Het vak van technisch directeur is zo complex geworden dat een opleiding niet kon uitblijven

Teun Jacobs leerde het door „schade en schande”. Nog maar 35 was hij, toen Almere City FC hem in het najaar van 2019 vroeg als eindverantwoordelijke voor het sportieve beleid. Jong misschien, maar met bijna een half leven aan ervaring. Als achttienjarige was Jacobs al jeugdtrainer bij NEC, daarna hoofd jeugdopleidingen en vervolgens jarenlang beleidsmaker bij voetbalbond KNVB.

Voor het vak van technisch directeur of manager bestond geen opleiding, Jacobs moest zelf zijn weg zien te vinden. Dat maakte de positie dikwijls „best eenzaam”, vond hij. Bijvoorbeeld wanneer hij een besluit moest nemen, maar zijn twijfels of afwegingen niet met de trainer of algemeen directeur kon delen.

Deze herfstochtend staat Jacobs in een klein klaslokaal in Zeist, op de campus van de KNVB. Hij is er als gastdocent, om te vertellen over de ervaringen die hij de afgelopen jaren opdeed – eerst drie jaar lang bij Almere City, toen nog eerstedivisionist, en later als technisch directeur bij het pas gedegradeerde Willem II, waar hij al na een jaar vertrok omdat fans hem medeverantwoordelijk hielden voor de tegenvallende prestaties.

Tegenover hem zitten twaalf mannen en vrouwen die op het punt zijn waar Jacobs vijf jaar geleden stond. Sommigen zijn net technisch directeur geworden, anderen zitten dicht tegen die rol aan. Het zijn de deelnemers aan een voorbereidingstraject waar Jacobs destijds graag zelf aan had meegedaan: het „ontwikkelprogramma” voor technisch directeuren dat de KNVB sinds een jaar aanbiedt.

Onderwerp van deze tweede lesdag is het leren omgaan met de cultuur in sportorganisaties. „Wat is, volgens jullie, de cultuur bij Ajax?”, vraagt Jacobs als voorbeeld. Hij kijkt rond. „Wij zijn de beste”, klinkt het aarzelend. „Aanvallend, aantrekkelijk voetbal”, oppert iemand. Dan klinkt het antwoord dat Jacobs wilde horen: „Vertrouwen op eigen jeugd.”

Precies daar ging het mis tussen de Amsterdamse club en Sven Mislintat, analyseert hij. De Duitse directeur voetbalzaken moest vorig najaar al na een paar maanden weer vertrekken bij Ajax. „Hoeveel jeugdspelers heeft hij naar eerste elftal gehaald? Weinig. Maar hij nam wel elf buitenlandse spelers mee. Dat botst.”

Wat Jacobs daarmee wil zeggen, is dat een goede visie of mooie plannen alleen onvoldoende zijn. „Je moet je ook afvragen: wat is cultuur bij club en past die bij mij als persoon?”

Meer taken, meer druk

Toen Lennard van Ruiven in het voorjaar van 2022 aantrad als directeur Voetbalontwikkeling bij de KNVB had hij een flinke lijst met plannen, vertelt hij eerder die ochtend. Het lesprogramma voor technisch directeurs stond met stip bovenaan. De voetbalbond ziet zichzelf als een belangrijke opleidingsorganisatie: van toptrainers tot vrijwilligers bij amateurclubs, iedereen kan bij de KNVB terecht.

Maar waar trainers jaren aan opleiding moeten doorlopen om bij de profs te mogen werken, kan iederéén in principe zomaar technisch directeur worden, zegt Van Ruiven. Terwijl de invloed van een technische man of vrouw op een club misschien nog wel groter is. „Als je betaald voetbal naar een hoger niveau wil tillen, moet je dus die functie proberen te professionaliseren”, meent hij.

De rol van technisch directeur „vraagt nogal wat van een persoon”, ziet Van Ruiven. Het is een functie die de laatste jaren snel complexer is geworden, met meer taken, grotere belangen, meer druk. Een technisch directeur gaat over het aanstellen en ontslaan van de trainer, het samenstellen van de staf. Hij of zij is verantwoordelijk voor het aankopen en verkopen van spelers, de ontwikkeling van talenten. Voor de hele sportieve strategie, kortom.

Dat vak is zo omvangrijk dat veel clubs de verantwoordelijkheden al verdelen over meerdere functies. Zo hebben onder meer FC Utrecht, Heracles, Sparta en PSV naast een technisch directeur ook een technisch manager. Bij Feyenoord is algemeen directeur Dennis te Kloese technisch eindverantwoordelijk, maar heeft hij die taken goeddeels uitbesteed aan een driekoppig technisch management-team.

Het maakt dat de behoefte aan goede technische mensen alleen maar toeneemt, verwacht de KNVB-directeur. Het ontwikkeltraject, in samenspraak met de belangenbehartigers voor proftrainers (CBV) en clubs in Eredivisie (ECV) en Eerste Divisie (CED), moet in die vraag voorzien. Voorlopig is het vrijwillig, geen voorwaarde om technisch directeur te kunnen worden.

‘Je leert mensen kennen met wie je kunt sparren.’ Foto Simon Lenskens
Foto Simon Lenskens
Veel deelnemers aan de TD-cursus zijn afkomstig uit de scouting, de jeugdopleiding of de voetbalmakelaardij. Foto Simon Lenskens
Foto Simon Lenskens

Wouter Kuperus was als onafhankelijk adviseur bij het programma betrokken. „We zijn begonnen met een functieprofiel, om de taken en verantwoordelijkheden in kaart te brengen”, legt hij uit. Dat leidde tot vier rollen die een moderne ‘TD’ moet vervullen. Die van strateeg, die de voetbalvisie moet uitdenken. Die van architect, die aan de bijbehorende organisatie bouwt. Die van vormgever, die een gebalanceerde selectie samenstelt. En die van dealmaker, die handelt op de transfermarkt

Daaraan is nog een vijfde, overkoepelende rol toegevoegd, aldus Kuperus: die van professional, die zich moet zien staande te houden in de grillige voetbalwereld. Want de functie van technisch directeur is gebaat bij stabiliteit, langetermijnvisie. Maar een slechte reeks op het veld of enkele tegenvallende transfers en het gaat tegenwoordig óók over het functioneren van de TD. Wie het vak in wil, moet leren hoe hij met die druk vanuit fans en media omgaat.

Die vijf rollen vormen de basis voor het lesprogramma, in eerste instantie op twee niveaus: voor gevorderden, met hooguit twee jaar ervaring, en voor directeuren die al lang in het vak zitten. Sinds deze zomer, de tweede lichting, is er ook een beginnersgroep, zegt Kuperus. „Daarvoor kregen we héél veel aanmeldingen, misschien wel honderd. Soms ook van derdejaars studenten. We moesten dus flink schiften.”

