Jochem Kerssies heeft spierpijn in zijn hele lijf. De 25-jarige Groninger verbrak dit weekend een dertig jaar oud 24-uurs schaatsrecord. In een etmaal schaatste de student 680,94 kilometer in 1.863 rondjes op de Groningse schaatsbaan Kardinge. „Ik waggel in plaats van dat ik loop,” zegt Kerssies naderhand in een videogesprek, gekleed in een trui met het logo van ‘24 uur op het ijs’. „Na even zitten kan ik nét blijven staan.” Zijn voeten doen weinig pijn, vertelt de Groningse student elektrotechniek. Al heeft hij wel een vervelende schuurplek op zijn voet, „maar dat hoort erbij.”
In september begon Kerssies met zijn voorbereiding voor de recordpoging. Hij trainde zes dagen per week naast zijn fulltime stage bij een machinebouwer in Drachten. „Veel mensen verklaarden me voor gek vanwege mijn trainingsschema. Daar ben ik inmiddels wel aan gewend,” lacht de schaatser. Ook zijn de lange afstanden voor de marathonschaatser niets nieuws, „al is de schaatsmarathon normaal 40 kilometer. Dit is iets heel anders.” Nét geen 681 kilometer, maar nog altijd 25 kilometer meer dan het 24-uursrecord dat Jan Roelof Kruithof in 1994 neerzette.
De nu 88-jarige Kruithof geniet onder de wat oudere schaatsliefhebbers grote bekendheid. Sinds de jaren 70 domineerde Kruithof twintig jaar lang het marathonschaatsen. Hij mag zich elfvoudig winnaar van de alternatieve Elfstedentocht noemen – al won hij nooit de échte elfstedentocht.
In 1994 vestigde Kruithof wel op 57-jarige leeftijd het 24-uursrecord op de openluchtbaan van het Italiaanse Baselga di Pinè. Hij schaatste tijdens een etmaal durende race tegen negen anderen in totaal 655,7 kilometer.
Voorrijders
Enkele maanden voor zijn recordpoging zocht Kerssies Kruithof op. De uitdager vroeg de recordhouder om advies om de klus te klaren, maar kreeg weinig concrete aanwijzingen. „Hij vond het leuk dat ik het probeerde, maar zou het niet leuk vinden als ik zijn record brak,” vertelt Kerssies over de ontmoeting.
In een reactie laat Kruithof weten: „Ik hoef geen gespreid bedje voor een ander te maken. Ik heb geen leugens verteld, maar wil het hem ook niet makkelijk maken.”
Kerssies begint zijn recordpoging in de avond van vrijdag op zaterdag. Een belangrijk onderdeel zijn de veertig ‘voorrijders’, de schaatsers die ervoor zorgen dat Kerssies niet in de wind hoeft te rijden. „Een peloton heeft mentaal ook een grote invloed”, zegt Kerssies.
De voorrijders halen ook langs de kant bidons op, waaraan muesli- en kruidkoekrepen zijn vastgetapet. Kerssies eet tijens de race zoveel mogelijk vast voedsel „Een pannenkoek met suiker was het hartigste dat ik at.”
Tot 02.00 uur ‘s nachts gaat het prima. De aanmoediging van een groepje studenten langs de baan houdt hem op de been, zo zegt Kerssies. Aan de andere kant lag mijn zusje opgerold op de boarding. Ze was zo moe dat ze bijna in slaap viel en moedigde mij met de ogen dicht aan.”
Het aanbreken van de ochtend, ongeveer rond het duizendste rondje, geeft nieuwe energie. „Ik dacht: nog maar zeshonderd rondjes te gaan, maar daar verkeek ik me op – dat is in afstand nog meer dan een hele Elfstedentocht.” Om 12.30 uur zaterdagmiddag bereikt Kerssies zijn dieptepunt en moet hij even stoppen langs de kant.
In de laatste uren groeit het aantal toeschouwers tot ongeveer driehonderd. Als zijn coach voorstelt om de laatste tien minuten zonder voorrijders te schaatsen, weigert Kerssies: „Ik moest mensen voor me hebben, anders zou het niet goed gaan.” De laatste twee rondjes rijdt hij wel alleen. Bij de finish vormen alle voorrijders een erehaag en klinkt er applaus: op de teller staan meer dan 1.863 rondes en bijna 681 kilometer.
Andere omstandigheden
Het is een prestatie die niemand Kerssies nog heeft nagedaan. Maar is daarmee ook het drie decennia oude 24-uursrecord van Kruithof uit de boeken? Kruithof betwist dit. Het is zeker een record,” zegt hij. „Maar niet mijn record.” De voorrijders zorgen volgens de 88-jarige schaatsveteraan dat de prestatie van Kerssies niet vergelijkbaar is met zijn record.
Destijds waren er immers geen wisselende voorrijders die Kruithof uit de wind hielden. „Ik won met honderd kilometer voorsprong en heb veel kilometers alleen op kop gereden,” zegt Kruithof daarover. „Als je een record wilt verbreken, moet je dat onder dezelfde voorwaarden doen.”
De ‘voorwaarden’ waarover Kruithof spreekt, bestaan niet officieel. Het ’24-uursrecord’ wordt nergens officieel erkend en er zijn geen vaste regels voor. Een recordcommissie beoordeelt of een record officieel erkend wordt door de bond, maar dat is hier niet het geval, legt Jurre Trouw van schaatsbond KNSB uit.
Elke schaatser rijdt het record op een andere manier, vindt Kerssies. „Kruithof deed dit in wedstrijdverband. Hans Homma vestigde in 1984 het eerste wereldetmaalrecord met 406,1 kilometer op Lake Memphremagog in Canada, bij een temperatuur van twintig graden onder nul. Deze pogingen kun je niet met elkaar vergelijken,” stelt Kerssies – die zichzelf nu recordhouder noemt. „Degene die in 24 uur de meeste kilometers aflegt, verdient het record.”
Kruithof blijft het daarmee oneens. Hij kaartte zijn bezwaar tegen de voorrijders al tijdens de poging van Kerssies aan bij de organisatie, leden van de Kerssies’ studentenschaatsvereniging Tjas, maar kreeg weinig begrip. „Ze dachten dat ik jaloers was. Dat is niet zo. Ik wil alleen een eerlijke vergelijking.”
Ze zijn hier vaak te vinden, langs de talloze voetbalvelden in Rotterdam-Zuid. Meestal zijn het mannen voorbij de middelbare leeftijd, die zo onopvallend mogelijk langs de lijn staan. Ze observeren, maken notities. Hoe beweegt een jongen? Verdedigt hij mee? Hoe reageert hij bij een wissel? Profclubs vinden hun werk belangrijk. Want zij, de jeugdscouts, zijn de eerste ogen en oren bij de poort naar het betaald voetbal. Zij bepalen: wie zijn in potentie geschikt?
Kenneth Butter doet dit werk al jaren. Hij is jeugdscout voor Ajax in de regio Rijnmond, het domein van rivaal Feyenoord. Halverwege een koude zaterdagochtend in februari staat Butter al bij zijn tweede wedstrijd van de dag. „Ik kijk altijd naar de drive van die jongens”, zegt hij langs het veld bij de onder-15 van Spartaan’20, een amateurclub waar veel huidige profs in de jeugd speelden. „Blijven ze gaan als een kleine pitbull, of staan ze madeliefjes te plukken?”
De stap naar Ajax is voor jong Rotterdams talent ingewikkeld vanwege de grote afstand. Butter adviseert ze vaak eerst bij Sparta of Excelsior te gaan voetballen. Toch wil Ajax in kaart hebben welke jongens in deze regio eruit springen. En dat begint jong. Eerder op de ochtend bekeek Butter een zesjarige speler bij een kleine club even verderop. Als hij zo’n ventje ziet, moet hij soms lachen. Om het pure spelplezier, de jeugdigheid. Om vervolgens een rapport over zo’n jochie te schrijven, vindt hij niet altijd eenvoudig.
Hij deed het in dit geval wel. De jongen is snel, fel, behendig, niet bang en hij heeft scorend vermogen, leest Butter voor uit zijn notities. En: drive. Wat dat zegt over zijn kansen op de lange termijn, is voor Butter lastig in te schatten. De ontwikkeling gaat op die prille leeftijd op en neer, erkent hij. „Maar ja, dat is een beetje de gekte in het voetbal.” De concurrenten van Ajax scouten ook al op jonge leeftijd. Niemand wil de beste talenten mislopen.
In deze onderzoeksserie van NRC en Trouw bleek waar dat toe kan leiden. Jeugdspelers ervaren niet alleen druk en stress door de afvalrace naar de top, hun identiteit is gebouwd rond een mogelijke voetbalcarrière. Ze beginnen meestal rond hun tiende in een profopleiding, soms nog jonger. Zij die afvallen, zo’n 90 procent, voelen naast teleurstelling vaak opluchting omdat ze hun ‘normale’ leven kunnen oppakken, bleek in gesprekken. Vaak zijn ze het plezier in het voetbal kwijtgeraakt.
Spelers jong scouten en ontwikkelen door veel te trainen, is al decennia de gangbare opleidingsmethode. Maar is het de beste manier? En kan het anders?
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Het trainingscomplex van de ADO-jeugdopleiding ligt in het Zuiderpark. ” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Het trainingscomplex van de ADO-jeugdopleiding ligt in het Zuiderpark. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/waarom-je-de-nieuwe-messi-eerder-vindt-als-je-niet-al-op-zesjarige-leeftijd-voetballertjes-scout-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/20164432/data129573430-839a85.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/waarom-je-de-nieuwe-messi-eerder-vindt-als-je-niet-al-op-zesjarige-leeftijd-voetballertjes-scout-11.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/waarom-je-de-nieuwe-messi-eerder-vindt-als-je-niet-al-op-zesjarige-leeftijd-voetballertjes-scout-9.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/waarom-je-de-nieuwe-messi-eerder-vindt-als-je-niet-al-op-zesjarige-leeftijd-voetballertjes-scout-10.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/waarom-je-de-nieuwe-messi-eerder-vindt-als-je-niet-al-op-zesjarige-leeftijd-voetballertjes-scout-11.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/waarom-je-de-nieuwe-messi-eerder-vindt-als-je-niet-al-op-zesjarige-leeftijd-voetballertjes-scout-12.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/8bSymDDdJo2M5q4tIOy61zO72aY=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/20164432/data129573430-839a85.jpg 1920w”>
ADO denkt dat talenten zich het best ontwikkelen als zij zich „vrij” voelen.
Foto’s Bram Petraeus
Contraproductief
Als clubs slim zijn, kiezen ze voor een fundamenteel andere aanpak. Dat is althans een van de conclusies van Arne Güllich, een Duitse sportwetenschapper. Hij doet al jaren onderzoek naar talentontwikkeling van jonge sporters en de effectiviteit van jeugdopleidingen. Profclubs werken nu in zekere zin contraproductief, blijkt uit zijn studies. „Hoe eerder je begint, hoe kleiner je kans op succes als prof.”
Güllich, verbonden aan de Technische Universiteit van Rijnland-Palts, baseert zijn uitspraken op grootschalige data-analyses. Hiervoor combineerde hij de resultaten van alle vergelijkbarewetenschappelijke onderzoeken, waardoor hij beschikte over de gegevens van tienduizenden talenten. Het ging om sporters van over de hele wereld, die actief waren in verschillende disciplines, verdeeld over één of soms meerdere decennia. In alle gevallen waren de bevindingen in grote lijnen gelijk.
Wat Güllich ontdekte staat haaks op de methode die veel profclubs nog hanteren. Zij zijn overtuigd van langdurige ontwikkeling: jong binnenhalen, veel trainen, beter worden. Jongens die na een seizoen afvallen, worden vervangen door nieuwe talenten. Daar zit de crux, volgens Güllich. Dat doorlopende selectieproces is zo intensief dat na vijf jaar gemiddeld nog maar 10 procentvan de oorspronkelijk groep minderjarige spelers over is.
Terwijl: hoe goed een jongen op zijn tiende voetbalt, zegt weinig over zijn perspectief op lange termijn. In de studies naar voetballers deelde Güllich spelers op in vier categorieën, van wereldtop (spelers actief als international in hun leeftijdsgroep) tot lokaal (het vijfde niveau van een land of lager). Zo kon hij volgen hoe de jongste supertalenten zich ontwikkelden, maar ook op welk niveau de volwassen wereldsterren in hun jeugd actief waren.
