De Cauberg werd dé slotklim van de Amstel Goldrace dankzij de Limburgse handelsgeest

Bij die putdeksel, dáár is het. Op een derde van de Cauberg, net voorbij de eerste bocht, wijst Levien Spits naar de overzijde van de weg. Dit is de plek waar de klim op z’n steilst is: 12 procent. Met het blote oog kun je dat niet zien, maar hij was er zelf bij toen het werd vastgesteld. In 1991, met een ouderwetse waterpas, door twee Belgische fietsfanaten die alle hellingen in de omgeving in kaart brachten. „Ze kwamen uit op 11,8 procent. En dan mag je afronden naar boven.”

Er bestaat niemand die méér weet van de Cauberg dan Levien Spits (79). Maar liefst drie boeken schreef de gepensioneerde heao-docent over de helling in zijn geboorteplaats, het laatste verscheen enkele maanden geleden. Je kunt gerust zeggen dat hij „gek” is van de Cauberg, zegt Spits. ‘Caubergoloog’, noemde dagblad De Limburger hem ooit.

Twaalfhonderd meter lang is de beklimming, en 69 meter hoog. Een holle weg die via twee bochten omhoog slingert vanuit het centrum van Valkenburg aan de Geul naar het dorpje Vilt. De Cauberg is zeker niet de mooiste helling in het Zuid-Limburgse heuvelland. En ook niet de zwaarste – of ‘de slimste’, in lokaal dialect. De Keutenberg, even verderop in Schin op Geul, is vele malen steiler. De Camerig, in de buurt van het drielandenpunt, is vele malen langer.

Toch is de Cauberg met afstand de bekendste helling van Limburg – en dat al bijna honderd jaar. Wat de Koppenberg en de Oude Kwaremont zijn voor Vlaanderen, is de Cauberg voor Nederland: cultureel wielererfgoed. Vijf WK’s werden er verreden, ontelbare NK’s, twee keer kwam de Tour de France er aan. Maar bovenal is de Cauberg verbonden met de Amstel Goldrace. Al bijna 55 jaar zit de klim in het parcours van ’s lands enige wielerklassieker. Na acht jaar in een bescheiden rol keert de ‘de kathedraal van het Nederlandse wielrennen’ (Mart Smeets) komende zondag terug als laatste klim in de finale.

Tekeningen in de mergelgrot

Trichterweg, Maastrichterweg, Couberg. De weg van Valkenburg naar Vilt – en dan verder door naar Maastricht – kende in de loop der jaren verschillende namen. Tegenwoordig is-ie geasfalteerd, maar dat was niet altijd zo: vanaf begin jaren twintig bestond het wegdek uit aangestampt grind, tussen 1934 en 1969 lagen er geglazuurde bakstenen – met betondwarsliggers, om verschuivingen te voorkomen.

Levien Spits beschrijft het allemaal nauwgezet in zijn boek De Cauberg. 200 jaar geschiedenis in 50 verhalen en 80 foto’s. De auteur heeft een persoonlijke band met de plek: hij werd geboren aan de voet van de berg, op het Grendelplein – toen, net als nu, een plek voor horeca en vertier. Zijn ouders waren de uitbaters van hotel ’t Centrum, thans een pannenkoekenrestaurant. „Vanaf mijn vroegste jeugd gold: kun je op de fiets de Cauberg op? Zo ja, dan tel je mee. Zo nee, dan moet je zwijgen.”

De eerste wielerkoers op de Cauberg, zo schrijft Spits in zijn boek, werd verreden in 1933. De lokale gendarmes knepen een oogje dicht: volgens de wegenverkeerswet waren wielerkoersen op de openbare weg in die tijd niet toegestaan. Daarna ging het snel: vijf jaar later werd er in Valkenburg al een WK wielrennen verreden. Ter gelegenheid daarvan werd in de gemeentelijke mergelgrot een tekening gemaakt, gesigneerd door de winnaar – een ritueel dat nadien bij elk WK en elke Tourfinish herhaald werd. De tekeningen zijn op afspraak te bezichtigen – de gids neemt een stevige lamp mee.

Wielerliefhebbers langs de Cauberg tijdens de derde etappe van de Tour de France in 2006.
Marcel van Hoorn / ANP
Terras op het Grendelplein in Valkenburg, aan de voet van Cauberg.
Foto Anita Pamtus / ANP

Uitbaters met een plan

We wandelen omhoog, de Cauberg op. Terwijl scholieren, wielrenners en senioren op e-bikes naar boven zwoegen, vertelt Spits over de geschiedenis van de Cauberg en de Amstel Goldrace. Die wedstrijd bestaat sinds 1966, maar in de eerste edities was de helling niet opgenomen in het parcours. Vrijwel de hele jaren zestig waren wielerkoersen niet welkom op de Cauberg, zegt Spits: het gemeentebestuur gaf ruim baan aan de auto en de brommer. „Heel Valkenburg slibte in die tijd dicht.”

Uiteindelijk waren het de lokale horecaondernemers die de ‘drooglegging’ op de Cauberg wisten te beëindigen. Ze zagen hun inkomsten dalen door de invoering van de btw – en dus moest er een list worden verzonnen. Onder leiding van Hub Marx, uitbater van een kiprestaurant in de Muntstraat, werd het gemeentebestuur ervan overtuigd de Cauberg weer open te gooien voor wielerwedstrijden. Toen het peloton van de Goldrace in 1971 voor het eerst op het Grendelplein linksaf sloeg, de Cauberg op, was Levien Spits uiteraard van de partij. Van de koers kreeg hij alleen amper iets mee: „Ik stond bier te tappen achter het buffet van ons hotel.”

Het zou nog dertig jaar duren voordat de Cauberg een centrale rol kreeg in de Goldrace. De finish van de wedstrijd lag traditiegetrouw in Maastricht. Het was de huidige koersdirecteur Leo van Vliet die bedacht dat Valkenburg een veel betere finishplaats zou zijn. Vanaf 2003 lag de finish van de Goldrace bovenaan de Cauberg.

De slotkilometers van de Amstel Goldrace



De eerste edities nieuwe-stijl zullen vooral herinnerd worden door de vele tweede plaatsen van Michael Boogerd, de enige Nederlandse wielrenner van formaat in die tijd. Maar liefst drie keer greep hij op de Cauberg naast de overwinning. „Dat was wel frustrerend”, zegt Frans Maassen, destijds ploegleider van Boogerd – en zelf oud-winnaar. „Michael kon de Cauberg hartstikke goed oprijden, maar er was altijd één renner net wat beter. Ging een of andere vervelende Italiaan er wéér met de zege vandoor.”

In de loop van de jaren tien ging de koers steeds vaker ‘op slot’: de renners wachtten tot aan de Cauberg met aanvallen, met een saaie wedstrijd als gevolg. Na een reeks weinig aansprekende winnaars besloot koersdirecteur Van Vliet dat het genoeg was. Vanaf 2017 kwam er na de Cauberg een extra lus in het parcours van de Goldrace – en lag de klim voortaan op 20 kilometer van de finish.

Wulpse helling

We zijn bijna bij de top. Vrijwel elke paar meter is Spits stil blijven staan om een verhaal te vertellen. Over de postbode uit het naburige Vilt bijvoorbeeld, die in 2001 op zijn volgeladen dienstfiets een groepje trainende renners van de Raboploeg te snel af was. De camera van de NOS zag het gebeuren – en ’s avonds was hij op het nieuws. (De volgeladen fiets had een motortje, zo bleek later).

Of over Marc Lotz, oud-renner en kind van Valkenburg: hij werd even verderop geboren aan de Sibbergrubbe. Op het WK van 1998 mocht hij koersen in zijn eigen achtertuin. Een jongensdroom, maar twee maanden ervoor overleed zijn vader – en werd ter aarde gedragen op de rooms-katholieke begraafplaats aan de Cauberg. Vijftien keer moest Lotz tijdens het WK over de Cauberg: vijftien keer langs het graf van zijn vader.

Het is dit soort verhalen, zegt Spits, waaraan de Cauberg zijn magie te danken heeft. Het mag dan niet de mooiste helling zijn van Limburg – de geschiedenis is er bijna tastbaar. Er is ook nog een andere verklaring voor de aantrekkingskracht van de klim, vervolgt hij. „Ik las ooit ergens dat de Cauberg door die twee bochten een beetje wulps is. Dat klopt wel. Er zitten vrouwelijke vormen in.”

Nadat we weer omlaag zijn gewandeld, nemen we plaats op een terras aan het Grendelplein. We krijgen gezelschap van Constant Nuytens (82), van 1992 tot 2007 burgemeester van Valkenburg. Tijdens zijn ambtstermijn was het zonder meer hoogtij voor de wielersport op de Cauberg: een WK, de eerste aankomst van de Goldrace, twee Touretappes

Nuytens is een uitgesproken liefhebber van de fiets: na zijn benoeming tot burgemeester werd hij meteen lid van de Valkenburgse Wielerclub. Op de vraag waarom de Cauberg de beroemdste helling van Nederland is, heeft hij meteen een antwoord: geld en handelsgeest.

De Cauberg, zegt Nuytens, is de enige klim in Limburg die in het stadscentrum begint, tussen de cafés en restaurants. Het publiek zit er op de eerste rij. De lokale ondernemers in Valkenburg hebben dat altijd uitstekend begrepen. Dat was al zo in de jaren dertig, toen het eerste WK werd georganiseerd. En dat was nog steeds zo in de jaren nul van deze eeuw, toen het bungalowpark op de top van de berg een toeristisch bordje plaatste met ‘Col du Cauberg’.

„Het is economie, het is business”, zegt Nuytens. „Wielrennen trekt mensen aan. Die mensen willen consumeren, zijn op zoek naar een overnachting. En dat is goed voor de economie van Valkenburg. Die moet blijven draaien.”

Het peloton begint aan de beklimming van de Cauberg tijdens de Amstel Goldrace van 2012.
Foto Tim De Waele / Getty Images

Het besluit van koersdirecteur Van Vliet om de Cauberg minder prominent te maken in de finale, pakte goed uit: sinds 2017 kende de Amstel Goldrace vrijwel uitsluitend spannende edities met mooie winnaars. Onbetwist hoogtepunt: de mannenkoers van 2019, toen Mathieu van der Poel in de laatste kilometers uit ogenschijnlijk verloren positie terugreed naar de kop van de koers – en won.