Het leidde tot twaalf deelnemers, die – zo hoopt de bond – in de toekomst doorstromen naar de gevorderdengroep. „Dat zien we nu al bij de expertgroep”, zegt Kuperus. „Daar zitten veel mensen bij die vorig jaar bij de gevorderden meededen.” Voorbeelden zijn Jan Vennegoor of Hesselink en Mark Ruijl, de technisch managers van PSV en Feyenoord.

Oranje-vrouwen

In het lokaal in Zeist zit de gevorderdengroep. Sommige deelnemers zijn zelf oud-prof, zoals Raymond Atteveld (technisch directeur bij de Kazachstaanse bond), Mariska Kogelman (PEC-vrouwen) en Berry Powell (De Graafschap). Maar er zijn ook deelnemers die zelf nooit op hoog niveau voetbalden, zoals Nico Haak (FC Emmen), Patrick Busby (FC Volendam) en Yalcin Zöhre (voetbalbond Bonaire). Zij komen dikwijls uit de scouting, de jeugdopleiding of de voetbalmakelaardij.

Sommigen hebben het eerst als trainer geprobeerd, zoals Nangila van Eyck, die 37 wedstrijden voor de Oranje-vrouwen speelde. Maar eenmaal langs de lijn merkte ze snel hoe beperkt haar invloed was, zegt ze. „Als je daar het beste product wil hebben, dan ligt dat veel meer aan beleid.” Daarom besloot ze zich op een technische functie te richten: sinds de zomer is ze algemeen en technisch manager bij de vrouwentak van ADO.

Tijdens de tweede lesdag gaat het vooral over de rol van architect: het bouwen aan een topsportorganisatie. Voor veel deelnemers is dit nieuw. Door hun achtergrond als scout of in de jeugdopleiding voelen ze zich vaak redelijk vertrouwd bij de handel in spelers of het samenstellen van selecties. „Maar een zelf visie neerleggen, of een organisatie bouwen, dat heb ik nog nooit gedaan”, zegt Thomas Schaling, hoofd scouting bij het Amerikaanse Charlotte FC.

In de ochtend is naast Teun Jacobs ook Robbert de Groot te gast, hoofd talentontwikkeling bij Visma-Lease a Bike. Hij komt vertellen over de cultuur bij de wielerploeg. Nog geen tien jaar geleden was het een organisatie in mineur, in de steek gelaten door de hoofdsponsor. „Mensen vertrokken, er was een slechte sfeer.” Er moest een andere cultuur komen, vond de leiding, een hernieuwd teamgevoel.

Want cultuur is maakbaar, meent De Groot. Het kost alleen jaren om zoiets stukje bij beetje in te slijpen. Zijn advies: put vooral inspiratie uit hoe anderen het aanpakken. Zijn ploeg vroeg onder meer voormalig topmilitair Mart de Kruif. „In het voetbal wordt vaak gezegd: we doen het altijd al zo. Dat vind ik te gemakkelijk. Ga bij anderen kijken. En dan niet Chelsea, maar buiten het voetbal. Neem ASML – wat maakt dat bedrijf nou zo succesvol?”

Het is een boodschap waar Yalcin Zöhre het zéér mee eens is, zegt hij even later bij de lunch. Misschien ook wel omdát hij zelf van oorsprong niet uit het voetbal komt. Zöhre werkte jarenlang voor grote advocatenkantoren en accountants tot hij tien jaar geleden koos voor een tweede loopbaan in de sport waar hij van droomde: eerst als spelersmakelaar en sinds de zomer als sportief directeur bij de bond van Bonaire.

De voetbalwereld is te conservatief, vindt hij. Als een bestuurder niet zelf op hoog niveau heeft gespeeld dan is dat vaak een diskwalificatie. Terwijl: waarom zou een oud-voetballer automatisch een goede bestuurder zijn? „Het vak van technisch directeur gaat niet alleen om voetbal, het gaat om organisaties, om leiderschap. Hoe krijg je mensen dezelfde richting in? Hoe bouw je een team?”

Ook de KNVB vraagt om die reden zo veel mogelijk mensen van buitenaf, zegt gastdocent Teun Jacobs. „Want we kunnen hier wel gaan uitleggen hoe het in theorie zit, maar uiteindelijk draait het om de praktijk.” Na de lunch volgt bijvoorbeeld een vraaggesprek met voetbalbestuurders Alex Kroes (Ajax) en Edwin Reijntjes (Vitesse) over het inrichten van sportorganisaties. Welke structuur heeft hun club, en wat zijn daar de voor en nadelen van?

Maar wat misschien nog wel belangrijker is, vindt hij, is dat deelnemers van elkáár leren. Na het diner volgt nog een sessie waar een van hen een probleem uit de eigen praktijk deelt en de anderen daarover advies geven. Naast een opleiding is het ontwikkelprogramma ook een gelegenheid om een netwerk met gelijkgestemden op te bouwen, zegt hij. „Je leert mensen kennen met wie je kunt sparren. Dat heb ik weleens gemist.”


Nederland kan een vleugje Billie Jean King gebruiken

Pauline Mulder (53) is geen bekende naam in het mondiale tennis, maar ze behoorde in de jaren tachtig als jeugdspeler tot de wereldtop. Op het officieuze WK van 1985 in Frankrijk won ze met haar dubbelpartner Nathalie Vandierendonck van de latere grandslamwinnaressen Conchita Martinez en Arantxa Sanchez Vicario.

Als ondernemer – ze stopte met tennis op haar twintigste – heeft Mulder veel baat gehad bij alles wat ze op en rond de baan leerde. „Ik was gedisciplineerd, vechtlustig en al jong zelfstandig”, zegt ze. „Door dominante trainers leerde ik grenzen stellen. Die eigenschappen zijn belangrijk voor vrouwelijke ondernemers, die gedoogd worden door mannen die elkaar de bal toespelen.”

Na haar tenniscarrière lanceerde Mulder een onderbroekenmerk voor mannen en hielp ze bekende Nederlanders merchandise voor supermarktketens te ontwikkelen. Sinds enkele jaren heeft ze een vastgoedbedrijf in Marbella. „Ik heb als ondernemer flink wat tegenwind gehad”, zegt ze, „maar wist mezelf altijd te herpakken. Dat heb ik toch mede aan die tennisbaan te danken. Ik heb me daar vaak naakt gevoeld, maar mentaal heeft het me gesterkt.”

Ik belde Mulder naar aanleiding van recent onderzoek van de Women’s Sports Foundation, een door oud-tennisster Billie Jean King (tegenwoordig grootinvesteerder) opgerichte organisatie die vrouwelijk leiderschap helpt ontwikkelen door middel van sport. Voor het onderzoek werden 2.886 Amerikaanse vrouwen tussen de twintig en tachtig bevraagd die als meisje een sport beoefenden (op uiteenlopende niveaus). Het merendeel zegt minstens één leidinggevende rol buiten het gezin te hebben: directeur, bedrijfsvoorzitter of lid van het managementteam.

