bolt, de laatste superster van de atletiek, wil hij de 100 meter, 200 meter en 4×100 meter estafette winnen. Lyles wil zelfs nog meer dan dat: ook op de 4×400 meter wil hij kampioen worden, wat hem een historische goudoogst voor een mannelijke atleet zou opleveren.
De kans daarop is reëel: vorig jaar voltooide Lyles de ‘Bolt-triple’ bij de wereldkampioenschappen in Boedapest. Terwijl de aandacht uitging naar het verwachte duel tussen Jacobs en toenmalig wereldkampioen Kerley, kroonde Lyles zich tot de nieuwe koning van de atletiek. De Amerikanen wonnen ook de 4×400 meter in Hongarije, maar daar deed Lyles toen nog niet aan mee.
In de tussentijd werkte hij aan zijn profiel buiten de baan. Hij heeft sponsordeals met Adidas, Visa en Omega, komt in catwalkwaardige outfits naar zijn wedstrijden toe, brengt zijn eigen rapmuziek uit en is niet bang om iets geks te zeggen of te doen.
Over de NBA, die de winnaars van de jaarlijkse Noord-Amerikaanse basketbalcompetitie ‘wereldkampioenen’ noemt, zei hij vorig jaar: „Wereldkampioen van wat? De Verenigde Staten?” Tijdens de Amerikaanse kwalificatiewedstrijden voor de Spelen trok hij bij elke start een zeldzame kaart van het spel dat is gebaseerd op de Japanse mangastripserie Yu-Gi-Oh! tevoorschijn. En op de boot tijdens de olympische openingsceremonie op de Seine noemde hij zichzelf in de camera „de snelste man ter wereld”, ook al staan de wereldrecords op de 100 en 200 meter nog op naam van Bolt en was de Jamaicaan Kishane Thompson dit seizoen al sneller geweest dan Lyles.
Met zijn Amerikaanse bravoure heeft Lyles de atletiek verdeeld. De sport kan wel een nieuwe grote ster gebruiken. Hij is een van de hoofdpersonen in de Netflixserie Sprint, waarvan hij en de atletiekwereld hopen dat het hetzelfde effect heeft als Drive to Survive voor de Formule 1. Maar moet dat nou op deze manier?
Antidepressiva
Op zijn claim de snelste ter wereld te zijn, kwam kritiek omdat men vond dat die titel hem niet toebehoorde. Professionele basketballers vonden hem een idioot. Collega-sprinters stoorden zich aan de hoofdrol die hij zich aanmat in de Netflixserie. En toen hij zaterdag een matige tijd (10,04) liep in de voorrondes, begonnen fans zich af te vragen of hij al die grote praatjes wel kon waarmaken.
Lyles trekt zich er weinig van aan. Het is niet alsof het hem allemaal aan is komen waaien. Als kind had hij last van zware astma, ADHD en dyslexie. Op school werd hij gepest. In sport vond hij een uitlaatklep, met zijn astma leerde hij omgaan. En samen met zijn broertje Josephus, ook een begenadigd sprinter, besloot hij dat ze naar de Spelen wilden nadat ze in 2012 de openingsceremonie hadden gezien.
Maar de Spelen in Tokio, in 2021 liepen voor Lyles uit op een sof. Hij was toen al regerend wereldkampioen op de 200 meter en ging als topfavoriet naar Japan. Maar de extravagante sprinter miste het publiek in het door coronamaatregelen leeggehouden atletiekstadion. Toen hij met brons in de mixed zone stond, vertelde hij de aanwezige pers over zijn mentale problemen. Al eerder had hij op Twitter geschreven dat hij aan de antidepressiva zat.
Met de hulp van zijn psycholoog wist Lyles op te krabbelen. In 2022 liep hij het 26 jaar oude Amerikaans record op de 200 meter van Michael Johnson uit de boeken. Vorig jaar volgden zijn grote successen in Boedapest. En toen was het aftellen naar Parijs.
De finish van Kishane Thompson ( zilver, tweede van rechts) en Fred Kerley (brons, rechts).Foto Ashley Landis/AP
Fotofinish
In de halve finale zondag gaat het al een stuk beter dan in de series. Lyles duikt onder de tien seconden met 9,83, maar hij finisht wel als tweede achter de Jamaicaan Seville. Op de perstribune begint dan het debat: kan Lyles niet beter of bewaart hij het beste voor laatst?
Als de ellenlange openingsshow voor de finale van het koningsnummer van de atletiek voorbij is, heeft Lyles een slechte start. Hij heeft het geluk dat niemand echt goed weg is. Dertig meter verder heeft hij al de hoogste snelheid van alle mannen, ruim 40 kilometer per uur. Maar dit zijn allemaal topsprinters die in staat zijn de energie in hun spieren optimaal in voorwaartse kracht om te zetten. Niemand weet zich los te maken van de rest. Op de finish zijn de verschillen niet met het blote oog te zien.
‘PHOTO’ staat er in reuzenletters op het scorebord. Is het Thompson, Kerley of toch Simbine die wint? Daar verschijnt de eerste naam op het scherm: Noah Lyles – 9,79. De Amerikaan is 0,005 seconde eerder over de streep gekomen dan de Jamaicaan Thompson, die op zijn beurt maar 0,02 seconde voorsprong heeft op Kerley. Het scheelt allemaal niks: tussen de eerste en de laatste zit 0,12 seconde.
Er is echter één man de snelste. Lyles rukt de sticker van zijn buik. Erop staan zijn startnummer en achternaam. Hij houdt hem in de lucht en begint dan aan zijn ererondje. De Noah Lyles-show is begonnen.