Toch is de Cauberg dit jaar weer terug als slotklim. Het idee kwam bij hem op, vertelt Leo van Vliet, toen hij afgelopen najaar het parcours verkende. Hij was met de mensen van Flanders Classics, het bedrijf achter de Ronde van Vlaanderen dat vanaf dit jaar eigenaar is van de Amstel Goldrace. „Ze zeiden: Leo, waarom doe je de Cauberg niet gewoon twéé keer in de finale? De toeschouwers zitten toch allemaal in Valkenburg op de terrassen, voor hen is het leuker. Ik dacht meteen: ze hebben gelijk.” Opnieuw zegevierde de handelsgeest.

Bang dat de Goldrace weer net zo saai wordt in de edities vóór 2017, is Van Vliet niet. Er is, zegt hij, sindsdien een nieuwe generatie renners opgestaan „die al op 80 of 100 kilometer voor de finish durven aan te vallen” – met Van der Poel en de topfavoriet van dit jaar, Tadej Pogacar, als belangrijkste exponenten. „En als het toch niet werkt, kunnen we het altijd weer veranderen.”

Geldzorgen

Door het geld en de ondernemingszin kreeg de Cauberg zijn faam – maar hierin ligt óók een bron van zorgen voor de toekomst. De gemeente Valkenburg betaalt jaarlijks 130.000 euro voor de finish van de Goldrace – en het is niet gegeven dat ze dat voor altijd zal blijven doen. De huidige burgemeester is „een sociaal bewogen man”, zegt Levien Spits op het terras op het Grendelplein. „Maar hij zegt ook: wielrennen kost geld.”

In 2027 loopt het huidige contract tussen de Goldrace en de gemeente Valkenburg af. De nieuwe Belgische eigenaren staan bekend om hun commerciële instelling, die zwaarder weegt dan lokale tradities en sentimenten: eerder schrapten ze zonder scrupules de befaamde Muur van Geraardsbergen uit de Ronde van Vlaanderen. „Ik heb wielervrienden”, zegt Levien Spits, „die bang zijn dat de Belgen straks de Cauberg vaarwel zeggen. Al kan ik me niet voorstellen dat ze zo dom zouden zijn.”

Nuytens: „Nou, alles is mogelijk. Stel dat het bedrag voor de gemeente straks verdubbeld wordt, dan kan het heel lastig worden.”

„Een Goldrace zonder Cauberg in de finale, vanwege de centen?”, zegt Spits. „Dat zou verschrikkelijk zijn, dat kán niet. Wat mij betreft gaan we dan de barricaden op.”


Column | Een marathon na een nachtvlucht? Het kán, met de beentjes omhoog

Er was eens een Hardloopster met de Beentjes Omhoog. Zoveel mogelijk de beentjes omhoog, ze had het zo vaak gehoord en gelezen. Daar ga je het beste van lopen. Elke keer als het vliegtuig opsteeg, genoot ze van de sensatie in haar buik, maar ook van de wetenschap dat de beentjes weer omhoog gingen. Naar tien kilometer hoogte, maar liefst.

Stralend duwde ze haar karretje door het gangpad. Met een kamerbrede glimlach serveerde ze koffie, en jus d’orange uit een pak. De mensen namen de drankjes dankbaar aan, en noemden haar de vrolijkste stewardess van de vlucht. Sommigen vroegen zich af wat haar zo vrolijk maakte, anderen dachten dat ze gewoon heel gelukkig was met haar werk. Niemand wist dat de Hardloopster met de Beentjes Omhoog vooral genoot van de lange vluchten. Urenlang de beentjes omhoog.

Tijdens de landing, als ze zichzelf had vastgemaakt op het kleine stoeltje bij de deur van het vliegtuig, voelde ze het al kriebelen in haar benen. Het was alsof ze van binnen jeukten. Alsof er kleine bubbeltjes energie door haar aderen vloeiden, belletjes die op knappen stonden. Enjoy your stay, zwaaide ze de reizigers uit, en direct daarna trok ze haar hardloopschoenen aan. En dan ging ze.

Haar Instagram-pagina toont haar maandag, dik ingepakt rennend in de regen in Newcastle. Op dinsdag liep ze in korte broek in Athene, langs de Acropolis. Op woensdag liep ze tussen grote mannen op een atletiekbaan. Op donderdag liep ze in een druilerig Utrecht. Op vrijdag vierde ze haar verjaardag en liep ze niet. Ook Hardloopsters met de Beentjes Omhoog zijn soms jarig. Op zaterdag liep ze in Genève. Op zondag liep ze in een halfdonker Stockholm, over de brug naar Gamla Stan. Tussendoor gingen de beentjes omhoog. Na elke training opnieuw: de beentjes tien kilometer omhoog.

Ze liep in Buenos Aires, op Bali, in Colombia en in Taiwan. Hoe mooier de omgeving, hoe meer ze liep. Bij zonsopkomst rende ze door een park in Tokio. Haar vlecht danste op haar rug, haar ogen twinkelden bij elke stap. Het licht van de kriekende dag was prachtig, stoppen ging gewoon niet meer. Ze liep Mount Fuji op, maakte een extra rondje om de top, en daalde toen weer af. Eenmaal terug in Tokio maakte ze nog een lusje door de stad. Ze was niet moe, want ze wist: nog even, en dan gaan de beentjes weer omhoog. Dan ben ik in de wolken.

Vanuit de wolken landde ze na een nachtvlucht uit Tanzania in Amsterdam. Nog een paar uur om haar startnummer te halen en eventjes te slapen, en dan rende ze de Marathon van Rotterdam. De meeste mensen verklaarden haar voor gek: een marathon lopen vlak na een nachtvlucht. Maar de Hardloopster wist wel beter. Haar beentjes waren negen uur omhoog geweest. De belletjes energie bruisten door haar lijf. Ze zou vlammen, niet te stoppen zijn.

„Stewardess Mikky Keetels vliegt naar toptijd”, kopten de kranten de dag erop. Ze schreven over het ongelooflijke verhaal van iemand die allesbehalve leeft als een atleet, omdat ze zoveel op haar benen staat, terwijl je na een zware training zou moeten rusten. Met de benen omhoog. De Hardloopster las het met een lach. Ze zouden eens moeten weten. Ze snoerde zichzelf vast en genoot van de sensatie in haar buik terwijl het vliegtuig opsteeg. Omhoog.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.


Marten de Roon: ‘Ik ben niet 42 keer opgeroepen voor Oranje omdat ik zo’n leuk karakter heb’

Marten de Roon zit op maandagavond 16 december 2024 in het eeuwenoude theater van Bergamo om een ereteken van verdienste in ontvangst te nemen van het stadsbestuur. Hij krijgt het „als symbool van passie en trots voor de stad en voor zijn buitengewone en jarenlange toewijding aan haar inwoners en de club Atalanta”. In zijn zak zit een A4’tje met een korte speech, waaraan hij lang heeft geschaafd om er zeker van te zijn dat zijn Italiaans vrij is van grammaticale fouten.

Zeven mensen gaan De Roon voor. Ze komen op, krijgen hun onderscheiding uitgereikt en gaan weer zitten – zonder een speech te geven. Dan is De Roon aan de beurt. Hij kijkt even opzij, naar zijn vrouw. Moet hij nog wel wat zeggen? Is dit het geschikte moment?

De Nederlandse middenvelder van Atalanta Bergamo vertelt erover in een café in de Città Alta, het historische centrum op een heuveltop die boven de rest van de Noord-Italiaanse stad uittorent. Hij heeft het neoclassicistische etablissement met gewelfd plafond bewust uitgekozen, zegt hij nadat hij in zangerig Italiaans een caffè macchiato en een mineraalwater heeft besteld. „Als je wil begrijpen waar ik leef, waar de mensen hier trots op zijn, dan moet je hier door de authentieke oude straatjes lopen. Dan krijg je er een gevoel bij.”

De speech in het theater heeft hij gegeven. „Misschien sprak ik wel het minste Italiaans van alle aanwezigen, maar ik wilde het gewoon doen. Die avond ging niet over Marten de voetballer, maar over Marten de persoon. De onderscheiding was een ode aan mij, en daarvoor wilde ik ze bedanken. Vanuit mijn hart wilde ik proberen uit te leggen wat mijn liefde is voor deze stad.” De zaal geeft hem na afloop een lang applaus, eenmaal buiten zingen voetbalfans hem toe met fakkels en een spandoek.

Vlek op zijn carrière

Marten Elco de Roon uit Hendrik-Ido-Ambacht heeft het meest bijzondere jaar uit zijn carrière achter de rug. Hij haalde in 2024 met Atalanta twee finales: in de Coppa Italia (die verloren ging), en in de Europa League – die werd gewonnen, de eerste Europese beker in de geschiedenis van de club. De Roon speelde niet in de Europese finale vanwege een blessure, die ook een streep zette door het Europees Kampioenschap in Duitsland.

Dit seizoen is hij weer fit en speelt hij op 34-jarige leeftijd vrijwel alles in het blauw-zwart, ook dit weekend weer in de topwedstrijd tegen AC Milan. De Roon is aanvoerder van de ploeg die derde staat in de Serie A, op tien punten van koploper Internazionale. Hij is de controleur op het middenveld, de bewaker van de defensieve balans in het elftal. In november werd De Roon de speler met de meeste competitiewedstrijden ooit voor Atalanta (toen 282, inmiddels 300), een uitzonderlijke prestatie voor een niet-Italiaanse speler.

Hoe kijk je terug op afgelopen jaar?

„Het was een fantastisch jaar. Als team en als individu hebben we een superhoog niveau gehaald, het record van competitiewedstrijden is heel speciaal, ik ben trots op wat we hebben gepresteerd…”

Maar…?

„Maar als je gaat inzoomen, dan is er een stukje…”

De Roon valt even stil.

„Ik praat er nog steeds niet graag over. Het missen van de Europa League-finale is het pijnlijkste moment uit mijn carrière, dat zal altijd een vlek blijven. Dat had mijn hoogtepunt moeten zijn. Dat is het uiteindelijk ook wel, want ik heb hem gewonnen.”

Foto Agnese Morganti

Voelt het ook zo, dat jij hem hebt gewonnen?

De Roon moet lachen, maar zijn gezicht verraadt geen plezier. „Ik weet dat het team niet in de finale was gekomen zonder mij. Maar er mist iets, omdat ik niet op de elftalfoto sta. Dat doet pijn. Mijn vrouw en kinderen kijken graag de highlights van de finale terug. Ik niet. Ik kon het de eerste maanden niet horen of zien.”

