Tom Dumoulin bleef altijd een vreemde in het peloton

Hij is na Joop Zoetemelk en Jan Janssen de meest succesvolle ronderenner van Nederland. Geen Tourwinnaar zoals zijn twee voorgangers, wel een keer tweede en als enige Nederlander ooit winnaar van de Giro. Met Erik Breukink was hij ook de beste tijdrijder (wereldkampioen en olympisch zilver) in het rood-wit-blauw.

Meer dan de andere drie stond Tom Dumoulin bekend om zijn relativerende houding in de monomane wielerwereld. Een buitenbeentje dus, de Limburgse student gezondheidswetenschappen die in 2011 de universiteit inruilde voor een bestaan als profwielrenner. Hij behaalde grote successen, maar voelde zich nooit echt thuis in het peloton. „In de topsport is het samen winnen en in je eentje verliezen. Ik voelde me een paria.”

Uit de broek om te poepen

Zijn wielerleven leent zich voor een biografie. Sportjournalist Nando Broers heeft met en over Dumoulin een boek geschreven dat leest als een road movie. Ze reisden samen naar belangrijke, soms bepalende plekken in zijn carrière. Van Spanje tot Noorwegen, naar het Italiaanse weiland waar hij voor het oog van de camera uit de broek ging om te poepen. Terug naar dwergstaat Andorra waar hij besloot te stoppen met fietsen. Pas 31 jaar oud, pas tien jaar professional. Moegestreden na alle ziektes en blessures. Mentaal murw gebeukt.

Hoogtepunt was zijn Girozege in 2017 in het shirt van het bescheiden Team Sunweb. Het leek een opmaat naar nog meer grote prijzen. Maar het ging daarna langzaam bergafwaarts met zijn carrière. De wielersport werd steeds wetenschappelijker, met zijn laatste werkgever Jumbo Visma als voorloper. De beste ploeg ter wereld, waarover Broers in 2022 uitvoerig uit de doeken deed hoe klinisch, mathematisch én succesvol ze er te werk gingen. Niets werd bij de geelzwarte formatie aan het toeval overgelaten.

En laat die benadering nu net niet passen bij een dromerige eigenheimer. Dumoulin paste niet in het keurslijf waarin andere renners, Jonas Vingegaard bijvoorbeeld, juist zo goed gedijen. „Het gaat om een bepaalde manier van vrijheid, van denken. Ik krijg de kriebels als ze een kuddedier van me willen maken. En dat is juist wat in topsport gebeurt.”

Dumoulin heeft een fotografisch geheugen en oog voor detail. Broers heeft een fijne pen en hij stelt goeie, soms ook kritische vragen en heeft scherpe, bijna filosofische observaties. „Misschien ben je in de kern dus meer een ex-renner dan dat je ooit een renner was. Omdat je verlost bent van het oordeel over jezelf. Het is verleden tijd. Geen verantwoording meer af te leggen aan jezelf?”

Dumoulin reageert: „Ja. Ik ben nu een ex-renner. Heerlijk. Ik kan nu pas genieten van het leven dat ik toen leidde. Nu pas kan ik het toelaten dat ik het wielrennen ook heel leuk heb gevonden.” Hij vervolgt: „Jarenlang heb ik een beetje dat flegmatieke persoontje uitgehangen. Maar ik was altijd gestresst, heb het zwaar gehad, maar ik ben van huis uit geen depressieve jongen.”

Over zijn hang naar onafhankelijkheid, zijn moeite om zich weg te cijferen voor ploeggenoten, het ‘imposter-syndroom’, ofwel de angst om door de mand te vallen: „Ik speelde de topsporter, maar zag het wielrenner zijn altijd als een identiteit ernaast.” En: „Natuurlijk had ik ook bewijsdrang, en ik kan ook een klootzakje zijn, maar ik ben geen killer, kan niet iemand bewust de hekken inrijden.”

Links: Tom Dumoulin als toeschouwer eind juni tijdens het openingsweekend van de Tour in Italië. Rechts: titelhouder Tom Dumoulin in de roze leiderstrui voor de start van een Giro-etappe in Israël in 2017.

Foto’s: Massimo Paolone/ANP, Tim de Waele/Getty Images

Stiekem eten kopen

Over de strenge regels van de diëtisten zegt Dumoulin: „Wat een kutwereld, dacht ik vaak.” Toen hij weer eens een bak met couscous kreeg voorgeschoteld, schreeuwde hij: „Ik moet chips hebben, suikers! Ik wil vieze meuk. Een zak Haribo!”

En als hij dan vervolgens weer eens half huilend met zijn moeder aan de telefoon hing, adviseerde zij: ‘Koop wat je kopen wilt in de supermarkt. Niemand die erachter komt’. Zij zegt tegen Broers: „Tom was in een enorme harde wereld terechtgekomen.” En toen hij op relatief jonge leeftijd stopte met fietsen, spiegelde hij zich ook aan zijn moeder: „Waarom mag ik niet van baan veranderen. Dat deed mijn moeder om de vijf jaar.”

Hij was al vaak ziek en geblesseerd, en toen kwamen de coronajaren die hem bijna depressief maakten. „Ik wist heus wel dat ze dachten: die Tom heeft altijd wat. Ik zag ze kijken en denken: waar is hij mee bezig? En ja, ik voelde me een oud ziek mannetje, zombiede mezelf door de dag.” Hij nam een sabbatical, maakte een mislukte rentree en stopte toen definitief. Op de berg bij Andorra stond zijn besluit vast. „Ik denk dat mijn stresshormonen op waren.”

Zijn wielerpensioen zat er al een poosje aan te komen. En het zwarte gat? Dat kent Dumoulin niet. Hij is fanatiek gaan hardlopen en woont weer in Limburg – met een nieuwe liefde. Hij wordt binnenkort vader.

Hoewel hij altijd een buitenbeentje is gebleven heeft hij zich niet helemaal afgekeerd van het „egoïstische wereldje”: tegenwoordig werkt hij als analist bij de NOS. In de slotweek van de Tour schuift hij weer aan bij Dione de Graaff in de De Avondetappe.

Bij de Tourstart in zijn geliefde Italië maakte hij sfeerfilmpjes. Hij genoot daar zichtbaar van zijn bekendheid. Hoe anders was dat tijdens zijn actieve loopbaan. Op het afscheidsfeest op de Grote Markt in Maastricht voelde hij zich twee jaar geleden nog een vreemde. „Ik dacht serieus: waarom juichen jullie voor mij, waar gaat dit over?”, zegt Tom Dumoulin in het uitstekende boek dat een betere titel had verdiend dan Op gevoel.


Van de Luchtmacht naar het hooggebergte: oud-militair Bart Lemmen (28) rijdt zijn eerste Tour de France

Hij was „aardig naar de kloten” toen hij zondag bij de finish kwam. Zijn kopwerk in de zware Pyreneeënrit naar Plateau de Beille, zegt Bart Lemmen, zat er zestig kilometer voor het einde op. Maar toen moest hij nog twee cols over – én een flink stuk door een vallei met wind tegen. „Ik verscheen al kapot aan de voet van de slotklim. Het deed behoorlijk pijn.”

Vrijwel geen enkele renner was nog fris na die Pyreneeënetappe waarin alle snelheidsrecords aan gruzelementen gingen. Maar Lemmen is een geval apart: hij is pas wielerprof sinds afgelopen herfst. Aan het begin van dit seizoen had hij nooit langer dan een minuut of twaalf geklommen, voordat hij naar de Tour de France ging nooit langer dan acht dagen achtereen gekoerst. En daar zit hij nu, op de tweede rustdag in Narbonne, met vijftien koersdagen en 35.000 hoogtemeters in de benen. „Ik heb nu bijna het dubbele gehad”, zegt hij, terwijl hij een slokje neemt van zijn espresso.

De wielercarrière van Lemmen is „surrealistisch” verlopen, vindt hij ook zelf. Twee jaar geleden was hij nog amateurrenner met een drukke baan als officier bij de Koninklijke Luchtmacht, nu fietst hij in de Tour de France. Zijn ploeg, het Nederlandse Visma-Lease a Bike, is ook nog eens zo blij met hem dat zijn contract afgelopen week werd verlengd tot 2027. En dat allemaal op zijn 28ste, een leeftijd waarop renners in het moderne wielrennen nog zelden het hoogste niveau bereiken.

De Domrenner

Sportief aangelegd was hij altijd al, vertelt Lemmen. Hij voetbalde, tenniste, korfbalde en liep „bij alle hardloopwedstrijdjes voorin”. Toch koos hij voor een carrière in het leger en ging naar officiersopleiding aan de Koninklijke Militaire Academie. Zijn eerste wielerkoers reed hij pas op zijn tweeëntwintigste, bij studentenwielervereniging De Domrenner in zijn geboortestad Utrecht. Hij won meteen.

„Bij de amateurs wist ik al gauw dat ik tot de beteren behoorde”, zegt Lemmen. Een kantelpunt was het NK tijdrijden in 2021. „Ik had een trainer genomen en die rekende me voor: met jouw vermogen moet je ongeveer 50 à 51 kilometer per uur gemiddeld rijden. Holy shit, dacht ik, dat is hard. Maar dat is precies wat er gebeurde.”

Lees ook

Wat eet een renner precies in de Tour de France? Een keukenweegschaaltje is het belangrijkste – op de fiets na

De Belgische renner Kobe Goossens tijdens deze Tour: „In Italië kun je het nog zonder eigen kok doen maar in Frankrijk is het eten meestal niet top.”