De helft van de ondervraagden zegt dat de in hun sport opgedane vaardigheden een goede voorbereiding waren voor hun leidinggevende rol later. ‘Leren samenwerken’ wordt het vaakst genoemd, maar ook ‘omgaan met druk’, ‘leren van fouten’, ‘het verleggen van grenzen’, ‘omgaan met kritiek’, ‘effectieve communicatie’ en ‘goede besluitvorming’ zijn kwaliteiten die veel vrouwen tijdens het sporten als meisje hebben ontwikkeld.

Ook jongens maken zich die vaardigheden eigen tijdens het sporten, zegt Karen Issokson-Silver, werkzaam bij de researchtak van de Women’s Sports Foundation, maar zij hebben als volwassene veel meer kans op een leidinggevende functie dan meisjes. Daarom is het voor meisjes zo belangrijk dat ze de kans krijgen om te sporten. „Zelfs als meisjes niet sporten op de universiteit, of niet met de wereldtop meedoen, ontwikkelen ze kwaliteiten die ze later kunnen inzetten als leraren, artsen, advocaten, wetgevers, ondernemers of welk beroep ze ook willen uitoefenen”, zegt ze.

Zorgelijk noemt Issokson-Silver het hoge percentage twintigers – 80 procent van de ondervraagden – dat „barrières” heeft ervaren tijdens het sporten als meisje. Ze konden met moeite een clublidmaatschap betalen, waren vaak geblesseerd, voelden zich onveilig tijdens het sporten of kregen geen goede begeleiding van hun coach. „We zijn bezorgd dat minder meisjes gaan sporten door die barrières”, zegt Issokson-Silver. „Er staat veel op het spel: zelfvertrouwen, eigenwaarde, een positiever lichaamsbeeld, participatie op school en geestelijke gezondheid.”

Er staat veel op het spel: zelfvertrouwen, eigenwaarde, een positiever lichaamsbeeld, participatie op school en geestelijke gezondheid

Karen Issokson-Silver
medewerker Women’s Sports Foundation

In Nederland bestaat dergelijk onderzoek niet, zegt Agnes Elling, senior onderzoeker bij het Mulier Instituut. Ze spreekt van een „nogal neoliberaal feministisch perspectief”, dat niet aansluit bij haar eigen „meer sociaal-kritische bril”. Dat veel vrouwen in het bedrijfsleven aan wedstrijdsport hebben gedaan, komt volgens haar doordat zowel sporters als ondernemers vaker hoger opgeleide vrouwen zijn uit beter gesitueerde sociaal-economische milieus. „Sport en bedrijfsleven zijn beide traditioneel ‘mannelijke’ culturen, waarbij competitie en presteren leidende principes zijn. Ik zou eerder spreken van samenhang dan een causaal verband.”

Misschien heeft ze een punt, maar zelf zie ik de meerwaarde van zo’n onderzoek wel, ook voor Nederland. Hier is de trend namelijk al ingezet waar ze bij de Women’s Sports Foundation voor vrezen. Uit dit jaar gepresenteerd onderzoek van sportkoepel NOC-NSF blijkt dat de wekelijkse sportdeelname van meisjes een zorgelijke ontwikkeling vertoont. Waar het percentage sportende jongens tussen dertien en achttien jaar in 2023 met 6 procent steeg naar 71 procent, daalde het percentage sportende meiden met 4 procent naar 63 procent.

Ook de frequentie waarmee jongens en meiden sporten, loopt steeds verder uiteen. Waar jongens vaker zijn gaan sporten (van negen naar bijna tien keer per maand) zie je bij meiden een daling (van acht naar ruim zeven keer). Dat getal is zelfs lager dan tijdens de pandemie met de verschillende lockdowns en sluitingen van de binnensport, schrijven de onderzoekers. Een verklaring hebben ze niet.

Ik moest denken aan de column van Marijn de Vries over het tekort aan openbare plekken in Nederland voor meiden om te sporten. Ze had een congres over ‘de beweegvriendelijke ruimte’ bezocht en had zich verbaasd over hoe weinig moeite er wordt gedaan om juist die niet sportende tienermeiden iets goeds te bieden: „Waar zijn de meiden? Ze zitten veel meer binnen. Willen ze dan niet naar buiten? Jawel hoor. Ze willen ook graag skaten, basketballen, voetballen. Elkaar ontmoeten, kletsen in het park. Maar er is in de openbare ruimte eigenlijk geen plek voor hen; ze worden bekeken, nageroepen, lastiggevallen en weggehoond.”

Hoe zit het met de meiden die de afgelopen jaren hun lidmaatschap bij een sportclub opzegden? Waren het de hoge kosten van het lidmaatschap, voelden ze zich onveilig tijdens het sporten of kregen ze geen goede begeleiding van hun coach? Wat wordt er aan gedaan om die kloof te dichten? Lopen die meiden – het Amerikaanse onderzoek indachtig – niet meer mis dan fysiek en mentaal welzijn? Wordt hen de mogelijkheid ontnomen om kwaliteiten te ontwikkelen die van pas komen in hun werkzame bestaan als volwassen vrouw?

We doen in Nederland wel eens smalend over de Verenigde Staten, maar van één ding ben ik overtuigd: we kunnen hier wel een vleugje Billie Jean King gebruiken.


Met een TikTok-zakenman en Chinese ondernemer in massagesalons wil FC Den Bosch naar de eredivisie

Op een bewolkte zaterdagmiddag in oktober werkt het oudste voetbalteam van AFC op het achterste veld een competitiewedstrijd af. Het is net na rust en de tegenstander van de Amsterdamse amateurvoetbalclub komt nauwelijks aan de bal. Met op de achtergrond glanzende wolkenkrabbers van de Zuidas scoort AFC snel drie goals achter elkaar.

Op de bank zit de 44-jarige Eddie Tao Li, met een jas over zijn benen. Hij zal er zo nog wel inkomen, zegt een teamgenoot en grensrechter, die Tao Li omschrijft als een aanvaller die het vooral van zijn loopvermogen moet hebben.

Behalve rechterspits van AFC is Tao Li sinds maart ook een van de eigenaren van voetbalclub FC Den Bosch. Met drie andere Aziatische investeerders kocht hij de noodlijdende Bossche club van Amerikaanse aandeelhouders. Vragen daarover van NRC wil hij niet beantwoorden.

De Amerikanen, tevens eigenaar van onder meer Barnsley FC uit Engeland, FC Thun uit Zwitserland en het Franse AS Nancy, hadden gehoopt op snel sportief en financieel resultaat met de voetbalclub die sinds 2006 onafgebroken uitkomt in de eerste divisie. Maar bungelend rond de laatste plaats merkte het management van FC Den Bosch dat de aandacht van de aandeelhouders verdween, zozeer zelfs dat ze vorig seizoen weigerden hun financiële verplichtingen na te komen en de club in financiële nood kwam.