Je weet dat je onderdeel van het succes was, maar toch voelt het niet zo?

„Dát is het. Ik dacht: ‘Godverdomme’ – sorry voor het schelden – ‘hoe kan ik hier niet bij zijn?’ Ik had dit verdiend, die finale was de kroon op het seizoen, op mijn carrière.”

Waarom verdiend?

De Roon denkt even na. „Het klinkt wat arrogant, maar de afgelopen negen jaar bij Atalanta heb ik elke dag het maximale gegeven. In de kwartfinale van de Europa League tegen Liverpool bleek vlak voor de uitwedstrijd onze linker centrale verdediger niet fit genoeg, en dan kijken ze altijd naar Marten. Ga jij het maar doen, tegenover Mo Salah. We wonnen met 0-3. Thuis hadden we het moeilijk, tot ik met een paar stevige duels een signaal afgaf, waardoor we meer zelfvertrouwen kregen. In de halve finale tegen Marseille speelde ik weer anderhalve wedstrijd als centrale verdediger. Ik wil niet zeggen dat ik het team op mijn schouders nam, je doet het met zijn allen, maar eigenlijk was dat het wel. De finale had míjn, óns moment moeten worden.”

Hoe heb je dat verwerkt?

„In de loop der tijd ben ik het meer gaan waarderen. Een medespeler heeft het hele team een kopie van de beker gegeven, die staat thuis. Nadat ik geblesseerd was geraakt, zat ik er helemaal doorheen en ik denk dat de mensen hier dat zagen. Ze hingen een gigantisch spandoek voor mijn huis, ik kreeg duizenden berichtjes. Dat maakte me heel emotioneel. Het was misschien wel het moeilijkste moment uit mijn leven, maar het liet me ook zien wat ik had bereikt en wat ik betekende voor de stad en wat er tussen ons ontstaan is.”

Denk je dat je die waardering niet had gekregen als je fit was gebleven?

„Ik denk dat mensen het altijd wel op een bepaalde manier hebben uitgesproken, dat is typisch Italiaans. Maar nu kwam het voor mij in extreme mate. Dat zal ik nooit vergeten.”

Het stadion van Atalanta Bergamo vanuit de stad gezien.
Marten de Roon op het Piazza Vecchia, in de oude stad van Bergamo.

Foto’s Agnese Morganti

Makkelijk doelwit

Het gesprek wordt voorzichtig onderbroken door een vrouw op leeftijd. Ze wil weten of De Roon een „famoso calciatore” is, een beroemde voetballer. Voordat De Roon dat kan bevestigen, komt haar echtgenoot aansnellen om te vertellen dat ze hier „il capitano” van de plaatselijke profclub voor zich heeft. „Complimenti”, zegt ze tegen De Roon, en vraagt dan of hij van hen samen een selfie wil maken.

Een praatje maken, op de foto gaan, De Roon doet het met liefde. Toen hij zijn eerste wedstrijd bij Atalanta had gespeeld, liep hij na afloop een rondje over het veld om het publiek te bedanken. „Al mijn medespelers waren al in de kleedkamer verdwenen, zo’n rondje lopen gebeurde in Italië niet. Voor mij was het iets simpels, ik was het gewend, maar de mensen vonden het speciaal.”

De Roon belandde in 2015 in Bergamo, na enkele seizoenen bij Sparta en sc Heerenveen. De club Atalanta was toen degradatiekandidaat. „Ik was een onbekende jongen, als mijn tijd hier niks was geworden, had men daar ook vrede mee gehad. Maar in het veld ging het al snel vrij goed.”

In het shirt van Atalanta staat een spreuk, vertelt De Roon, la maglia sudata sempre. „Dat betekent dat je shirt altijd bezweet moet zijn. De stad Bergamo vindt dat je hard moet werken, dat is het eerste wat gevraagd wordt. Dat lijkt wel een beetje op de Rotterdamse mentaliteit, dat past wel bij mij.”

In tien jaar tijd ontwikkelde de club zich tot een stabiele middenmoter, de laatste jaren zelfs tot goede subtopper, met drie derde plaatsen in de Serie A. „De club laat de spelers en deze stad dromen, geeft het gevoel dat alles mogelijk is met hard werken en toewijding. Het is mooi dat ik daar al zo lang onderdeel van ben”, zegt De Roon.

Inmiddels speelt zijn leven zich al jaren ver van Nederland af. „Heerlijk, fantastisch”, vindt De Roon dat, zegt hij op humoristische toon. Op sociale media steekt hij regelmatig de draak met kritiek op zijn spel, die vooral uit Nederland komt zodra De Roon in actie komt voor Oranje. „Ik ben een makkelijk doelwit: ik speel in het buitenland, heb nooit bij de traditionele top-3 gevoetbald, ben niet de beste aan de bal. In Nederland is de trend dat als je fantastische dingen aan de bal laat zien, het minder erg wordt gevonden als je vijf keer je man uit je rug laat lopen. De kritiek in de media richt zich dan al snel op de minder grote namen.”

Doet het je iets?

„Ik heb het altijd makkelijk een plek kunnen geven. Dankzij mijn mentale kracht en hoe ik met tegenslag omga heb ik veel kunnen bereiken in mijn carrière. Ik ben een optimist, probeer het leven met humor te benaderen, dus als iemand tegen me zegt dat ik verschrikkelijk heb gespeeld bij Oranje, dan antwoord ik: ‘Ha, maar ik speelde wél in het Nederlands elftal’.”

De Roon grijnst. Dan serieus: „Ik ben niet 42 keer opgeroepen omdat ik zo’n leuk karakter heb, maar omdat ik bepaalde kwaliteiten heb. Voor de trainer en mijn medespelers is duidelijk welke dat zijn, meer waardering heb ik niet nodig.”

In welke interland kwamen je kwaliteiten het best tot uiting?

„Er zijn er meer geweest, maar ik kan me een uitwedstrijd tegen Wit-Rusland herinneren, in 2019. Ik zat op de bank, we kwamen 2-0 voor. Na de 2-1 kwamen we onder druk te staan. De bondscoach bracht mij erin in de 67ste minuut en vanaf dat moment zijn de Wit-Russen niet meer in onze zestien geweest. Geen schot meer op doel. Ligt dat alleen aan mij? Nee. Maar mijn inbreng had wel veel effect op het wedstrijdverloop.”

Vond je het erg om het EK te moeten missen afgelopen zomer?

„De Europa League-finale missen was een groot verdriet, het missen van het EK was een teleurstelling. Ik was er heel graag bij geweest in Duitsland, uitkomen voor Nederland is altijd speciaal. Maar bij Atalanta ben ik elke dag met de club bezig, bij het Nederlands elftal niet, dat is het verschil.”

Je bent daarna niet meer opgeroepen. Tegen bondscoach Ronald Koeman heb je gezegd: mijn beste tijd ligt achter me.

De Roon lacht. „Zó heb ik het niet gezegd, maar ik ben wel realistisch. Ik maakte al minder minuten, en ik zag jongens als Ryan Gravenberch, Quinten Timber en Jerdy Schouten opkomen. Ik weet dat Koeman graag in cycli werkt, met een team dat van de kwalificatiereeks tot het eindtoernooi hetzelfde blijft. Ik zou nog best mee kunnen tot het WK van volgend jaar, maar ik ben qua leeftijd over mijn top.”

Je hebt de beslissing voor de bondscoach genomen?

„Zo heeft de bondscoach het aan me uitgelegd. Hij zei: als deze jongens het goed oppakken, is er een kans dat ik je niet meer oproep. Dat snapte ik wel. Ik geloof dat ik nog prima meekan, maar ik zou nooit zeggen dat ik in de basis hoor. Ik weet dat het fout klinkt, maar het is goed zo.”

Foto Agnese Morganti

Halflang haar, asociaal rijden

De Roon voelt zich inmiddels evenveel Nederlander als Bergamasco. Twee van zijn drie dochters zijn in de stad geboren, voor zijn gezin is dit thuis; naar Nederland gaan ze met vakantie. „Mijn dochters vragen me in het Italiaans of er crêpepapier in huis is en of ik een vlecht kan leggen. Via hen leer ik een compleet nieuwe Italiaanse vocabulaire, zij maken de band met dit land nog sterker.”

Het Italiaanse leven heeft bezit van hem genomen. De Roon draagt zijn haar halflang, in het veld gaat er een bandje in. „Daar moest ik heel erg aan wennen, ik vond het nogal gladjes.” Hij rijdt als een Italiaan, „asociaal voorrang nemen in plaats van geven”, en is meer emotie gaan tonen, zegt De Roon. „Daar heb ik geen moeite meer mee. Ik reageer in het veld ook altijd in het Italiaans, zelfs als ik het tegen Hans [Hateboer, een andere Nederlandse speler van Atalanta] heb.”

Naast het veld geniet hij van de ontspannen levenshouding van de Italianen. „Ik erger me niet zo snel, en zo gaat het hier ook: het gaat zoals het gaat. Italië is een beter land om te genieten van la dolce vita dan Nederland. Ik weet niet of ik nog terug zou kunnen switchen.”

Zijn contract bij Atalanta loopt nog een jaar door, maar De Roon is nog niet bezig met het leven daarna, zegt hij. „Mijn vrouw hamert daar wel op. Ze is bang dat het straks misschien te laat is.” Hij kan zich niet voorstellen dat hij stopt als zijn contract afloopt. „Zoals het nu gaat, zoals ik me nu voel, zie ik dat niet gebeuren.”

Je zaakwaarnemer zei dat je bij de KNVB hebt geïnformeerd naar een trainerscursus.

„Ik wil uitzoeken of het bij me past. Ik weet zeker dat het werk van veldtrainer me ligt, ik heb daar allerlei ideeën over. Maar laatst vroeg ik mijn trainer, Gian Piero Gasperini, wat hij allemaal deed. Hij zei: hier is mijn laptop, daar kijk ik de wedstrijd van gisteren twee keer op terug. Hij liet me een blaadje voor de training van morgen zien. ‘Ik hoop morgen niet van mijn staf te horen dat er spelers niet fit zijn’, zei hij. Hij had ook nog een media-dag, en zo ging het nog even door.