Vanaf dat moment maakte Lemmen serieus werk van wielrennen. Dat was nogal een beproeving: inmiddels was hij opgeklommen tot de rang van kapitein, het trainen moest tussen het werk door gebeuren. „’s Ochtends tussen acht en tien fietste ik, daarna werkte ik door tot acht uur ’s avonds. Mijn arbeid-rustrelatie was echt niet goed. Ik heb wel eens gehad dat ik’s avonds op de fiets stapte en na een kwartier weer ben omgedraaid. Dat ik dacht: alles zit vol, m’n kop, m’n benen.”

Twee jaar geleden besloot Lemmen dat hij prof wilde worden. Hij stuurde een mailtje naar zes of zeven profploegen op het tweede niveau. „Daarin stonden mijn getrapte waardes, mijn uitslagen en mijn verhaal in een paar zinnen. ‘Ik ben Bart, ik ben 26 jaar, ben in het dagelijks leven militair, rijd zo en zo hard en dit zijn de uitslagen die erbij horen. Ik denk dat ik een toevoeging kan zijn voor jullie ploeg.’ Zoiets.”

NAVO-cursus

De kleine Amerikaanse ploeg Human Powered Health hapte toe en gaf hem een contract. Lemmens eerste wedstrijd als prof was de Volta Classic in Limburg. „De week ervoor was ik nog op NAVO-cursus in Duitsland. Beetje bier drinken en twee keer een uur gefietst. Werd ik tiende! Tom Dumoulin reed daar ook, en Philippe Gilbert. Ik dacht: ik rijd gewoon met deze gasten mee!”

Toen Human Powered Health er in augustus vorig jaar plots mee stopte, kreeg Lemmen de kans om naar het hoogste niveau van het wielrennen te gaan. Tot zijn verbazing was er „heel weinig concrete interesse”. Eén ploeg twijfelde lang, hield hem aan het lijntje en liet uiteindelijk weten dat zijn leeftijd een bezwaar was, „Maar wielrennen is een behoorlijk politieke sport, zeker met contractonderhandelingen. Misschien wilden ze me gewoon niet en was die leeftijd een makkelijke excuus.”

Het verlossende nieuws kwam in het late najaar: Visma-ploegleider Merijn Zeeman wilde het met hem proberen. Helemaal toevallig is dat niet. Het team durfde het al eerder aan om een getalenteerde beginneling ‘op leeftijd’ een contract aan te bieden: Primoz Roglic, voormalig schansspringer uit Slovenië. Toch is het uitzonderlijk dat iemand van Lemmens leeftijd een contract krijgt. In het moderne wielrennen beginnen coureurs steeds jonger met winnen en ploegen steeds vroeger met scouten. Daarom zou hij het mooi vinden als andere a-typische renners „energie halen” uit zijn verhaal, zegt Lemmen. „Dat ze gaan denken: als hij het kan, dan kan ik het ook.”

Invaller voor Sepp Kuss

Sinds Lemmen bij Visma – Lease a Bike zit, is het snel gegaan met hem. Hij werd dit seizoen tiende in de UAE Tour, vijfde in de Tour Down Under en tweede in de Ronde van Noorwegen. Toen Sepp Kuss, de meesterknecht van Jonas Vingegaard, niet voldoende hersteld bleek van een coronabesmetting, werd Lemmen toegevoegd aan de selectie van de Tour de France. Hij hoorde het nieuws vier dagen voor de start. „Ik verbaas me niet meer als ik mezelf verbaas.”

Wat kapitein Lemmen het meest opvalt in de grootste wielerwedstrijd ter wereld? „De wijze waarop gekoerst wordt, heb ik nog nooit meegemaakt. Het is lastig om te zien op televisie, maar de stress in het peloton is echt ongelooflijk. Die drang om op de eerste rij te rijden, al heel vroeg in de wedstrijd, heb ik in geen enkele andere koers gezien. En iedereen kán het, want alle ploegen zijn hier met hun beste acht renners.”

Gelukkig heeft hij in zijn jaren bij de krijgsmacht geleerd „verantwoordelijkheid te nemen”, zegt Lemmen. „Daar hoort bij dat je gedisciplineerd bent en doorzet. Als jij verzaakt, verzaakt iedereen. En dat heb je elke dag nodig hier, want het is echt fokking zwaar.”

Misschien dat hij na zijn wielerloopbaan teruggaat naar Defensie, zegt Lemmen. ,,De commandant Luchtstrijdkrachten zei van de week dat ik altijd welkom ben.” Grinnikend: „Maar ik heb eerst hier nog drieënhalf jaar te gaan.”


Een slinkend, maar taai taboe: menstruerende sportvrouwen

De Gelijkmaker Sportvrouwen lijden soms in stilte onder menstruatieklachten. Veel coaches gaan het onderwerp uit de weg. Dat komt de prestaties niet ten goede. In meerdere landen en sporten wordt onderzoek gedaan om het taboe te doorbreken.

De Franse openwaterzwemster Caroline Jouisse verbeet als beginnend zwemster de pijn in stilte tijdens haar menstruatie.

De Franse openwaterzwemster Caroline Jouisse verbeet als beginnend zwemster de pijn in stilte tijdens haar menstruatie.

Foto Marcel ter Bals/DeFodi Images via Getty Images

Ze voelde zich niet best. Een beetje duizelig, wankel op de benen. Het liefst was ze haar bed ingerold, vertelde schaatsster Jutta Leerdam na het winnen van de 1.000 meter bij de wereldbekerwedstrijd in Calgary, anderhalf jaar geleden.

Op de wedstrijddag kampte ze met heftige menstruatieklachten. Dat is „een ding in de sport”, zei ze tegen de NOS, maar in haar familie is „alles bespreekbaar”, dus waarom zou ze de maandelijkse bloeding niet gewoon benoemen tegenover verslaggever Bert Maalderink?

Hoe zeldzaam haar openheid was, merkte Leerdam aan de vele reacties. „Ook mensen die dat probleem op de werkvloer hebben”, zei ze een half jaar later in College Tour. „Ik denk dat het bepaalde deuren heeft geopend voor vrouwen.”

De aangepaste kledingvoorschriften op Wimbledon moeten een soortgelijk effect hebben gehad. Tennissters mochten vorig jaar voor het eerst donker ondergoed dragen, vanwege de veel voorkomende ‘doorlek-angst’. Een collega vertelde dat hij sindsdien anders naar de prestaties van sportvrouwen kijkt. Als ze een keer onder hun kunnen presteren, denkt hij nu: zou ze ongesteld zijn?

Hoe kom je topsporters met menstruatieklachten tegemoet? Hoe zorg je dat ze zich bewuster worden van lichamelijke en emotionele verandering tijdens ongesteldheid? Hoe vergroot je hun sportieve prestaties met hulp van de wetenschap? De afgelopen jaren is daar steeds meer onderzoek naar gedaan. Van Australië tot Noorwegen, Frankrijk, Oostenrijk, Engeland en de Verenigde Staten. Gelukkig maar, want zoals ik eerder al op deze plek schreef: slechts 6 procent van het wetenschappelijke onderzoek naar sport en bewegen is volledig gericht op vrouwen, tegen 31 procent bij de mannen.

Uit vorig jaar gepubliceerd onderzoek in het Journal of Science and Medicine in Sport blijkt dat de meeste sportvrouwen hun menstruatiecyclus niet bespreken met coaches. Ook niet als ze er last van hebben en óók niet als ze denken dat de cyclus hun prestaties beïnvloedt. Dat komt door een gebrek aan kennis, bij beide partijen, maar ook door angst dat de onderlinge band verslechtert als zo’n intiem onderwerp op tafel wordt gelegd.

Menstrueren wordt als gênant beschouwd, schrijven de onderzoekers. Als vies en onbekend. Een onderwerp waar alleen vrouwen en meisjes zich tegenaan mogen bemoeien. Coaches zien het gebrek aan kwalitatief hoogstaand onderzoek als belemmering voor het aangaan van wetenschappelijk onderbouwde discussies met hun sporters.

Sportvrouwen met menstruatieklachten wenden zich eerder tot een arts dan tot hun coach. Ze vinden het bedreigend als een coach nukkig reageert op hun mededeling dat ze ongesteld zijn. ‘Dan train je niet genoeg’, is een vaker gehoorde respons. Op hun beurt voelen coaches zich onmachtig als ze geen deelgenoot worden gemaakt van wat een wezenlijk onderdeel is van het (sport)vrouw-zijn.

Toch is er sprake van een kentering. Onder leiding van high performance coach Dawn Scott registreerden de Amerikaanse voetbalsters in de aanloop naar het WK van 2019 het verloop van hun menstruatie in een app. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen vier fasen: de fase waarin vrouwen bloeden en er weinig reproductieve hormonen zijn, de fase waarin het oestrogeen toeneemt, de fase waarin de progesteron- én oestrogeenspiegel hoog is en de fase waarin de hormonen afnemen – de voorbereiding op fase één.

Om meer grip op de menstruatiecyclus te krijgen werden diëten, slaapgewoonten en trainingen afgestemd op de fase waarin speelsters zich bevonden. Tijdens het toernooi werden posters opgehangen die hen herinnerden aan de vier fases. Na het winnen van de titel werd period tracking opgevoerd als een van de verklaringen voor het succes.

Ook in het Nederlandse voetbal wordt de impact van de menstruatiecyclus op speelsters onderzocht. Richard Mank, de vorige trainer van Excelsior, introduceerde een app. „Maar we willen ook gaan onderzoeken welk effect de cyclus heeft op de belastbaarheid van speelsters”, vertelt technisch-directeur Nicole Deurholt. Daar is meer onderzoek voor nodig en dat moet de club met het kleine budget zien te financieren. Maar nodig is het wel, zegt ze, want het onderwerp zal steeds hoger op de agenda komen te staan.