Van het Louvre naar de Eiffeltoren is nog best een eindje. Toch lijkt de Belg Remco Evenepoel zijn hand al in de lucht te steken om zijn aanstaande overwinning in de olympische wegrace te vieren. Geef hem eens ongelijk: zijn voorsprong is meer dan een minuut, dat gaan zijn achtervolgers in de laatste paar kilometers niet meer goedmaken.
Maar dan stapt Evenepoel af. Zijn arm ging niet de lucht in als zegegebaar, maar als noodkreet. Lekke band. Hij schreeuwt het uit naar de Belgische volgwagen. Waar blijft zijn reservefiets? Er volgen voor zijn gevoel lange, lange seconden, maar dan verschijnt de mecanicien en kan Evenepoel zijn weg vervolgen. Even later rijdt hij, met de Eiffeltoren op de achtergrond, als winnaar over de streep.
De manier waarop Evenepoel olympisch kampioen wielrennen werd, had wel iets weg van de manier waarop Mathieu van der Poel vorig jaar in Glasgow de wereltitel won. Ook hij reed in gewonnen positie, ook hem overkwam iets. Van der Poel viel met nog zestien kilometer te gaan, maar kon zijn weg – ondanks een kapotte schoen – vervolgen en werd wereldkampioen.
Van der Poel heeft vaak gezegd dat hij niet van de lijstjes is, maar hij maakt heel bewust zijn koerskeuzes. Na zijn zege in Glasgow zei Van der Poel dat hij die kon afvinken. „Mijn carrière is al bijna compleet.” Een van de zeges die nog ontbrak, was die in de olympische wegrace. Profrenners zijn sinds 1996 welkom op de Spelen en een gouden medaille heeft het laatste decennium hetzelfde aanzien gekregen als een klassiekerzege of de regenboogtrui.
Korte kasseienklim
Ook Van der Poel maakte deze wedstrijd dit jaar tot een van de grootste doelen. Hij liet er zelfs zijn geliefde mountainbikefiets voor staan. Met pijn in zijn buik had hij naar de wedstrijd van afgelopen maandag gekeken, waar de Brit Tom Pidcock opnieuw olympisch kampioen werd. Van der Poel gaf aan bij de Spelen van Los Angeles in 2028 graag weer aan de discipline mee te doen, maar nu was de kans op olympisch succes op de weg te groot om te laten liggen.
Want de kasseienklim richting de Sacré Coeur lonkte. Een kilometer – à 6,5 procent, op kleine, Franse steentjes in de Parijse kunstenaarswijk Montmartre – die in de beslissende fase van de wedstrijd drie keer overwonnen moest worden, als een heuvel in de finale van de Ronde van Vlaanderen, de koers die Van der Poel al drie keer won. „Die moet me wel liggen”, zei hij vooraf. Van der Poel verkoos rust boven de verkenning van het klimmetje. „Er zijn genoeg filmpjes en we komen er meerdere keren langs.”
Zowel Van der Poel als bondscoach Koos Moerenhout waarschuwde van tevoren voor „een ongecontroleerde koers”, met een vroege vlucht die niet meer terug te halen zou zijn. Omdat de deelnemende landen maximaal vier renners mochten opstellen en er zonder oortjes gekoerst werd, zou zo’n prille ontsnapping wel eens succesvol kunnen zijn. „Je moet voorkomen dat je in een verdedigende positie terechtkomt”, zei Moerenhout.
Moulin Rouge
Dat lukt zaterdag. Er ontsnapt weliswaar een groepje renners, maar zonder grote namen. Onder anderen een renner uit Mauritius en een uit Oeganda rijden een groot deel van de dag in beeld, zonder kans op succes. Erachter duurt het lang voordat de wedstrijd, over 273 kilometer, enigszins tot leven komt.
Als het peloton begint aan de eerste passage van de klim in Montmartre, is er nog geen beslissende demarrage geweest. Dat maakt de toeschouwers, die rijen dik langs de dranghekken staan, niets uit. De renners passeren de Moulin Rouge door een orkaan van geluid. De smalle straatjes forceren het peloton op een lint.
Van der Poel zit goed voorin en ziet zijn kans schoon. Hij poeft weg. Wout van Aert, kopman bij de Belgen naast Remco Evenepoel, pareert. Het publiek brult het uit. Samen sturen de twee kemphanen langs de Sacré Coeur. Het blijkt een eerste speldenprik, het peloton weet terug te komen.
Dan spelen de Belgen hun tweede troef uit: met iets minder dan veertig kilometer te gaan, demarreert Evenepoel. Een reactie blijft uit en dat is levensgevaarlijk bij de renner die vorig weekend olympisch kampioen tijdrijden werd en er een handje van heeft wedstrijden na lange solo’s te winnen. Evenepoel komt in no-time bij een eerste groepje vluchters, die alleen maar kunnen volgen. Voor hem rijdt alleen nog de Ier Ben Healy, maar ook dat is een kwestie van tijd. Op 33 kilometer van de finish rijdt Evenepoel aan kop van de wedstrijd.
Van der Poel probeert het nog een keer, op de tweede beklimming in Montmartre. Het zijn machtige pedaalslagen, bijna niemand kan hem volgen, alleen Van Aert weer. Met de Belg naar de finish rijden, is hem de zege op een presenteerblaadje overhandigen, weet Van der Poel. De Nederlander zit klem.
Mathieu van der Poel werd uiteindelijk twaalfde.Foto Robin van Lonkhuijsen/ ANP
‘Een heel goed moment’
Intussen rijdt Evenepoel de ene medevluchter na de andere los. De laatste die moet passen, is de Fransman Valentin Madouas. En nadat hij een nieuwe fiets heeft gekregen, met nog altijd meer dan genoeg voorsprong, kan de 24-jarige Belg ruim voor de finish juichen, dit keer voor het echie. Op de finishlijn, waar vorige week Zinedine Zidane het olympisch vuur aan Rafael Nadal overdroeg, staat Evenepoel stil naast zijn fiets en spreidt hij zijn armen. Nooit won een mannelijke renner bij één Spelen de tijdrit en de wegwedstrijd.