Op die manier zag de wetenschapper dat de absolute topspelers gemiddeld 2,7 jaar later werden gescout dan de subtop: spelers die wel in de hoogste competitie spelen, maar niet uitkomen voor hun land. Gemiddeld begonnen die topspelers tussen hun veertiende en zestiende in een profopleiding en maakten zij duizend trainingsuren minder dan de rest. Pas in de laatste fase van hun opleiding, meestal in de onder-19, maakten zij een „explosieve groei” door.
Het gevaar is, kortom, dat clubs in de zoektocht naar de ‘nieuwe Messi’ die toekomstige wereldster op zijn elfde of twaalfde uit de opleiding zetten.
Een verklaring dat latere wereldtoppers vaak pas op hogere leeftijd opvallen als groot talent, is dat ze in hun jeugd meerdere sporten beoefenden, zegt Güllich. Zonder een directe ‘hyperfocus’ op voetbal, is de kans groter dat een talent zelf de sport vindt waarin hij het beste is. Door verschillende sporten te doen, wordt een kind bovendien lichamelijk en cognitief „gevarieerder”.
Tijjani Reijnders is daarvan een voorbeeld: naast voetbal deed hij ook aan tennis, zwemmen, judo en gymnastiek. Hij brak pas op zijn 24ste door bij AZ en is nu bij AC Milan een van de beste middenvelders in Italië. De kans op een blessure is ook kleiner als je meerdere sporten doet, zegt Güllich: je herhaalt dan niet overmatig dezelfde specifieke bewegingen.
Waarom blijven clubs dan toch op een identieke manier opleiden? „Jeugdopleidingen weten dat het ergens niet helemaal werkt”, zegt Güllich. Hij werd naar eigen zeggen door zeven Bundesligaclubs om advies gevraagd „omdat zij het gevoel hadden dat er iets mis ging”.
In de ADO-opleiding wordt ieder half jaar onderzoek gedaan naar het mentale welzijn van jeugdspelers. Foto Bram Petraeus
Meer tijd voor vriendjes
Dat gevoel hadden ze vijf jaar geleden ook bij ADO Den Haag. Toen Albert van der Dussen in maart 2020 begon als hoofd jeugdopleiding „hebben we alles wat er lag van tafel geveegd”, zegt hij in zijn kantoor op het trainingscomplex in het Zuiderpark. Zo schrapte ADO de twee jongste leeftijdsgroepen.
De opleiding begint nu bij de onder-11. Tot die tijd horen kinderen „met hun vriendjes te spelen”, vindt Van der Dussen. In plaats daarvan heeft ADO nu een pre-academy, waarin de jongste talentjes hoogstens één keer per week meetrainen. De rest van de tijd spelen ze bij hun amateurclub. Als ze dan alsnog de stap maken, kennen ze de club al en „zijn ze mentaal wat beter voorbereid”.
Het stoplichtmodel om de voortgang van jeugdspelers te beoordelen – bij te vaak ‘rood’ moet iemand weg – heeft Van der Dussen „eruit gerost”. Dit om te voorkomen dat kinderen te snel „een stempel” krijgen. Jeugdspelers mogen tot de onder-13 gegarandeerd blijven, zodat ze tijd hebben te wennen. En ze krijgen een vaste hoeveelheid speeltijd, zodat ze de kans hebben zich te ontwikkelen. Plezier en progressie zijn tot hun vijftiende belangrijker dan resultaten.
Bij Sparta denken ze daar net zo over. Op een congres over talentontwikkeling, afgelopen najaar, vraagt Nathan Rutjes welke rol winnen speelt in de onderbouw, die hij bij de Rotterdamse club coördineert. „Eigenlijk helemaal niet, mensen”, antwoordt hij zelf. Anders dan bij ADO werkt Sparta nog wel met de onder-9, maar staan in de jongste elftallen ook „spelplezier” en „autonomie” van jeugdspelers centraal.
Rutjes stapte met de jongste jeugdelftallen uit de competitie voor profclubs. Dat betekent dus geen lange autoritten meer naar Heerenveen, maar voortaan wedstrijden tegen amateurteams in de regio. Zo blijft er meer tijd over voor vriendjes en voor hun vorming als mens buiten de lijnen. Bij Sparta zijn spelers tot en met de onder-12 ook zeker van hun plek.
De reflex van de voetbalwereld is vaak: grote doelen stellen, steeds ambitieuzer zijn. Rutjes pakt het liever kleiner aan. De onder-9, die hij zelf coacht, stond een keer met 11-0 achter tegen Feyenoord. Het doel was één keer scoren. Want dat was nog geen ploeg gelukt, hield hij zijn spelers voor. „Wij maakten de 11-1, en los dat we gingen!”
Het trainingscomplex van de ADO-jeugdopleiding ligt in het Zuiderpark. Foto Bram Petraeus
Mentale scan
Op zijn computer bladert Van der Dussen door een document. Hij noemt het een „thermometer” die aangeeft hoe het mentaal met een team gaat, in dit geval van ADO onder-13. Twee keer per jaar voert de club deze scan uit in de opleiding. Op basis van meer dan tweehonderd vragen hoopt ADO zo een beter beeld te krijgen van de „menselijke kant” van hun spelers, zowel op de club als in hun thuissituatie.
De metingen worden begeleid door Tim Choy, een sportpsycholoog van buiten de club. Hij voerde drie seizoenen geleden voor de KNVB een vergelijkbaar onderzoek uit bij twintig profclubs – 1.855 jongens van 12 tot 21 jaar deden mee. Daaruit bleek dat bijna een kwart van de jeugdvoetballers bovengemiddeld last heeft van stress. ADO is de enige club die de scan nog altijd gebruikt.
Bij het herinrichten van de jeugdopleiding koos de club ervoor om van het mentaal welzijn van spelers „de belangrijkste pijler” te maken, zegt topsportbegeleider en sportpsycholoog Thomas van der Pijl. Vanuit de gedachte dat talent zich het best ontwikkelt als die zich „vrij voelt”. Om dat te benadrukken heeft Van der Dussen de sportpsycholoog benoemd tot voorzitter van het specialistenoverleg, en niet een techniek- of veldtrainer.
De halfjaarlijkse scan is daar een belangrijk onderdeel in. De uitkomsten zijn anoniem, alleen Van der Pijl en zijn collega-psycholoog kunnen de resultaten in detail inzien. Als op teamniveau problemen naar boven komen is dat een reden om de coach uit te nodigen voor een gesprek. Het leidde er onder meer toe dat Van der Dussen twee trainers van hun jeugdteams af haalde, omdat uit de resultaten bleek dat het een ‘mismatch’ was.
Voor spelers die het niet redden bij ADO is een ‘nazorgprogramma’ opgezet, iets wat Sparta volgens Rutjes niet heeft. Dat betekent dat de club spelers die uitstromen begeleidt naar een nieuwe club en eventueel een nieuwe school. In het eerste jaar erna houden ze contact om te „toetsen” hoe het gaat, zegt Van der Dussen. „Het verbaasde me dat spelers die hier negen jaar zaten na een gesprek van een halfuur buiten stonden. Dan hoor je ineens weer bij de grijze muizen. Die impact is groot, dus hebben we er beleid op gemaakt.”
Van die aanpak profiteren niet alleen de spelers, ziet hij, maar óók de club: talenten en hun ouders kiezen nu specifiek voor ADO vanwege die vernieuwde opleidingsvisie, zegt Van der Dussen. Waar in het verleden regionale voetballertjes vaak liever naar de talentendagen van Sparta en FC Dordrecht gingen, werden die dagen bij ADO recentelijk bezocht door duizend kinderen.
Voor jeugdspelers die het niet redden bij ADO is een ‘nazorgprogramma’. Foto Bram Petraeus
Op zaterdag 6 november 2010, na een uitwedstrijd tegen Borussia Mönchengladbach, kan Edson Braafheid zijn gevoelens niet langer wegstoppen. De verdediger van Bayern München staat in de kleedkamer, na wéér een hele middag als reserve, en hoort hoe zijn trainer Louis van Gaal hem uitfoetert. Plots wordt het hem te veel, komen alle opgekropte emoties los. Hij haalt uit, pats, vol met zijn vuist in Van Gaals gezicht.
Dik veertien jaar na dato kan Braafheid (41) de bewuste middag nog in detail terughalen. De moedeloosheid die hij voelde, omdat hij bij Bayern in wedstrijden zelden zijn niveau haalde. De frustratie, omdat hij daardoor vaker en vaker op de bank belandde. De schaamte, omdat hij zich twee weken eerder tegen Hamburger SV een hele wedstrijd tevergeefs had warmgelopen, terwijl Van Gaal belóófde dat hij mocht invallen.
In het Borussia-Park krijgt Braafheid na een half uur opnieuw de opdracht om zich klaar te maken voor een invalbeurt. Maar als tien minuten voor tijd het bord met de wissels omhooggaat, ziet de verdediger niet zijn rugnummer maar dat van een teamgenoot. „Ik dacht: dit gaat me niet nog eens gebeuren.” Zonder toestemming loopt hij terug naar de spelersbank en gaat zitten. „De hele weg zie ik Van Gaal vanuit zijn ooghoeken naar me kijken: wat doe jij nou?”
Na afloop pakt de Nederlandse trainer zijn spelers in de kleedkamer één voor één aan, herinnert Braafheid zich. Er heerst teleurstelling over het gelijkspel in Mönchengladbach, over de groeiende achterstand op koploper Borussia Dortmund. Hijzelf is als allerlaatste aan de beurt, als Van Gaal de kleedkamer al bijna uit is. „‘Wie denk je wel niet dat je bent’, riep hij. Als ik zeg warmlopen, dan gá je warmlopen.”
Braafheid moét het kwijt, besluit hij, zijn teleurstelling één-op-één met Van Gaal bespreken. Hij loopt naar de aanpalende kleedkamer voor trainers. „En op dat moment kwam de trainer net weer naar buiten en zag me aankomen. Voor ik iets kon zeggen, begon hij alweer te schreeuwen: wat wil je nou? Toen barstte de bom.” Na het voorval zit Braafheid één wedstrijd niet bij de selectie, maar hij speelt niet meer voor Bayern. In de winterstop vertrekt hij naar TSG 1899 Hoffenheim.
Het is een voorval waar hij zich jaren later nog altijd voor schaamt. „Want als je je zelfbeheersing verliest, wie ben je dan nog?” Tegelijk realiseert hij zich inmiddels hoelang die uitbarsting al in de maak was. Het was een optelsom van alle pijn, vernedering, verwijten, teleurstellingen en druk die hij al sinds zijn jeugd op het voetbalveld moest verduren. Van Gaal gaf niets meer of minder dan het laatste zetje.
Schaamte
Via een videoverbinding vanuit zijn woonplaats Miami kiest Braafheid zijn woorden met zorg. Regelmatig stokken zijn zinnen, terwijl hij bedenkt hoe hij verder wil. „Voetbal heeft mij gevormd”, begint de voormalig international zijn verhaal. Al zou je net zo goed kunnen zeggen: beschadigd. Want op zijn 41ste, vier jaar na zijn afscheid als voetballer, is Braafheid nog volop bezig met de mentale gevolgen van bijna een kwarteeuw topvoetbal.
Als je je zelfbeheersing verliest, wie ben je dan nog?
Twaalf jaar oud is hij, als zijn talent voor het eerst opvalt. Na een stage van twee weken bij Ajax blijft hij met Romeo Castelen als enige over. Van een jeugdtrainer hoort hij „dat het wel goed zit”. Maar als de club kort erop belt, krijgt Braafheid te horen dat hij „nog niet goed genoeg” is. „De rest heb ik niet eens meer gehoord, alleen die woorden. Nadat ik ophing, barstte ik in huilen uit.”
Het seizoen erop stapt hij over naar een amateurvereniging die bekend staat om zijn jeugdopleiding en die vaak tegen profclubs speelt. Hij herinnert zich hoe hij daar voor het eerst kennis maakt met een cultuur die hij in zijn verdere loopbaan nog vaak zal tegenkomen. „Er werd al geschreeuwd voor ik de bal kreeg. Wat ik moest doen, wat fout ging. Op een gegeven moment was ik mezelf niet meer, ook buiten het veld. Ik was voortdurend zenuwachtig. Bang.”
Zijn vader ziet het ook en vraagt of hij nog wel door wil. „Ik heb toen even getwijfeld, maar besloten dat ik aan mezelf wilde bewijzen dat ik dit wél aankon.” In zijn hoofd begint hij een muur te bouwen om zich achter te verschuilen voor de kritiek, de pijn, de teleurstellingen. Een bouwwerk dat elk seizoen hoger en dikker wordt. „Ik liet mensen niet meer toe, luisterde niet meer. Ik gaf mijn emoties niet langer ruimte.”