Ook bij het Institut National du sport, het vlaggenschip voor elitesport in Frankrijk, waren ze daar al vroeg van doordrongen. Honderddertig sportvrouwen uit acht sporten worden er een half jaar lang gemonitord, vertelt sportwetenschapper Marine Dupuit. Elke ochtend vullen ze een vragenlijst in: hoe is je stemming, hoe heb je geslapen, ben je gemotiveerd, sinds wanneer bloed je en wat zijn de symptomen? In de naam van het programma – ‘Empow’her’ – ligt het doel besloten. „Vrouwen die hun lichaam goed kennen, hebben meer zelfvertrouwen”, zegt Dupuit.

Het invullen van de app was een hele opgave, vertelt openwaterzwemster Caroline Jouisse, die deelnam aan het programma. Al die vragen, elke ochtend weer. „Maar ik begrijp mijn lichaam nu veel beter”, zegt ze. „Het is sterker geworden, in het water, maar vooral in de gym.”

Niet alleen zij, maar ook haar coaches weten nu dat haar cyclus 28 dagen duurt. Als ze meer testosteron aanmaakt voelt ze zich sterker en doet ze meer krachttraining. Waar Jouisse (30) als beginnend zwemster de pijn in stilte verbeet tijdens haar menstruatie, praat ze er nu openlijk over met haar begeleiders. „Dit is de eerste dag van mijn bloeding, zeg ik dan, of de laatste. Daar passen ze het trainingsschema op aan.”

Jouisse, die vorig jaar nog Sharon van Rouwendaal aftroefde bij de World Cup in Setubal, zwemt op 8 augustus de olympische tien kilometer. Denkt ze dat haar nieuw verworven inzichten over de menstruatiecyclus zich dan uitbetalen? „Ik weet het niet”, zegt ze. „Dit onderzoek is vrij nieuw. Maar de generaties na mij zullen er vast veel profijt van hebben.”

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button {
–button-bg-color: #1a1a1a;
–button-border-color: #1a1a1a;
–button-text-color: white;
}

.dark-mode .inline.newslettersignup .newsletter-subscribe-button:hover {
–button-bg-color: transparent;
–button-text-color: black;
}

De Europese titel van Spanje is een ‘overwinning voor aanvallend voetbal’

Met een schitterende goal van Mikel Oyarzabal, kort voor tijd, heeft Spanje een vrijwel volmaakt toernooi in stijl afgesloten. Laat op de zondagavond in Berlijn, kleurde het Olympiastadion rood en geel, na de 2-1 zege op Engeland. Het waren de jonge, nieuwe talenten die kort na rust opstonden – Lamine Yamal (net 17 geworden) en Nico Williams (net 22).

Anders dan de benauwde zege misschien doet vermoeden, is het de titel van de overmacht. Alle zeven wedstrijden wist Spanje te winnen, een unicum op een Europees kampioenschap. Het kende in aanloop naar de finale veruit de zwaarste tegenstand, maar overtuigde met verfijnd, aanvallend voetbal. Spanje won onder meer van Kroatië en Italië in de groepsfase en vervolgens in de kwartfinale van Duitsland en in de halve finale van Frankrijk. Allemaal titelkandidaten – op voorhand.

Het is de eerste grote titel voor Spanje na de gouden periode – destijds met achtereenvolgens het gewonnen EK in 2008, het WK in 2010 en het EK in 2012. De jaren van het befaamde combinatievoetbal, ‘tiki-taka’, onder regie van middenvelders Xavi en Iniesta, die beiden zondag op de eretribune zaten.

Dit vernieuwde Spanje kent een directere speelwijze, onder de in 2023 begonnen coach Luis de la Fuente, hij won vorig jaar juni al de Nations League in Rotterdam. Spelers krijgen meer vrijheid en er wordt niet steeds naar wéér een combinatie gezocht. Er is meer ruimte voor individuele acties en sneller, doelgerichter voetbal.

Het vloeiende spel van Spanje

Het staat in contrast met het spel bij het behoudende Engeland. Bijna de helft van de Engelse basisspelers – Kyle Walker, John Stones, Phil Foden, Bukayo Saka en Declan Rice – is sterk beïnvloed door de Spaanse coaches Pep Guardiola van Manchester City en Mikel Arteta van Arsenal. Maar van het gevarieerde, moderne voetbal dat deze internationals bij hun clubs spelen, is weinig terug te zien bij het afwachtende Engeland.

Spanje speelt vloeiend, vindt de ruimtes tussen de linies. Steeds is er beweging en variatie in balbezit. Engeland wordt ver naar achteren gedrukt. Het Spaanse balbezit loopt op naar zo’n 70 procent, na bijna een half uur.

De overheersing hangt samen met de formidabele pressing zodra Engeland even de bal heeft. Steeds worden ze fel opgejaagd. Zoals aanvallende middenvelder Jude Bellingham, die nauwelijks in zijn ritme komt. Als hij even dribbelt, zitten erg gelijk twee Spanjaarden in zijn nek.

Hoewel Spanje het initiatief heeft, vindt het in de eerste helft moeilijk de opening in de eindfase van de aanval. En het krijgt in de rust een tegenvaller te verwerken als middenvelder Rodri geblesseerd uitvalt – Martin Zubimendi komt voor hem. Toch weet Spanje meteen na rust de versnelling te vinden, met een sleutelrol voor de twee jonge vleugelspelers Yamal en Williams.

Het begint met Fabián Ruiz, die opbouwt over de rechterflank. Hij vindt verdediger Dani Carvajal, die tikt in één keer subtiel met buitenkantje rechts door op Yamal – en splijt zo de stugge Engelse defensie open. Yamal dribbelt, is zijn bewaker Luke Shaw voor het eerst even kwijt. Op de linkerflank komt ondertussen Williams opgestoomd, volledig vrij. Dani Olmo laat het passje van Yamal slim lopen voor Williams. Die schiet in de verre hoek, met links, tussen de inglijdende Kyle Walker en doelman Jordan Pickford. 1-0 Spanje, na één minuut in de tweede helft. Fraaie goal.

Spanje krijgt dan diverse kansen om de finale te beslissen. Olmo schiet voorlangs, alsof hij niet doorheeft hoeveel tijd en ruimte hij heeft. En even later is er een grote mogelijkheid voor Yamal, maar Pickford weet het gevaarlijke schot met zijn rechterhand nog net weg te tikken.

Opeens is er geloof bij Engeland

„Dit Engeland is een team van momenten”, heeft oud-international en BBC-commentator Alan Shearer eerder in de wedstrijd al gezegd. Dit toernooi vond Engeland vaak een opening, juist in fases dat de ploeg het lastig had. Zo deden ze het in de achtste finale tegen Slowakije, in de kwartfinale tegen Zwitserland en in de halve finale tegen Nederland.

Na 70 minuten is er opeens zo’n moment. Goede, verre uitgooi van doelman Pickford en weg is Engeland. Het breekt uit over de rechterflank via Bukayo Saka, als Spanje even ruimte weggeeft. Saka passt op Bellingham, die liggend met rechts de bal knap teruglegt op invaller Cole Palmer, in de halve finale ook al belangrijk tegen Nederland met een assist. Palmer schiet tussen twee Spanjaarden in, richting de verre hoek. Het is 1-1, het geloof is helemaal terug bij Engeland.

Zo groeit de finale in de tweede helft uit tot een mooi, open gevecht, na het taaie eerste deel. Tien minuten voor tijd krijgt Yamal de kans op de winnende, maar hij schiet slecht in, recht op Pickford.

Kort voor tijd geeft Engeland veel ruimte weg, op het middenveld en achterin. Olmo zet een aanval op over de as, passt op Oyarzabal, die is ingevallen voor Morata. Oyarzabal, een carrière lang aanvaller bij Real Sociedad, combineert met de opkomende linksback Marc Cucurella. Die geeft een perfecte lage voorzet op maat op de doorgelopen Oyarzabal. Met de punt van zijn rechterschoen, tikt hij binnen. Net geen buitenspel. 2-1 Spanje, vier minuten voor tijd. Het voorbeeld van directer, sneller voetbal onder De la Fuente.

Er komt nog een enorme kans op de gelijkmaker. Hoekschop Engeland, Rice kopt, doelman Unai Simón redt. Uit de rebound kopt verdediger Marc Guéhi hard op doel, buiten bereik van de keeper. Maar op de lijn staat Olmo, die wegkopt. Even later zakken spelers van Engeland naar de grond, als na 94 minuten wordt afgefloten.

Voor Engeland is het wrang. Twee verloren EK-finales op rij, na de nederlaag op Wembley in 2021 tegen Italië. „Een hartverscheurende nederlaag voor Engeland, maar in zekere zin een overwinning voor aanvallend voetbal”, zegt oud-international en BBC-presentator Gary Lineker op tv.


Op Carlos Alcaraz staat geen maat dit jaar op Wimbledon

History is on the line”, zei Novak Djokovic in een vooruitblik op zijn tiende Wimbledon-finale. Geschiedenis werd er inderdaad geschreven zondagmidddag op het Centre Court, niet door de Serviër, maar door Carlos Alcaraz. De 21-jarige Spanjaard bleef ook in zijn vierde grote finale ongeslagen en is nu de jongste tennisser die in één grandslamseizoen de beste is op gravel en gras. Vorige maand won Alcaraz in de finale van Roland Garros in vijf slopende sets van Alexander Zverev, tegen Djokovic was hij in Londen na tweeënhalf uur klaar in drie sets: 6-2, 6-2 en 7-6. Een herhaling van de finale van vorig jaar tussen de twee, toen Alcaraz na een epische vijfsetter won, zat er geen moment in.