„Ik realiseerde me dat het trainerschap een job van twaalf uur per dag is, waarbij je over alles controle probeert te houden. Dat is wel even wat anders dan voetballer zijn. Een trainerscursus van de KNVB gaat voorlopig niet lukken, want daarvoor moet ik een aantal keer in Nederland zijn.”

Is een Italiaanse trainerscursus niet wat voor jou?

„Daar heb ik het ook over gehad met de technisch directeur van Atalanta. ‘Je bent nu nog voetballer, je speelt zoveel wedstrijden, concentreer je nou daarop’ zei hij. Hij had gelijk. Op vrije dagen ben ik liever bezig met mijn vrouw en kinderen dan met een trainerscursus.”

Sluit je een terugkeer naar Nederland uit?

„Niet helemaal, omdat ik nog niet weet wat ik na het voetbal ga doen. Algemeen directeur lijkt me ook een mooie functie, omdat je dan niet alleen met voetbal bezig bent, maar ook heel veel dingen daarbuiten. Stel dat ik de kans krijg trainer of directeur van een club als Feyenoord te worden, misschien wil ik dat dan wel doen.”

Het klinkt als een vergezicht.

„Laatst vroeg ik mijn vrouw wat ze ervan zou vinden als ik nog een keer een transfer maak. We keken elkaar aan en beseften: we kúnnen hier helemaal niet weg. We zijn verbonden met deze stad.”


‘Als papa zegt dat ik het goed doe, voel ik me sterker in het veld’

Anouar Saddih (9) speelt de bal beheerst naar zijn ploeggenoot Eflin Akyol (9) op de velden van FC Eindhoven AV. De wedstrijd van de jeugd onder-10 is net begonnen. Aan één zijde kijken vooral vaders aandachtig toe, aan de andere kant staat de coach.

Gedurende de wedstrijd verschijnen er enkele knalroze sjaals om de nekken van de ouders. Op de sjaal staan de woorden: Held naast ’t veld”. Om in aanmerking te komen voor een sjaal moet de ouder bijdragen aan een positieve sfeer, en dat is niet altijd even makkelijk, weten de ouders zelf ook.

Om het spelplezier van het pupillen voetbal te bevorderen heeft de KNVB maatregelen ingevoerd. Er is tijdens de wedstrijden geen scorebord te zien, ook wordt er geen algemeen klassement meer bijgehouden van de gespeelde wedstrijden. De bond meldt dat kinderen uitkomend in Onder 8 en Onder 9 nog niet in staat zijn om weken vooruit te kijken en daarom geen echte interesse hebben in rangen en standen.

Bij de wedstrijd van Anouar en Eflin lijkt het op het eerste gezicht te werken.

Om ouders bewust te maken van hun gedrag langs de lijn is afgelopen weekend de campagne ‘Held naast ’t veld’ gestart. Een gezamenlijk initiatief van de gemeente Eindhoven, PSV, FC Eindhoven en zes lokale amateurclubs. Ook de voetbalbond KNVB heeft zich aangesloten, al is hun rol beperkt. „De campagne richt zich alleen op het stimuleren van positief gedrag,” vertelt Dennis Bomer, initiator van de campagne en hoofd opleiding bij amateurclub Unitas, „Het initiatief is bedoeld voor een periode van drie jaar en richt zich op de ouders van de jeugd tot en met tien.”

Kortere lontjes

Het programma van Bomer is niet de eerste poging om de sfeer bij het jeugdvoetbal te verbeteren. Eerder waren er campagnes zoals Lekker Bezig, Coach je in Contact en de Blauwe Kaarten. Toch blijft het aantal incidenten in het amateurvoetbal stijgen. Het gaat hierbij vooral om ernstige incidenten zoals verbaal of fysiek geweld tegen scheidsrechters, spelers of teambegeleiders, maar ook om gestaakte wedstrijden en zware tuchtzaken. In veel gevallen zijn ouders of andere toeschouwers betrokken. Dat blijkt uit cijfers die de KNVB vorig publiceerde, waarin een duidelijke toename zichtbaar is van het aantal ernstige meldingen in het amateurvoetbal.

Van de 779.171 gespeelde wedstrijden er 1.864 werden gestaakt, een toename van 11 procent ten opzichte van het jaar ervoor. Ook het aantal tuchtzaken steeg met 11 procent, Scheidsrechters gaven in totaal 12.226 rode kaarten, 673 meer dan het seizoen daarvoor.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Nederland, Eindhoven, 12 april 2025. Reportage Helden naast het Veld, bij voetbalclub FC Eindhoven. In beeld Jaouad Saddih (tweede rechts), vader van Anouar. Hij krijgt een sjaal. Foto John van Hamond [t.i. door betreden terrein – aangegeven op actie-pamflet bij ingang – geef je vandaag toestemming voor fotografie. Daarnaast ook specifiek gevraagd waar kinderen 'close' in beeld zijn]

John van Hamond

” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Nederland, Eindhoven, 12 april 2025. Reportage Helden naast het Veld, bij voetbalclub FC Eindhoven. In beeld Jaouad Saddih (tweede rechts), vader van Anouar. Hij krijgt een sjaal. Foto John van Hamond [t.i. door betreden terrein – aangegeven op actie-pamflet bij ingang – geef je vandaag toestemming voor fotografie. Daarnaast ook specifiek gevraagd waar kinderen 'close' in beeld zijn]

John van Hamond

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/als-papa-zegt-dat-ik-het-goed-doe-voel-ik-me-sterker-in-het-veld.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/16125742/data130914810-d106e6.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/als-papa-zegt-dat-ik-het-goed-doe-voel-ik-me-sterker-in-het-veld-9.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/als-papa-zegt-dat-ik-het-goed-doe-voel-ik-me-sterker-in-het-veld-7.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/als-papa-zegt-dat-ik-het-goed-doe-voel-ik-me-sterker-in-het-veld-8.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/als-papa-zegt-dat-ik-het-goed-doe-voel-ik-me-sterker-in-het-veld-9.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/als-papa-zegt-dat-ik-het-goed-doe-voel-ik-me-sterker-in-het-veld-10.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/RPBQZqH2Eq2gJXw3Hh_Npw9G9B4=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/16125742/data130914810-d106e6.jpg 1920w”>

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Nederland, Eindhoven, 12 april 2025. Reportage Helden naast het Veld, bij voetbalclub RPC Eindhoven. Foto John van Hamond [t.i. door betreden terrein – aangegeven op actie-pamflet bij ingang – geef je vandaag toestemming voor fotografie. Daarnaast ook specifiek gevraagd waar kinderen 'close' in beeld zijn]

John van Hamond

” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Nederland, Eindhoven, 12 april 2025. Reportage Helden naast het Veld, bij voetbalclub RPC Eindhoven. Foto John van Hamond [t.i. door betreden terrein – aangegeven op actie-pamflet bij ingang – geef je vandaag toestemming voor fotografie. Daarnaast ook specifiek gevraagd waar kinderen 'close' in beeld zijn]

John van Hamond

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/als-papa-zegt-dat-ik-het-goed-doe-voel-ik-me-sterker-in-het-veld-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/16125740/data130914726-ab615f.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/als-papa-zegt-dat-ik-het-goed-doe-voel-ik-me-sterker-in-het-veld-13.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/als-papa-zegt-dat-ik-het-goed-doe-voel-ik-me-sterker-in-het-veld-11.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/als-papa-zegt-dat-ik-het-goed-doe-voel-ik-me-sterker-in-het-veld-12.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/als-papa-zegt-dat-ik-het-goed-doe-voel-ik-me-sterker-in-het-veld-13.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/als-papa-zegt-dat-ik-het-goed-doe-voel-ik-me-sterker-in-het-veld-14.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/mYPcAqw2QHLZTGj7S8xF4Fi5Bqk=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/16125740/data130914726-ab615f.jpg 1920w”>

Ouders langs de lijn bij FC Eindhoven AV

Foto’s John van Hamond

In een poging om het gedrag op en rondom het veld te verbeteren, is de KNVB met strengere regels gekomen voor spelers. Enkel de aanvoerder mag discussiëren met de scheidsrechter. Andere spelers met commentaar op de scheidsrechter riskeren een gele kaart. Daarnaast worden risicoverenigingen gemonitord en wordt aandacht gevraagd voor maatschappelijke oorzaken zoals agressie, discriminatie en respectloos gedrag.

Naar aanleiding van die cijfers wordt nu strenger gehandhaafd, legt Daan van den Eeckhout uit, programmamanager sportiviteit en respect bij de KNVB. „Meldingen waar we eerder niets mee deden, leiden nu tot maatregelen.”

Volgens Van den Eeckhout is gedragsverandering langs de lijn onlosmakelijk verbonden met de verharding van de maatschappij. „We zien de afgelopen jaren een trend binnen het voetbal, maar eigenlijk ook breder in de maatschappij. Mensen hebben een korter lontje en minder gezag voor autoriteit.”

Positief, zichtbaar, motiverend

Dit komt, volgens kinderpsycholoog Tischa Neve, ook omdat „sporten en emoties onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.” Ouders projecteren hun fanatisme vaak op de kinderen, legt ze uit. Het gedrag langs de zijlijn vraagt volgens de psycholoog om blijvende aandacht, „Met elk nieuw jeugdteam komt ook een nieuwe groep ouders.” Daarom is het volgens haar belangrijk dat sportclubs ouders actief begeleiden in hun rol. „De manier waarop zij zich gedragen, heeft directe invloed op het gedrag van kinderen – zowel binnen als buiten het veld.”

Negativiteit werkt aanstekelijk, legt Neve uit. „Als ouders mopperen, zie je dat gedrag terug in het team.” Initiatieven als Held naast ’t veld vindt ze daarom belangrijk. „Ze zijn positief, zichtbaar en werken motiverend. Je benadrukt wat goed gaat, in plaats van alleen te corrigeren.”

Profclub PSV heeft zich ook aangesloten bij de campagne. „Binnen PSV waren we met een soort gelijk project bezig”, zegt Bob Willems, coach leren en presteren binnen de Jeugd Academy. „Nu bundelen we onze krachten met de organisatie van Held naast ’t veld.”

Hoewel PSV op zaterdagen niet zelf langs de lijn staat bij de amateurclubs, wil de prof-club wel een voorbeeldfunctie vervullen en eigen ervaringen en tips delen met amateurclubs. Daarom levert PSV een financiële bijdrage aan het project en helpt het met praktische zaken, zoals vergaderruimtes.