Foto Alfonso Duran
Zijn talent is onmiskenbaar. Na twee jaar is er alsnog een profclub die hem binnenhaalt: FC Utrecht. Hij debuteert er op zijn twintigste in het eerste elftal en groeit uit tot een vaste waarde. Dat is het begin van een lange loopbaan waarin hij via FC Twente de top van het internationale voetbal haalt, met Bayern, maar ook het Nederlands elftal, onder bondscoach Bert van Marwijk. In de verloren WK-finale van 2010 speelt hij het laatste kwartier.
Inmiddels is Braafheid al bijna vier jaar geen voetballer meer. Na een aantal grillige seizoenen stopte hij in coronatijd. „En hoe goed je ook was, hoeveel geld je ook hebt verdiend, op dat moment krijgt elke voetballer te maken met hetzelfde gevoel: wat nu? Eindelijk is er de tijd om alles wat ooit pijn deed naar boven te halen. En daar komt me toch een portie emotie bij vrij.”
Daar was tijdens uw loopbaan geen ruimte voor?
„Nee, dan jaag je die droom na en neem je alles voor lief. Dit hoort erbij, denk je, dit moet ik doorstaan. Je hebt niet de tijd om stil te staan en na te denken. En erover práten doe je al helemaal niet.”
Waarom niet?
„Ik liet me leiden door angst. Wat als de trainer hoort dat ik het een paar wedstrijden lastig vond om met de druk om te gaan? Wat als ik zeg dat ik deze positie niet leuk vind? Zet hij me dan op de bank? Moet ik aan het einde van het seizoen dan weg?”
Welke pijn kwam bij u omhoog?
„Al die keren dat je te horen krijgt dat je niet goed genoeg bent. Alle blokkades in wedstrijden. Op trainingen was ik helemaal vrij, de hele week deed ik alles wat ik fysiek kon. Ik bereidde me tactisch voor, keek hoe mijn directe tegenstander speelde, welke acties hij maakte. En dan begon de wedstrijd, en dan zat ik er soms na tien minuten al hélemaal doorheen. Ik haalde mijn snelheid niet. Had in mijn hoofd niet de vrijheid om meteen te zien waar de oplossing lag. Die vrijheid heb ik in mijn hele loopbaan misschien maar in vijf wedstrijden gevoeld.”
Waar kwam dat door?
„Mensen vergeten vaak hoe belangrijk die paar centimeters tussen je oren zijn. Als het daar blokkeert, blokkeert je lichaam. Hoe vaak ontdekken profclubs geen talenten op een amateurveld, die eenmaal in een jeugdopleiding nooit meer dat hoge niveau halen. Hoe kan dat? Het talent is er, dat heb je gezien. Maar waarom komt het er dan niet meer uit?”
Wat gebeurde er in uw hoofd?
„Er was zo veel negatieve energie, zo veel schaamte als ik weer eens niet speelde. Naar mijn familie, maar ook naar alle mensen die een mening over me hadden. Die zeiden: hij komt van Twente, kan hij dit niveau [bij Bayern] wel aan? En van de bondscoach hoorde je: het WK komt eraan, je moet spelen om in aanmerking te komen voor Oranje. En met dat alles moet je dan presteren.”
Sinds hij is gestopt, zet Braafheid zich in voor betere mentale begeleiding in de topsport. Omdat hij weet dat hij niet de enige is, bezorgd is over hoe slecht vooral mannen met hun emoties kunnen omgaan. Samen met een andere oud-prof, Gianni Zuiverloon, richtte hij de Play Mental Foundation op, waarmee ze jongeren weerbaar willen maken voor stress, angst en tegenslagen. Ook hebben ze een coachingsbedrijf, House of Acceleration, waarmee ze voetballers begeleiden tijdens hun loopbaan. „Van jeugdspelers tot voetballers in het Nederlands elftal.” Wie het zijn, mag hij door afspraken niet zeggen.
Had u eigenlijk plezier in uw sport?
„Ja, ondanks alles wat ik heb meegemaakt. Omdat je steeds bezig bent om béter te worden. Dus al die uren in het krachthonk, al die uren die ik er ook op vrije dagen in stak, daar had ik veel plezier in. Dat proberen we jongeren ook mee te geven: als het een keer tegenzit, kun je er ook plezier uit halen. Dan moét je er zelfs plezier uit halen. Die tegenslagen maken dat je beter wordt, zolang je er goed mee omgaat.”
Is daar op weg naar een profloopbaan voldoende aandacht voor?
„Voetballers ontwikkelen gaat niet alleen om een rechterbeen trainen als iemand links is. Of werken aan snelheid, sprongkracht, een eerste aanname. Het is ook oefenen wat je doet als het er even niet uitkomt, als het een keer tegenzit. Waar kan dat aan liggen?”
„We zijn op de goede weg. De meeste clubs hebben nu voor de profs een psycholoog of mental coach. Maar hoe zit dat bij de jeugd? Durven ze zo ver te gaan dat ze dat nét zo belangrijk vinden als de fysieke arbeid? Of misschien wel belangrijker? Want het blijft een grijs gebied. Als ik naar de sportschool ga, dan zie je mijn biceps groeien. Als ik naar een mental coach ga, wanneer zie je dat dan terug?”
Wanneer kreeg u daar hulp bij?
„Pas op mijn 33ste, toen ik bij Lazio speelde. En niet via de club, maar via mijn vaste fysiotherapeut. Ik was net gescheiden, had een verschrikkelijke tijd achter de rug bij Hoffenheim, waar ik een jaar lang niet speelde, soms in mijn eentje moest trainen. Af en toe vertelde ik mijn fysio daar dan over. En op een gegeven moment zei hij: in deze praktijk zit ook een psycholoog, volgens mij moet je daar eens mee gaan praten.”
Liet u dat meteen toe?
„Nee. Eerst dacht ik nog: ik ben toch niet gek? Wat gaat híj nou voor me doen? Hij heeft nooit op dit niveau gespeeld, weet hij veel wat prestatiedruk is. En boven alles was er schaamte: ga ik deze man écht vertellen hoe ik me voel? Welk effect heeft dat op mij?”
Wat deed u van gedachten veranderen?
„Op een gegeven moment kwam ik terug van de training en ik barstte uit het niets in huilen uit. Mijn nieuwe vriendin, nu mijn vrouw, schrok. Wat is er, vroeg ze, práát met me. Toen ik haar vertelde waarmee ik allemaal worstelde, zei ze: je moet écht met iemand gaan praten.”
Tot welk inzicht kwam u?
„Het begint heel oppervlakkig: ik ben gefrustreerd, ik speel niet. Maar langzaam pel je samen die ui af en kom je tot de kern van het probleem. En dat is héél eng.” Hij denkt na. „Uiteindelijk ging het erom dat ik niet als Edson op het veld stond. Ik was niet Edson in de kleedkamer, niet thuis. Ik leefde om andere mensen tevreden te houden. Mijn trainer, mijn medespelers, het publiek, mijn vrouw, mijn kinderen. Dat klinkt misschien raar, maar als ik het ergens niet mee eens was, ging ik de confrontatie uit de weg.”
„Voor mij was dat een openbaring. Ik was destijds 33 en nu, acht jaar later, zit ik nog steeds in dat traject. Ook omdat ik vier jaar geleden ben gestopt met voetballen. Ik wil nu dat mensen mij zien als Edson, niet als Braafheid de voetballer.”
En wie is Edson?
Het is lang stil. „Edson houdt van plezier en gezelligheid. Hij wil zich altijd ontwikkelen. Hij is een vader van vier mooie kinderen. Hij is een echtgenoot, in een tweede huwelijk. Ook dat heeft heel veel impact gehad op hem. En Edson is iemand die altijd klaarstaat voor zijn medemens. Maar ook iemand die zichzelf daarin heel snel vergeet. In dat proces zit Edson nu.”
Heeft u Van Gaal ooit nog gesproken?
„Pas jaren later, in de zomer van 2023. Toen heb ik hem gebeld om het hierover te hebben in mijn podcast met Gianni. Een gesprek waar ik al die jaren tegenop zag. Telkens als ik naar wedstrijden of evenementen in het voetbal ging, dacht ik: Wat als ik hem tegenkom? Geven we elkaar dan een hand? Praten we erover?”
Hoe ging dat gesprek?
„Dat moment kwam natuurlijk ter sprake. En hij zegt: ‘Edson, ik moet eerlijk bekennen dat het mij niet meer op mijn netvlies staat. Ik heb heel veel vergelijkbare momenten gehad met spelers. Maar ik vind het fijn om ze erover te spreken, want ook ik reflecteer nu op momenten en denk: dat had ik anders kunnen doen’.”
Wat deed dat met u?
„Ontlading! Ik had het zolang met me meegedragen en was niet eens op zoek naar excuses, ik wilde gewoon dat we erover konden praten. Dat is iets wat ik nu pas leer: je hoeft er niet al die jaren mee te blijven lopen. Vind iemand bij wie je je veilig voelt en deel het, dat is soms al genoeg.”
Louis van Gaal laat desgevraagd weten niet te willen reageren.
De rechterschaats van Maarten Quist (49) snijdt door het ijs. In de laatste meters van de 500 meter, tijdens het clubkampioenschap van de Amsterdamse schaatsvereniging Hogerop, vecht Quist zichtbaar tegen de verzuring in zijn benen. Hij zit minder diep door zijn knieën dan aan het begin van de race. Het ijs op de onoverdekte Jaap Edenbaan is verrassend goed, ondanks de buitentemperatuur van 10 graden – zeer zacht voor begin maart.
Quist schopt zijn schaats naar voren en glijdt over de finishlijn. „De eindtijd van Maarten Quist is 43,39,” klinkt het door de luidsprekers – geen persoonlijk record (PR). „Dat is niet gek,” zegt Quist als hij is bijgekomen van de race. „Mijn PR is 42,35, gereden in Enschede. Dat is een snellere ijsbaan dan de Jaap Edenbaan.”
De schaatsers in Amsterdam namen afgelopen weekend deel aan de Nationale 500, een testevenement van schaatsbond KNSB. Op ijsbanen door heel Nederland rijden schaatsers de 500 meter. De tijden worden met behulp van een datamodel omgerekend naar een gestandaardiseerde tijdsmeting: de Algemene Nederlandse Schaatstijd (ANS).
Hierdoor worden snelheidsverschillen tussen ijsbanen gecorrigeerd. Wie op een baan rijdt waar externe factoren een grotere rol spelen, zoals de onoverdekte Jaap Edenbaan of een ijsbaan met lagere ijskwaliteit, krijgt na de correctie een snellere tijd. Andersom wordt er bij de eindtijd op een kwalitatief betere, overdekte baan na correctie iets bij opgeteld. Thialf is 2,5 procent sneller dan de Algemene Nederlandse Schaatstijd (ANS), terwijl Amsterdam 1,3 procent langzamer is. „Hierdoor kunnen prestaties op verschillende ijsbanen eerlijker en beter met elkaar vergeleken worden,” zegt Jurre Trouw, Manager Sportparticipatie bij de KNSB.
Op die manier moeten schaatsers vaker een persoonlijk record breken. De laatste jaren is er een afname van wedstrijddeelnemers, en volgens de KNSB zou het schelen als schaatsers vaker een ‘succesmoment’ beleven. Dit motiveert om wedstrijden te blijven rijden; voor veel deelnemers is het aanscherpen van een PR zelfs belangrijker dan een podiumplaats, zo denkt Trouw. „Weinig rijders schaatsen een PR op hun thuisbaan, omdat hun snelste tijd vaak in Thialf is gereden. Het werkt demotiverend als een schaatser alleen een PR kan rijden door terug te keren naar diezelfde snelle ijsbaan.”
Ondanks de relatief hoge temperatuur voor begin maart is het ijs op de Jaap Edenbaan van goede kwaliteit tijdens de proef.Foto Bram Petraeus
Minder druk op Thialf
Er bestaan grote verschillen tussen ijsbanen. Dit komt doordat sommige banen beter ijs hebben of externe omstandigheden, zoals luchtkwaliteit en temperatuur, beter kunnen beheersen. „De ijsbaan in Heerenveen, Thialf, heeft bijvoorbeeld geen last van wind, zon of regen,” vertelt datawetenschapper Martijn Willemsen van de TU Eindhoven, die meehielp bij het ontwikkelen van de rekenmethode. „Mijn ervaring is dat je hier ongeveer een seconde per ronde sneller rijdt dan in Amsterdam.” Schaatser Maarten Quist heeft voor zichzelf een oplossing gevonden door zijn snelste tijd per ijsbaan in een Word-bestandje bij te houden. „Per baan heb ik een eigen PR staan,” vertelt Quist. Zo wist hij vandaag tóch een persoonlijk record te rijden, een zogenoemde ‘Jaap Eden-PR’, zijn snelste tijd op deze ijsbaan. „Op andere banen rijd ik zoveel harder, dat het op een gegeven moment niet meer leuk is om hier te rijden,” voegt Quist eraan toe.