Van der Poel eindigt als twaalfde. „Remco koos een heel goed moment, toen iedereen op de limiet zat. Misschien zat ik iets te ver van hem, maar het is zijn verdienste dat hij hier wint”, zegt hij na afloop. Na zijn eerste demarrage op de klim richting de Sacré Coeur dacht Van der Poel dat de winnende groep gevormd was. Toen de boel toch weer samenkwam, kon hij niks meer aan de aanval van Evenepoel doen, zegt hij.
Achter hem vieren de Fransen intussen een feestje. Madouas wint zilver en zijn landgenoot Christophe Laporte brons, weer twee medailles erbij voor het zo goed presterende gastland. De grote verliezer van de dag glimlacht berustend. Van der Poel heeft vrede met de uitslag. „Het is jammer, maar dat is koers. En anderzijds: morgen is het gewoon weer een nieuwe dag.”
Op de atletiekbaan van Liévin, een kleine gemeente in het noorden van Frankrijk, was vorige week een typisch Nederlands verschijnsel te zien: de polonaise. Zo zag het er althans uit; elf atleten in oranjeblauwe outfits hadden hun armen op de schouders gelegd van degene voor hen, en bewogen zich in hetzelfde ritme. Alleen de muziek ontbrak.
De mannen van de Nederlandse atletiekploeg wilden op de eerste dag van het trainingskamp in aanloop naar de Olympische Spelen graag laten zien dat ze een beter gecoördineerde warming-up konden doen dan de vrouwen. Die bewogen even daarvoor als cheerleaders in driehoeksformatie synchroon over de baan.
De sfeer is goed bij de Nederlandse atletiekafvaardiging, en de groep is groot. Tijdens het olympisch atletiektoernooi komt in Parijs een recordaantal Nederlanders in actie: 26 vrouwen en 21 mannen, onder wie medaillekandidaten als Femke Bol (400 meter horden), Sifan Hassan (5.000 en 10.000 meter, marathon) en verschillende estafetteteams.
Na de vorige Spelen in Tokio, waar het historische aantal van acht medailles (twee keer goud) werd gehaald, begint dat al bijna te wennen. Maar het verschil is groot met ‘Sydney’ in 2000. Toen reisden negen Nederlandse atleten af naar Australië. Geen van hen haalde de top acht op hun atletieknummer.
Sindsdien is een stijgende lijn ingezet: met uitzondering van de Spelen in Beijing in 2008 werden er elke vier jaar meer atleten afgevaardigd door de Nederlandse equipe. „Het is duidelijk dat we consequenter aan een atletiekprogramma hebben gewerkt”, zegt technisch directeur Vincent Kortbeek van de Atletiekunie. „We zijn het niveau van zo nu en dan een toptalent afleveren wel ontgroeid.”
De norm van TeamNL is dat sporters in hun discipline bij de beste acht van de wereld kunnen eindigen. Voor deze Spelen hebben bijna vijftig atleten dat niveau bereikt. Hoe is Nederland uitgegroeid tot een atletiekland?
Ellen van Langen na het winnen van de gouden medaille op de Olympische Spelen in Barcelona (1992)Foto AFP
Pak hagelslag
Het is een anekdote die Ellen van Langen vaak en met smaak vertelt. Toen ze in 1992 in Barcelona olympisch goud won op de 800 meter en zich voor altijd in het geheugen van sportminnend Nederland nestelde, had ze naar Spanje een pak hagelslag mee genomen waarmee ze boterhammen smeerde. Waarmee ze maar wilt zeggen hoe amateuristisch het er toen soms aan toeging qua begeleiding, en niet alleen op het gebied van voeding.
Trainen in de atletiek gebeurde in die tijd onder het toeziend oog van parttime clubcoaches. Liefhebbers van de sport die na hun alledaagse baan aan het eind van de middag naar een atletiekbaan snelden, om daar hun pupillen beter te maken. „Ik was clubtrainer, werkte in het sportonderwijs en was decaan. Als coach moest je, bij wijze van spreken, leven van een consumptiebon”, zegt Peter Verlooy, in die tijd een van de tientallen parttime bondscoaches van de Atletiekunie.
De rol van bondscoach bestond destijds vooral uit het selecteren van atleten voor toernooien en een paar weekenden per jaar de trainingen begeleiden. „Bondscoaches hadden verder nul invloed, daar had je niet veel mee”, zegt Van Langen. Atleten en hun persoonlijke coaches moesten het verder allemaal zelf uitzoeken, zegt Verlooy. „Het hing allemaal af van de gekkigheid van zulke duo’s.”
In het buitenland pakten ze dat anders aan. Verlooy: „Ik zag dat succes altijd was omgeven door een talentvolle atleet die altijd de beschikking had over faciliteiten, coaches, medische staf en innovatieve ontwikkelingen.” Met enige jaloezie keek hij naar het Amerikaanse universiteitssysteem, waar atleten in volwaardige en goed georganiseerde teams fulltime aan de verbetering van hun prestaties konden werken.
Toen Verlooy in 2005 werd aangesteld als technisch directeur, pakte hij zijn kans. Hij wilde van Papendal „het Harvard van de atletiek” maken, waar atleten en coaches fulltime met hun sport bezig konden zijn. Bij NOC-NSF vond hij een welwillend oor; er werd geld vrijgemaakt. De Atletiekunie besloot het bondsbureau te verhuizen van Nieuwegein naar Papendal. Met de verkoop van het gebouw in Nieuwegein en de investeringen van NOC-NSF, beschikte Verlooy over financiële middelen om zijn plannen voor te realiseren.