Of de campagne in de toekomst ook binnen de muren van PSV een plek krijgt, is onzeker. „Zolang de betrokken partijen actief blijven,” zegt Willems, „staan we open om mee te denken over een vervolg.”

Links boven: Eflin en vader Ismail Akyol
Links onder: Anouar en vader Jaouad Saddih
Rechts boven: Willem en vader Ruud Belzer
Rechts onder: Huub van Gestel

Foto’s John van Hamond

‘Het zit hem in de toon’

De 70-jarige vrijwilliger Huub van Gestel – al zestig jaar lid van FC Eindhoven AV – bepaalt zaterdagochtend wie een roze sjaal krijgt. Hij beoordeelt de ouders in hoeverre zij positief en gemotiveerd de spelers op het veld aanmoedigen. Van Gestel reikt een exemplaar uit aan Ruud Belzar, wiens zoon Willem op het veld staat. „Hij is een aandachtige toeschouwer die niet veel zegt, maar de wedstrijd goed volgt,” zegt de vrijwilliger. Ook Jaouad Saddih krijgt een sjaal. „Hij is erg enthousiast in zijn aanmoedigingen,” vindt Van Gelstel.

De ouders van het voetbalteam onder tien staan al twee jaar langs de lijn bij hun voetballende kinderen. „Het zit hem in de toon,” zegt Saddih. Zijn roze sjaal heeft hij om zijn nek gehangen. „Er wordt misschien niet gescholden, maar door de manier waarop iets wordt gezegd, komt het alsnog hard aan.”

De wedstrijd gaat goed, wanneer ouders zich er niet mee bemoeien

Ismail Akyol
voetbalvader FC Eindhoven

Ook Ismail Akyol, de vader van Eflin herkent dat. „De wedstrijd gaat goed, wanneer ouders zich er niet mee bemoeien,” zegt hij. „De trainer is er om te coachen, de ouders zijn toeschouwers. Zij moeten de trainer zijn werk laten doen.”

Voor Ruud Belzar is het belangrijk dat een ouder zorgt dat „de emotie niet de overhand krijgt”. Hij vindt dat ouders een voorbeeldfunctie hebben voor hun kinderen en ervoor moeten zorgen dat een voetbalwedstrijd „leuk en positief” is.

‘Zeg gewoon niets’

De voetballertjes krijgen tijdens een wedstrijd mee wat er langs de lijn gebeurt, zeggen ze. Jeugdspeler Willem noemt het voorzichtig „niet zo super erg positief” als ouders zich met het spel bemoeien. Volgens hem zorgt het voor verwarring wanneer ouders iets anders roepen dan de coach. „Dan weet ik niet meer wat ik moet doen, of waar ik heen moet rennen.”

Zijn teamgenootje Anouar knikt. „Ik wil gewoon dat ouders ‘lekker bezig!’ zeggen”, zegt hij. „Of gewoon niets.”

Voetbalster Eflin is tevreden over de manier waarop haar vader haar aanmoedigt. „Als ik een fout maak, is hij wel streng. Dat snap ik, want dan doe ik iets niet goed. Maar als ik scoor, is hij blij.” De positieve aanmoediging van haar vader geeft de speelster zelfvertrouwen. „Als papa zegt dat ik het goed doe, voel ik me sterker in het veld.”

Wat volgens kinderpsycholoog Neve een hardnekkige misvatting is, is dat kinderen ‘hard’ moeten worden. „Dat is echt onzin”, zegt ze stellig. Kinderen leren volgens haar niets van gesnauw of geschreeuw. „Juist een respectvolle, opbouwende aanmoediging bevordert hun groei, ontwikkeling en veerkracht. ‘Kan gebeuren, kom op, we doen een tandje erbij’, werkt beter dan: ‘Jezus, wat is dit voor kutbal!’.”

De ouders die een roze sjaal hebben verdiend, verzamelen zich na afloop van de wedstrijd voor een van doel, klaar om penalty’s te nemen. Willem en Anouar staan naast hun vaders om ze aan te moedigen. De eerste bal van Belzar gaat net naast, maar Saddih scoort. Hij mag door naar de volgende ronde. „Kom op, scoren papa!”, roept Anouar als zijn vader aanlegt voor zijn tweede penalty. Maar de bal gaat naast en Saddih ligt eruit.

Anouar begint: „Wat een slechte…” Dan bedenkt hij zich. Hij denkt even na en zegt dan: „Geeft niet papa, volgende keer beter.” Zijn vader legt een arm om zijn schouder; samen lopen ze het veld af, op naar de kantine.


‘Engeland is nog wel haalbaar, maar dan moeten we terug op de motor’

Langs de visafslag in Scheveningen liggen tien traditionele, zeewaardige zeilschepen zij aan zij. Over de kade scharrelen studenten van universiteiten en hogescholen uit het hele land. Gehuld in gloednieuwe zeilpakken met felgekleurde capuchons en T-shirts bedrukt met grote letters: Race of the Classics.

De contrasten zijn groot met de kapiteins van deze schepen: verweerde gezichten, lange haren en kleding die door zon en zout hun kleur hebben verloren.

Deelnemers aan boord van zeilschip Hendrika Bartelds, wachten op het vertrek.
Foto Bart Maat

Op de Hendrika Bartelds (1918), een imposante driemaster van vijftig meter lang, oorspronkelijk gebouwd als haringlogger, begint op maandagochtend 10 uur het palaver: het overleg tussen de kapiteins en de wedstrijdleiding. Pas op deze dag van vertrek wordt de knoop doorgehakt: zetten de schepen koers naar het Engelse Ipswich, of wordt het toch een alternatieve route?

„We wachten het weerbericht van één uur af,” klinkt het formeel vanuit de wedstrijdleiding. „Maar de kans is klein dat we dit jaar naar Engeland gaan.” De heenreis is nog haalbaar, legt Daan Vooijs (24), lid van de wedstrijdcommissie, uit. Maar de zorgen zitten vooral in de terugreis. „De weersvoorspellingen voor het eind van de week zijn wisselvallig. De kans is groot dat we op de motor terug zouden moeten. En het blijft natuurlijk een zeilwedstrijd,” aldus Vooijs.

Deelnemers ontbijten aan boord van zeilschip Luciana, voorafgaand aan de wedstrijd.


Deelnemers worden bijgepraat over weer.

Foto’s Bart Maat

Traditionele vloot krimpt

De Race of the Classics, het grootste studentenzeilevenement van Europa telt dit jaar ruim 250 deelnemers. Het hoofddoel van de wedstrijd: het behoud van de traditionele zeilvloot.

De chartervloot, schepen die recreatief passagiers vervoeren, krimpt al jaren. „De trend dat het aantal schepen daalt, heeft zich ook dit jaar voortgezet,” meldt de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ). In tien jaar tijd is de vloot gekrompen van 433 schepen naar 365 schepen. De vereniging benadrukt dat met name de schepen die binnen de chartervaart onder de categorie zeevaart vallen daalt. De schepen die mee doen aan de ‘Race of the Classics’ vallen ook onder de categorie zeevaart.

„Schippers zijn bloedfanatiek en weten dat enthousiasme over te brengen op de studenten,” vertelt Coco van de Wijngaert (25), voorzitter van het evenement „Dat werkt aanstekelijk. Zo blijven studenten terugkomen, en dat is belangrijk voor het behoud van de schepen én het beroep.”

Ook de 32-jarige Lex van der Linde, kapitein van het schip Luciana (1916), ziet dat effect. „Ze komen hier aan boord, vaak zonder enige zeilervaring, maar vinden het prachtig. Inmiddels varen er oud-deelnemers mee als stuurman of matroos.”

Een voorbijganger kijkt naar de klassieke zeilschepen in de haven van Scheveningen, voorafgaand aan de ‘Race of the Classics’.

Klassieke zeilschepen in de haven van Scheveningen.
Foto Bart Maat

1ste etappe: Katwijk-Terschelling

Onrustig schuifelt Van der Linde die middag over het achterdek. Hij wil het water op, het liefst richting Engeland. Maar om half twee is er nog steeds geen besluit over de eindbestemming. Een half uur later begint de bemanning zich klaar te maken voor vertrek. De locatie van de start is wel bekend: om 18 uur bij een ton, een aantal kilometer voor de kust van Katwijk. Eén voor één worden de trossen losgegooid en varen de schepen de mond van de Scheveningse haven uit. Dan valt eindelijk het besluit, de eerste etappe wordt gevaren richting Terschelling.

De schepen varen door de nacht heen en dinsdagochtend finishen de eerste bij het Schuitengat, een geul in de Waddenzee ten zuiden van Terschelling. Eenmaal op het Waddeneiland aangekomen, bepaalt de wedstrijdleiding aan de hand van de wind hoe het vervolg van de race eruit zal zien. Hopend op nog een aantal lange etappes, legt de wedstrijdcommissaris Vooijs uit, „We zullen gaan hoe de wind waait.”

Het enige dat vaststaat: de finish zal aan het einde van de week in IJmuiden zijn – hopelijk zaterdag.

Het vertrek van de klassieke zeilschepen uit de haven van Scheveningen.
Foto Bart Maat


De bidon in het gezicht van Van der Poel is niet het eerste incident bij een grote wielerwedstrijd

Was het een domme, impulsieve daad? Een dronkenmansactie? Of, zoals het slachtoffer na afloop verklaarde, een „poging tot doodslag”?

Een incident tijdens voorjaarsklassieker Parijs-Roubaix, afgelopen zondag, heeft voor veel beroering gezorgd in de wielerwereld en daarbuiten. Op kasseienstrook Templeuve, op 33 kilometer voor de finish, werd koploper Mathieu van der Poel bekogeld met een bidon. Op live-beelden was te zien hoe een toeschouwer met kracht een gele – en naar later bleek: gevulde – drinkbus naar diens hoofd smeet. Van der Poel werd vol in het gezicht getroffen, maar kon op zijn fiets blijven zitten en won zijn derde Parijs-Roubaix op rij.

De winnaar was na afloop witheet over het incident: hij sprak van „een poging tot doodslag” waartegen „juridische actie” zou moeten worden ondernomen. „Het verpestte mijn overwinning niet, maar het is niet normaal. Het was een volle bidon, van een halve kilo, en ik ging 50 kilometer per uur dus het voelde alsof ik een steen in mijn gezicht kreeg.”