Dat was ook niet zo vreemd, want terwijl Alcaraz in Parijs de beker omhooghield, lag Djokovic bij te komen van een operatie aan een gescheurde meniscus, een blessure die hij had opgelopen in de vierde ronde van Roland Garros. Het was ook maar de vraag of hij in Londen zou kunnen deelnemen, maar „Wimbledon haalt het beste in me naar boven en motiveert me om altijd op te komen dagen en mijn beste spel te spelen”, zei Djokovic deze week tegen de BBC. Bovendien jaagt de Serviër nog altijd op zijn 25ste grandslamtitel, waarmee hij de Australische Margaret Court achter zich zou laten. En met een achtste hoofdprijs op Wimbledon zou hij Roger Federer evenaren.

Weg naar de finale

Met zijn rechterknie gehuld in een grijze brace (hij zou, conform het huisreglement van Wimbledon, nog op zoek gaan naar een witte) meldde Djokovic zich zo’n twee weken geleden op het tenniscomplex aan Church Road, om vervolgens richting de finale te cruisen. Zelden zal hij het zo makkelijk hebben gehad op een major als dit jaar op Wimbledon. In zes partijen trof hij één speler uit de top-20 van de wereldranglijst – de Deen Holger Rune, die hij in de achtste finale in drie sets versloeg – en in de kwartfinale had hij een walk-over nadat de Australiër Alex de Minaur zich geblesseerd had afgemeld. Hoe goed Djokovic werkelijk was, bleef onduidelijk.

Alcaraz daarentegen kende een lastige route op weg naar zijn tweede opeenvolgende Wimbledon-finale. In de derde ronde tegen de Amerikaan Frances Tiafoe was hij in de vierde set twee punten verwijderd van uitschakeling en ook een ronde later had hij vijf sets nodig om de Fransman Ugo Hubert van zich af te slaan. In zijn partijen tegen de Amerikaan Tommy Paul (als twaalfde geplaatst) en de altijd gevaarlijke Rus Daniil Medvedev (5), moest Alcaraz telkens terugkomen van een set achterstand.

Tegen Djokovic liet hij het niet zover komen. Verloor hij vorig jaar de eerste set met 6-1, nu sloeg de Spanjaard zich in veertig minuten naar 6-2. Alleen in de eerste game kon Djokovic, op eigen opslag, Alcaraz enigszins bijbenen, maar leverde hij na kwartiertje tegenspartelen direct zijn service in. Ook in de tweede set was Alcaraz sneller, sterker, creatiever en zelfs gretiger dan zijn tegenstander, die voor zijn doen veel onnodige fouten maakte op belangrijke punten. Na iets meer dan een half uur stond er opnieuw 6-2 op het beroemde scorebord. Medelijden was bijna op zijn plaats voor Djokovic, een gevoel dat werd versterkt door die, nog altijd grijze, kniebrace.

Maar ondanks het nieuwe setverlies, was Djokovic beter gaan serveren. Dat trok hij door in de derde set, waarin hij tot 4-4 goed mee kon met Alcaraz. Die forceerde met een paar magistrale ballen in de negende game een servicebreak en stond even later op drie Championship-points. Die waren net zo snel weer verdwenen na een dubbele fout en twee mislukte volley’s, Djokovic kwam terug tot 5-5 en het werd 6-6. Zou het dan toch nog een historische dag worden? Het publiek scandeerde ‘Novak, Novak’, maar in de tiebreak sloeg Alcaraz op zijn eerste matchpoint toe.

Records

Alcaraz heeft zich in het rijtje gevoegd van Björn Borg, Mats Wilander (beiden uit Zweden) en de Duitser Boris Becker, die op hun 21ste ook al vier grandslamtoernooien hadden gewonnen. Het zijn statistische voetnoten voor een speler die op weg is een eigen hoofstuk aan de rijkgevulde geschiedenis van het tennis toe te voegen. In navolging van de allergrootsten Rod Laver, Borg, Rafael Nadal, Roger Federer en Djokovic heeft hij als zesde mannelijke tennisser in het proftijdperk (sinds 1968) in hetzelfde jaar Roland Garros en Wimbledon gewonnen. Zoals veel jeugdtennissers droomde Alcaraz van dit soort overwinningen, zei hij op het Centre Court in het Engels in zijn bedankspeech na zijn tweede opeenvolgende eindzege. „Dit is de mooiste baan en de mooiste trofee.”

Of Alcaraz ooit in de buurt komt van de prestaties van Djokovic, die op zijn 37ste voor de 37ste keer in een grandslamfinale stond, is nog maar de vraag. De overall records die de Serviër als proftennisser heeft gevestigd, zijn moeilijk te breken. Een kleine greep: 428 weken nummer 1 op de wereldranglijst, 375 overwinningen op grandslams en tien titels bij de Australian Open.

Dat laatste toernooi heeft Alcaraz nog niet gewonnen, maar het lijkt een kwestie van tijd voordat hij in Melbourne triomfeert, denkt ook Djokovic, die na afloop Alcaraz en zijn team publiekelijk lof toezwaaide. „Het is een one-man-show op de baan, maar er werken veel mensen aan mee. Alles wat jullie hebben gepresteerd tot nu toe, 21 jaar oud, het is ongelooflijk. Ga zo door, ik weet zeker dat we nog veel moois te zien krijgen.”


Europees record voor Femke Bol, die zelf niet kan geloven dat ze op de 400 meter horden voor het eerst onder de 51 seconden loopt

Haar eerste reactie was precies vijf woorden, meer niet. „Ik kan het niet geloven”, sprak Femke Bol tegen persbureau ANP, vlak nadat ze zondag in het Zwitserse La-Chaux-de-Fonds haar eigen Europese record op de 400 meter horden had verbeterd tot 50,95 seconden. Het is de derde tijd ooit gelopen, alleen Sydney McLaughlin-Levrone was tot nu toe sneller dan Bol. De Amerikaanse verbeterde onlangs haar eigen wereldrecord van 50,68 tot 50,65.

Bol (24) dook in Zwitserland voor het eerst in haar carrière onder de 51 seconden, ruim onder haar oude toptijd van 51,45 uit 2023. Dit seizoen was de regerend wereldkampioene nog niet sneller geweest dan 52,49, waarmee ze in juni in Rome opnieuw Europees kampioen werd. Vervolgens moest ze toezien hoe haar concurrente McLaughlin-Levrone bij de Amerikaanse trials het wereldrecord verbeterde. Haar 50,65 leek voor Bol een utopie. En dat op maar een paar weken voor de Spelen van Parijs.

„Het motiveert en inspireert mij ook als iemand die zó hard loopt, nog steeds harder kan”, reageerde Bol ingetogen bij de NOS na het wereldrecord van McLaughlin-Levrone. „Dan geloof ik zelf ook wat makkelijker dat ik nog harder kan.” Na winst op de 400 meter ‘vlak’ bij de FBK-Games in Hengelo (50,04), gaf ze vorige week aan nog niet in topvorm te zijn: „Nu nog niet”.

Maar voor een handvol toeschouwers liet Bol al dit weekeinde de benen spreken in La-Chaux-de-Fonds, waar Nadine Visser het Nederlands record op de 100 meter horden bracht op 12,36. Met een straatlengte voorsprong kwam Bol het laatste rechte eind op, waar ze met lange passen zonder een moment te verzwakken naar de finish liep. Na het zien van de 50,95 op de klok gingen haar handen van ongeloof voor het gezicht. Ook andere atleten op en rond de baan zagen direct dat hier een bijzondere prestatie was geleverd.

Nu Bol haar persoonlijk record met precies een halve seconde heeft verbeterd, is het grootste deel van de kloof met McLaughlin-Levrone gedicht. Bij de vorige Spelen, in 2021, pakte de Amerikaanse in 51,46 goud en werd Bol in 52,03 derde. Een jaar later ging de ook de wereldtitel naar McLaughlin-Levrone, die Bol bijna anderhalve seconde voor bleef. Daarna troffen ze elkaar niet meer. McLaughlin-Levrone kampte met blessures of koos voor de 400 vlak. Bol won twee keer bij de EK en veroverde in 2023 de wereldtitel.

Donderdagavond 8 augustus om vijf voor half tien is in Parijs de olympische finale op de 400 meter horden voor vrouwen. Het verschil tussen de favorieten McLaughlin-Levrone en Bol bedraagt nog maar 0,3 seconden.


Ieder jaar dat gedonder met die wielerfans in de bergen. Gaat het deze keer wel goed in de Tour de France?

Hij kan werkelijk niemand ontgaan: de reusachtige Zwitserse vlag van Alexander Smuckr. De twintiger, onderwijzer in Sankt Gallen, staat vlak onder de top van de Col du Galibier, in de twee-na-laatste bocht. Dit is zijn derde keer bij de Tour, vertelt hij. „Ik ben ook twee keer in de Giro d’Italia geweest.”

Op zijn telefoon laat Smuckr een filmpje zien van Nederlanders die vijf jaar geleden op de Galibier stonden te hossen op Snollebollekes: ‘Links Rechts’. „Daarom wilde ik hier zijn.” Hij kijkt enigszins beteuterd om zich heen. „Maar geen Nederlanders vandaag.”