Grauw en vochtig
De eerste atleet die op Papendal kwam trainen, was kogelstoter en discuswerper Rutger Smith in 2006. Verlooy ziet hem nog staan, in een halfaffe kamer die grauw, grijs en vochtig was. Er stond een bed, wastafel en bureautje, meer niet. „Maar Rutger zei: ‘ik kom’, omdat ik had beloofd zijn coach fulltime te gaan betalen.”
In het begin was het moeilijk atleten te overtuigen hun vertrouwde omgeving te verlaten, zegt Verlooy. Daarom zette hij bewust in op het binnenhalen van grote namen. Na Smith kwamen ook atleten als meerkampster Karin Ruckstuhl en Rens Blom, de polsstokhoogspringer, naar Papendal. Verlooy: „Ik dacht: als die toppers nou komen, dan heb ik zichtbaarheid, en dan komen de talenten daarna.”
Olympisch goud voor Sifan Hassan op de 10.000 meter in Tokio, 2021.Foto Robin van Lonkhuijsen/ANP, EPA
Een van de eerste sporten waarin de Atletiekunie investeerde, was de meerkamp, zodat alle faciliteiten die nodig zijn voor het beoefenen van atletiek neer werden gezet. Dat maakte het direct aantrekkelijker voor twijfelende atleten om op Papendal te komen trainen.
In die jaren begon het Nederlands Handbal Verbond op Papendal de Handbalacademie, een fulltime en multidisciplinair trainingsprogramma. En de badmintonbond zette er een centraal centrum op voor topspelers. Later volgden sporten als BMX, handboogschieten en judo. „Dat was een grote inspiratie. We hadden het gevoel dat we met zijn allen de wereld aan het veroveren waren”, zegt Verlooy.
Het geloof dat Nederlandse atleten zich konden meten met de wereldtop, was er lang niet, zegt de huidige technisch directeur, Vincent Kortbeek. Of althans: niet écht. „We dachten vroeger dat de nationale top leuk was, misschien de Europese top. Maar hoe gingen we in hemelsnaam de Amerikanen en Afrikanen verslaan?”
Maar Rens Blom werd wereldkampioen, Rutger Smith en Karen Ruckstuhl wonnen WK-medailles. En een paar jaar later bleek Dafne Schippers, die al op jonge leeftijd naar Papendal was verhuisd om daar fulltime te trainen, de snelste vrouwen ter wereld te kunnen verslaan. Kortbeek: „Dat zorgde voor een mentale shift.”
Van hobby naar beroep
Nadat Papendal zich als topsportcentrum had bewezen met resultaten van topatleten, verlegde de Atletiekunie de focus naar talentontwikkeling. Vanaf 2014 ging het gerichter scouten, de potentie van talenten werd belangrijk, voor elk van hen werden persoonlijke ontwikkelingsplannen gemaakt. En ze kregen op het hart gedrukt dat topsport een vak is, geen hobby. „Sport begint als spelletje, dan wordt het een sport, dan je beroep”, zegt Verlooy.
Op het hoogste niveau maakte de Atletiekunie scherpe keuzes. Voortaan ging er, naast de meerkamp, meer aandacht naar sprintnummers en estafette-onderdelen, de middellange afstanden en technische nummers als kogelstoten en discuswerpen. „Vroeger verdeelden we een euro zó dat iedereen een cent kreeg, nu werd het bij elkaar gelegd en op een paar plekken geïnvesteerd”, zegt Verlooy.
En de Atletiekunie haalde kennis van buiten, want aan Nederlandse topcoaches ontbrak het nog. „Dat was in eerste instantie lastig”, zegt Kortbeek, „omdat buitenlandse atletiekcoaches niet altijd inzagen wat er te halen viel in Nederland.” Maar onder technisch directeur Ad Roskam en Charles van Commenee, dan nog prestatiemanager van NOC-NSF en later hoofdcoach van de Atletiekunie, lukte het buitenlandse toptrainers als Rana Reider en Laurent Meuwly aan te trekken.
Die topcoaches trokken de reeds ingezette lijn verder door. „Toen ik naar Nederland kwam, vond ik het belangrijk veel aandacht te besteden aan estafettenummers, om een dynamiek op gang te brengen waarin de beste atleten elkaar steeds beter kunnen maken”, zegt Meuwly. Talenten kunnen via de estafetteteams aan het hoogste niveau ruiken, meent hij. En de grootste talenten kunnen zich individueel verder ontwikkelen tot wereldtoppers.
Meuwly en Reider maakten niet alleen hun atleten beter, maar ook Nederlandse coaches. Rutger Smith, de man die ooit als eerste naar Papendal kwam, is inmiddels technisch directeur van de Vlaamse atletiekbond. En binnen de Atletiekunie is er inmiddels ook een topsportcoach-opleiding opgericht. „Eerst haalden we de topcoaches uit het buitenland, nu willen we ze zelf produceren”, zegt Verlooy. Opnieuw een stap om het succes in de atletiek te bestendigen.
Femke Bol wint de finale van de 400 meter horden op de WK atletiek in Budapest, vorig jaar.Foto ANP
Records van Bol
Want dat het goed gaat, blijkt niet alleen uit het aantal gouden, zilveren en bronzen medailles van Nederlandse atleten in Parijs. Het is ook te zien aan de aanwas van nieuwe talenten, zegt Kortbeek. „Meerdere meiden breken oude records van Femke Bol.” Wat de technisch directeur tegenwoordig overkomt, is dat hij wordt benaderd door buitenlandse coaches: of ze niet voor de Atletiekunie kunnen komen werken.