Vlaamse supporters van Pogacar

Van der Poel kreeg van alle kanten bijval: collega-renners, ploegleiders en commentatoren spraken meteen in koor hun afkeuring uit over het incident. „Het is degoutant om zien hoe marginale fans bidon [sic] gooien naar een kampioen”, schreef oud-renner Sven Nys op X. De concurrerende Nederlandse wielerploeg Visma schreef: „Dingen gooien naar renners die alles geven – stop daar ogenblikkelijk mee!”

De bidongooier, die duidelijk herkenbaar was op filmpjes van omstanders, heeft zichzelf inmiddels aangegeven bij de politie in West-Vlaanderen, zo schreven verschillende Belgische media maandagmiddag. Het gaat om een man die naar het parcours was gekomen met een groepje Vlaamse supporters van Tadej Pogacar, de Sloveense concurrent van Van der Poel die in Roubaix als tweede eindigde. Het is nog onduidelijk waarom hij de bidon gooide. Volgens de Belgische krant Het Nieuwsblad zou hij wel al spijt hebben betuigd over zijn actie.

Met bier en pis overgoten

Het is niet de eerste keer dat Van der Poel te maken heeft met fysieke agressie langs het parcours. Zowel bij wedstrijden op de weg als in veldritkoersen werd hij in de afgelopen jaren door omstanders bespuugd of met bier en urine overgoten. In de editie van Parijs-Roubaix van 2024, die hij ook won, gooide een vrouwelijke toeschouwer een petje in de richting van zijn spaken, in een poging hem ten val te brengen – al ontkende ze dit naderhand. De vrouw wist met een schikking te ontkomen aan gerechtelijke stappen.

Waarom juist Van der Poel het doelwit is van dit soort aanvallen, blijft onduidelijk. Hij geldt als een alom geliefde renner met weinig vijanden. In het veldrijden zorgde zijn ongekende dominantie in de afgelopen seizoenen wel voor frustratie bij Vlaamse fans, die de cyclocross beschouwen als hét domein van Belgische coureurs.

In het wegwielrennen, met name bij voorjaarsklassiekers als Parijs-Roubaix en de Ronde van Vlaanderen, is Van der Poel de laatste jaren eveneens onverslaanbaar. Toch kan dat óók gezegd worden van zijn rivaal Pogacar – en die werd afgelopen zondag met rust gelaten langs de kasseienstroken.

Wie iets verder terugkijkt, ziet wel dat Van der Poel niet de enige coureur is die te maken heeft met fysieke agressie: het wielrennen kent een bescheiden, maar betreurenswaardige geschiedenis van supportersmisdragingen. Tijdens de Tour de France van vorig jaar werden geletruidrager Pogacar en diens achtervolger Jonas Vingegaard (Denemarken) op de Pyreneëncol Pla d’Adet bekogeld met chips. De dader, een Fransman, werd door de politie gearresteerd maar bleek te bezopen om nog diezelfde dag verhoord te worden.

Vuistslag in ribbenkast

Behalve spuug en eten is urine een terugkerend element bij supportersagressie in het wielrennen. Zowel topsprinter Mark Cavendish (in 2013) als meervoudig winnaar Chris Froome (in 2015) kregen tijdens etappes van de Tour de France bekers pis over zich heen gekieperd.

Nóg ernstiger zijn de gevallen waarin ‘supporters’ hun vuisten laten spreken. Froomes Australische ploeggenoot Richie Porte kreeg in dezelfde Tour van 2015 een vuistslag in zijn ribbenkast. Gevolgen voor het eindklassement hadden beide incidenten niet: Froome won dat jaar voor de tweede keer de Tour.

Wél van invloed op de einduitslag van de Tour de France – en zelfs op het verloop van een hele carrière – was een dramatisch incident op de flanken de Puy de Dome in 1975. De Belg Eddy Merckx was in die jaren alleenheerser in het peloton en op weg naar zijn zesde Tourzege – iets wat geen renner voor hem ooit had gepresteerd. Totdat een lokale wielerfan uit Clermont-Ferrand, onder invloed van wijn en de destijds in Frankrijk gangbare getergdheid over Merckx’ dominantie, zijn rechtervuist in de lever van De Kannibaal plantte.

Merckx reed de etappe uit maar was dermate aangeslagen dat hij de twee dagen later zijn gele trui verloor. De Tour de France zou hij nooit meer winnen. Sterker nog, hij zou bijna níets meer winnen na die bewuste middag op de Puy de Dome. Drie jaar later beëindigde hij zijn wielercarrière.


Te dik, te dun, te mannelijk: bodyshaming in vrouwensport

Naar eigen zeggen is Sarah Glenn (24) een beauty junkie. De Engelse topcricketster zorgt er elke wedstrijd voor dat haar nagels, haren en make-up tiptop in orde zijn. Ze doet dat al sinds haar tienertijd, vertelde ze aan The Telegraph, en al die tijd krijgt ze er opmerkingen over. Waarom is ze zo met zichzelf bezig? Komt ze soms aandacht tekort?

Eerst was Glenn nog verbaasd, later kwam de woede. Waarom kan ze niet zichzelf zijn? Moet ze zich minder vrouwelijk gedragen om van die hatelijkheden af te komen? En hoe hoort een vrouw zich dan te gedragen? En waarom zijn het vooral mannen die haar de les lezen?

Op Internationale Vrouwendag zette ze een video op TikTok, waarop ze haar make-up bijwerkt voorafgaand aan een wedstrijd. „Het is mij een raadsel waarom mannen getriggerd worden door sportvrouwen die zichzelf zijn”, zegt ze droogjes. „Voor de meisjes die bang zijn om zichzelf te uiten: ik ben er voor jullie.”

Het doet denken aan de Engelse synchroonzwemsters Kate Shortman en Isabelle Thorpe. In de aanloop naar de Olympische Spelen van 2024 in Parijs (waar ze zilver wonnen) werden ze geconfronteerd met trollen op sociale media. Hun schouders zouden te breed zijn, hun borsten en billen te klein. Het duo sloeg terug met prachtige onderwaterfoto’s voor de campagne van een lingeriemerk. Ze maakten zich zorgen, zeiden ze, dat steeds meer Engelse tienermeisjes sport links laten liggen vanwege „body issues”.

Glenn, Shortman en Thorpe zijn niet de enige sportvrouwen die zich openlijk uitspreken over de sarcastische, vernederende reacties op hun uiterlijk, ook wel bodyshaming genoemd. Met de toenemende populariteit van vrouwensport groeit dit fenomeen, vooral op sociale media. Vrouwen zouden te dik zijn, te dun, te veel of juist te weinig make-up dragen, te gespierd zijn, te veel mannelijke kenmerken hebben. Zelfs na een mooie sportieve prestatie kan het uiterlijk van de winnares in reacties de boventoon voeren.

Neem de Spaanse waterpoloster Paula Leitón, die vorig jaar in Parijs olympisch goud won met haar team. Terwijl ze op tv jubelde met haar ploeggenoten, regende het op sociale media hatelijkheden. Wat deed „dat zeeluipaard” daar op het podium? Dat kon toch geen topsporter zijn?

„Misschien denken mensen dat ze me pijn doen”, zei Leitón in een interview. „Maar ik hou veel van mijn lichaam. Ik zet het in voor een zware sport die alles voor me betekent. Ik heb er olympisch goud mee gewonnen. Mij raakt het niet wat mensen over me zeggen. Maar veel meisjes zullen er wél door geraakt worden. Sta daar alsjeblieft bij stil.”

Het is hard nodig dat sportvrouwen zich uitspreken, zei de Engelse voetbalster Fran Kirby vorig jaar in een documentaire, want bodyshaming brengt gevaren met zich mee, niet alleen mentaal, maar ook fysiek. Fran, een van de uitblinkers van het Engelse elftal, krijgt zó vaak te horen dat ze „te dik” is, dat ze buiten het veld een jas draagt om haar lichaam te verbergen. Topvoetballers moeten naast gezonde voeding voldoende koolhydraten eten, zegt ze, maar ze marchanderen daar vaak mee, omdat ze bang zijn geridiculiseerd te worden na een uitgezonden wedstrijd. „Wetenschappers onderzoeken wel waarom sportvrouwen terughoudend zijn met koolhydraten, maar ik geloof niet dat mensen doorhebben hoe groot het probleem is.”

Ik zocht contact met een buitenlandse atlete die op sociale media kritiek kreeg nadat ze een video had gedeeld waarop ze zich voorbereidt op een grote wedstrijd. Ze zou te dun zijn, aan een eetstoornis leiden. Onverantwoord dat ze met zo’n lichaam een fysiek zware wedstrijd aanging, was de teneur. „Eerlijk gezegd wil ik er liever niet over praten”, schreef ze terug. „Het is het enige waarover journalisten me willen spreken. Niet over mijn prestaties of wat ik voor mijn sport beteken.”

Je wil een groeiend probleem belichten, zei ik tegen mezelf, maar door het te belichten dwing je degene die er last van heeft om zich te vereenzelvigen met het probleem. Niet iedereen is daarvan gediend, en dat moet je als journalist respecteren. Als ik haar iets van die strekking schrijf, krijg ik een hartje terug.

Maar er zijn ook sportvrouwen die van bodyshaming hun handelsmerk hebben gemaakt – en dat bedoel ik niet verkeerd. Neem de Amerikaanse rugbyster Ilona Maher. Al jaren krijgt ze hatelijke reacties over haar uiterlijk. Ze zou „te dik” zijn, „te mannelijk”, „geen echte topsporter”. Ze schrikt er niet voor terug die hatelijkheden met haar bijna 5 miljoen volgers op Instagram en drieënhalf miljoen volgers op TikTok te delen. „Woorden van een willekeurige man op internet”, schrijft ze er bij.

‘Alle lichaamstypes zijn het waard’, postte ze kort voor de Spelen in Parijs, waar ze met haar team een bronzen medaille won. Voorzien van de hashtag #beastbeautybrains deelt ze filmpjes over het belang van een positief lichaamsbeeld. „Met die onbeschaamde aanpak inspireert ze heel veel jonge meiden”, zegt psycholoog Vanessa Coulbeck, die in de VS onderzoek doet naar het lichaamsbeeld van meisjes. „Ze bewijst dat sterk en mooi goed samengaan en moedigt haar volgers aan te waarderen waartoe hun lichaam in staat is.”