De nieuwe rekenmethode moet ook de druk op Thialf verlagen; voor veel schaatsers die hun record op de 500 meter willen aanscherpen, is het grootste schaatsstadion van Nederland een doel op zich. Voor kwalificatiewedstrijden willen velen het liefst in Thialf rijden, daar rijd je immers het hardst. „Om deel te nemen aan een Nederlands Kampioenschap of een WK Masters geldt een tijdseis”, legt Martijn Willemsen uit. Met de correctie kunnen schaatsers op hun ‘thuisbaan’ ook een goede kwalificatietijd neerzetten. Dit is belangrijk omdat er weinig wedstrijden in Thialf zijn waar amateurschaatsers zich voor kunnen inschrijven, en het aantal startbewijzen snel is uitverkocht.
Noor Kortschot staat klaar voor het startschot.Foto Bram Petraeus
Voor de pupillen van de selectie van Amsterdam zijn deze wedstrijden in Heerenveen van groot belang. „In Amsterdam heb je vaak regen, wind of zelfs hagel waar je doorheen schaatst,” legt Noor Kortschot (16), schaatser bij de selectie van Amsterdam, uit. Kortschot: „Ik zet een wekker en vul van tevoren alvast mijn e-mailadres in, om precies op het juiste moment te klikken – net alsof ik een concertkaartje koop.” Quist gaat nog een stap verder: „Ik zet zelfs twee laptops aan, voor het geval er eentje uitvalt of een storing krijgt.” Hij vervolgt: „Voor bijvoorbeeld het Wereldkampioenschap voor de Masters mogen alleen de vijf beste rijders van de baan mee. Als jouw PR gereden is op Amsterdam, ben je kansloos tegenover de rijders met een PR uit Thialf.”
Hoewel het dus makkelijker wordt om op de thuisbaan een persoonlijk record te rijden, blijven bij sommige schaatsers van Hogerop in Amsterdam twijfels leven over de nieuwe rekenmethode van de bond. Want: kan een gecorrigeerde tijd echt als persoonlijk record tellen? „Je PR is uiteindelijk je echte PR”, zegt een schaatser tegen zijn schaatsmaatje vlak voor de start van zijn 500 meter, „en een correctie-PR klinkt toch alsof er met tijden gesjoemeld wordt.”
Drie maanden geen tennistoernooien spelen, wat doet dat met de positie van de nummer 1 van de wereld? Die vraag schoot ongetwijfeld door het hoofd van veel tennisfans na het nieuws dat Jannik Sinner geschorst is wegens positieve dopingtests. De schorsing – het gevolg van een schikking met antidoping-autoriteit WADA – loopt van 9 februari tot 4 mei. Deze week staat de vraag op de voorgrond: afgelopen woensdag begon Indian Wells, een van de grootste toernooien van het tennisseizoen. Daar zijn dus behoorlijk wat punten te winnen. Sinner verloor daar vorig jaar de halve finale van zijn grootste rivaal Carlos Alcaraz, maar de punten die hij daarmee vergaarde, heeft hij al niet meer. Toen Sinner in maart vorig jaar, vlak na Indian Wells, positief testte op het verboden middel clostebol, raakte hij die punten kwijt.
En dat zijn niet de enige punten die Sinner in deze periode kwijtraakt. Zijn schorsing valt weliswaar in een periode dat er geen grand slams worden gespeeld, maar dat betekent niet automatisch dat de nummer 1-positie van de Italiaan daarmee is veiliggesteld. Er zijn de komende maanden nog genoeg punten te winnen in het Amerikaanse hardcourtseizoen en in de voorbereidingstoernooien op Roland Garros.
Niet elk toernooi even belangrijk
Het ATP-rankingsysteem werkt als volgt: spelers kunnen punten verdienen op basis van hun prestaties tijdens toernooien. Hoe verder een speler komt, hoe meer punten hij haalt, en hoe hoger hij op de wereldranglijst komt. Hoeveel punten een speler op een toernooi verdient, hangt van twee dingen af: hoever hij in het toernooi komt, en de zwaarte van het toernooi zelf.
Niet elk toernooi is even belangrijk. De namen van de verschillende categorieën zijn veelzeggend: met een ATP250 zijn maximaal 250 punten te behalen, met een ATP500 vijfhonderd, en met een ATP1000 zijn het er duizend. Voor een grand slam krijgt de winnaar tweeduizend punten. Logisch, want de vier grand slams (Australian Open, Roland Garros, Wimbledon en US Open) zijn de meest prestigieuze en zwaarste toernooien van het jaar.
Een toppositie op de wereldranglijst is niet alleen een kwestie van prestige – ‘de beste speler van de wereld’ is een titel waar elke sporter van droomt – het biedt ook praktische en financiële voordelen. Zo is het gunstig bij de loting van grote toernooien: de top 32 ontloopt elkaar in de eerste rondes op grand slams en deze spelers krijgen een vrijstelling (‘bye’) in de eerste ronde van ATP1000-toernooien. De nummers 1 en 2 treffen elkaar nooit eerder dan in de finale. Hoog geplaatste spelers kunnen daarnaast gemakkelijker hogere startgelden bedingen bij toernooien die hen graag in actie willen zien en hebben een betere onderhandelingspositie bij sponsoren. En – leuk voor de prijzenkast – wie aan het eind van het kalenderjaar op 1 staat krijgt een beker.
Niet alleen de winnaar krijgt punten; spelers worden beloond voor elke ronde die ze winnen. De verliezend finalist van een ATP1000 krijgt bijvoorbeeld zeshonderd punten, en halvefinalisten krijgen er vierhonderd. Zeker voor spelers die wat lager op de wereldranglijst staan, waar de verschillen kleiner zijn, kan elke gewonnen ronde al veel uitmaken.
Prestaties vorig jaar tellen mee
Anders dan bijvoorbeeld in het voetbal, begint de puntentelling niet elk seizoen opnieuw; de lijst loopt 52 weken per jaar door en wordt elke maandag bijgewerkt. Iedere speler verliest op dat moment de punten die hij won met het toernooi dat hij 52 weken ervoor speelde, en krijgt de punten erbij die hij dit jaar heeft gewonnen.
Een rekenvoorbeeld: Jannik Sinner heeft in januari 2025 zijn titel bij de Australian Open geprolongeerd. Daarmee won hij tweeduizend punten, een fijne boost voor zijn plek op de wereldranglijst. Maar stel dat hij dit jaar al in de eerste ronde was uitgeschakeld, dan had hij slechts tien punten gekregen, en was hij tegelijkertijd de tweeduizend punten van vorig jaar kwijt geweest.
Je moet als speler meer dan één goed toernooi spelen om bovenaan de ranglijst te komen, en met één slecht toernooi was Sinner zijn nummer 1-positie ook niet direct kwijtgeraakt. De manier waarop het puntensysteem is vormgegeven geeft dus het hele jaar door een betere representatie van de kwaliteiten en prestaties van de spelers dan als ieders punten aan het begin van het jaar op nul zouden worden gezet.
Hoe groter het toernooi, hoe minder er in een jaar van zijn. Naast de vier grand slams zijn er negen ATP1000-, zestien ATP500- en zelfs veertig ATP250-toernooien. Vaak vallen er twee of drie toernooien van die laatste twee categorieën in dezelfde week, dus een speler kan ze niet allemaal spelen. Dat zou ook niet veel zin hebben. Een speler krijgt slechts punten voor negentien van zijn gespeelde toernooien: de vier grand slams, acht van de negen ATP1000-toernooien, en zijn zeven beste resultaten erna.
Alexander Zverev tijdens het ATP-toernooi in Mexico eind februari. Foto Carl de Souza
Behoorlijke voorsprong Sinner
Dus is de nummer 1-positie van Sinner in gevaar nu hij drie maanden geen toernooien mag spelen? De Italiaan staat al bovenaan, sinds hij in juni vorig jaar de halve finale van Roland Garros in Parijs haalde (die hij overigens verloor van Alcaraz).
Met 11.330 punten heeft Sinner een behoorlijke voorsprong weten op te bouwen vóór zijn schorsing inging.
Het verschil met de nummer 2, Alexander Zverev, is aanzienlijk. De Duitser heeft iets meer dan achtduizend punten. Het gat met de nummer 3 Alcaraz is nog groter: die staat op 7.510 punten. Toch kunnen beiden de komende weken Sinner van zijn koppositie drukken.
Een speler krijgt slechts punten voor negentien van zijn gespeelde toernooien
Er staan de komende tijd vier ATP1000-toernooien op het programma, waar Sinner in totaal 1.600 punten te verdedigen heeft: het hardcourttoernooi van Miami in maart en de graveltoernooien Monte Carlo in april en Madrid begin mei. De 400 punten die hij won met zijn halve finale in Indian Wells is hij zoals gezegd al kwijtgeraakt na zijn positieve dopingtests in maart vorig jaar. Aan het eind van zijn schorsing staat Sinner dus op 9.730 punten. Dat is nog altijd boven de nummer 2 en 3, tenzij zij de komende drie maanden genoeg punten vergaren.
Alexander Zverev had een beduidend minder seizoen vorig jaar en kan dus een hoop punten goedmaken: 3.700 om precies te zijn. Dat is ruimschoots meer dan de 1.595 punten die hij nodig heeft om Sinner in te halen. Zverev hoeft dus zeker niet elk toernooi dat hij speelt te winnen om de nummer 1 van de wereld te worden, maar moet evengoed een zeer succesvolle paar maanden hebben.
De nummer 2 van de wereld is het jaar wel goed begonnen, met een finaleplaats op de Australian Open (hij verloor uiteindelijk van, jawel, Sinner) en kan daar hoop uit putten. Wel verloor hij in de kleinere toernooien voorafgaand aan Indian Wells verrassend vroeg van spelers die een stuk lager op de ranglijst staan.
Saillant detail: mocht het Zverev lukken om Sinner te passeren, dan is hij pas de derde in het mannentennis die erin slaagt de nummer 1 van de wereld te worden zonder een grand slam te hebben gewonnen.
Carlos Alcaraz in februari in actie in de eerste ronde van het ATP500-toernooi in Qatar. Foto Noushad Thekkayil/EPA
Zwaardere klus voor Alcaraz
En de nummer 3, Carlos Alcaraz? Het gat tussen hem en de nummer 1 werd al voor Sinners schorsing kleiner. Waar Sinner in februari vijfhonderd punten verloor in Rotterdam, won Alcaraz er juist vijfhonderd met de toernooizege. Het verschil tussen de twee is daarmee na Sinners puntenverlies 2.320. En omdat Alcaraz vorig jaar betere resultaten had dan Zverev, is het voor hem lastiger om beter te scoren. Toch kan ook de nummer 3 van de wereld nog 3.100 punten meer verzamelen dan hij vorig jaar deed. Alcaraz won weliswaar Indian Wells, maar heeft Monte Carlo en het ATP500-toernooi in Barcelona door een blessure helemaal niet kunnen spelen. Als hij fit blijft, dan valt op die toernooien veel te winnen, en is het ook voor hem mogelijk om op 1 te komen, met ruimte voor een nederlaag hier of daar.
Alcaraz heeft duidelijk een zwaardere opgave dan Zverev. Toch is het niet onmogelijk. Alcaraz heeft laten zien goed te presteren op verschillende ondergronden, wat hem in deze situatie een voordeel geeft. Mocht hij dit jaar gezond blijven, dan is de kans groot dat zijn resultaten in het gravelseizoen beter zullen zijn dan vorig jaar, en dat hij het gat tussen hem en de twee mannen voor hem zal verkleinen of zelfs dichten. Sinner is daarbij misschien nog te ver weg, maar de tweede plek van Zverev is dichtbij.
Nienke Oostra leunt tegen een hek bij de finish en kijkt naar het uitslagenbord. Ze is moe en heeft een inspanningskuchje. Een beetje misselijk en duizelig is ze ook – hoort er allemaal bij, na acht minuten volle bak in de sneeuw.
„Ik heb er best veel achter me gelaten”, zegt ze, haar blik gericht op de binnenkomende uitslagen. „Kijk, die twee Roemeense meiden ben ik ook voor gebleven.” Terwijl de tijden op het bord blijven verspringen, draait ze zich om. „Twee minuten langzamer dan de snelste tijd.”