En toen ineens was er een kwartet Aziatische zakenlui, verenigd in de Bridge Football Group, dat het wel zag zitten met de Brabantse club én bereid was een tekort van jaarlijks zo’n 2 miljoen euro bij te passen. Na de overname benadrukten ze in een persbericht dat ze „zich hebben gecommitteerd aan langtermijninvesteringen” met een „focus” op de ontwikkeling van spelers uit de regio. FC Den Bosch moet volgens de nieuwe eigenaren uitgroeien tot „een club met meer sportief succes en met ijzersterke banden met de samenleving en bedrijven die de club omringen”.

Ik durf er wel mijn hand voor in het vuur te steken dat het echt is allemaal

Tommie van Alphen
algemeen directeur FC Den Bosch

Over de identiteit van twee van de vier Aziatische investeerders – „allemaal gepokt en gemazeld in het (internationele) bedrijfsleven” – heeft FC Den Bosch niets bekendgemaakt. Over een van de anderen, Eric Li Ying, stelt de club alleen dat hij „waardevolle ervaring meebrengt vanuit China” en dat hij daar „actief betrokken” is bij een profclub en jeugdvoetbal. En dan is er dus Eddie Tao Li, een zakenman die volgens de club al twintig jaar in Nederland woont en plaatsneemt in de raad van commissarissen.

Dat laatste is niet gebeurd, volgens de club om „dubbele petten” te voorkomen. Wel is een Zwitserse advocaat toegetreden tot het toezichtsorgaan, Ludovic Deléchat, directeur van de Bridge Football Group. Voor vragen verwijst Eddie Tao Li naar hem. „Hij is de vertegenwoordiger en woordvoerder”, van de investeerders die de voetbalclub overnamen.

Wie zijn de Aziatische geldschieters achter Den Bosch en wat willen ze met de club? Waar komt hun geld vandaan? Waarom zou een avontuur van buitenlandse investeerders met een Nederlandse voetbalclub deze keer wél lukken, na debacles bij onder meer ADO Den Haag, Vitesse en FC Den Bosch? En weet de KNVB wie de nieuwe aandeelhouders zijn?

Klotenjaar

Natuurlijk was hij sceptisch toen de Aziaten zich voor het eerste meldden, zegt algemeen directeur Tommie van Alphen (37). Hij zit in zijn werkkamer in het stadion van FC Den Bosch. In de winter van 2023 begon hij bij de Brabantse club en beleefde sindsdien „een klotenjaar” onder de Amerikaanse eigenaren.

Ruziënde aandeelhouders die „er geen bal van snapten”, die beloftes niet waarmaakten. Iedere maand de angst dat salarissen niet betaald konden worden, en wanhopige supporters. Van de vermeende voordelen van de onder investeerders zo populaire ‘multi-clubstrategie’ heeft FC Den Bosch nooit iets gemerkt – de meest tastbare opbrengst waren twee huurspelers van KV Oostende. Ze waren „niet beter dan wat wij hier al hadden”, zegt Van Alphen.

Toch stapte FC Den Bosch opnieuw in een voetbalconglomeraat. In de hoek van Van Alphens kantoor hangt een rood vaantje van het Chinese Shaanxi Union FC, een club die vorig jaar al door de Aziatische eigenaren van Den Bosch werd gekocht.

Shaanxi komt uit op het derde profniveau in China en is gevestigd in Xi’an, een stad met zo’n 11 miljoen inwoners in het Chinese binnenland. Voetbalclub Shaanxi is, net als de gelijknamige regio, de thuisbasis van de Bridge Football Group en diens belangrijkste investeerders. Ook zijn er nog twee Chinese voetbalscholen aan verbonden.

Wat moet zo’n club met FC Den Bosch? „Het verhaal dat zij vertellen is wat je graag hoort”, antwoordt Van Alphen. „Het is nooit gegaan over korte termijn geld verdienen. Zij willen leren van het Europese en het Nederlandse voetbal, Chinese talenten de kans geven hier ervaring op te doen, zodat ze de club dáár verder kunnen helpen. Want het gaat de investeerders er uiteindelijk om iets te terug te doen voor hun regio en het Chinese voetbal op een hoger plan te krijgen. Een maatschappelijke gedachte dus.”

Een delegatie van FC Den Bosch bezoekt het stadion Shaanxi Union FC, met technisch directeur Bernard Schuitemand (links), daarnaast Dries Boussatta, Eddie Tao Li (uiterst rechts) en Tommie van Alphen (tweede van rechts).
Foto FC Den Bosch

Aan prikkelende vergezichten is nooit een gebrek bij voetbalinvesteerders, zoals er ook altijd noodlijdende clubs zijn die zich gewillig laten verleiden. De Russische eigenaren van Vitesse beloofden dat de club zou meestrijden om de landstitel, de Chinese sportmarketeer Wang Hui wilde met ADO Den Haag de Champions League in en de Amerikaan Paul Conway zou van FC Den Bosch een data-gedreven eredivisionist maken. Er kwam nooit iets van terecht.

Wat Van Alphen het vertrouwen geeft dat er ditmaal geen ellende van komt, is in de eerste plaats dat de nieuwe eigenaren hun beloftes voorlopig nakomen. Het toegezegde geld staat op tijd op de rekening, de eerste bedragen volgens de directeur zelfs nog voordat het overnamecontract goed en wel was getekend. Jeugdteams van FC Den Bosch zijn naar Shaanxi gereisd, Chinese talenten kwamen naar Nederland – alles op kosten van de Aziatische eigenaren.

Bovendien doen de aandeelhouders volgens de directeur ‘langetermijninvesteringen’. Zo hebben ze betaald voor een nieuw kunstgrasveld en zijn ze met de gemeente in gesprek om het verouderde stadion in bezit te krijgen. Dat doe je niet als je niet gelooft in ‘het project’, denkt Van Alphen.

Omzeilen KNVB-toets

Er zijn ook minder bemoedigende signalen. De vier Aziatische investeerders hebben hun eigendom in Den Bosch netjes in vieren verdeeld, waarbij ze individueel allemaal onder de 25 procent blijven. Als een eigenaar een kwart of meer van de aandelen van een Nederlandse profclub in bezit krijgt, dan moet de KNVB toestemming geven voor de overname, met een bijbehorend uitgebreid onderzoek naar de herkomst van het geld.