Maar vroeg of laat zal de aandacht voor het lichaam van sportvrouwen moeten verschuiven naar hun sportieve prestaties, en hoe ze zich manifesteren binnen en buiten hun sport, zegt Coulbeck. „Cruciaal”, noemt ze dit, want onderzoek toont aan dat meisjes ìn de VS vaker dan ooit stoppen met sporten en fysieke activiteit. „Een alarmerende trend, gezien de mentale, sociale en fysieke voordelen die sport biedt.”

Uit recent onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat vrouwen en meiden in Nederland ongeveer even vaak wekelijks sporten als mannen en jongens (54 procent tegenover 57 procent) maar dat het ledenbestand van bijna driekwart van de bij NOC-NSF aangesloten sportbonden voor minstens 60 procent uit mannen en jongens bestaat. Ruim de helft van de vrouwelijke leden van sportverenigingen krijgt te maken met seksisme. Dat vrouwen sinds 1996 meer olympische medailles winnen voor Nederland dan mannen, doet daar niets aan af.

Méér aandacht voor bodyshaming en tegelijkertijd mínder aandacht voor het vrouwelijk lichaam. Het blijft een dilemma.


Nottingham Forest hapt op de drempel van de Champions League naar adem

Hoe voorkom je dat een team verslapt en ten onder gaat aan twijfel – met een weergaloze prestatie in zicht? Het is voor Nottingham Forest-trainer Nuno Espírito Santo de belangrijkste opgave. Zijn ploeg speelt dit seizoen met bravoure en is zelfs voor grote clubs als Liverpool en Manchester United niet te verslaan.

Maar ineens slaat zaterdag de angst toe. Lopend naar de dug-out ziet de trainer het al. Hij stopt en kijkt om zich heen, alsof hij onheil bespeurt. Vanaf de tribunes klinkt geroezemoes, en niet het gebruikelijke euforische gezang. Het besef dat kwalificatie voor de Champions League en winst van de FA Cup binnen handbereik is, blijkt verlammend te werken. Bevangen door de zenuwen verliest Nottingham Forest van middenmoter Everton (1-0).

„Geen positieve aanknopingspunten”, sombert de coach in de persruimte na afloop van de eerste thuisnederlaag sinds 10 november. Van opgeruimd optimisme, zijn handelsmerk, valt weinig te bespeuren. Vooral de angst bij zijn spelers baart hem zorgen voor de nabije toekomst.

Onbevangenheid vormt immers de kracht van dit miraculeuze seizoen. Een jaar geleden streed Forest nog tegen degradatie. Nu, op zes wedstrijden van het einde van de competitie staan The Tricky Trees verrassend derde, goed voor een plek in de Champions League. Bovendien wacht over twee weken Manchester City op Wembley, voor de halve finale van de FA Cup. De successen roepen als vanzelf herinneringen op aan het roemruchte Forest-team dat achtereenvolgens de landstitel (1978) en de Europa Cup I (1979 en 1980) won.

Maar om in de voetsporen te treden van de ‘Kings of Europe’ mag twijfel niet gaan broeien.

In brons vereeuwigd

In Nottingham, een provinciestad in de East Midlands, staan die magische jaren 70 onder coach Brian Clough op gelijke voet met de legende van de lokale held Robin Hood. Zowel de Yorkshireman als de vermaarde boogschutter zijn in brons vereeuwigd in het centrum. Een enorm spandoek met de tekst ‘Nottingham Forest are Magic’ achter het doel van stadion City Ground geeft de blijvende bewondering voor hem aan.

Clough geldt als de architect en de inspirator van de triomfreeks, al hadden weinigen dat bij zijn aantreden voorspeld. Toen Clough op 6 januari 1975 zijn Mercedes voor het eerst door de poort van de City Ground stuurde, lag zijn reputatie aan gruzelementen na een ontslag (na slechts 44 dagen) in Leeds. Topclubs lieten Clough, een notoire onruststoker, links liggen. Bij Nottingham Forest, anoniem dobberend op het tweede niveau, dreigde zijn loopbaan een stille dood te sterven.

Maar met zijn assistent Peter Taylor beleefde Clough een wederopstanding door een kleurrijk gezelschap van speler aan te trekken. Van keeper Peter Shilton en Viv Anderson tot John McGovern en Archie Gemmill. Forest promoveerde en greep direct de landstitel, om vervolgens tweemaal op rij de Europa Cup I te winnen.

Kopduel tussen Jota Silva van Nottingham Forest (rode shirt) en Everton-verdediger Jarrad Branthwaite.

Foto Ed Sykes/Reuters

Nieuw gouden tijdperk

Bij de ingang voor gehandicapte supporters verpersoonlijkt Eberhard Kleinrensing zaterdag de blijvende adoratie. De Duitser reisde in 1978 met geld van zijn ouders naar Nottingham om het eerste optreden van Forest in de Europa Cup 1 te zien. Titelhouder Liverpool werd overklast (2-0). „Sindsdien heb ik geen duel meer gemist”„ vertelt hij met zichtbare trots.

Kleinrensing, gehuld in een leren jas vol insignes van de club, liet zich door niets tegenhouden. Ebby, zoals Kleinrensing bekend staat onder de fans, geniet nu van de onverwachte nieuwe bloeiperiode. „Zolang het gaat”, geeft hij aan. De wervels van zijn nek en rug zijn broos na een breuk. „Elk moment kan het knappen. Dan ben ik dood.” De grote moeite die het kost om telkens vanuit Duisburg af te reizen naar Engeland, deert hem niet. „Het heeft me kapitalen gekost. Maar ik heb er geen tel spijt van.”

De supporters van het eerste uur brengt het lopende seizoen nostalgie. Na de grote successen in de jaren 70 verdween Forest twee decennia in lagere divisies uit de schijnwerpers. De overname door de Griekse scheepsmagnaat Evangelos Marinakis in 2017 bood aanvankelijk weinig reden tot optimisme. De miljardair zorgde voor controverse; justitie in Athene deed jarenlang onderzoek naar hem op verdenking van matchfixing en het smokkelen van heroïne. Toen Forest drie jaar geleden terugkeerde in de Premier League, dreigden Marinakis’ vrije interpretaties van de regels de club meer kwaad dan goed te doen. De eigenaar overtrad de financiële bepalingen van de Premier League zodanig, dat een aftrek van vier punten volgde.

Dankzij coach Espírito Santo ontliep Forest op de laatste speeldag degradatie. Net als Clough verstaat de 51-jarige Portugees de kunst om door te dringen in de hoofden van voetballers. Met zijn talenkennis overbrugt hij linguïstische en culturele drempels.

De Duitse Forest-fan Eberhard Kleinrensing, al sinds de glorietijd eind jaren 70 bij de wedstrijden aanwezig.

Foto Jaimi Joy

En zo kan het gebeuren dat bijna dezelfde spelersgroep, in een vlaag van spilzucht door Marinakis gekocht, in een succesmachine is veranderd. Chris Wood, een weinig sierlijke spits, scoort aan de lopende band. Anthony Elanga, te licht bevonden door Manchester United, dribbelt als Gemmill in de jaren 70.

De zucht van Espírito Santo voor de aftrap tegen Everton gaf zijn zorgen prijs. Elke hoek van de City Ground herinnert aan het tijdperk-Clough. De last van het verleden dreigt een nieuwe stunt te verstoren. Espírito Santo moet razendsnel zowel de fans als de spelers ervan overtuigen dat het leven hen toelacht.

Op de Trent Bridge, vlakbij het stadion, proberen vertrekkende supporters de moed erin te houden. „The Boys in red are taking over, Champions League awaits for me”, zingen een paar tieners. De massa volgt hun voorbeeld. Dit geloof vasthouden, en wellicht speelt Nottingham Forest volgend seizoen weer op het hoogste niveau in Europa en lonkt de FA-Cupfinale.


FC Volendam kan promotie nauwelijks betalen – vanwege de grasmat

Aan de stadionmuur langs het hoofdveld van FC Volendam houden drie plakbandjes een wapperende poster omhoog. Op het papier poseren Volendam-boegbeelden Henk Veerman en Robert Mühren naast een kruiwagen. Gehuld in oranje tuinbroeken houden ze potjes gras en een klein gietertje omhoog. Begeleidende tekst: ‘Wêi Binne Vòlledam! Koop jouw stukje gras’.

FC Volendam is koploper in de Keuken Kampioen Divisie en promotie naar de Eredivisie lijkt zo goed als zeker. Een beloning voor het goede voetbal van ‘het andere Oranje’, en een financiële meevaller vanwege de hogere opbrengsten uit tv-gelden.

Promotie heeft niet alleen gevolgen voor het kaliber tegenstanders dat het veld betreedt, maar ook voor het veld zelf, zo legt algemeen directeur Cees Driebergen uit. Vanaf volgend seizoen stelt de KNVB natuurgras in de Eredivisie verplicht. En daar hangt een prijskaartje van 1,2 miljoen euro aan. „Geld dat we niet hebben”, reageert Driebergen, „De club staat er financieel slecht voor. Met die extra tv-gelden en sponsordeals kunnen we het nét drooghouden.”

Poster op de muur ‘Koop een metertje gras en steun onze club’.
Foto Giel Bonte

Dat de investering bij promotie nodig zou zijn, komt niet als verrassing. De club heeft, samen met alle andere betaald voetbalclubs, een aantal jaren geleden ingestemd met het verplicht stellen van natuurgras in de Eredivisie. Waarom heeft de club dan niet eerder maatregelen genomen? „Ik zit er pas vanaf 1 juli,” reageert directeur Driebergen. Ook het vorige bestuur kampte met geldproblemen. De club is al jaren verlieslijdend en geld opzij zetten voor een grasmat was volgens Driebergen geen prioriteit. „Als er geen geld binnenkomt, kan je ook geen geld opzij zetten.”

150 euro per vierkante meter

Om toch de benodigde inkomsten te genereren, lanceerde de club een crowdfunding-campagne, waarmee een beroep op de achterban wordt gedaan. Via de site worden „Supporters, sponsoren, dorpsgenoten en iedereen die FC Volendam een warm hart toedraagt” opgeroepen om een vierkante meter ‘gras’ aan te schaffen voor 150 euro. Er moeten achtduizend denkbeeldige stukken gras worden verkocht om het financiële plaatje rond te krijgen. Hoewel de actie als ludiek staat aangeschreven, heeft de club het geld hard nodig. Op de website van Volendam staat dat de club „zonder extra steun in gevaar komt”.