Toch zie je, op Snollebollekes na, een hoop gekkigheid op de Galibier. Wie de col opfietst voor het Tourpeloton uit, komt een bonte stoet aan personages tegen. Een clown. Een druïde. Een kok die op een pan slaat. Denen verkleed als Vikingen. Noren verkleed als Vikingen. Een man in een gevangenisoutfit die een kartonnen bord vasthoudt met de tekst: ‘De wereld is plat’.

De Galibier op etappedag: circus, volksfeest en sportwedstrijd ineen.

De laatste kilometers staan uren voor de passage van de renners al helemaal volgepakt met mensen. Ze hebben klapstoeltjes bij zich en partytenten. Ze slaan op koebellen en brullen in megafoons. Uit boomboxen klinkt loeiharde feestmuziek. Er staan barbecues en er is heel veel bier. Dat de gendarmerie de weg ’s ochtends vroeg hermetisch heeft afgesloten voor gemotoriseerd verkeer, vormt geen enkel bezwaar: veel supporters staan er al een etmaal. Ze hebben de nacht doorgebracht in een tentje. Of in een bestelbusje, zoals Alexander Smuckr uit Sankt Gallen. „Ik heb geen oog dichtgedaan. Het was verschrikkelijk koud.”

Meerennen met renners

Dit weekend gaat de Tour de France de Pyreneeën in. Het zal dezelfde taferelen opleveren als ieder jaar: bergpassen vol met uitzinnige fans. Dat hoort bij de Tour. Wielrennen is de meest toegankelijke sport ter wereld, beoefend op de openbare weg, het publiek langs de kant kleurt de koers.

Toch vormen de fans ook een risico – met name in de bergen. Iedere Tour zie je ze weer, de jonge mannen in kennelijke staat die meerennen met renners. Ze hebben vlaggen in hun hand, of fakkels. Ze duwen de renners, schreeuwen in hun oor, gooien water over ze heen. Zo nu en dan gaat het mis – met name als de mensenmassa’s op de col zó groot zijn dat ze de wedstrijdmotoren hinderen, die op hun beurt de coureurs de pas afsnijden.

De voorbeelden zijn legio. In 2016 eindigde een etappe op de Mont Ventoux in chaos door het massaal toegestroomde publiek. Geletruidrager Chris Froome klapte op een motor, verloor zijn fiets en vervolgde de klim rennend op zijn fietsschoentjes – een bizar gezicht. Op de ‘Nederlandse berg’ Alpe d’Huez was het in 2022 zo krankzinnig druk dat ritwinnaar Tom Pidcock er zijn voordeel mee deed: achter hem sloot de mensenmassa zich, zijn achtervolger Louis Meintjes kon niet meer bij hem terugkomen.

Vorig jaar was het opnieuw raak. Een renner kwam ten val door losgewaaide vlaggetjes van een supporter langs het parcours. Een andere onoplettende fan veroorzaakte een massale valpartij toen hij stond te filmen met zijn telefoon – de Visma-ploeg deed aangifte tegen hem.

Op de Col de la Joux Plane zorgden de mensenmassa’s zelfs voor wedstrijdbeïnvloeding. Tadej Pogacar reed vlak onder de top weg bij geletruidrager Jonas Vingegaard, maar moest al snel in de remmen knijpen: twee motoren met fotografen versperden hem de weg. Einde demarrage. De motards werden voor straf een dag geschorst, het incident kreeg de bijnaam ‘moto-gate’. Maar de echte oorzaak, zegt iedereen die erbij was, waren de supporters die op het asfalt stonden.

Pierre-Yves Thoualt, plaatsvervangend directeur van Tourorganisatie ASO, ziet een duidelijke trend: het wordt de laatste jaren drukker en drukker op de cols. „Sinds covid is er een grotere ferveur bij het publiek. We zien vooral ook steeds meer jongere fans.” Verrassend vindt Thoualt dat niet: uit kijkcijfers blijkt dat 15- tot 20-jarigen de op-een-na grootste groep vormen die naar de Tour kijkt – nog los van alle aandacht op sociale media. „En de Netflix-serie over de Tour de France [dit jaar in zijn tweede seizoen] zal ook bijdragen aan de populariteit.”

Toeschouwers wachten op de renners op de Col du Galibier tijdens de vierde etappe van deze Tour.
Foto Daniel Cole/AP

Tuitende oren

De renners zelf hebben over de fans op de cols een dubbel gevoel. Enerzijds horen de supporters bij het wielrennen, zeggen ze: ze geven energie op de klim. „Toen ik vorig jaar in de Tour de etappe op de Mont Blanc won”, zegt klimmer Wout Poels, „werd ik echt door het publiek opgezweept, in de goede zin des woords.” Ook voor de niet-klimmers kunnen de supporters „heel plezant” zijn, zegt de Belgische coureur Oliver Naesen.

Zonder publiek wordt een beklimming „al snel saai”, zegt Naesen. Dat merkte hij wel tijdens de Tour van 2020 en 2021, toen supporters vanwege de coronapandemie werden geweerd. „Dat hele circus, ’s avonds je bed in kruipen met tuitende oren van het geschreeuw en de luchthoorns, dat hoort er allemaal bij.”

Toch kan het mallotige gedrag van fans de klim ook tot een beproeving maken. „Dat meerennen is echt irritant”, zegt Naesen. „Ik geef die meerenners vaak een douw. Gewoon rammen en weg.” Poels heeft wel eens een bril afgepakt van een opdringerige supporter, vertelt hij. „Dat was in de Giro. Ik heb later mijn excuses gemaakt en gezegd dat ik een nieuwe bril voor hem zou betalen, maar ik heb niets meer teruggehoord.”

Het kan op de cols ook echt grimmig worden, zegt Poels. Dat merkte hij in de jaren dat hij voor de dominante Sky-ploeg reed van viervoudig Tourwinnaar Chris Froome. Supporters keerden zich tegen hem en zijn ploegmaats. „Kleine kinderen staken hun middelvinger naar je op. Of je kreeg een schouderklopje dat niet echt voelde als een schouderklopje.” Als hij werd gelost op een klim, zegt Poels, liet hij zich altijd terugzakken naar een volgend groepje. „Zodat ik niet alleen in mijn Sky-outfit omhoog hoefde te rijden.”

De veiligheid van de renners kan in het geding komen door de mensenmassa’s op de top, ziet ploegleider Aike Visbeek van Intermarché-Wanty. „Die cols zijn heel beslissende momenten. Iedereen wil in een goede positie zitten voor de afdaling, een bidon aanpakken en een jasje. Hoe meer chaos je op de top hebt, hoe gevaarlijker het wordt in de afdaling. Dan gaan die renners de jasjes en bidons dáár aanpakken.”

Minder motoren

Het grootste probleem is volgens Visbeek overigens het gedrag van de motoren – met name die met fotografen en camera’s. „Het respect naar ploegleiders en renners om hun werk te kunnen doen, is bij hen wel eens ver te zoeken”, zegt hij. „Ik zie soms vier motoren met fotografen bij dezelfde plek stoppen. Wat doen die daar? Je hebt in de Tour negentien, twintig beklimmingen waar je die foto’s kunt trekken. Ze staan in de weg terwijl ze weten dat het hier gaat gebeuren in de koers.”

Na ‘moto-gate’ heeft de Tour de France zich beraden en maatregelen genomen. Om die jonge fans in bedwang te houden, zegt Thoualt van de ASO, wordt in deze Tour 18 kilometer extra aan boardings en touwen geplaatst in het hooggebergte – tweeënhalf keer zo veel als vorig jaar. Hij heeft vooral vertrouwen in de touwen, al ging het juist daarmee mis op de Joux Plane vorig jaar. „Het publiek blijft toch niet achter de hekken staan. Ze willen de renners ruiken, willen dichtbij zijn. Touwen kunnen een beetje bewegen.”

Een andere maatregel die de Tour dit jaar heeft genomen: acht motoren minder in het konvooi. En er zijn filmpjes gemaakt waarin renners als Remco Evenepoel en Chris Froome het publiek oproepen zich netjes te gedragen: niet meerennen, geen fakkels, geen geduw. Die worden verspreid via sociale media.

Ploegleider Aike Visbeek is sceptisch over de maatregelen. „Ik weet niet of het helpt als renners in een filmpje zeggen: doe rustig aan. Die mensen staan één keer per jaar op een berg, ze zijn uitzinnig. Als je ze wil waarschuwen, moet je het ter plekke doen.”

Bij de beklimming van de Galibier was het dit jaar voor de kopgroep goed georganiseerd.
Foto by Marco Bertorello/ AFP

Bestelbus vol bier

Op de Galibier zijn de maatregelen duidelijk zichtbaar. De laatste twee kilometer zijn volledig afgezet met touwen, gespannen tussen stalen paaltjes waarvoor speciaal gaten in het asfalt zijn geboord. Iedere honderd meter staat een politieagent. Al ruim voor de komst van de renners wordt het publiek autoritair achter het touw gedirigeerd. „Kom op, we zijn geen kinderen!”

De gendarmes hebben vooral oog voor twee groepjes potentiële ordeverstoorders. Een stel aanhangers van de Franse renner Romain Bardet, die met megafoons de polonaise doen en steeds hetzelfde liedje zingen. En een verzameling brullende Noren in de drie-na-laatste bocht, met een bestelbus tjokvol gekoeld bier. Alexander Smuckr uit Zwitserland houdt zich gedeisd. Hij zwaait met zijn vlag en maakt grapjes met een Duitser naast hem in een roze unicorn-onesie.

Nog een uur te gaan voordat de renners arriveren. De Bardet-fans doen de swish swish-dansmove midden op de weg. De gendarmes laten het eventjes begaan, grijpen dan in.