Ellen van Langen had graag in deze tijd gelopen, zegt ze. „Het is zó veel professioneler, zó veel beter. Het lijkt me heel gaaf om nu atleet te zijn.” Wel vreest ze voor de toekomst, nu het nieuwe kabinet bezuinigingen op de topsportfinanciering lijkt door te willen voeren. Van Langen ondertekende in juni, samen met 66 andere (oud)-sporters en coaches, een open brief van NOC-NSF, waarin zorgen worden geuit. „Als je aan de basis gaat zagen, dan krijgen nieuwe generaties de kans niet meer om zich te ontwikkelen.”
Peter Verlooy stopte in 2012 als technisch directeur van de Atletiekunie vanwege zijn gezondheid. Het liefst was hij nog vier jaar langer doorgegaan. Maar hij is de sport altijd blijven volgen en was vorig jaar bij de WK atletiek in Boedapest.
Het riep bij hem herinneringen op, zegt Verlooy. „Ik weet nog dat ik in 1987 bij de wereldkampioenschappen in Rome was en daar echt met een lampje moest zoeken naar oranje jasjes. Nu stond ik in Boedapest naast de warming-upbaan toen ik een paar buitenlandse coaches zag opkijken. Wat bleek? Er liep een leger aan oranje jasjes de baan op.”
Luuc van Opzeeland beleefde deze Olympische Spelen een valse start. Letterlijk. Afgelopen maandag was zijn eerste race op het onderdeel windfoilen in de baai van Marseille, en Van Opzeeland stuurde te vroeg over de startlijn. Het leverde hem een diskwalificatie op. „Ik was iets te enthousiast, ik wilde te graag beginnen”, grapte hij na afloop. Dan serieus: „Onnodig die valse start. Een fractie van een seconde later was goed geweest. Morgen weer een dag.”
De 25-jarige Van Opzeeland heeft maar één doel in de zuidelijk gelegen Franse havenstad, waar de olympische zeilwedstrijden gehouden worden: goud winnen. Met vier podiumplaatsen op WK’s (eerste, tweede en twee keer derde) in de afgelopen vier jaar is hij de topfavoriet.
Het duurde na zijn valse start niet lang voordat Van Opzeeland zijn draai had gevonden; een dag later stond hij alweer bovenaan het klassement. Zijn derde dag verliep minder, mede door twee aanvaringen met concurrenten, maar nog altijd ligt hij op koers voor de medailles. „Als Luuc gewoon vaart zoals hij kan, dan maak ik me geen zorgen”, zegt hoofdcoach Arnoud Hummel van het Watersportverbond. Deze vrijdag is de finaledag.
Skiteam
Luuc Adrianus van Opzeeland werd in 1999 geboren in Hoofddorp, als oudste van drie. Toen hij vier was, verhuisde het gezin naar Italië. Zijn vader Arjan kreeg de kans om twee jaar in Milaan te werken, en het gezin vestigde zich in de buurt van Lago Maggiore. „Luuc ging daar naar de lokale kleuterschool en al snel sprak hij beter Italiaans dan ik”, zegt zijn vader.
Lees ook
Spektakel in het zeilen: met 60 kilometer per uur over het water vliegen
Het was op het Italiaanse bergmeer dat Van Opzeeland voor het eerst op een windsurfplank ging staan, toen het gezin een paar jaar later terugkeerde voor een vakantie. Van Opzeeland deed toen al aan voetbal, honkbal, zwemmen, tennis, en stond sinds zijn tweede op de ski’s. De drie kinderen van het gezin waren in hun jeugd zelfs even onderdeel van een regionaal skiteam voor talenten.
Echt surfen leerde Van Opzeeland op Sardinië, waar het gezin in vakanties regelmatig naartoe trok met een caravan achter de auto. Nadat hij daar een paar keer surflessen had gevolgd, werd Van Opzeeland gevraagd of hij les wilde geven, vertelt zijn zusje Isabel. „In ruil daarvoor mocht hij het materiaal gratis gebruiken. Dus hij ging ’s ochtends zelf surfen, en ’s middags lesgeven.”
In Nederland sloot de jonge windsurfer zich aan bij een club in Ter Aar. Daar werd veel aandacht besteed aan wedstrijdsurfen – niet gangbaar in een sport die vooral beoefend wordt voor de lol. Maar juist dat competitieve trok Van Opzeeland. En toen hij serieuzer werd met zijn sport, paste zijn familie daar de plannen op aan. „Voor ons betekende een weekendje weg met de caravan naar Medemblik, om daar naar een wedstrijd van Luuc te kijken”, zegt Isabel van Opzeeland.
Windvlaag
De jonge Van Opzeeland won toen al vaak en veel, zich onderscheidend met een heleboel kracht. Die haalde hij uit zijn grote, sterke lijf – een familietrekje. Van Opzeeland is 2,01 meter lang, net als zijn vader, en ook zijn broer en zus komen boven de 1,90 meter uit. Zijn lengte helpt hem makkelijk snelheid te genereren op het water.
„De eerste keer dat ik hem zag, was op de Westeinderplassen”, vertelt Rogier Hassink, die 26 jaar ouder is en Van Opzeeland leerde kennen bij Wind Surf Club Aalsmeer, waar ze beiden nog altijd lid van zijn. „Het was windkracht negen, ik zat met mijn zeil echt op de grens van mijn kunnen. En ineens werd ik voorbijgezeild door een ventje van 15 die een nóg groter zeil vastheeft. Dat was Luuc.”