Het is zondagochtend half tien in het Italiaanse ski-oord Bormio, aan de voet van de Stelvio-pas. Terwijl de zon achter de bergen vandaan komt, zit de wedstrijddag er voor Nienke Oostra vermoedelijk alweer op. Met dit resultaat gaat ze de finale van de gemengde estafette vermoedelijk niet halen – tenzij haar toerskipartner Jens zometeen in zíjn kwalificatieronde een superstrakke tijd neerzet.
Zo niet, dan blijft het vandaag bij één optreden in de Italiaanse sneeuw. Zou jammer zijn, zegt Oostra, opnieuw met een kuchje, maar eerlijk gezegd had ze dat ook wel verwacht. „Ik word steeds beter, maar het is nog niet goed genoeg.”
Tenger gebouwde atleten
Op de winterspelen in Milaan en Cortina d’Ampezzo, in februari 2026, maakt toerskiën zijn olympische debuut. Een sneeuwsport die niet draait om afdalen, maar waarin het vooral veel bergop gaat – buiten de pistes, weg van de liften.
De wedstrijden zijn in Bormio, op drie uur rijden van Milaan. Daar is – met nog precies een jaar te gaan – een wereldbekerwedstrijd op het beoogde olympische parcours. In het ski-stadion aan de rand van het dorp krioelen tientallen tenger gebouwde atleten. De tribunes zijn nog niet af, aan de bouwsteigers hangt speciaal voor het test-evenement een doek met het getal 362 – het aantal dagen tot de olympische wedstrijd. Uit de boxen schalt pompende dancemuziek.
Bormio is een van de vele plaatsen die Nienke Oostra en Jens van Vliet deze winter aandoen, in een poging zich te kwalificeren voor de Olympische Spelen. Een dappere onderneming, zo wisten ze vanaf het begin: vergeleken met wintersportgrootmachten als Frankrijk, Zwitserland en Italië is Nederland een toerskidwerg.
Ervaring is er nauwelijks, budget al helemaal niet. Toch besloot de Koninklijke Nederlandse Klim- en Bergsport Vereniging (NKBV), die de regie voert over het Nederlandse toerskiën, het erop te wagen. Er werd een toerski-team opgezet en een selectiedag georganiseerd. Oostra en Van Vliet kwamen bovendrijven als het meest geschikte duo om het kwalificatiepad naar Milaan 2026 te bewandelen.
Om zich te plaatsen, moeten ze dit seizoen goede uitslagen halen in zo veel mogelijk wereldbekerwedstrijden, die plaatsvinden in de Alpen, de Pyreneeën (en Azerbeidzjan). Er is een materiaalsponsor; de NKBV neemt de inschrijving voor de wedstrijden voor zijn rekening. Verder betalen Oostra en Van Vliet de kwalificatiecampagne helemaal uit eigen zak: tien- tot vijftienduizend euro per persoon, zo schatten ze. Hun begeleidingsteam bestaat bij de meeste wedstrijden uit één iemand: Cees van Vliet, de vader van Jens.
De ‘wissel’: stijgvellen verwijderen tijdens de gemengde estafette bij de wereldbeker toerskiën in Bormio Foto Antonio Calanni/APNienke Oostra (l) tijdens haar sprintrace bij de wereldbeker toerskiën in Bormio Foto Francesco Scaccianoce/Getty
Skiënd op patrouille
Toerskiën – internationaal bekend als ski-alpinisme of ski mountaineering (‘skimo’) – gaat zeker een eeuw terug, tot de tijd van vóór de skiliften. De pioniers waren Italiaanse en Zwitserse militairen die skiënd op patrouille gingen door de bergen.
Skimo-atleten maken gebruik van kortere, smallere ski’s dan alpineskiërs. De binding van hun schoenen kan aan de achterkant los, zodat de hakken opgetild kunnen worden tijdens de klim. Om grip te krijgen op de sneeuw, dragen ze ‘stijgvellen’: smalle strips met kunststof haartjes aan de ene kant en lijm aan de andere, die onder de ski’s worden geplakt.
De sport staat vooral bekend om z’n lange wedstrijden, zoals de Pierra Menta en de Patrouille des Glaciers, uitputtende tochten met meer dan vijfduizend hoogtemeters, waarover zelfs de snelste atleten een uur of zes doen. Maar bij de Olympische Spelen is gekozen voor twee skimo-disciplines die daar weinig op lijken: de sprint (m/v) en de gemengde estafette. Korte wedstrijden op een overzichtelijk parcours die goed in beeld te brengen zijn – en dus aantrekkelijk voor de tv-kijker.
Beieren en Morzine
Eigenlijk doet het Nederlandse duo pas relatief kort aan toerskiën. Student Van Vliet (24) groeide op in Beieren, veertig minuten ten zuiden van München, waar zijn ouders naartoe verhuisden vanwege het werk van zijn vader. Skiën deed hij vanaf zijn derde – de eerste skilift was op twintig minuten rijden van zijn huis. Hij haalde zijn diploma als skileraar, begeleidde kinderen op de piste – maar het toerskiën ontdekte hij pas vier jaar geleden, toen de liften dicht gingen vanwege de coronapandemie. Hij ging een keer mee met z’n vader – en vond het fantastisch.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Nienke Oostra tijdens de portage bij de wereldbeker toerskiën in Bormio ” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Nienke Oostra tijdens de portage bij de wereldbeker toerskiën in Bormio ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/stijgvellen-portage-en-smalle-skis-dit-is-toerskien-de-nieuwe-olympische-wintersport-3.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/03155100/data128572715-2824c7.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/stijgvellen-portage-en-smalle-skis-dit-is-toerskien-de-nieuwe-olympische-wintersport-20.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/stijgvellen-portage-en-smalle-skis-dit-is-toerskien-de-nieuwe-olympische-wintersport-18.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/stijgvellen-portage-en-smalle-skis-dit-is-toerskien-de-nieuwe-olympische-wintersport-19.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/stijgvellen-portage-en-smalle-skis-dit-is-toerskien-de-nieuwe-olympische-wintersport-20.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/stijgvellen-portage-en-smalle-skis-dit-is-toerskien-de-nieuwe-olympische-wintersport-21.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/8BDgT49sHKx9NKRctXueOnZvzBI=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/03155100/data128572715-2824c7.jpg 1920w”>Nienke Oostra tijdens de portage bij de wereldbeker toerskiën in Bormio Jens van Vliet tijdens de wereldbeker toerskiën in Bormio Foto’s ISMF
Oostra (49) heeft zo’n beetje overal ter wereld gewoond: Italië, Australië, Singapore, Schotland. Het grootste deel van haar sportieve leven deed ze aan mountainbiken en trailrunning – op hoog niveau, naast een voltijds baan als paardenarts. Een gebroken rug, veroorzaakt door ernstige overtraining, dwong haar te stoppen met competitief fietsen en rennen door de bergen. De rug genas, min of meer. Toen ze vier jaar geleden verhuisde naar de Franse Alpen, vlakbij wintersportplaats Morzine, belandde ze via haar Franse vriend in het toerskiën.
Ze hebben het gevoel dat ze dit móeten doen, zegt Oostra, ook al is de kans op succes gering. Nederlandse toerskiërs moeten ervaring opdoen – als het niet voor de Spelen is in Milaan-Cortina d’Ampezzo, dan voor die erna. „Als we dit nu niet doen, dan gebeurt er niets. We moeten de spotlight op deze sport zien te krijgen. Zorgen dat mensen in Nederland het leren kennen.”
Zigzaggend de berg op
In Bormio ligt het olympische parcours op zaterdagochtend klaar voor een eerste verkenningsronde door de atleten. De sprintrace bevat een aantal verplichte elementen. In de klim zitten diamonds – ruitvormige obstakels waardoor de atleten zigzaggend de berg op moeten. Even verderop bevindt zich een trap, waar de portage plaatsvindt: ski’s op de rug en zo snel mogelijk naar boven rennen. De afdaling bestaat uit een reeks scherpe bochten met slalompoortjes en een jump.
Cruciaal is de wissel op het hoogste punt in de race, waar de atleten zich razendsnel moeten ontdoen van hun stijgvellen. Stokken neerleggen, schoenen bij de hak vastklikken, beide vellen in één beweging eraf (vaak met een behendig sprongetje), opbergen in je jasje en hup, de afdaling in. Wie deze routine niet snel genoeg uitvoert, verliest kostbare tijd.
In de klim zitten diamonds – ruitvormige obstakels waardoor de atleten zigzaggend de berg op moetenVideo ISMF
Precies dat overkomt Jens van Vliet, op zaterdagochtend, bij zijn kwalificatieronde in de sprint. Aan de finish kan hij een lichte frustratie niet onderdrukken. „De vellen bleven plakken aan mijn hand”, zegt hij, nog hijgend van de inspanning. „Ik moest ze tot drie keer toe opnieuw lostrekken en in m’n jasje proppen.” Hij haalt z’n vellen tevoorschijn en laat zien wat er boven gebeurde. „Kostte tien seconden extra!”
„Tien seconden is toch te overzien?”, zegt zijn vader Cees, die naast hem staat.
Jens, nog steeds enigszins geagiteerd: „Het kan het verschil zijn tussen wel of niet kwalificeren.”
Cruciaal is de wissel op het hoogste punt in de race, waar de atleten zich razendsnel moeten ontdoen van hun stijgvellenVideo ISMF
‘Geen fouten gemaakt’
Van Vliet haalt de knock out-fase inderdaad niet, zo blijkt even later. Hij eindigt als tachtigste van de 95 deelnemers; in de halve finales van de sprint is er plek voor 36 atleten. Schrale troost: ook als hij tien seconden sneller was geweest, had hij zich niet geplaatst. Nienke Oostra haalt het evenmin: ze wordt 71e, op een deelnemersveld van 79. Ze is „blij” met hoe het ging, zegt ze. „Geen fouten gemaakt vandaag.”
Ze hebben, vertellen Oostra en Van Vliet, geleerd om hun tijden niet te vergelijken met die van de topatleten. Hún concurrenten komen uit landen als België, Bulgarije en Roemenië – en ze zitten dicht op elkaar in de uitslagen. Zolang ze maar iedere race verbetering ziet bij zichzelf, zegt Oostra, is ze tevreden.
Illustratief voor het financiële en logistieke gat met de traditionele wintersportlanden zijn de tenten in de athletes area. De Zwitsers, Fransen, Italianen en Duitsers hebben opklapstoeltjes, hometrainers en werkbanken bij zich om hun ski’s op te waxen. En de Nederlandse tent? Die is leeg, op twee tassen en een paar ski’s na.
De Franse atleten, zo vertelt Oostra, beschikken over zeker tien begeleiders: een fysiotherapeut, een teamdokter, materiaalmensen, meerdere coaches. Buiten op straat staan de busjes van de nationale skimo-bond waarmee ze naar Bormio zijn komen rijden. Ze ontvangen een salaris en hebben vaak ook nog privé-sponsoren, zodat ze zich fulltime aan hun sport kunnen wijden.
De uitslagen in Bormio vertellen het verhaal. In de top-5 van de vrouwen bij de sprint op zaterdag: een Française, een Duitse, een Spaanse en twee Zwitsers. Bij de mannen: twee Spanjaarden, drie Zwitsers.
Springveren goed afgesteld
Op zondagochtend staat de tweede discipline op het programma: de gemengde estafette. Vier rondjes, vrouw-man-vrouw-man, op een parcours dat ongeveer anderhalf keer zo lang is als dat van de sprint.
Bij de tent checken Jens van Vliet en zijn vader Cees of alles in orde is. Vellen strak op de ski’s? Check. Bindingen goed afgesteld? Check. Rugzak – om de ski’s aan te bevestigen bij de portage – in orde? Check. Jens neemt nog snel een slok dorstlesser met koolhydraten.
Om zich te plaatsen voor de finales, moeten Oostra en Van Vliet ieder een individuele kwalificatie lopen van één ronde, waarvan de tijden bij elkaar worden opgeteld. Alleen de vierentwintig snelste duo’s mogen starten in de finales: kwalificatie gaat nóg lastiger worden dan op zaterdag.
Skimo-atleten tijdens de sprintfinale (v) van de wereldbeker toerskiën in Bormio Foto Antonio Calanni/AP
Terwijl Jens aansluit in de rij voor de start, vertelt Cees hoe ingewikkeld het is voor het duo om genoeg trainingstijd te vinden, naast hun baan en hun studie. Oostra werkt tegenwoordig vanuit huis, als teamleider bij een online hulpdienst voor dierenartsen. Haar werkdag loopt van drie uur ’s middags tot tien uur ’s avonds, zodat ze in de ochtend kan trainen: ’s winters op de ski’s, ‘s zomers op de mountainbike.