Nog een half uur te gaan. Iedereen moet nu echt achter het touw. Een supporter die nog even snel van plaats wil verwisselen, wordt in zijn kraag gevat.

Nog een kwartier. Alexander Smuckr haalt een tweede Zwitserse vlag tevoorschijn en drapeert hem om zijn schouders.

Nog vijf minuten. Het geluid van de helikopters; de eerste auto’s komen aanrijden. Een kind steekt nog snel de weg over.

En dáár komen de renners achter de bocht vandaan. Pogacar en Vingegaard rijden op kop, Pogacar heeft vijf meter voorsprong. De supporters brullen zo hard ze kunnen en bewegen en masse naar voren – maar het touw houdt het.

De achtervolgende groep. De gendarmes kijken streng toe. Opnieuw een woeste beweging naar voren van de fans, opnieuw houdt het touw stand.

Nog een achtervolgende groep. Weer oorverdovend gebrul, maar ze kunnen er netjes langs.

Pas als twintig minuten later ‘de bus’ is gepasseerd, het groepje met de sprinters, heeft het touw het begeven. Het publiek stapt de weg op, de gendarmes knijpen een oogje toe.

„Zo, dat was mooi”, zegt Alexander Smuckr, terwijl hij de vlag van zijn schouders haalt. Vannacht slaapt hij opnieuw in zijn bestelbusje. „Maar niet op de Galibier. We moeten ergens eten!”


Column | Jonas Vingegaard is van Mars en Tadej Pogacar komt van Venus

Ze cirkelen om elkaar heen, al jaren. Ik denk dat ze elkaar niet eens hoeven te zien om te weten waar de ander is, ze voelen het. Ze worden tot elkaar aangetrokken en door elkaar afgestoten. Jonas Vingegaard is van Mars en Tadej Pogacar komt van Venus. Demarreren voor de grap, gewoon omdat het kan – dat is Pogacars grootste hobby. Doortrekken op die gravelstroken, omdat het zo lekker voelt. Omkijken: waar is Jonas? Een knikje en een woord, maar Vingegaard schudt van nee. Hij rijdt niet mee. Hij blijft in het wiel. Hij verspilt geen energie zomaar voor de lol en ook niet om op terrein dat hem niet ligt misschien wel tijd te pakken op de concurrenten. Hij bewaart elke druppel energie die hij kan sparen voor het ver vooraf bepaalde moment, op zijn terrein, in het hooggebergte.

Saai is dat. Oersaai zelfs. Wat een wieltjeszuiger is die Vingegaard. Koers gewoon eens mee. Dit is geen wielrennen, dit is een dooie vis op een fiets. Dat berekenende, gestuurd vanuit de control room van Visma Lease a Bike – alsof wielrennen een computerspel is. Koersen op ratio, koersen op basis van berekeningen en cijfers, dat is geen koersen. Koersen doe je met het hart.

Twee totaal verschillende types van verschillende planeten botsen opnieuw op elkaar tijdens deze Tour de France. Neem nu die aanval van Pogacar op de Puy Mary. Hij had zijn mannen de hele dag verschroeiend hard voor hem laten rijden. Het Centraal Massief is niet glooiend, niet lieflijk, zoals het lijkt. De wegen zijn er rotzakken. Zo gauw je doortrekt als het omhoog gaat, dan fikken je spieren weg. Het is te steil voor doortrekken, en te lang.

Toch is dat precies wat Pogacars troepen deden, doortrekken tot iedereen er misselijk van was. De gele trui wilde zelf rijden voor de ritwinst en de concurrentie tijd aansmeren. Een voor een offerde Pogacar zijn mannen op, tot hij zelf aanviel vlak onder de top, met nog twee beklimmingen en 32 kilometer te rijden. Een dodemansactie voor elke andere sterveling op twee wielen, maar niet voor Pogacar.

Dit is wie hij is. Druistig, aanvalslustig. Het is ook al vaak op deze manier gelukt. Vingegaard ging staan toen Pogacar demarreerde, maar ook bijna meteen weer zitten. Met een zucht, zo leek het. Daar ging de gele trui. Negen van de tien keer zou dat kloppen. Maar nu kroop Vingegaard op de volgende helling langzaam terug in Pogacars wiel. Ze lieten elkaar niet meer los en Vingegaard won zelfs de sprint van de man met de leeggelopen benen.

Wat was er gebeurd? Pogacar stond op het podium handenvol winegums weg te kauwen. Had hij te weinig gegeten? Was hij eigenlijk ook al gekookt en was zijn aanval overmoed? Wat zal hij gedacht hebben toen hij vertrok? O shit. Ik moet wel na al dat werk van mijn mannen, maar dit voelt echt niet goed …?

Zou dit op Mars gebeurd zijn? Ik denk het niet. Op Mars berekenen ze per kilometer wat er gegeten moet worden, op Mars kienen ze elke aanval tot in de puntjes uit. Vingegaard pareerde Pogacar magistraal in het Centraal Massief en zijn echte aanval moet nog komen. Ik zit bij voorbaat al te smullen. Wat is de clash tussen de mannen van Mars en Venus deze Tour weer interessant.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.


Billie Jean King: ‘Vooral mannen met dochters heb ik aan het denken gezet’

‘Sorry hoor, ik moet even wat eten. Het was een drukke ochtend. Wil je ook wat eten? Wat drinken anders?” Het is half één in de middag en Billie Jean King (80) prepareert een kom cereal in de keuken van een appartement niet ver van tennispark Wimbledon. Ze heeft last van boezemfibrilleren, zegt ze wijzend op een pillendoosje. „Ik moet veel medicijnen slikken.”

Voor een ‘levende legende’, zoals ze vaak wordt genoemd, is King zeer geïnteresseerd in anderen. Na binnenkomst volgt een bataljon vragen. Hoeveel uur werk je per dag? Waarom ben je gaan schrijven? Wat wil je uit dit gesprek halen?

„Als kind stelde ik al veel vragen”, zegt King, die geen felgekleurde haute couture draagt, zoals bij veel van haar publieke optredens, maar een donkere sportoutfit. „Mijn ouders werden er gek van. Ze noemden me miss curiosity. Maar hé, vragen stellen is dé manier om te leren. Daarom doe ik het nog steeds.”

King bezoekt Wimbledon dit jaar voor de 62ste keer. Ze heeft sinds haar zeventiende geen jaar overgeslagen, behalve tijdens de pandemie. De laatste jaren huren zij en haar vrouw Ilana Kloss (68) het ruime, lichte appartement, dat dicht bij de indoorbanen van Wimbledon ligt, waar King als zesvoudig kampioen in het enkelspel mag spelen. „Op aandringen van Ilana ben ik in coronatijd weer gaan tennissen”, vertelt ze. „Ik vind het heerlijk.”

Aanleiding voor het gesprek is Kings invloedrijke positie in de vrouwensport, als 39-voudig grandslamkampioen (enkel- en dubbelspel), voormalig activist en tegenwoordig investeerder en consultant. Met Billie Jean King Enterprises, waarvan de Zuid-Afrikaanse oud-tennisster Kloss directeur is, promoot ze inclusiviteit via onderwijs, symposia en leiderschapsprogramma’s.

Kloss is het brein achter de organisatie, King de dromer. En nee, de combinatie collega-geliefde levert geen problemen op, zegt ze. „Ilana en ik vatten dingen nooit persoonlijk op. Iedereen gaat wel eens uit z’n dak vanwege stress.”

Billie Jean King Enterprises investeert in zes vrouwensporten, van voetbal tot volleybal en ijshockey. Maar er gaat ook geld naar bijvoorbeeld Just Women’s Sports, een mediabedrijf gericht op vrouwensport, en naar de ontwikkeling van financiële manieren om hulp te bieden aan gepensioneerde vrouwen met lage inkomens – een kwetsbare groep in de VS.

U heeft wel eens gezegd dat u zich op uw negende voor het eerst bewust werd van genderongelijkheid. Kunt u de omstandigheden schetsen?

„Ik zat met mijn ouders en broertje in het honkbalstadion Wrigley Field in Los Angeles. Ik kom uit een sportief gezin, mijn broer is professioneel honkballer geweest, mijn vader kon geweldig goed basketballen. Opeens drong het tot me door dat honkbal alleen iets voor jongens was. Tot dat moment had ik er nooit bij stilgestaan dat jongens dingen mochten die meisjes niet mochten. Ik was helemaal van slag.”

Zorgde het voor een kettingreactie?

Ze knikt. „Meer dingen begonnen mij op te vallen. Niet alleen wat sekseongelijkheid betreft, maar ook de manier waarop zwarte Amerikanen behandeld werden. Wij woonden in Californië, waar discriminatie bij wet verboden was, maar via de televisie zag ik wat zich elders in het land afspeelde. Zoals het nieuws over Ruby Bridges, die als zwarte leerling naar een basisschool in New Orleans wilde. Scholen waren verplicht zwarte leerlingen toe te laten, maar haar aanmelding leidde tot enorm protest. Op de eerste schooldag werd Bridges door de nationale garde geëscorteerd. Ik zag de beelden en vroeg aan mijn ouders waarom dat meisje niet gewoon naar die school kon. „Because she is a negro”, zei mijn vader – dat was toen nog een gangbaar woord. ‘Nou én?’, zei ik. ‘Wat heeft haar huidskleur ermee te maken?’ Alles wat ik in de decennia daarna gedaan heb, zoals de oprichting van de WTA [sinds 1973 de overkoepelende organisatie voor proftennissters] en mijn wedstrijd tegen Bobby Riggs, is herleidbaar tot mijn bezoek aan het honkbalstadion.”