Van Opzeeland bezit het talent de weeromstandigheden goed in te schatten, zegt zijn zusje Isabel. „Als we langs het water staan, dan kan Luuc zomaar zeggen: ‘Kijk, daar komt een windvlaag’. Dat kan hij aan het water zien zonder dat iemand anders dat doorheeft.”
Dat iemand als Kiran Badloe verder was dan hij, heeft Luuc gebruikt als motivatie om heel hard te werken
Technisch is Van Opzeeland nooit de beste surfer geweest, maar dat compenseerde hij met zijn instelling, zegt zijn jeugdtrainer Robbert-Jan van Velzen. „Hij was onverschrokken en had als tiener al alles over voor zijn sport.”
In zijn jeugd kwam Van Opzeeland jongens als Kiran Badloe tegen, die toen technisch beter waren. Aan die onderlinge concurrentie had Van Opzeeland veel, denkt zijn jeugdtrainer. „Dat iemand als Kiran verder was dan hij, heeft Luuc gebruikt als motivatie om heel hard te werken. Hij kon zich echt optrekken aan dat niveau.”
Niemand traint harder in de sport dan Van Opzeeland, zegt Joost Vink, zijn trainingsmaatje van de afgelopen maanden. Zo hard dat alle kleine foutjes uit zijn varen zijn verdwenen. „De tijd die je doet over de start, wanneer je richting de boei draait, dat doet Luuc altijd precies op het juiste moment. Het gaat steeds maar om een paar meter, maar daar haalt hij heel veel uit.”
Exclusieve Nikes
Er leek een mooie toekomst als windsurfer in het verschiet te liggen, maar in 2018 stopte Van Opzeeland ermee. Hij had jaren geprobeerd de top te bereiken in de RS:X-klasse, een discipline die tot de vorige Spelen in Tokio nog olympisch was. Maar om op die plank succesvol te zijn moet je licht zijn, anders ligt de plank te diep in het water. En dat brak de grote Van Opzeeland op.
„Hij was altijd bezig met zijn voeding. Luuc woog alles af, volgde een strak schema van de diëtist”, zegt zijn zusje. Van Opzeeland had in zijn hoofd dat hij maximaal 74 kilo mocht wegen. Om dat gewicht te bereiken at hij eigenlijk te weinig, zegt Isabel van Opzeeland. Soms sloeg hij de lunch over. „Luuc was sterk, maar ook vermagerd. Hij kreeg last van veel blessures, daar herstelde hij slecht van. Zijn lichaam zei gewoon stop.”
Het besluit te stoppen viel Van Opzeeland zwaar, zegt zijn vader Arjan. „Als Luuc ergens voor gaat, dan gaat hij er volledig voor. En hij had er zoveel tijd ingestopt. Maar het plezier was verdwenen.”
In plaats daarvan ging Van Opzeeland studeren. Hij kreeg ruimte voor zijn andere grote hobby: mode. Al in zijn tienerjaren was hij veel bezig met zijn uiterlijk. „Luuc was best ijdel en besteedde veel tijd aan zijn kapsel. Maar als windsurfer lig je de hele tijd in het water, dus dat heeft hij snel afgeleerd”, zegt zijn jeugdtrainer Van Velzen. Van Opzeeland zorgde er altijd voor dat hij er tiptop uitzag, met matchende kleding en schoenen, zegt Rogier Hassink. „Heel atypisch eigenlijk, want de meeste windsurfers besteden daar geen aandacht aan en rijden in aftandse busjes.”
Van Opzeeland niet, hij onderscheidde zich juist graag van de massa. Als twintigjarige, met net een rijbewijs op zak, kocht hij zijn eerste auto; een grote, rode Audi. Het geld daarvoor verdiende hij met een handeltje in bijzondere sportschoenen. Hij kocht exclusieve Nikes op en verkocht die voor een meerprijs door aan profvoetballers, zoals (toenmalig) Ajax-spelers Matthijs de Ligt en Hakim Ziyech. „Dan vertelde hij dat aan tafel en waren wij helemaal opgewonden”, zegt zijn zusje Isabel. „Maar Luuc bleef daar heel nuchter onder.”
Foto Pim Ras/ANP
In Italië vond Van Opzeeland de opleiding waar hij zijn voorliefde voor mode en zijn gevoel voor zakendoen kon combineren. Hij schreef zich in aan de prestigieuze modeschool Polimoda in Florence en werd tot zijn verbazing aangenomen. In zijn eerste studie moest hij echter teveel achter een naaimachine zitten. Toen hij een opdracht kreeg om een bruidsjurk te maken, besloot hij te switchen. Bij de opleiding Business of Fashion zat hij wél op zijn plek. Na de Spelen wil hij met een vriend een fietskledingmerk lanceren met de naam Aquaterra.
Confrontatie
Tijdens zijn studie begon Van Opzeeland weer met surfen. Voor de lol, en in een nieuwe klasse, de IQ Foil, een plank met een zeil en een lange vin onder water, die bij genoeg snelheid de hele plank het water uittilt. Het ideale gewicht voor de discipline is zo’n twintig kilo meer dan bij de RS:X-klasse, en past veel beter bij het lichaam van Van Opzeeland. In 2019 deed hij op het Gardameer voor het eerst weer eens mee met een wedstrijd. De verbazing die zijn aanwezigheid daar wekte onder de andere deelnemers, motiveerde hem om de sport serieuzer te gaan beoefenen.