Van Vliet woont in Innsbruck, waar hij een master in energy engineering volgt. Hoewel hij daar vlakbij de skipistes zit, traint hij vaak minder dan hij zou willen – hij werkt ook nog eens twaalf uur per week als data-analist. Op de vrijdag dat hij in de auto stapte naar Bormio, ging hij om zeven uur ’s ochtends naar bed: deadline voor een studieproject.
Het is, zegt Oostra even later, eigenlijk best knap hoeveel vooruitgang ze hebben geboekt in zo’n korte tijd, met zoveel beperkingen. „Dit is onze vijfde wereldbekerwedstrijd ooit. Tot een jaar geleden had ik nog nooit een jump gemaakt. En toch is het gat met de top niet zó groot dat je denkt: wat hebben we hier te zoeken?”
Paspoort vergeten
Bij de kwalificatie loopt Van Vliet een tijd van 7:33 . Het ging beter dan gisteren, „maar niet perfect.” Met deze tijd, zegt hij terwijl hij naar het uitslagenbord tuurt, zit ook de B-finale er niet in. „Tenzij Nienke net heel hard gelopen heeft.”
„Nee”, zegt Cees. „Die ook niet.”
Als de eindstand van de kwalificaties bekend is, blijkt er nóg een tegenvaller te zijn: Oostra heeft een tijdstraf gekregen van een minuut. Ze had haar paspoort niet bij zich tijdens de race – en identificatie is verplicht, bij de materiaalcheck na afloop. „Tja”, schudt Cees van Vliet zijn hoofd. „Regels zijn regels.”
In de ochtendzon kijken ze met z’n drieën naar de finales. En dan is het tijd om naar huis te gaan. Er wacht nog een lange autorit: vijf uur naar Beieren voor Jens en Cees, zeven uur naar de Franse Alpen voor Nienke. Morgen moet er weer worden gewerkt en gestudeerd.
Terwijl een paar honderd meter verderop de medailles van de gemengde estafette worden uitgereikt (1. Spanje 2. Frankrijk 3. Zwitserland), laden Jens en Cees op het parkeerterrein de ski’s in hun auto. Volgende week is alweer de volgende wedstrijd, in Zwitserland. Daarna gaat het nog naar Oostenrijk, opnieuw Italië en nog een keertje Zwitserland. Alleen de laatste wereldbekerrace, nabij de poolcirkel in Tromso (Noorwegen), slaan ze over.
Zijn ze ook weer hier in Bormio, over een jaar, bij de Olympische Spelen?
„Ik denk”, zegt Cees van Vliet, „als toeschouwers.”
De finale van de sprintrace (v) bij de wereldbeker toerskiën in Bormio Foto Antonio Calanni/AP
<dmt-util-bar article="4885056" headline="Stijgvellen, portage en smalle ski’s: dit is toerskiën, de nieuwe olympische wintersport” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/03/03/stijgvellen-portage-en-smalle-skis-dit-is-toerskien-de-nieuwe-olympische-wintersport-a4885056″>
Pauline Hondema loopt naar de zijkant van de 200-meterbaan van Omnisports en probeert boven de oorverdovende housebeats uit te komen. Richard Coté, haar coach, zit een aantal meter hoger op de tribune van de immense sporthal in Amersfoort. Hij zwaait druk met zijn handen en probeert iets uit te leggen. Hondema spits haar oren en kijkt geconcentreerd omhoog. Al liplezend probeert ze te begrijpen wat Coté bedoelt. Dat het om haar aanloop gaat, kan alleen zij opmaken uit de gebaren.
Nadat ze eerder dit seizoen twee keer in korte tijd het 38 jaar oude Nederlandse record verspringen had verbeterd, zijn bij de NK indooratletiek afgelopen weekend alle ogen op Hondema gericht. Ze is de grote favoriet en wil haar nationale titel verdedigen. Hoe? „Even flink door springen”, is haar eenvoudige suggestie, voorafgaand aan het toernooi.
Ze weet dat ze dat kan maar, ‘flink doorspringen’ lukt tijdens haar eerste pogingen in Apeldoorn nog niet. Een paar weken geleden ging het er anders aan toe. Tijdens een indoorwedstrijd in Düsseldorf weet ze het langstaand Nederlandse indoorrecord van 6,63 meter, dat sinds 1987 op naam stond van Edine van Heezik, te verbreken. De 24-jarige atlete uit Krommenie maakte een sprong van 6,65 meter. „We zaten al een tijdje op dat record te azen,” legt coach Coté uit.
‘Aangename verrassing’
Met de afstand die ze in Düsseldorf sprong, wist Hondema zich te kwalificeren voor het indoortoernooi in Berlijn. Nog geen week later deed ze het daar nóg eens: al bij haar eerste sprong verscheen 6,70 meter op de borden. „Kwalificeren was al een doel op zich,” vertelt Coté. „Wéér een Nederlands record, dat was een zeer aangename verrassing”.
„Eindelijk” en „euforisch” zijn de woorden waarmee Hondema zelf haar nieuwe record omschrijft. De samenwerking met Coté, die drie jaar geleden tot stand kwam, werpt duidelijk zijn vruchten af. „Deze afstanden springen geeft vertrouwen en laat zien dat ik op de juiste manier aan het trainen ben, en rollen er vanzelf mooie resultaten uit”, zegt Hondema. „Uiteindelijk wil ik op de EK over twee weken goed springen en de finale halen.”
In de Omnisport-atletiekhal in Apeldoorn is niet alleen Hondema met haar wedstrijd bezig. Marijn Kieft doet een poging om al polsstokhoogspringend over een lat van 4,40 meter te komen, de scores van de kogelstoters galmen door de hal en even later klinkt het startschot voor de hordenlopers op de 60 meter.
In die kakofonie probeert Hondema zich te concentreren op haar volgende pogingen. Een goede sprong bestaat simpel gezegd uit een harde aanloop, een precieze afzet en een mooie landing, legt ze uit. „Bij mij begint het bij de stuwpassen, hierdoor bouw ik snelheid op die ik moet zien vast te houden totdat ik bij de afzetbalk kom.” Eenmaal bij de afzetbalk, komt het voor de springers aan op extreme precisie. Vóór het einde van de 20 centimeter brede balk dient de atleet te springen. Eén millimeter over de balk en de sprong wordt afgekeurd.
Te veel ‘foutsprongen’
Er is veel te doen over de zogenoemde ‘foutsprong’. Tijdens de WK in Boedapest (2024) werd een derde van alle sprongen foutief verklaard. „Dat werkt niet en is een totale verspilling van tijd,” betoogde Jon Ridgeon, directeur van de mondiale atletiekbond World Athletics, na het evenement. Feit is dat verspringen een sport is waarin sinds 1988 geen mondiale records meer zijn verbroken, althans bij de vrouwen. Zo staat het olympisch record sindsdien op naam van de Amerikaanse verspringster Jackie Joyner-Kersee met 7,40 meter, en het wereldrecord werd in datzelfde jaar gevestigd door de Russische atlete Galina Tsjistjakova met een afstand van 7,52 meter.
De wereldatletiekbond voerde in 2024 het strategische plan ‘Pioneering Change’ in, wat ertoe moet leiden dat klassieke atletiekonderdelen spannender en aantrekkelijker worden voor het publiek. Als onderdeel van dit plan werd tijdens het toernooi in Düsseldorf een nieuw idee getest: de afzetzone.
‘1 aprilgrap’
De zone is twee keer zo breed als de 20 centimeter brede afzetbalk. Elke sprong die vanuit de zone wordt gemaakt, wordt gemeten vanaf het afzetpunt van de atleet tot de landing, in tegenstelling tot de traditionele methode, waarbij sprongen altijd vanaf het einde van de balk tot aan de landing worden gemeten. Het doel van de zone is om het aantal foutsprongen drastisch terug te draaien.
In de verspringwereld is men verdeeld over het nieuwe idee. Jazmin Sawyers, Europees indoorkampioene, liet via TikTok weten dat met het invoeren van een afzetzone een „essentieel aspect van vaardigheid” uit de sport wordt geschrapt. Wereldkampioene Ivana Spanovic hekelde op X dat de wereldatletiekbond met de nieuwe afzetzone geheel op eigen houtje heeft ingevoerd „De regels van het spel zijn veranderd zonder overleg met de mensen die de sport mogelijk maken.”
Pauline Hondema is er ook stellig over. „De afzetbalk is het enige onderdeel dat voor iedereen gelijk is. Als dat wegvalt, is het geen verspringen meer.” Haar coach Coté: „Als je een dartbord twee keer zo groot maakt, gooit iedereen ook veel makkelijker in de roos.”
Ondertussen heeft de Atletiekbond de wedstrijden, gesprongen met zone, geanalyseerd. Op 21 februari verklaarde de bond dat de verwachte verbetering van 10 centimeter in afstanden oplevert. Daarnaast is er door middel van enquête–onderzoek naar de voorkeur van toeschouwers gevraagd. Hieruit bleek dat twee derde van de ‘casual fans’ voorstander was van de zone, maar supporters met meer kennis van de sport neigden naar de traditionele afzetbalk.
In Apeldoorn wordt op het NK gewoon nog gesprongen op traditionele wijze. Tijdens de verspringfinale rent Hondema met grote passen op het 20 centimeter brede balkje af. Enkele centimeters voor het einde van de balk plant ze haar voet, zet ze af, vliegt ze een aantal seconden door de lucht en eindigt ze in de zandbak. 6,53 meter wordt genoteerd. Het is genoeg om voor de derde keer de nationale titel op haar naam te schrijven, maar over het flinke doorspringen is ze niet tevreden. „Ik zat er gewoon niet helemaal lekker in.”
Over twee weken staat Hondema aan de start van de EK-indoor, dat ook in Apeldoorn zal plaatsvinden. Haar devies daarvoor: „Ik wil leren van vandaag: wat ging er mis en hoe kan dat over twee weken beter?”
Alsof ze het zelf niet geloofde, zo lang bleef Mikaela Shiffrin naar het scorebord kijken nadat ze over de finish was geflitst van de tweede manche van de slalom in het Italiaanse Sestriere. En nog eens blikte ze vol verbazing over haar linkerschouder. Maar het stond er echt. Eerste, met ruime voorsprong op de Kroatische Zrinka Ljutic en haar landgenote Paula Moltzan.
De honderste wereldbekerzege in haar carrière, de eerste na een ernstige val in november, waarbij ze onder meer een buikwond opliep. „Iedereen is zo aardig en behulpzaam voor me geweest”, sprak de 29-jarige Amerikaanse na afloop in tranen. „Ik ben zo dankbaar, ik had dit niet meer verwacht.”
Twee jaar geleden brak Shiffrin al het record van de meeste overwinningen in de wereldbeker. Eerst onttroonde ze in januari 2023 bij de vrouwen skilegende Lindsey Vonn, die in totaal 82 keer won in de wereldbeker. In maart verbeterde ze even later in het Zweedse Åre ook het decennia-oude record van 86 zeges van de Zweed Ingemar Stenmark bij de mannen. „Zij is veel beter dan ik was, dat kun je niet vergelijken”, sprak Stenmark destijds in een interview met persbureau AP. De 86ste wereldbekerzege van Stenmark – in Aspen, Colorado in 1989 – betekende ook zijn 155ste podiumplaats in totaal. Een record dat Shiffrin met haar succes in Sestriere evenaarde.
Goud op de teamcombinatie
De ongekende zegereeks van Shriffrin stokte in november 2024 abrupt na haar zware val op de reuzenslalom in Killington, Vermont. Pas eind januari keerde ze terug op de piste. Ze bleek bij de WK eerder deze maand in het Oostenrijkse Saalbach net op tijd fit voor de vijftiende WK-medaille in haar carrière: met landgenote Breezy Johnson won ze het goud op het nieuwe onderdeel teamcombinatie.
Toch leek ze dit weekeinde in Sestriere nog niet op haar oude niveau. Op de reuzenslalom kampte ze met mentale problemen. Voor het eerst sinds 2012 plaatste zich niet voor de tweede run in een wereldbekerwedstrijd. Maar haar zege op de slalom vergoedde zondag alles. „Vandaag moesten veel dingen voor mij de goede kant op vallen”, analyseerde Shiffrin volgens persbureau Reuters. „Aan het eind bleek dat ik wel wat dingen goed heb gedaan.”
Shiffrin, geboren in wintersportplaats Vail in Colorado, won haar eerste wereldbekerwedstrijd op de slalom op 17-jarige leeftijd. Ook toen al keek ze vol ongeloof in de camera. Had zij dit gepresteerd? Sindsdien won ze als enige skiër ooit – man of vrouw – goud op alle individuele wereldbekeronderdelen: naast de slalom ook de reuzenslalom, super-G, afdaling, parallel en de combinatie (super-G en slalom). Bij de Spelen van Sotsji werd ze in 2014 de jongste olympisch kampioen op de slalom. Vier jaar later volgde in Pyeongchang goud op de reuzenslalom en zilver op de combinatie.