„De wereld draait op netwerken en vrouwen maken daar steeds vaker deel van uit.”
Foto Elsa/Getty

Haar ‘Battle of the Sexes’ tegen de 55-jarige oud-tennisser Riggs was in 1973 wereldnieuws. King, toen 29, was met seksistische uitspraken door Riggs uitgedaagd tot een tweestrijd. Ze stemde toe en won in drie sets. De wedstrijd werd wereldwijd door 90 miljoen mensen bekeken (37 miljoen meer dan het aantal kijkers voor de Super Bowl dat jaar) en had niet alleen invloed op de positie van het vrouwentennis, ook op de internationale vrouwenbeweging.

Mede door die wedstrijd zien vrouwen haar als een voorbeeld, zegt King. Ze vertellen dat zij hun leven heeft veranderd. Dat ze zelfvertrouwen kregen om bijvoorbeeld te gaan studeren. „Maar ik vraag ze ook altijd: wat wil jij nou precies met je leven? Ik probeer aardig en genereus te zijn. Ik weet hoe belangrijk het is om gezien en gehoord te worden.”

Mannen reageerden anders op de wedstrijd tegen Riggs dan vrouwen, zegt King. Ze hadden meer tijd nodig om te kauwen op wat zich daar in de Houston Astrodome had afgespeeld. „Ik merkte dat vooral mannen met dochters aan het denken werden gezet. Zo vertelde oud-president Barack Obama [van wie ze in 2009 een hoge onderscheiding kreeg] dat hij de wedstrijd als twaalfjarige had gezien. ‘Het heeft me geholpen mijn dochters op te voeden’, zei hij. ‘Ik wil dat ze dezelfde kansen krijgen.’

Toptennisster Coco Gauff zei onlangs: ‘Billie Jean leert ons dat we een keuze hebben: we kunnen óf onze mond houden, óf we kunnen opstaan ​​en vechten.’

Ze lacht. „Oh, zei ze dat? Wat lief!”

Het is een eer de wereld toe te mogen spreken als sporter

Hield u er een bepaalde vechtstrategie op na in al die jaren?

„Vrouwen krijgen meestal ‘nee’ te horen als ze om iets vragen. Dat overkwam mij ook. Mogen we meer prijzengeld? Nee! Mogen we een fysieke trainer? Nee! Mogen we een fysiotherapeut? Nee! Gaandeweg koos ik een andere strategie. ‘Als we het nu eens voor twee weken proberen’, zei ik. ‘Daarna komen jullie bij elkaar en nemen jullie een beslissing.’ En geloof het of niet, maar na twee dagen waren de mannen vaak al om. ‘Dat we daar niet eerder aan hebben gedacht’, zeiden ze dan. Ik leerde me verplaatsen in degenen die het voor het zeggen hebben. Hoe pakt verandering in hun voordeel uit? Voor mij mag iets een no brainer zijn, maar voor hen is het dat niet en dáár heb ik mee te dealen. Sporters gaan, meer dan gemiddeld, verandering uit de weg. Ze hebben weinig historisch besef.” Ze zwijgt even en roffelt op de lange tafel met uitzicht op een bomenpartij. „Ik heb me altijd gerealiseerd hoe belangrijk geschiedenis is. Hoe groter je historisch besef, hoe groter je zelfkennis.”

U heeft vast een enorm netwerk.

„De wereld draait op netwerken en vrouwen maken daar steeds vaker deel van uit. En toch kijken vrouwen nog te vaak van buiten naar binnen. Zelfs in deze tijd merk ik dat mannen bijeenkomsten organiseren zonder vrouwen uit te nodigen. Ze steunen elkaar, spelen elkaar klussen toe. Pas als het hún uitkomt, schakelen ze vrouwen in, dat is mij vaker overkomen. Ilana en ik koesteren relaties. We vinden generositeit en promotie van anderen heel belangrijk. Zij helpt mensen, vaak jongeren, aan banen, zonder dat anderen daarvan weten.”

Billie Jean King in 1962 op Wimbledon.
Foto Central Press/Hulton Archive/Getty Images

Als grootinvesteerder in vrouwensport probeert u kapitaalkrachtige mannen te bewegen hetzelfde te doen. Hoe doet u dat?

„Ik vraag altijd of ze evenveel investeren in vrouwensport als in mannensport. Meestal wordt het stil. Daar hebben ze nooit over nagedacht. De grootste investeerders in vrouwensport zijn mannen met dochters. Zoals Joseph Cullman, oud-topman van Philip Morris, die veel voor het vrouwentennis heeft gedaan. Of zakenman en goede vriend Mark Walter, die het vrouwen-ijshockey in de VS vooruit helpt. Voorheen werden investeringen in vrouwensport als liefdadigheid gezien, die tijd is voorbij.”

Als voorbeeld noemt King de Amerikaanse voetbalclub Angel City FC, waarvan Kloss en zij mede-eigenaar zijn. Opgericht in 2020 en vorige week gewaardeerd op 300 miljoen dollar (276 miljoen euro). Meerdere vrouwensporten doen het goed bij investeerders zegt ze, al wil het met de mediarechten nog niet erg vlotten. „We staan aan de vooravond van grote veranderingen in de vrouwensport”, zegt King. „Het gaat exploderen, vooral op het Afrikaanse continent.”

Groei gaat met groeipijnen gepaard. Zo was er veel kritiek op de lucratieve deals die de WTA dit jaar sloot met een Saoedisch investeringsfonds en de Saoedische tennisfederatie. Saoedi-Arabië scoort laag op homo- en vrouwenrechten. Waarom sprak u zich toch voor de deals uit?

„Ik ken de deals niet tot in detail, maar als het opzetten van sportprogramma’s voor Saoedische meisjes en vrouwen daar onderdeel van uitmaakt, wat ik vermoed, kunnen zij zich tot leiders ontwikkelen. Zelfvertrouwen kweken. Dat zou wel eens het grootste geschenk uit hun leven kunnen zijn. In die regio snakken mensen naar verandering en dat bereik je het beste door met elkaar in gesprek te gaan.”

Oud-tennissters Chris Evert en Martina Navratilova zouden dat waarschijnlijk naïef noemen. ‘We hebben niet zo veel energie in het vrouwentennis gestoken om ons te laten exploiteren door Saoedie-Arabië’, zeggen ze.

Ze wendt haar blik af. „Ja, ja, ik weet dat ze daar anders over denken. Maar ik blijf erbij: toon betrokkenheid. Het is te makkelijk om te zeggen dat we uitgekocht worden. Ik denk dat er achter de schermen veel meer gebeurt dan we denken. En bovendien: verandert er wél wat als je geen deals sluit? Je hoeft het niet met elkaar eens te zijn, maar kunt wel begrip tonen. Toen ik met acht andere vrouwen het vrouwentennis wilden professionaliseren, dacht ook iedereen dat we gek waren. En kijk waartoe het heeft geleid. Laten we over vijf of tien jaar beoordelen of het een goede beslissing was. We kunnen altijd weer vertrekken, het is niet in beton gegoten.”

Zoals u eerder zei: zie het als een experiment.

„Precies.”

U heeft veel bereikt in uw leven. Waar bent u het meest trots op?

Ze maakt een wegwuifgebaar. „Daar heb ik nooit over nagedacht. Tot mijn dood ga ik door met mijn strijd en daarna moeten jullie dat soort vragen maar beantwoorden.”

Houdt uw eindigheid u bezig?

„Ik heb altijd een groot gevoel van urgentie gehad. Maar nu ik deze leeftijd heb bereikt, is dat gevoel wel sterker. Ik lees elke dag zóveel necrologieën, meestal van zeventigers en tachtigers.”

Maar over uw nalatenschap heeft u niets te zeggen?

„Nee. Net als de Amerikaanse socioloog en burgerrechtenactivist Harry Edwards vind ik dat je mensen het best kunt beoordelen op wat ze voor de wereld hebben gedaan. Sporters – en daar zouden ze zich bewust van moeten zijn – hebben een mondiaal platform. Het is een eer, geen verplichting na het douchen, om de wereld toe te spreken. Denk na voor je spreekt, zeg ik altijd. Denk na over hoe je de wereld een beetje beter kan maken.”

Misschien gaat ze met Ilana nog wat tennissen vandaag. Het hangt een beetje van de weersomstandigheden af. Hoe slechter het weer, hoe groter de kans dat de indoorbanen bezet worden door Wimbledon-deelnemers. De voormalig nummer één kent haar plaats.

Lang hield King, opgegroeid met homofobe ouders, haar seksuele geaardheid verborgen. Voelt ze zich op haar tachtigste vrij in haar doen en laten? „Tot op zekere hoogte”, zegt ze. „Ik ben extreem gevoelig voor mijn omgeving. Ben lang niet altijd op mijn gemak. Fysieke en emotionele veiligheid zijn heel belangrijk voor mij. Ik blijf voorzichtig.”


Net zo trainbaar als een oorlogssituatie: de strafschop

In de perfecte strafschoppenserie van Engeland tegen Zwitserland (5-4) tijdens de kwartfinale van het EK lijkt iedere speler zijn eigen plan te volgen. Trent Alexander-Arnold schiet in de linkerbovenhoek, Bukayo Saka rechtsonder. Jude Bellingham onderbreekt zijn aanloop, wacht tot de keeper een kant kiest en schiet de bal in de andere hoek, terwijl de rest ogenschijnlijk vooraf de richting van het schot heeft bepaald.