Nog datzelfde jaar werd Van Opzeeland wereldkampioen, op het Zwitserse Silvaplanemeer. Zijn vader Arjan noemt het een van de mooiste wedstrijden die hij van zijn zoon heeft gezien. „Eerst de moeilijke keuze maken om te stoppen met de RS:X, daarna in het foilen een kans zien die goed uitpakt met goud op dat WK: dat maakte me heel trots.” Het zette Van Opzeeland op het pad naar nu, denkt zijn vader. Want vlak daarna werd duidelijk dat het IQ Foilen in 2024 de RS:X-klasse zou vervangen op de Olympische Spelen.
Vanaf dat moment richtte Van Opzeeland zich volledig op olympische kwalificatie. Hij stopte met zijn studie en sloot zich aan bij de nationale trainingsgroep waarin ook Badloe en Huig-Jan Tak zaten, zijn concurrenten voor een plek in Parijs. Ruim een jaar ging dat goed. Maar toen, na een confrontatie binnen de groep, nam Van Opzeeland een drastisch besluit: hij vertrok, om zich aan te sluiten bij een internationale groep surfers.
„Hij had het idee dat hij niet aan zijn trekken kwam en dat de meeste aandacht naar Kiran uitging omdat hij olympisch kampioen was”, zegt hoofdcoach Hummel. „Luuc weet heel goed wat hij wil en waarom, dus hij kan scherp en eigenwijs uit de hoek komen.” Niemand vertelt Luuc iets, zegt Hassink over zijn vriend, die Badloe en Tak begin dit jaar in rechtstreekse duels versloeg en zich zo voor de Spelen plaatste. „You love him or you hate him.”
<dmt-util-bar article="4861517" headline="Windsurfer Luuc van Opzeeland: you love him or you hate him” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/08/01/windsurfer-luuc-van-opzeeland-you-love-him-or-you-hate-him-a4861517″>
Clarisse Agbegnenou is in Frankrijk overal. De 31-jarige judoka maakt reclame voor Lego, je komt haar tegen op borden in supermarkten, ze is het gezicht van een Dior-campagne. Voor jonge judoka’s is ze met haar talloze medailles een voorbeeld, voor vrouwelijke sporters iemand die de weg plaveit.
Momenteel prijkt ze boven aan de lijstjes van Franse sporters die goud kunnen winnen bij de Olympische Spelen van Parijs. In 2021 lukt het Agbegnenou al, in Tokio, waar ze vlaggendrager was. Inmiddels is ze drie jaar en de geboorte van een kind verder. Maakt ze het weer waar?
Clarisse ‘Gnougnou’ Agbegnenou’s leven begint in de Bretonse hoofdstad Rennes, waar ze in 1992 wordt geboren samen met tweelingbroer Aurélien – ze heeft nog twee broers. Hun ouders komen uit Togo: vader Victor is gerenommeerd wetenschapper, moeder Pauline administratief medewerkster en kleindochter van de koning van de Togolese regio Atakpamé, aldus het blad Jeune Afrique. De sportieve genen komen van moeders kant: Pauline speelde basketbal op hoog niveau, haar vader bezat in Togo een voetbalclub.
Clarisse Agbegenou’s eerste weken zijn niet makkelijk: ze komt te vroeg ter wereld en ademt niet bij de geboorte, waarna ze gereanimeerd en geopereerd moet worden vanwege nierfalen. Ze ligt meer dan een week in coma, waarna ze tegen de verwachtingen in plots bijkomt. De artsen noemen haar „een strijder”, schrijft Agbegnenou in haar autobiografische kinderboek Combattre pour être soi (2021).
Later raakt Agbegnenou ervan overtuigd dat haar moeilijke levensstart haar huidige kracht verklaart. „Ik denk dat mijn woede op de tatami (…) komt van de strijd die ik heb moeten voeren bij mijn geboorte om te kunnen leven”, zegt ze in 2019 tegen de lokale krant Ouest France.
Lees ook
Vrouwen op de Spelen? Als die baarmoeder maar niet barst
Togolese cultuur en drukte
Agbegnenou groeit op in Asnières-sur-Seine, net buiten Parijs. Victor en Pauline nemen de Togolese cultuur mee in de opvoeding van hun vier kinderen. „Je kunt je niet losmaken van je wortels”, zegt vader Victor tegenover sportkrant L’Équipe. „Je moet je wortels integreren om beter te kunnen leven als je je ergens anders vestigt.” Daarom leest hij Togolese sprookjes voor, wordt muziek uit het land gedraaid en gaat de familie er elke zomer twee maanden heen.
Agbegnenou is een vrolijk maar druk kind en stuitert door de schoolgangen. Om haar energie in toom te houden raadt de schooldirectrice een vechtsport aan, waarna ze op haar negende begint met judo bij de lokale club Arts martiaux d’Asnières. Op haar twaalfde raakt ze ervan overtuigd dat ze dit „haar hele leven wil doen” en stelt ze zich ten doel wereldkampioen te worden. Ze krijgt de bijnaam le bulldozer, omdat ze al vanaf de junioren nauwelijks wedstrijden verliest. Op haar veertiende wordt ze toegelaten tot het nationale trainingscentrum in Orléans en gaat ze uit huis.
In de jaren die volgen wint Agbegnenou de ene na de andere wedstrijd en stapt ze over naar een grotere club in Argentueuil. In 2013 haalt ze haar eerste gouden medaille op internationaal niveau en een jaar later wordt ze wereldkampioen als ze de Israëlische Yarden Gerbi met een ippon verslaat.
Inmiddels is de 1,64 meter lange Agbégnénou, die uitkomt in de klasse tot 63 kilogram, zesvoudig wereldkampioen en vijfvoudig Europees kampioen. Ook won ze twee keer olympisch goud (individueel en met het team) en één keer zilver. Ze is de meest succesvolle vrouwelijke judoka van Frankrijk aller tijden. Mannen en vrouwen bij elkaar gerekend heeft in Frankrijk alleen Teddy Riner (34) meer medailles.