De constructie die is gebruikt door de investeerders achter FC Den Bosch toont een hiaat in de regelgeving en roept tegelijkertijd de vraag op waarom de Aziatische aandeelhouders een toets door de licentiecommissie willen omzeilen. De suggestie dat ze iets te verbergen hebben, wijst Van Alphen van de hand. „Het had te maken met tijdsdruk”, zegt hij. „Het water stond ons aan de lippen. We hadden zo’n proces op dat moment helemaal niet aangekund.”

De aandelenpakketten van de Aziatische investeerders verschillen, zoals ze ook niet evenveel te zeggen hebben bij FC Den Bosch. Een zoektocht naar de zakelijke activiteiten van Eddie Tao Li levert slechts een opgeheven eenmanszaak en een actieve eenmanszaak op, Sinorder Corporation. Dit bedrijfje werd in 2018 opgericht en heeft een heel brede omschrijving van activiteiten; zoals de import en export van artikelen en de coördinatie van zakencongressen. Financiële gegevens zijn niet te vinden over de eenmanszaak die staat ingeschreven op het adres van Tao Li’s rijtjeshuis in Uithoorn.

Zij willen leren van het Europese en het Nederlandse voetbal, Chinese talenten de kans geven hier ervaring op te doen

Tommie van Alphen
algemeen directeur FC Den Bosch

De vraag is waar Tao Li het geld vandaan haalt voor een avontuur in het profvoetbal. Op zijn huisadres staat nog een bv geregistreerd, Union Sports, waarvan hij bestuurder is. FC Den Bosch bevestigt dat deze vennootschap een van de aandeelhouders is van de club.

Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat dit bedrijf in 2022 werd opgericht door Tao Li en Li Qiang, onder de naam Jin Gu Town Netherlands. Een maand voor de overname van Den Bosch vorig jaar maart, wordt de naam van dit bedrijf gewijzigd in Union Sports. Uit een zoektocht in de Chinese media blijkt dat de Chinese zakenman Li Qiang inderdaad genoemd wordt als investeerder in Den Bosch. Hij is rijk geworden met onder meer massagesalons en een bedrijf in verzorgingsproducten, Jin Gu Town, een soort Chinese Rituals. Hij heeft ook de overgrote meerderheid van de aandelen in Union Sports in handen, zegt een betrokkene.

Eric Li Ying, de andere investeerder die wordt genoemd in het persbericht van de overname, heeft op basis van openbare informatie het zwaarste profiel. Afgaande op informatie in het Chinese bedrijvenregister Tianyancha is hij een zakenpartner van TikTok-oprichter Zhang Yiming, een van de rijkste mensen ter wereld. Zo staat hij in de boeken als aandeelhouder en bestuurder van videoplatform Douyin (750 miljoen gebruikers) en een handvol andere meer en minder bekende internetbedrijven uit het techimperium van Yiming.

Bij navraag zegt FC Den Bosch dat de laatste investeerder een vrouw is uit Singapore. Haar belang, zegt The Bridge Group, zit in een bedrijfje 811 PTE Limited. Uit gegevens van het Singaporese handelsregister blijkt dat dit in handen is van ene Xiao Ma, een (onbekende) persoon met de Nederlandse nationaliteit.

En dan is er, hoewel het oorspronkelijke persbericht sprak van vier partijen die investeren in Den Bosch, nóg een ‘angel investor’, zoals de club het noemt. Het gaat om een belang dat is ondergebracht in Ying Capital, een onbekende vennootschap. De club laat weten dat deze aandeelhouder „geen behoefte heeft aan aandacht”. „En dat respecteren we”.

Meer is niet te vinden over de Aziatische aandeelhouders van Den Bosch. Maar Van Alphen heeft de bedrijven van Li Ying en Li Qiang zelf gezien bij zijn bezoek aan China, vertelt hij, bovendien hebben die „heel veel informatie” moeten aanleveren aan de notaris en de KNVB. „Tot je er hoofdpijn van krijgt”, zegt Van Alphen. „Daardoor durf ik er wel mijn hand voor in het vuur te steken dat het echt is allemaal”.

In een bezoek van de Chinese ambassadeur en topbestuurders van Chinese bedrijven in Nederland aan een thuiswedstrijd van FC Den Bosch tegen Jong AZ (6-0), afgelopen augustus, zag de clubleiding eveneens een bevestiging van de status van de nieuwe eigenaren.

Stabiele eredivisieclub

Vraag blijft waarom zij nu juist FC Den Bosch hebben uitverkoren. Een bescheiden club met klein stadion in een omgeving die ogenschijnlijk weinig groeimogelijkheden geeft – Brabant heeft acht profclubs, topclub PSV is vlakbij. Oud-profvoetballer en ‘technisch adviseur’ van de Bridge Football Group Dries Boussatta ziet dat anders. Hij gelooft dat FC Den Bosch met het juiste beleid en geduld kan uitgroeien tot een stabiele eredivisieclub, zoals hij ook vertrouwen heeft in de samenwerking met Shaanxi Union FC. „Goeie jonge, Chinese spelers kunnen zo ervaring opdoen in Europa.”

Dit jaar is plek 12 onze doelstelling. Wat wij doen, kost tijd

Dries Boussatta
technisch adviseur Bridge Football Group

Boussatta is niet bang dat FC Den Bosch zijn identiteit verliest, wat hem betreft mag de club juist wel wat Nederlandser worden. „We zijn een topland qua opleiding”, zegt Boussatta. „Dat willen we gebruiken. De technisch directeur is Nederlands, Nederlandse trainers. We moeten eigen jeugd opleiden, waarde creëren. En rustig aan doen.”

Boussatta, sinds zijn voetbalpensioen actief als horecaondernemer en zaakwaarnemer, speelde een belangrijke rol in de overname van Den Bosch. In zijn kielzog kreeg FC Den Bosch bovendien een nieuwe hoofdsponsor, RD Dubai, onderdeel van RD Vastgoed. Dat is een in 2021 opgericht vastgoedbedrijfje van zijn zoon Kamil Boussatta (24) en zijn zakenpartner Lukas Kerrebijn (25). De jonge ondernemers willen niet zeggen hoe ze met hun bedrijfje, dat in 2023 een eigen vermogen van nog geen 16.000 euro had, jaarlijks rond de twee ton in Den Bosch kunnen steken.

Samen met voormalig FIFA-advocaat Ludovic Deléchat, die als jurist ook transfers begeleidt, leidt Boussatta de Bridge Football Group en willen ze de komende jaren nog een of meer Europese profclubs kopen. „We zijn op zoek naar geschikte kandidaten, sleeping giants. Er worden heel veel clubs aangeboden.”

De afvaardiging van FC Den Bosch in China.
Foto FC Den Bosch

Maar het plaatje moet wel kloppen, zegt Boussatta. Dus geen club met oude, dure spelers. „Dan erf je allemaal rommel waar je moeilijk vanaf komt.” Alles draait om het ontwikkelen van jeugd, zegt hij. Dat ging in het verleden ook mis bij Den Bosch volgens Boussatta. „Dan was de technisch directeur een Engelsman, die huurde weer een Poolse trainer in, die een bak huurspelers haalde voor snel resultaat. Dat is een cocktail voor mislukking. Dit jaar is plek 12 onze doelstelling. Wat wij doen, kost tijd.”