‘Perfecte bochten en techniek’
Maar de Spelen van Beijing liepen in 2022 uit op de grootste teleurstelling in haar loopbaan. In plaats van drie keer goud werd het drie keer een val en geen enkele medaille. Na afloop relativeerde ze razendsnel. In een essay op sportwebsite The Players Tribune verhaalde ze later over een achterliggende oorzaak: het verdriet om haar vader, die in 2020 overleed aan hoofdletsel na een ongeval. „Op sommige dagen heb ik perfecte momenten. Perfecte bochten. Perfecte techniek. Dan vergeet ik de pijn. […] En op sommige momenten gaat het gewoon klote. Sommige dagen is het moeilijk om de ene voet voor de andere te zetten. Dat is rouw.”
Het seizoen na die dramatische Spelen verpulverde ze alle wereldbekerrecords. The New York Times becijferde toen dat Shiffrin in dat tempo op haar 33ste misschien als eerste skiër ooit honderd wereldbekerzeges zou halen. „Ik heb die rekensom zelf niet gemaakt”, reageerde ze daar lachend op. „Als ik er te veel over nadenk, maakt het me misschien aan het huilen. Want het is hard werken. En toch, soms gaat het goed. Bij mij is dat gebeurd, vaak zelfs. En ik weet niet precies waarom.”
Met haar honderdste wereldbekerwinst op haar 29ste in Sestriere ligt ze vier jaar voor op schema. Nog een podiumplaats erbij en ze is ook wat dat betreft Ingemar Stenmark voorbij als beste in de 58-jarige historie van de wereldbeker. En dat op nog geen jaar van de Winterspelen in Milaan-Cortina d’Ampezzo.
Toen honderden lariksen werden gekapt voor de bouw van een gloednieuw olympisch ijskanaal, nam Mario Brunello met zijn cello plaats bij een pas omgehakte stam. Daar speelde de Italiaanse muzikant een requiem voor het stuk woud dat voor zijn ogen verdween. „Deze bomen kunnen niet om genade vragen, en hoe dan ook luisteren wij niet”, zei de cellist. „Zelfs niet nu wij de natuur zo hard nodig hebben.” Voor de baan in Cortina d’Ampezzo, die tijdens de Olympische Winterspelen van 2026 voor bobslee, skeleton, en rodelen zal worden gebruikt, moesten 849 bomen wijken.
In het luxueuze Noord-Italiaanse wintersportresort komt ook een olympisch dorp, dat na het sportevenement weer wordt afgebroken. Hiervoor gaan nog eens 769 bomen tegen de grond. „Maar achteraf worden op de plaats van de ijsbaan wel 10.300 nieuwe bomen aangeplant”, werpt architect Fabio Saldini (60) tegen, tijdens een gesprek in Cortina d’Ampezzo. Saldini is regeringscommissaris en gedelegeerd bestuurder van Simico, het infrastructuurbedrijf van de Italiaanse overheid dat de bouwplaatsen voor de Winterspelen van 2026 coördineert. Op zijn blauwe trui staat in witte letters ‘Cortina’ geborduurd.
Op zachte, maar vastberaden toon probeert hij de kritiek op het meest controversiële project onder zijn hoede te weerleggen. „Kijk, dit zijn foto’s van hoe Cortina er enkele decennia geleden bijlag. Zie jij hier veel lariksen?” Op zijn mobieltje toont Saldini oude, vergeelde foto’s van Cortina in de jaren zeventig, met daarop vooral grasland. Veel bomen werden pas later aangeplant, onder meer om ’s winters als brandhout te worden gebruikt, zeggen voorstanders van de Spelen, die in Cortina d’Ampezzo in de meerderheid zijn. Volgens infrastructuurbedrijf Simico was 7 procent van de gekapte lariksen zo’n honderd jaar oud, en waren zeker niet de meeste lariksbomen ‘eeuwenoud’, zoals natuurliefhebbers wel beweren.
Maar met enkele oude foto’s zijn de tegenstanders van deze winterspelen zeker niet overtuigd. „Toen Italië zich in 2019 kandidaat stelde voor de organisatie van de Olympische Winterspelen van 2026 in de Alpen, stond ‘duurzaamheid’ meer dan honderd keer in het dossier”, schrijft de Italiaanse milieuorganisatie Legambiente in een kritisch rapport. Italië stelde voor om het verouderde ijskanaal van Cortina d’Ampezzo te renoveren, geheel volgens de filosofie van het Internationaal Olympisch Comité (IOC), dat aanmoedigt om bestaande infrastructuur maximaal te benutten.
Foto’s Lars van den Brink
James Bond-film
De oude baan van Cortina – bouwjaar 1923 – aan de moderne olympische standaarden aanpassen, bleek allesbehalve vanzelfsprekend. De baan werd gebruikt tijdens de Winterspelen in 1956, diende later nog als set voor een James-Bondfilm, maar ging al in 2008 definitief op slot, en raakte in verval. Het IOC benadrukte dat een nieuwe ijsbaan bouwen echt niet nodig was, en suggereerde om infrastructuur in de wijdere omgeving te gebruiken, desnoods in een naburig land.
Het Oostenrijkse Innsbruck bood hulp aan, en ook het Zwitserse Sankt Moritz werd genoemd. Maar Sankt Moritz heeft een natuurlijke ijsbaan en moest eind januari twee wereldbekerwedstrijden bobsleeën annuleren wegens te warm weer. Innsbruck vroeg dan weer minimaal 15 miljoen euro om zijn baan te moderniseren. Zoveel geld in een ander land investeren lag moeilijk bij de rechtse ‘Italy first’-regering in Rome. Voor Matteo Salvini, de radicaal-rechtse minister van Infrastructuur, stond het buiten kijf dat de onderdelen bobslee, skeleton en rodelen in Cortina moesten plaatsvinden, en hij drukte die optie door.
De oude baan van Cortina werd gesloopt, om op dezelfde plek een gloednieuwe baan te bouwen. Prijskaartje: 118 miljoen euro. Toen het Internationaal Olympisch Comité op een plan B aandrong, kwam er nota bene vanuit de Verenigde Staten het aanbod om de infrastructuur in Lake Placid, in de staat New York, te gebruiken. Sponsors zouden alles betalen. De Italianen bedankten voor wat als een publieke vernedering zou hebben aangevoeld. „Ik werk aan plan A, en wij zijn wél bijna klaar”, zegt Saldini. „Einde maart beginnen we met de tests om het nieuwe Sliding Centre officieel goed te keuren.”
Gapend litteken
In de cabinelift waarmee skiërs zich naar de besneeuwde flanken van de als Unesco-werelderfgoed erkende Dolomieten laten voeren, krijg je een prima uitzicht op de bouwplaats. Het terrein op 1.300 meter hoogte, verrassend dicht bij de chaletwoningen van de stad, ziet eruit als een gapend litteken in een woud van roestbruine lariksen. Het ijskanaal krijgt zestien bochten en wordt 1.650 meter lang. „Straks leggen de olympiërs in hun bobslee die afstand in amper zestig seconden af”, zegt assistent-bouwmanager Daniele Bortoluzzi (39), terwijl hij de bedrijvigheid op het bouwterrein strak in de gaten houdt.
Assistent-bouwmanager Daniele Bortoluzzi. Foto Ine Roox
Bortoluzzi is bezig met zijn eigen race tegen de klok. „We zijn pas eind februari 2024 begonnen met de plek klaar te maken. In mei, juni konden we beginnen met bouwen.” Oranje bulldozers rijden af en aan, terwijl arbeiders als mieren in de weer zijn om alles op tijd af te werken. „We werken met gemiddeld 150 tot 180 bouwvakkers per shift”, zegt de bouwopzichter. Het voelt haast als een olympische opdracht, maar „een grote uitdaging geeft ons allemaal ook veel voldoening. Zo’n klus krijg je niet elk jaar.”
Regeringscommissaris Saldini omschrijft de baan van Cortina als „een complex bouwkundig project, en een vernuftig staaltje ingenieurswerk en architectuur, met veel handwerk dat door ambachtslui wordt verricht.” En wat met de tijdens de kandidatuur zo vaak genoemde duurzaamheid? „Wij leven de milieuregels na, en hebben behalve voor de natuur ook aandacht voor de mens. Het ijskanaal kan straks door olympische én paralympische atleten worden gebruikt.”
Foto Lars van den Brink
Groene slang
De baan krijgt ook een groen dak, waardoor je straks vanuit de lucht enkel nog een groene slang ziet kronkelen. Het ijskanaal wordt het modernste van Europa, zeggen zijn bouwers, en in het buizennetwerk waarmee de ijsbaan wordt gekoeld, vloeit straks glycol, een antivriesmiddel dat met zeer koud water wordt vermengd, ter vervanging van ammoniak, dat veel gevaarlijker is. „We bouwen de baan in verschillende stukken, zodat sportteams na de Spelen de baan ook gedeeltelijk kunnen huren”, vult assistent-bouwopzichter Daniele Bortoluzzi aan. „Zo hoeft niet het hele ijskanaal worden bevroren – goedkoper en beter voor het milieu. Dat behoort tot de legacy van deze Spelen.”
De legacy, of erfenis die dit sportevenement aan de gemeenschap achterlaat: in de communicatie over de Spelen duikt het Engelse woord voortdurend op. Maar zo’n marketingboodschap maakt weinig indruk op Roberta De Zanna (65), juwelier en oppositiegemeenteraadslid voor een lokale burgerlijst. Volgens haar worden „de fouten uit het verleden herhaald.” Ook voor de Winterspelen van 2006 in Turijn besloot de politiek dat er hoog in de bergen, in Cesana Torinese, een baan moest komen, vertelt De Zanna, tijdens een gesprek in haar juwelierszaak.
Oppositiegemeenteraadslid Roberta De Zanna.Foto Ine Roox
Maar de baan in het Alpendorp, vlak bij de Franse grens, ging in 2011 alweer dicht. De wanhoopskreet van de burgemeester, die vroeg om de baan op te knappen en daarna voor Milaan-Cortina te gebruiken, bleef zonder gehoor. De Zanna vraagt zich af wie na afloop van de Spelen voor het beheer van het ijskanaal in Cortina betaalt. „Dat kost anderhalf miljoen euro per jaar”, zegt de politica. „Het is allemaal toch al peperduur, voor drie nichesporten als skeleton, bobslee en rodelen, met in heel Italië slechts een vijftigtal beoefenaars.”
Peperdure skicollecties
Cortina d’Ampezzo is een welvarende stad. Het centrum telt ettelijke boetieks van luxemerken, die hun peperdure skicollecties etaleren. Wintersporttoeristen beschikken hier best over een stevig budget. Cortina ligt in de landstreek Veneto, en ligt net als Lombardije en Trentino-Zuid-Tirol – de andere regio’s die deze Spelen hosten – in de rijke noordelijke gordel van Italië.
Volgens voorlopige cijfers zal de Italiaanse overheid 3,4 miljard euro in de Spelen investeren. In een vers rapport, dat in maart verschijnt, schat de milieuorganisatie Legambiente de investeringskosten echter al op 5,7 miljard euro. Ter vergelijking: de Winterspelen van Beijing in 2022 werden vooraf ook op 3,7 miljard euro begroot, maar dat betrof alleen de operationele kosten. De reële kosten lagen vermoedelijk tien keer hoger. En ook de Winterspelen in het Russische Sotsji, in 2014, zijn berucht omdat ze liefst 38 miljard euro hebben gekost.
„Dankzij de Spelen wordt Cortina een stad waar de dingen inderdaad hun prijs hebben, maar voortaan krijgt de bezoeker ook waar voor zijn geld”, zegt burgemeester Gianluca Lorenzi op het stadhuis. Wegen en pleinen worden opgefrist. Nieuwe ondergrondse parkeerplaatsen en een nieuwe cabinelift die het centrum met de ski-installaties verbindt, moeten Cortina autoluwer en toegankelijker maken.
Ook Cortina’s talrijke hotels kijken uit naar de prestigieuze Winterspelen. „Met financiering van de regio Veneto pakken we alle kamers van de eerste verdieping aan. Aangezien hier ook de Paralympische Spelen plaatsvinden, maken we het hotel ook meer rolstoeltoegankelijk”, zegt Nicola Menardi Demai (34), die in een Venetiaanse villa uit 1700 in het hart van Cortina een driesterrenhotel beheert.