Lees ook
Franse fans genieten in Parijs van judolegende Teddy Riner: ‘Mensen zijn echt bang voor hem’
Ruimte voor vouwelijkheid
Agbegnenou is méér dan judo. De Française is ook betrokken bij de organisatie SOS Préma, die ouders van vroeg geboren kinderen helpt. En ze zet zich in voor gendergelijkheid in de judowereld, omdat ze van kinds af aan merkt dat meisjes en vrouwen niet dezelfde behandeling krijgen als mannelijke judoka’s.
Ze zei tegen Elle: „Ik moest vier wereldtitels hebben voor [ik erkenning kreeg]. Jongens hebben er maar één nodig om overal aandacht te krijgen in de media.” Het irriteert haar dat ze ‘de vrouwelijke Teddy Riner’ wordt genoemd. „Ik zou het fijn vinden als mensen me bij mijn naam noemen. Of als ze zouden zeggen dat Teddy Riner de mannelijke Clarisse Agbegnenou is.”
Het past dan ook dat Agbegnenou in 2019 ambassadeur voor de Internationale dag van de Vrouwensport wordt en ze zich geregeld uitspreekt voor gendergelijkheid en een betere zichtbaarheid van vrouwelijke sporters. Hierbij toont ze zich voorstander van het totale-vrouw-principe: in plaats van vrouwelijke onderwerpen als menstruatie en moederschap weg te gummen, maakt ze er ruimte voor. Zo maakt ze in 2021 een onderbroekenlijn voor een Frans merk dat menstruatieondergoed maakt. „Voor iemand die judoot in een witte kimono, is [ongesteldheid] ingewikkeld”, zegt ze tegen FranceInfo.
In 2022 krijgt ze een dochter, Athéna – vernoemd naar de Griekse godin van de krijgskunst. Tien maanden later staat ze weer op de mat bij een wereldkampioenschap, dat ze wint. Agbegnenou vindt dat moederschap en sport elkaar niet uitsluiten. Ze plaatst foto’s op Instagram waarop ze met een bezweet hoofd borstvoeding geeft in een dojo. „Niet altijd gemakkelijk, maar een waar genot.” Het was voor het eerst dat een judoka toestemming kreeg haar kind mee te nemen in de zaal.
Clarisse Agbegnenou eerder deze maand met de olympische vlam op de Eiffeltoren.Foto Abaca
Haar kind is geen belemmering voor haar sportcarrière, maar een boost, benadrukt ze. Zo stelt ze dat ze de wereldtitel in Doha in 2023 heeft gewonnen dánkzij haar dochter. „Bij de trainingen en de wedstrijden wist ik dat al dat lawaai niet altijd makkelijk voor haar zou zijn. Dus ik móest wel met een medaille thuiskomen”, zegt ze tegen Gala. Voor de Spelen van Parijs krijgt ze het voor elkaar dat er extra hotelkamers beschikbaar worden gesteld voor jonge ouders (kinderen zijn verboden in het village des athlètes waar de olympische sporters verblijven). Ook regelt het Internationaal Olympisch Comité dit jaar voor het eerst crèches.
Lees ook
Wereldkampioene judo Joanne van Lieshout: ‘Ik ben lastig te gooien’
Gendarme en lifecoach
Agbegnenou heeft naar eigen zeggen „best een sterke persoonlijkheid” en heeft er geen problemen mee voor zichzelf op te komen. Zo ook als ze begin 2023 een conflict krijgt met de Franse judobond FFJ, die tijdens haar zwangerschapsverlof een partnerschap met Adidas is aangegaan en wil dat Agbegnenou haar gebruikelijke Mizuno-kimono’s inruilt voor de pakken van het Duitse merk. Maar de judoka wil haar Mizuno-kimono’s blijven dragen, waarbij ze erop wijst dat Riner óók een vrijstelling heeft voor de judopakken van zijn merk Fight Art. „Ik wil op dezelfde manier behandeld worden”, aldus Agbegnenou.
De judobond toont zich onwrikbaar: omdat Adidas en Mizuno directe concurrenten zijn, móet Agbegnenou zich aanpassen. De federatie ontneemt haar tijdelijk een bondscoach, waarna Agbegnenou inbindt omdat ze „geen zin meer heeft om te bekvechten”.
Agbegnenou is ook adjudant bij de gendarmerie, wat niet betekent dat ze werkt als gendarme, maar meedoet aan militaire wedstrijden. Haar judocarrière en functie in de gendarmerie zijn „uiteraard met elkaar verbonden”, zei ze tegen Elle. „Ze hebben dezelfde waarden: wij verdedigen de natie en het thuisland. We hebben de waarden van respect, van moraliteit.”
Agbegnenou weet dat ze niet altijd kan judoën en bouwt daarom ook aan een andere carrière. Toen de Olympische Spelen van Tokio in 2020 werden uitgesteld vanwege de coronapandemie, een zware tegenvaller voor Agbegnenou, die hoopte dat jaar haar eerste olympische titel te winnen, begon ze een coachingsopleiding aan de chique school HEC. Na haar judocarrière wil ze levenscoach worden voor kinderen en volwassenen.
Het is al te zien in haar kinderboek, dat gevuld is met levenslessen aan haar jonge lezers: van hoe om te gaan met racisme en seksisme tot het belang van zelfvertrouwen en de waarde van vriendschap en goede familierelaties. Maar voor nu zijn de pijlen gericht op ‘Parijs’: ze wil weer olympisch goud winnen. Voor haarzelf en voor andere vrouwen: „Hier komt mama Clarisse (…) om te laten zien aan vrouwen dat alles mogelijk is.”