Tijd die trainer David Nascimento overigens niet heeft gekregen. De club zette hem vorige week op non-actief nadat hij eerder al een indringend gesprek had gevoerd met directeur Deléchat van de Bridge Football Group en commissaris van FC Den Bosch. Hij kwam daarvoor speciaal over uit Zwitserland. Niet omdat de resultaten niet goed waren – de club staat momenteel vijfde – maar vooral omdat Nascimento zich onvoldoende op de ontwikkeling van jonge spelers zou richten.

Nascimento wilde niet inhoudelijk ingaan op zijn ontslag.

Met medewerking van Tabitha Speelman.


De KNVB zit klem in Zeist – maar wil de voetbalbond echt verhuizen?

Verscholen achter de velden waar de camera’s zo vaak op gericht zijn in de Zeister-bossen, ligt een strook met kleine, dunne boompjes. Loop een van de paadjes vol met bladeren in en je hoort vanzelf het felle geblaf uit een aangrenzend dierenpension. Als Oranje deze week traint op de KNVB Campus, zullen de spelers waarschijnlijk geen acht slaan op dit onontgonnen gebiedje van ruim drie hectare. Toch kan deze plek volgens de voetbalbond cruciaal zijn voor de toekomst van het Nederlands voetbal.

Op dit perceel direct naast de sportaccommodatie in Zeist had de KNVB willen uitbreiden met minimaal drie voetbalvelden. Die groei van de Campus, waar de nationale selecties regelmatig trainen en dagelijks 530 mensen werken, is nodig „om internationaal topsport te kunnen blijven bedrijven”, stelt de KNVB. Maar de gemeente Zeist kon niet voldoen aan die eis, er mogen maar twee velden bij. Daarop trok de bond het plan in. Helemaal afgeschreven is het nog niet – maar voorlopig is het nee.

De KNVB zit klem met zijn ambities in Zeist. De bond gaat daarom op zoek naar alternatieve locaties. Via een advertentie in Binnenlands -Bestuur werden eind oktober geïnteresseerde gemeenten en grondeigenaren opgeroepen zich te melden.

Zo is een verhuizing uit Zeist in de maak – tegen de wil van beide partijen in. Zeist ís de KNVB – en andersom, al sinds 1965. De bond kocht destijds het voormalige landgoed en is nog altijd eigenaar van de dertig hectare bosrijke grond. Afgelopen juli benadrukte het gemeentebestuur in een brief aan de raad nog het economische en maatschappelijke belang van de bond voor Zeist. Er is een „goede samenwerkingsrelatie opgebouwd” met de KNVB, „een waardevolle organisatie” die ze „graag willen behouden”.

Het oude uitbreidingsplan van de KNVB in Zeist

Waar de huidige Campus lang een wat grijzig bondsbureau was, is het complex de afgelopen jaren ontwikkeld tot een levendig voetbal-centrum. Het is de plek waar het Nederlands elftal (sinds 2018) traint, evenals andere nationale teams. „Er werd overal gevoetbald, behalve hier”, zegt facilitair manager Bas Stoker tijdens een rondleiding over het terrein. Hij is druk met de voorbereiding op de interlandperiode van Oranje, dat deze dinsdag verzamelt in Zeist.

Uitbreiding is volgens de bond essentieel. Mede door de opmars van het vrouwenvoetbal is het aantal nationale teams gegroeid naar achttien. Idealiter trainen die tijdens de verschillende interlandperiodes allemaal in Zeist. Met drie trainingsvelden en één kunstgrasveld (dat met name gebruikt wordt door revaliderende spelers) staat de capaciteit en ‘veldbelasting’ onder druk.

„We komen continu in de knel”, zegt Stoker. Ze kunnen nu alleen het Nederlands elftal voor mannen en vrouwen kwijt en Jong Oranje. Andere teams moeten uitwijken, bijvoorbeeld naar velden van amateurclubs FC Horst in Ermelo of SV Rap in Amstelveen. Bovendien wil de bond meer ruimte voor evenementen zoals ‘KNVB Voetbalkampen’, die in de schoolvakanties al op kleinere schaal worden georganiseerd.

Beschermd natuurgebied

Zes jaar geleden begon de zoektocht van de bond naar een geschikte plek om de huidige Campus uit te breiden, het liefst met vier velden. Meteen viel het oog op het bos naast het hoofdveld, waar destijds relatief weinig bomen stonden. Eigenaar Staatsbosbeheer wilde het perceel wel verkopen, op voorwaarde dat de bond de wijziging van het bestemmingsplan rond had en zou voorzien in de wettelijk verplichte bos- en natuurcompensatie.

In de zomer van 2022 diende de KNVB, na overleggen met omwonenden, ambtenaren en milieu-organisaties, een definitief uitbreidingsplan in bij de gemeente Zeist. In het bos moesten drie extra velden en een parkeergelegenheid komen. De compensatie voor het verlies van het beschermde NNN-gebied (Natuur Netwerk Nederland) zou grotendeels plaatsvinden op het 10,3 hectare grote landbouwperceel ‘De Hoef’ dat de bond voor 906.000 euro had aangekocht bij Odijk, hemelsbreed zo’n vijf kilometer verderop.

Het bondsbureau van de KNVB met standbeelden van bekende oud-internationals.
Foto Merlin Daleman

Ruim een jaar later kwam Zeist met een besluit. Ja, de KNVB mocht uitbreiden, maar het meest oostelijke trainingsveld moest worden geschrapt. Het lag te dicht bij het Dierentehuis Zeist, dat verwachtte dat de lichten en het geluid rond de velden het welzijn van de opgevangen dieren zou aantasten. De overgebleven twee extra velden waren voor de bond te weinig om aan de sportieve ambities te kunnen voldoen, en dus trok het de plannen terug.

Daar kwam nog bij dat de provincie Utrecht de door de KNVB bedachte, en door de gemeente gesteunde manier van natuurcompensatie niet zag zitten. De provincie vond dat de compensatie voor aantasting van het NNN-gebied in dezelfde omgeving moest plaatsvinden, op de Utrechtse Heuvelrug. Het door de KNVB gekochte stuk land bij Odijk ligt in het overgangsgebied van de Utrechtse Heuvelrug en de Kromme Rijn, waarmee volgens de provincie de voor compensatie benodigde „ecologische samenhang” zou ontbreken.

Wensenlijstje van de bond

Zeist bleef met de KNVB in gesprek om te kijken of er écht geen alternatieven zijn die de bond in Zeist kunnen houden. Die gesprekken zijn „constructief”, is het enige wat een gemeentewoordvoerder erover kwijt wil. Maar ondertussen is de KNVB nu dus op zoek naar andere locaties.