Hoteluitbater Nicola Menardi Demai en zijn vrouw Vanessa Cirone. Foto Ine Roox
De hoteluitbater is ervan overtuigd dat de komende Winterspelen een positieve impact zullen hebben. „Een sportevenement van deze omvang zet Cortina wereldwijd in de etalage.” Meer nog dan de investeringen of de opbrengst op de korte termijn zal het effect van de Spelen volgens Menardi Demai pas na jaren blijken. „Zoals met Milaan is gebeurd. Sinds de wereldexpo van 2015 is dat een totaal andere stad geworden, met een hip en internationaal imago.”
Dat de impact van de Spelen groot zal zijn, betwijfelt Silverio Lacedelli (73) niet. Maar anders dan de enthousiaste hoteleigenaars van Cortina is de gepensioneerde bosbouwinspecteur en milieuactivist juist erg bezorgd, vertelt hij bij een cappuccino in een druk chaletrestaurant waar locals komen ontbijten. „Ze bouwen alles maar vol, zonder dat de milieu-impact voldoende werd bestudeerd.”
Het mondaine skioord Cortina d’Ampezzo is over precies een jaar, samen met Milaan, gaststad van de Olympische Winterspelen.Foto Lars van den Brink
Marmeren trappen
Niet alles wordt echter vanaf nul gebouwd. Het historische ijsstadion van Cortina, gebouwd voor de Olympische Winterspelen van 1956, krijgt een grondige opknapbeurt, toont Alberto Serafini (49), de ingenieur die de werkzaamheden coördineert, tijdens een rondleiding in de sporthall waar volgende winter de curlingwedstrijden plaatsvinden. De fraaie sporttempel heeft marmeren trappen en originele houten balustrades in Alpenstijl, maar kon wel wat liefdevolle aandacht gebruiken.
„We brachten al nieuwe verlichting boven de ijspiste aan, die op het daglicht lijkt en sporters en publiek daarom niet stoort”, zegt Serafini. „Deze sporthal wordt ook veel gebruiksvriendelijker voor rolstoelgebruikers, met honderd aangepaste zitjes in de tribune, een ruimere lift en een rolstoelvriendelijke toegang tot de ijspiste zelf, voor paralympiërs en andere sporters met een fysieke beperking.” Serafini’s ploeg bouwt ook nog een nieuwe ruimte met kleedhokjes, terwijl het stadion gedeeltelijk openblijft. Na afloop van de ijshockeytraining voor kinderen begint vanmiddag het vrije schaatsen.
Hoelang gaan we Cortina nog promoten als wintersportparadijs? Door de opwarming lukt het zelfs met kunstsneeuw niet om skipistes nog langer open te houden
Met de Winterspelen voor de boeg, hangt in een groot deel van Cortina opwinding in de lucht. Maar een kleine minderheid is bezorgd om de negatieve effecten van de Spelen op de kleine, fragiele Alpenstad. „Huizenprijzen schieten omhoog. Grote hotelgroepen investeren en dringen hotels in familiebeheer weg”, zegt het oppositieraadslid Roberta De Zanna. „Bij gebrek aan spoor zullen honderden bussen worden ingelegd om sporters en publiek te vervoeren”, vreest milieuactivist Silverio Lacedelli. „Hoelang gaan we Cortina nog promoten als wintersportparadijs? Door de opwarming lukt het zelfs met kunstsneeuw niet om sommige skipistes hier nog langer open te houden.”
Zenuwachtig werpt Amber Schiffeleers (20) een blik op een teruglopende klok. Met haar armen en benen klemt ze zich vast aan de kleurrijke grepen op de klimwand. Eerdere pogingen om de top van de route te halen eindigden de voorgaande minuten in een val op de mat. De tijd dringt.
Een paar honderd toeschouwers hebben deze zaterdagavond hun ogen gericht op Schiffeleers, die haar titel op het NK Boulder wil prolongeren. Terwijl de dj in de Haagse boulderhal de Campus het volgende opzwepend nummer opzet, neemt Schiffeleers de muur voor haar nog een keer in zich op. 50 seconden heeft ze nog, 49, 48. Haalt ze de route niet binnen de tijd, dan kan de jury haar niet de maximale score toekennen.
De klimsport is populair in Nederland. De Nederlandse Klim- en Bergsportvereniging (NKBV) raamt het aantal recreatieve klimmers op ruim 100.000. Een exact aantal is niet bekend, omdat je geen NKBV-lid hoeft te zijn om in een van de tientallen hallen die Nederland telt een muur op te klauteren.
De toegenomen belangstelling is ook te zien aan het tempo waarmee nieuwe klimlocaties overal in Nederland oppoppen. Waren er in 2015 nog zo’n dertig klimhallen, in tien jaar tijd is dat aantal meer dan verdubbeld tot ruim tachtig. De aanwas zit vooral in boulderhallen, waar zonder touw op een lagere muur geklommen kan worden. Het afgelopen jaar openden nieuwe locaties in onder meer Amsterdam-West, Scheveningen en in een voormalige kerk in Veldhoven.
Olympisch debuut
De ontwikkeling kan niet los worden gezien van de olympische status van de klimsport. Sinds het klimmen op de Spelen in Tokio van 2021 debuteerde, zagen miljoenen kijkers de sport op tv. Ook afgelopen zomer in Parijs zagen zij de pezige atleten als een dolle een vijftien meter hoge muur opklimmen op het onderdeel Speed, terwijl het gecombineerde onderdeel ‘Lead+Boulder’ juist het uithoudingsvermogen en inzicht van de sporters op de proef stelde. De Franse klimbond baalde ervan plek te hebben voor ‘slechts’ zesduizend toeschouwers, want dat hadden er veel meer kunnen zijn.
Lees ook
Speedklimmers die pech hebben, zijn bij de Spelen na zeven seconden klaar
In Nederland is bij het brede publiek vooral het boulderen in trek. Hierbij klimmen de sporters zonder touw een route op een muur van maximaal 4,5 meter hoog. Daarvoor moeten ze niet alleen sterk zijn, maar ook behendige sprongen maken en hun lichaam goed in balans kunnen houden. Binnen het tijdsbestek van enkele minuten moet de boulderaar de route doorgronden en de top bereiken.
Puzzelen
„Het puzzelen om de juiste route te vinden is het leukste”, zegt Tessa Robichon (16). Als zij voor een bouldermuur staat, dan ziet ze zichzelf in haar hoofd al in actie. „Welke beweging ga ik maken, welke pas?” Soms, zegt ze, is dat „heel eenvoudig”. „Dan heb je een bepaalde pas al eerder eens gemaakt, of zie je meteen hoe de routebouwers het bedacht hebben.” Als het ingewikkelder is, bedenkt ze meerdere plannetjes, zodat ze onderweg kan schakelen als ze er niet meer uitkomt.
De jonge Robichon won dit jaar verrassend de nationale bouldercompetitie, maar mist bij het door de NKBV georganiseerde NK in Den Haag de finale. Tijdens de kwalificatie, die ‘s middags al plaatsvindt, eindigt ze als zevende; de eerste zes klimmers gaan door. Zij verschijnen om klokslag 20.00 uur bij de klimwand voor het ‘inlezen’ van de vier verschillende routes die zij moeten klimmen. Per route krijgen ze twee minuten de tijd om de grepen te bestuderen en uit te vogelen hoe zij te werk zullen gaan. Een haastklus, waarbij de groep sprintjes trekt van route naar route om geen tijd te verliezen.
Het mag dan wel de finale zijn, tussen de concurrenten gaat het er tijdens het inlezen opmerkelijk vriendelijk aan toe. Schiffeleers overlegt met Bibi Hamers (17) hoe ze haar handen neer zal zetten, terwijl haar zusje Bente Schiffeleers (18) in de rij voor haar met haar armen simuleert hoe zij omhoog gaat klimmen. Dan, als de tijd op is, moet iedereen terug naar de isolatieruimte. Vanuit daar worden de finalisten een voor een opgeroepen voor hun vier minuten durende poging, zodat ze niet kunnen zien hoe de concurrentie de route aanvliegt.
De zes finalisten krijgen aan het begin van de finale twee minuten per route de tijd om zich ‘in te lezen’ in de verschillende grepen. Foto Bram Petraeus Het publiek in boulderhal de Campus leeft volop mee met de klimmers, die onder hoge tijdsdruk hun routes moeten voltooien. Foto Bram Petraeus
Wedstrijdklimmen
De NKBV ziet niet alleen het aantal recreatieve klimmers, maar ook het aantal wedstrijdklimmers toenemen. Dit jaar moest de vereniging voor het eerst een limiet zetten op het aantal deelnemers tijdens competitiewedstrijden, omdat er meer animo dan plek was. „Je ziet dat de top in de breedte groeit”, zegt technisch directeur Dick Boschman.
Drie jaar geleden begon de bond met het opzetten van een structuur van trainingscentra en begeleiding van jonge talenten, met als doel bij de Spelen van 2028 in Los Angeles de eerste olympiërs af te leveren. Het liefste was Boschman acht jaar geleden al aan de slag gegaan, toen bekend werd dat klimmen in Tokio zou debuteren als olympische sport. „Het werd iets later, maar het maakt de doelen en ambities niet minder groot.”
Tot in ieder geval de komende Zomerspelen investeert de NKBV jaarlijks zo’n half miljoen euro in de topsportstructuur van alle klimsportdisciplines. Vooral het ontwerpen en bouwen van routes die uitdagend zijn voor de topklimmers kost volgens Boschman veel geld. De standaardroutes in een reguliere klimhal zijn voor hen vaak te eenvoudig.
Graag zou de technisch directeur zien dat er een trainingscentrum komt op een centrale locatie in het land, waar trainers en de beste klimmers van elkaar kunnen leren. „Maar zover zijn we nog niet.” Voor de Spelen van LA is hij tevreden als in ieder geval één Nederlandse klimmer zich weet te plaatsen.
Top 3 mannen en vrouwen nemen prijs in ontvangstFoto Bram Petraeus
Snelle veranderingen
Dat er genoeg talent is, blijkt wel in Den Haag. Met haar 24 jaar is Dieneke Groenendijk de oudste deelnemer bij de vrouwen. Dat de leeftijd gemiddeld laag ligt, komt doordat klimmers fysiek al vroeg hun piek bereiken, zegt Robichon. Je moet explosief zijn, over veel kracht beschikken. Een andere reden zijn de vele „veranderingen” die de sport ondergaat. „De laatste jaren moet er veel meer gesprongen worden”, zegt Amber Schiffeleers. „Als je jong bent, leer je dat sneller aan. Er zijn kinderen die mij er op springbouldertjes uit kunnen klimmen”.
Zelf zegt Schiffeleers de nadruk op springen nu wat teveel van het goede de te vinden: „Ik hoop eigenlijk dat we nu het kantelpunt bereikt hebben. Springen is leuk voor de show, maar zit nu wel heel veel in de routes. Voor de sport is het ook leuk om weer wat nadruk om old school klimmen te krijgen, op power en met randjes die je om moet.”
De eerste drie routes weet Schiffeleers te bedwingen, maar ze is niet de enige. Ook Doenja Sinke (19) bereikt twee van de drie keer de top, en herhaalt dat kunstje op de laatste boulder. Hoewel Schiffeleers in de isolatieruimte eigenlijk niets hoort mee te krijgen, begrijpt ze door het gejuich van het publiek dat haar concurrent de top heeft bereikt.
En dus wil ook zij route vier bedwingen, „het niveau van Doenja evenaren”. Net op tijd weet ze de puzzel op de muur voor haar net op tijd te ontrafelen. Vlug zet ze haar rechtervoet neer op een wit, bolvormig wandstuk, om zich daarna met links naar de top van de wand af te zetten. Door de greep met beide handen een ruime tel vast te houden, verdient ze de maximale score. Dan ploft ze neer op de mat, haar beide armen de lucht in. Met nog vijftien seconden op de klok is ze opnieuw Nederlands kampioen.
Ook haar grote doel zijn de Spelen in LA, vertelt Schiffeleers als ze haar prijs in ontvangst heeft genomen. „Van Parijs wist ik: dat gaat ‘m nog niet worden. Voor LA hoop ik in ieder geval de kwalificatiewedstrijden te kunnen klimmen.” Voor haar is een cruciale vraag of het boulderen in 2028 losgekoppeld zal worden van het leadklimmen, waarbij de sporters gezekerd aan een touw op grote hoogte een moeilijke route afleggen. Het is een discussiepunt bij de internationale klimbond en het Olympisch Comité, waar in de loop van het voorjaar een antwoord uit zal rollen. „Ik hoop op drie verschillende disciplines, zodat ik kan boulderen. En zo niet, dan doe ik gewoon lead erbij.”