„Typisch Volendam”, knikt de 71-jarige Piet Smit, sinds zijn zesde actief bij FC Volendam. Als teammanager van het eerste elftal is hij zes dagen per week op de club. Ook deze ochtend is hij er vroeg bij om te zorgen dat er koffie is. Dat het in Volendam soms sappelen is, is volgens Smit niets nieuws. „Als de club vroeger degradeerde ging de hele boel weer bijna failliet”, vertelt hij. „Dan moesten wij langs de deuren met seizoenkaarten, op zoek naar steun.”

Smits eerste jeugdherinneringen gaan terug naar FC Volendam: „Alle mannen kwamen met hun zoons naar het stadion als Volendam thuis speelde.” Nostalgisch kijkt hij uit over het hoofdveld. „Het halve dorp zat dan op de tribune.”

Piet Smit in de catacomben van het stadion van FC Volendam.
Foto Giel Bonte

Grote betrokkenheid

Ook tegenwoordig is de betrokkenheid van het vissersdorp groot, blijkt ook uit onderzoek van de KNVB. Ieder jaar brengt de bond in kaart hoeveel seizoenkaarten er per gemeente zijn. De gemeente Volendam telt 2.802 seizoenkaarthouders – 93 procent van die kaarthouders heeft een seizoenkaart voor FC Volendam. De gemeente Den Haag, vijftien keer groter, telt hetzelfde aantal seizoenkaarthouders, van wie 55 procent voor ADO Den Haag. In verhouding is het aandeel Volendam-supporters uitzonderlijk hoog.

Die grote betrokkenheid wordt nog altijd ingezet om de club te helpen. Niet meer via deurverkoop van seizoenkaarten, maar nu via posters, folders en mond-tot-mondreclame. In het dorp is de wervingsactie voor een nieuwe natuurgrasmat niemand ontgaan.

In de stoel bij kapper Ron Wessels is de actie een terugkerend gespreksonderwerp. Terwijl Mike Eerdhuijzen, voormalige verdediger van FC Volendam (nu Sparta), net de zaak uit stapt, zegt Wessels: „Elke dag gaat het hier over de grasmat. Je merkt dat zo’n club iets met het dorp doet. Daar moet je wat voor over hebben.” In de kapperszaak blijkt meer steun voor de actie. Wessels en zijn klanten hebben al wat meters aangeschaft. „Wanneer iemand gedoneerd heeft, wordt dat hardop verkondigd.”

Oud-jeugdspeler Gerrit Schilder met rode pet, pratend in de zon.
Foto Giel Bonte

Op een bankje naast visbistro d’Ouwe Helling, uit de wind en in de zon, zit een groepje mannen. Ze komen daar samen om te praten over wereldproblematiek en voetbal. Allen beweren minstens één familielid te hebben gehad die in het eerste van Volendam speelde. Alleen Gerrit Schilder, afkomstig uit een vissersfamilie, heeft zélf in de selectie gezeten, zegt hij.

Het leidt meteen tot plaagstootjes en gelach van de anderen. „Ja ja Gerrit, in de jéugdselectie!” Eerder die dag viel er een folder van ‘Wêi Binne Vòlledam‘, bij de heren op de mat. Nog geen van hen heeft een donatie gedaan. „Eerst maar eens zien of ze überhaupt promoveren”, zegt Schilder.

Steun uit Friesland en Dubai

Ook buiten het vissersdorp krijgt de actie aandacht. Op een filmpje op sociale media is te zien hoe Ajax-icoon Sjaak Swart (86) na een wedstrijd van Jong Ajax tegen Volendam handje contantje 150 euro aan Volendam-aanvaller Henk Veerman overhandigt. Johan Derksen en andere bekende Nederlanders plaatsen ook filmpjes met de oproep: „Heb jij al je vierkante meter gedoneerd?”

„Dat levert veel op”, vertelt directeur Driebergen. Het blijkt dat 40 procent van de donaties van buiten het dorp komen „We ontvangen steun uit Brabant, Utrecht, Friesland, maar ook uit Dubai, New York en Brussel.”

Die wereldwijde betrokkenheid heeft volgens hem te maken met de grote gunfactor. Of, zoals Driebergen het noemt, „knuffelgehalte”. „We zijn een kleine dorpsclub die weer in de Eredivisie gaat spelen. We vormen geen bedreiging voor anderen. Dat maakt ons sympathiek.”

Henk Kras senior in het Kras stadion.
Foto Giel Bonte

Tot 2 mei probeert de club stukken gras te verkopen. De grote vraag: is die liefde voor FC Volendam groot genoeg om 1,2 miljoen euro op te leveren? Als het geld niet wordt opgehaald, is er plan B: lenen. „Dat is alleen niet ideaal voor de financiële situatie,” legt Driebergen uit.

Het trainingscomplex van FC Volendam speelt een belangrijke rol in het dorp, ook als het eerste niet speelt. Zo komen elke woensdagochtend dertig mannen met grijs haar op de club aan. Er geldt een vaste routine. Om stipt 10.00 uur aan de koffie, een half uur later trainen op het kunstgrasveld naast het stadion. Oud-voorzitter Henk Kras senior – met nadruk op ‘senior’, want er lopen nog vier andere Henken Kras rond bij FC Volendam – is er altijd bij.

Natuurgras minder belastbaar

Twee uur voor aanvang van de training heeft Kras zijn trainingspaken al aan en loopt hij langs de posters het veld op. De verandering naar natuurgras is volgens Kras niet louter positief. Natuurlijk, er zijn voordelen voor de spelers van het eerste elftal.

Maar het verdwijnen van het kunstgras heeft voor de ‘Oldstars’ mogelijk nadelige gevolgen. „Nu wordt er de hele dag door getraind op de velden van FC Volendam, maar natuurgras is veel minder belastbaar”, zegt Kras. Als het natuurgras er ligt, kunnen er maximaal 25 wedstrijden op het hoofdveld worden gespeeld.

Het seniorenteam Oldstars op het trainingsveld van FC Volendam.
Foto Giel Bonte

De kans is groot dat zij en andere leden moeten uitwijken naar buurdorpen, zoals Edam, of naar de Volendamse amateurclub RKAV. Kras vreest dat dit het sociale hart van de club aantast: „De hele dag door komen hier mensen. Als dat wegvalt, verdwijnt ook de sociale cohesie, wat voor een dorp juist zo belangrijk is.”

Bij de mannen op het bankje heerst ook angst voor verandering, „We kunnen beter niet promoveren” luidt een suggestie „dan blijft het allemaal gewoon zoals het is.”


Column | Hoe Vlamingen met Van Aert meeleven, is voor Nederlanders onvoorstelbaar

De wereld leek even te verstijven, afgelopen zondagmiddag om tien voor vier. Was het een seconde? Korter? Even vertraagde alles, en was het doodstil. Heel Vlaanderen hapte naar adem: daar demarreerde Wout van Aert. In het knikje van de Broektestraat, met de heg links langs de weg. Maar acht mensen zagen hem gaan. Tadej Pogacar, Mathieu van der Poel, Mads Pedersen en Jasper Stuyven keken toe hoe de Belg zijn hielen lichtte. En twee mannen, een vrouw en een jongen langs de kant, achter het prikkeldraad van de wei op rechts. Had Van Aert de enige plek in de Ronde met vrijwel geen publiek er speciaal op uitgezocht?

Die ochtend was het een kakofonie geweest op de Markt in Brugge, en overal langs het parcours. Vlamingen zijn zot. Honderdduizenden juichten hun kelen schor. En ondanks alles, tegen beter weten in en op hoop van zegen juichten ze vooral voor Wout van Aert. Ik stond ertussen en kreeg kippenvel. Van nuchter Nederlanderschap is weinig over als je in Vlaanderen het wielrennen, en zeker de Hoogmis meebeleeft.

Van Aert nam afstand van de vier overgebleven tegenstanders, op het asfalt nog, ruim voor de Oude Kwaremont. Was het zelfmoord, of briljant? Misschien was het wel allebei. Het maakte mij niet uit, ik hield mijn adem nog steeds in en keek naar de gezichten van de Belgen om me heen. Soms vallen Pasen en de Ronde van Vlaanderen samen, zo niet dit jaar, maar er was wel iemand waarlijk opgestaan.

Iemand die misschien wel bang was om nog eens te vallen, en daarom sneller in de remmen kneep. Iemand die de klappen van vorig jaar wellicht nog niet had verwerkt. Iemand die als vader van twee kleine jongens sowieso vast minder risico’s nam. Iemand die al zoveel gepresteerd had, maar anderen teveel gegund had – vonden sommigen dan toch. Iemand die in de hoofden van heel Vlaanderen de Ronde en Parijs-Roubaix toch minstens al eens gewonnen had moeten hebben. Dit jaar dan, het moest er dit jaar van komen, want hij werd er niet jonger op. Het werd steeds moeilijker om te winnen. Zeiden de mensen. Ze zeiden zoveel. Hij moest ‘just niks’, maar alles wat gezegd werd woog zo zwaar.

Hij schudde het van zich af in die halve kilometer voor de kasseien, alles wat gezegd was, en geschreven, en besproken bij het koffiezetapparaat, aan de benzinepomp en in de supermarkt. Voor Nederlanders is het onvoorstelbaar hoe heel Vlaanderen tot verstikkens toe meeleeft met die ene man. Ik weet dat al jaren, omdat ik al lang in Vlaanderen werk – maar het besef kwam nog eens binnen toen ik de cijfers zag: van de bijna 7 miljoen inwoners van het Vlaams gewest stonden er zondag 750.000 langs het parcours. Een miljoen keek naar de Ronde op tv. Het marktaandeel was 82 procent: acht van de tien televisietoestellen stond die middag op Vlaanderens Mooiste. Dat is in ons land ongekend. Zelfs de Elfstedentocht, mocht hij ooit nog eens komen, trekt niet zo’n tv-publiek.

Dat Van Aert ook dit jaar de Ronde niet zou winnen, daar had Vlaanderen zich al mee verzoend. Maar de hoop op Parijs-Roubaix begon daar vlak voor de Oude Kwaremont voorzichtig te leven. Minder luid dan voorgaande jaren – niet alleen Van Aert is ouder en wijzer geworden, lijkt het. Vlaanderen hoopt zachtjes op een wonder. En ik hoop stilletjes met ze mee.