26 geïnteresseerde gemeenten hebben zich tot dusver gemeld bij de bond, zegt een woordvoerder. Zij krijgen deze week het zogeheten Askbook, het wensenlijstje van de KNVB, opgestuurd. Daarin staat onder meer dat er in de ideale situatie plek is voor tien velden op een terrein dat in de toekomst flexibel kan worden ingericht. Bereikbaarheid met het openbaar vervoer, nu in Zeist niet goed, is van belang. Net als de nabijheid van een internationaal vliegveld.

Na de bekendmaking, ruim twee weken geleden, kwam de lobby in de rest van het land op gang. Lokale politici in Hilversum en Breda vroegen hun wethouders het Askbook op te vragen. Statenleden in de provincie Limburg sommeerden hun gedeputeerden middels een aangenomen motie hetzelfde te doen, waarbij Sittard-Geleen als mogelijke locatie werd genoemd.

Een behandeltafel in het Sportmedisch centrum op de KNVB Campus.
Foto Merlin Daleman

Concrete interesse is er ook vanuit Flevoland. Toenmalig bondsvoorzitter Just Spee en Stoker maakten in 2023 al een verkenningsrondje, waarbij zij spraken met de gemeenten Almere, Lelystad, Zeewolde en Dronten. Alle vier hebben zij zich nu gemeld bij de KNVB.

Vooral Almere en Lelystad zijn enthousiast. Wethouder Paul Tang (PvdA) bejubelde op X het „grote hart voor de sport” van Almere en noemde de centrale ligging en de ruimte als pluspunten. Lelystad is volgens een woordvoerder „een sportieve gemeente”, met ruimte om te bouwen en een goede bereikbaarheid.

In Zeeland zei gedeputeerde Jo-Annes de Bat (CDA) ruimte te zien voor de komst van de bond. Wel wil hij eerst weten hoe serieus de zoektocht van de KNVB is. „Ik ga niet meedoen aan een spelletje om de gemeente Zeist onder druk te zetten”, reageerde hij bij Omroep Zeeland.

Het is een geluid dat vaker klinkt. Zo gelooft ook Jan Snijders van actiegroep ‘Blijf van ons bos af’ niet dat de KNVB echt weg zal gaan. De groep verzamelde bijna 16.000 handtekeningen tegen de uitbreidingsplannen. „De KNVB heeft recent nog voor miljoenen euro’s gerenoveerd. Als ze zouden vertrekken, betekent dat kapitaalvernietiging.”

Het klopt dat de bond zo’n 20 miljoen euro investeerde in verbouwingen tussen 2016 en 2018, zegt Stoker. Daaronder het hypermoderne VAR-gebouw waar video-arbiters vijf duels tegelijk kunnen volgen, een sportmedisch centrum en meetapparatuur om spelers te ‘tracken’. Een aantal van de investeringen is nog niet helemaal afgeschreven erkent hij, maar dat is geen reden om te blijven. „We staan nu op een T-splitsing: wat hebben we de komende vijftig jaar nodig?”

Het gebouw met de beeldschermen voor de video-arbiters (VAR).
Foto Merlin Daleman

Renovatie dierenpension

Met het verstrijken van de tijd raken de uitbreidingsopties in Zeist verder uit zicht. Het naastgelegen dierenpension stelde wegens de KNVB-plannen een broodnodige renovatie vier jaar uit. Ze keken rond naar een nieuwe locatie om ruimte te maken, maar besloten deze zomer bij gebrek aan een geschikt alternatief te blijven en te verbouwen.

De ambities van de KNVB zijn inmiddels groter dan zes jaar geleden. Terwijl de bezwaren tegen de bomenkap en geschikte natuurcompensatie nog steeds overeind staan. „Als we hier al uitbreiden, zal dat waarschijnlijk niet zonder procedure bij de Raad van State zijn. Daarom willen we juridisch en maatschappelijk alles goed op orde hebben”, zegt Stoker. „Dit ligt zo gevoelig.”

Profclubs wachten de plannen ondertussen rustig af, blijkt uit een rondgang. Zij hebben evenals de amateurafdeling stemrecht in de bondsvergaderingen, waar de toekomst van de Campus een terugkerend thema is. Algemeen directeur Marcel Brands van PSV vindt een eventuele verhuizing uit Zeist wel jammer gezien de mooie omgeving en centrale ligging. Met een knipoog zegt hij dat de KNVB „ook van harte welkom is in Brabant”.

Een vertrek uit Zeist zou „doodzonde” zijn, zegt Stoker. Al wordt hij ook wel enthousiast van het idee van een compleet nieuwe Campus met topfaciliteiten en voldoende ruimte op een andere plek. Eind december moeten geïnteresseerde gemeenten hun bidbook hebben ingediend, waarna de bond met maximaal vijf locaties gesprekken aangaat. De KNVB hoopt volgend jaar zomer een besluit te nemen.


De botsende standpunten over sekse en gender in de sport

Geen thema in de sport ligt zo gevoelig als sekse- en genderidentiteit. Hoe bepaal je of topsporters bij de mannen of de vrouwen mogen deelnemen? Op basis van hun geboortebewijs, paspoort en genderidentificatie? Of is het een kwestie van chromosomen?

De achterliggende vraag (waarover wetenschappers twisten) is of transgendervrouwen en intersekse personen – die soms verhoogde testosteronwaarden hebben of hadden – in het voordeel zijn ten opzichte van vrouwen van wie het geboortegeslacht overeenkomt met hun genderidentiteit. Het debat daarover leidt tot verdeeldheid. Vorige week nog weigerde een ploeg in het Amerikaanse college-volleybal een wedstrijd te spelen tegen een team waar een transvrouw in zou spelen.

Ik probeer me als sportjournalist in de uiteenlopende standpunten over sekse- en genderidentiteit te verdiepen. Degenen die zeggen: sportfederaties hebben niet het recht sporters uit categorieën te weren. Dat is discriminatoir. Maar ook degenen die zeggen: een sporter met XY-chromosomen hoort niet thuis in dezelfde categorie als een sporter zonder. Daarmee offer je een meerderheid op voor een minderheid.

In die eerste categorie valt intersekse atleet Caster Semenya, tweevoudig olympisch kampioen op de 800 meter. In haar autobiografie The Race to be Myself (2023) schreef de Zuid-Afrikaanse atlete dat ze een vagina en niet-ingedaalde testikels heeft. Een tijd lang kon ze deelnemen aan atletiekwedstrijden voor vrouwen, tot de internationale atletiekfederatie een hoge natuurlijke testosteronspiegel bij haar vaststelde en (invasieve) gendertesten eiste. Er volgde een juridische strijd en haar zaak ligt nu voor bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.