Kijk naar wat er direct voor en na de strafschoppen gebeurt en een patroon wordt zichtbaar. Als het fluitje van de scheidsrechter klinkt, wachten de Engelse spelers nog een seconde of vijf voordat ze beginnen aan hun aanloop – aanmerkelijk langer dan de Zwitsers. In die pauze halen ze diep adem, zo diep dat de schouders een klein sprongetje maken. Zodra de bal in het doel ligt, stapt een medespeler uit de middencirkel naar voren om de penaltynemer te begroeten en mee terug te nemen naar de groep. Een ‘buddy-systeem’, concludeert The Athletic.

Engeland heeft een beroerde penaltyreputatie, alleen Nederland is slechter

Engeland, deze woensdagavond de tegenstander van Oranje in de halve finale van het EK, heeft een beroerde strafschoppenreputatie. Van de elf penaltyseries waar ze aan meededen op eindtoernooien wonnen de Engelsen er maar vier. Onder de grote voetballanden heeft alleen Nederland een zwakker elfmeter-cv, met twee overwinningen in acht shootouts. Duitsland en Argentinië zijn juist bijna onverslaanbaar, met zes zeges tegenover één verloren strafschoppenserie. Zo’n kwart van de knock-outrondes op EK’s wordt door penalty’s beslist.

De laatste Engelse nederlaag is een pijnlijke herinnering voor sommige leden van de huidige selectie. Drie jaar geleden verloor Engeland voor eigen publiek de EK-finale tegen Italië na strafschoppen. Saka, toen 19 jaar, miste de laatste penalty. Het kwam coach Gareth Southgate, die zelf een strafschop verprutste in de verloren halve eindstrijd tegen Duitsland op het EK in 1996, op veel kritiek te staan. Saka was te jong om te belasten met zo’n cruciale taak, oordeelden Engelse media.

Nachtmerries

Sindsdien is er veel veranderd. Saka geldt inmiddels als betrouwbare penaltynemer, net als zijn teamgenoten die de klus klaarden tegen Zwitserland. Ivan Toney nam 32 strafschoppen in zijn loopbaan en scoorde dertig keer. Dat komt neer op een succespercentage van 94 procent, terwijl in de Premier League gemiddeld ‘maar’ vier op de vijf penalty’s raak zijn. Ook Harry Kane mist zelden (76 benutte strafschoppen uit 87 pogingen, een succespercentage van 87 procent.) Cole Palmer faalde zelfs nog nooit.

Toch was het vooral de manier waaróp Engeland de laatste serie afwerkte die indruk maakte op de Noorse sportpsycholoog Geir Jordet. Southgate stelde jaren geleden een handvol specialisten aan om zijn team beter te maken in strafschoppenseries. Het resultaat was zichtbaar tegen Zwitserland, zegt Jordet. „Ze hadden een duidelijk plan dat vooraf was geoefend, iedereen wist precies wat hij moest doen. Dat buddy-systeem had ik nog nooit gezien, maar het is slim bedacht. Zo voelt de penaltynemer zich minder alleen.”

Jordet, hoogleraar het Noorse Instituut voor Sportwetenschap in Oslo, doet al decennialang onderzoek naar wat hij „de psychologie van de strafschop” noemt. Hij bestudeerde het gedrag van duizenden penaltynemers en keepers en sprak met tientallen topvoetballers over hun ervaringen en routines. Eerder dit jaar publiceerde hij Hoogspanning – lessen uit de psychologie van de strafschop, een boek waarin hij zijn belangrijkste bevindingen heeft samengebracht.

Aangrijpend zijn de ervaringen van spelers die op cruciale momenten misten. De Italiaanse stervoetballer Roberto Baggio schoot in de finale van het WK in 1994 hoog over, waardoor Brazilië wereldkampioen werd. Het was het ergste moment uit zijn loopbaan, jaren later had hij er nog nachtmerries van.

Minstens zo indringend zijn beschrijvingen van het moment zelf. Zoals deze van Steven Gerrard, die miste voor Engeland tijdens de verloren strafschoppenserie tegen Portugal (WK 2006, kwartfinale): „Jezus, ik wou dat ik als eerste mocht. Dan heb je het achter de rug. Het wachten maakte me gek. Schiet op, scheids! Waarom wacht je? Vanbinnen schreeuwde ik.”

De herinnering van Gerrard toont een emotie waar volgens Jordet alle nemers van cruciale strafschoppen mee om moeten gaan: angst. Zelfs voor ‘specialisten’ als Erling Haaland zijn belangrijke penalty’s, waarbij falen relatief grote gevolgen heeft, bijzonder stressvol. „Een van de meest zenuwslopende momenten uit mijn leven”, noemt Haaland een strafschop voor Manchester City in de laatste minuut van een belangrijke Premier League-wedstrijd, bij een gelijke stand.

Haaland kon zijn zenuwen de baas. Hij scoorde en uiterlijk leek hij onbewogen. Maar bij veel spelers is het ongemak zichtbaar, zeker in strafschoppenseries op WK’s en EK’s. Ze vermijden oogcontact met de keeper, hun blikken schieten alle kanten op en, zoals Gerrard al duidelijk maakte: ze hebben haast. Gerrards teamgenoot Jamie Carragher had zelfs zoveel haast in die kwartfinale tegen Portugal dat hij al vóór het fluitsignaal aan zijn aanloop begon, werd teruggefloten, en miste.

Mentaal spel

Volkomen natuurlijk gedrag, zegt Jordet. Spelers vinden dat moment op de strafschopstip, met de ogen van natie op zich gericht, zo onprettig dat ze willen dat het zo snel mogelijk voorbij is. Voor keepers ligt daar een kans: vertragen. Zoals de Engelsman Jordan Pickford zaterdag deed in de kwartfinale, bij de penalty van Manuel Akanji. Pickford wandelde rustig richting cornervlag, waar hij zijn bidon ‘per ongeluk’ had laten liggen. Al die tijd stond Akanji te wachten. Toen het fluitsignaal eindelijk klonk, snelde hij naar de bal. Pickford stopte zijn schot eenvoudig.

Spelers die een paar seconden de tijd nemen nadat de scheidsrechter heeft gefloten, scoren significant vaker dan strafschoppennemers die direct aanleggen. Een pauze nemen suggereert regie, zelfvertrouwen en kan de keeper onzeker maken. Ook opvallend: penalty’s om een strafschoppenserie te winnen, treffen negen van de tien keer doel. Van strafschoppen om in de wedstrijd te blijven, waarbij falen uitschakeling betekent, gaan vier op de tien mis.

Wat zegt dit? In de eerste plaats dat strafschoppenseries voor een belangrijk deel een mentaal spel zijn, een conclusie die breed wordt onderschreven. Veel meer discussie is er traditioneel over de vraag in hoeverre je kunt trainen op het mentale aspect van penalty’s. Topcoaches als Didier Deschamps (bondscoach Frankrijk), Carlo Ancelotti (Real Madrid) en ook Ronald Koeman zijn sceptisch. „Ik ben er nog steeds van overtuigd dat je strafschoppen niet helemaal kunt trainen met de hulp van psychologen”, zei de bondscoach voorafgaand aan het EK. „Het gaat om het moment. Dat kun je niet trainen.”

Andere trainers, zoals Koemans voorganger Louis van Gaal en oud-bondscoach van Spanje Luis Enrique, geloven dat routine belangrijk is. In aanloop naar het WK in Qatar droegen ze spelers op veelvuldig strafschoppen te oefenen bij hun club. Van Gaal huurde daarnaast een voormalig volleybalcoach in om zijn selectie mentaal te prepareren. Zowel Nederland als Spanje werd uitgeschakeld na penalty’s, door respectievelijk Argentinië en Marokko. Conclusie van Van Gaal: „Je kan zo’n reeks nu eenmaal niet simuleren.”

Niet helemaal, erkent Jordet. Maar dat betekent niet dat trainen op strafschoppen zinloos is. „De stress van een oorlogssituatie kun je ook niet nabootsen”, zegt Jordet, „toch begrijpt iedereen dat militaire oefeningen waarde hebben als voorbereiding op een echt gevecht.”

Opgewonden trainer

Door de heersende scepsis gaan de meeste teams niet ver genoeg om een strafschoppenreeks te simuleren, stelt Jordet. Individueel routine kweken, tegenstanders analyseren, stressbestendigheid meten, dat wordt langzaam maar zeker gemeengoed. Maar collectief een penaltyserie oefenen, zo ‘echt’ mogelijk en liefst met een vervelende tegenstander, nadenken over wat de eigen strafschoppennemers kan helpen, afspraken maken over wie een medespeler troost als hij heeft gemist – dat gebeurt veel minder. Terwijl juist dat volgens Jordet een gevoel van controle geeft.

En dan is er nog de rol van de coach. Bekend is het beeld van de trainer met blocnote die opgewonden aanwijzingen en peptalk geeft te midden van een kring van spelers, reserves en assistenten. Zo stond Southgate er ook bij, vlak voor de verloren strafschoppenserie tegen Italië. Afgelopen weekend had de bondscoach alleen de elf spelers om zich heen die de verlenging uitspeelden en nog een strafschop mochten nemen, zelfs aanvoerder Kane stond op afstand.

Ook daar is ongetwijfeld over nagedacht, zegt Jordet. Southgate straalde rust uit, overzicht. „Als het op penalty’s aankomt treft het Nederlands elftal in Engeland een formidabele tegenstander”, concludeert de Noor. „Oranje heeft een voordeel: ze hebben gezien hoe Engeland het aanpakt. Daar kan Nederland zich op voorbereiden, een plan bedenken om het Engelse proces te ontregelen.”