„Het maakt je niet minder vrouw als je interne testikels hebt, XY-chromosomen of zonder baarmoeder door het leven gaat”, zei Semenya toen ik haar vorig jaar interviewde. Ze is opgegroeid als vrouw en heeft jaren wedstrijden gelopen als vrouw. En tóch wordt haar vrouw-zijn door sommigen in twijfel getrokken. De eerste mens voor wie ze haar benen spreidde, schreef ze in haar boek, was een arts die voor een wedstrijd wilde onderzoeken hoe het er van binnen uitzag. „Zoiets invasiefs kan je leven verwoesten”, zei ze.

Ik moest terugdenken aan ons gesprek toen ik vorige maand (op afstand) een debat in het VN-gebouw in New York volgde, waar het ‘culturele recht’ op sportparticipatie voor transvrouwen en intersekse personen werd bepleit. „Dit gaat om lichamelijke autonomie”, zei Grace McKenzie, een Amerikaanse rugbyspeler en transvrouw. „We zijn ménsen, niet een probleem dat moet worden opgelost.”

Een van de hoofdsprekers die dag was Alexandra Xanthaki, speciale VN-rapporteur op het gebied van culturele rechten. Ze had net een rapport uitgebracht, waarin ze waarschuwt dat het buitensluiten van mensen „legaal, noodzakelijk en proportioneel” moet zijn. „Transrechten en vrouwenrechten hebben dezelfde basis”, zei Xanthaki. „Ze zijn synchroon.” Sportfederaties die restricties voor deelname aan bepaalde groepen opleggen, moeten volgens haar met een sterke onderbouwing komen, willen ze geen internationale verdragen schenden.

In de media worden, als het om sekse- en genderidentiteit in de sport gaat, vaak twee kampen afgeschilderd, die elkaar geen millimeter toegeven

Haar rapport verschilt op essentiële punten van het rapport dat Reem Alsalem, speciale VN-rapporteur voor geweld tegen vrouwen en meisjes, twee weken daarvoor aan de Algemene Vergadering van de VN presenteerde. Daarin staat dat iedereen, inclusief transpersonen, het recht heeft „volledig en inclusief aan sport deel te nemen”, maar dat dit recht de eerlijkheid, veiligheid en waardigheid van sporters niet in gevaar mag brengen. Alsalem ziet een spanning als het om mensenrechten gaat, die via wetgeving wordt opgelost: je mag vrouwen niet discrimineren op basis van hun geslacht, maar je mag bepaalde groepen wel anders behandelen als het doel ‘noodzakelijk, proportioneel en legitiem’ is.

Weeg mensenrechten tegen elkaar af, schrijft ze, om de meest eerlijke, meest veilige en minst discriminerende uitkomst te krijgen. Dan kan je volgens haar maar tot één conclusie komen: transvrouwen moeten buiten de vrouwelijke sportcategorieën worden gehouden. Daar is een door het internationale recht vereiste legitieme rechtvaardiging voor.

Alsalem schrijft dat als onduidelijk is welk geslacht een sporter heeft, ze voor een snelle, niet-invasieve en nauwkeurige screening is, zoals een wanguitstrijkje, of, in uitzonderlijke gevallen, een genetische test. De uitslag bepaalt in welke categorie een sporter uitkomt. Als het geboortegeslacht en de genderidentiteit van sporters niet overeenkomen, kunnen ze kiezen: sporten in de categorie van hun geboortegeslacht of in een open categorie.

Ik bel Alsalem voor een toelichting op haar rapport, dat geen aandacht kreeg in de Nederlandse media. Ze zegt dat haar aanbevelingen gebaseerd zijn op „wetenschap en feiten”. Ik antwoord dat er ook sporters zijn die haar standpunten stigmatiserend vinden, die niet zitten te wachten op een open categorie.

Ze zegt dat het niet stigmatiserend is om sporters te vragen, uit het oogpunt van veiligheid en waardigheid, om een keuze te maken: uitkomen in een open categorie of in de categorie die overeenkomt met hun geboortegeslacht. Ze noemt het „gevaarlijk en demotiverend” voor vrouwen om te sporten tegen een (fysiek sterkere) tegenstander die „niet als vrouw is geboren”.

Experts hebben aangetoond dat het geslacht van sporters hun prestaties beïnvloedt, zegt Alsalem. „Natuurlijk kunnen mensen die als man geboren zijn zich als vrouw identificeren. Ik zeg alleen dat het in sommige omstandigheden, zoals in sport, legitiem is om ruimtes te creëren voor alleen biologische vrouwen. Eerlijkheid, waardigheid en veiligheid staan voorop – je zal een grens moeten trekken.”

In de media worden, als het om sekse- en genderidentiteit in de sport gaat, vaak twee kampen afgeschilderd, die elkaar geen millimeter toegeven. Maar Alsalem vertelt dat ze vaak met haar VN-collega Xanthaki in debat gaat, en dat ze ter voorbereiding op haar rapport een aantal andersdenkenden geconsulteerd heeft. Kennelijk is het niet alleen maar haat en nijd. Dat stemt hoopvol.


Soms lijkt het allemaal te snel te gaan voor Feyenoord-middenvelder Ramiz Zerrouki

De aanstaande wissel kan de middenvelder, achter wie Feyenoord een jaar aan zat en voor veel geld binnenhaalde, niet ontgaan. Chris-Kévin Nadje maakt zich al klaar langs de lijn. In de 59ste minuut is duidelijk dat Ramiz Zerrouki bezig is aan zijn laatste acties. Even zet hij nog druk op de opkomende AZ-linksback David Møller Wolfe, die de bal tegen zijn voet speelt. In plaats van dat Zerrouki doorjaagt op de AZ-verdediger, in lijn met de spelfilosofie van Feyenoord, deinst hij terug.

De jonge back Givairo Read gaat wel achter Møller Wolfe aan. Die blijft aan de bal, dribbelt het strafschopgebied in. Daar stapt Zerrouki op hem af, maar hij wordt eenvoudig uitgespeeld. Zerrouki laat het daarna lopen: hij verzuimt een paar stappen opzij te zetten om een van de twee vrije AZ-spelers te dekken in het strafschopgebied.

Het moment is kenmerkend voor het ondermaatse optreden van Zerrouki, zaterdagavond in de Kuip tegen AZ (3-2 zege). De twijfel en het gebrek aan zelfvertrouwen is zichtbaar. Hij neemt weinig initiatief, lijkt zich soms te verstoppen. Zijn op het oog lage handelingssnelheid en gebrekkige explosiviteit maken dat hij steeds een stapje te laat is.

Basisplek voor het grijpen

Dit had het seizoen moeten worden dat Zerrouki, een 26-jarige Algerijnse international, zijn potentieel zou waarmaken. Hij kwam in de zomer van 2023 voor naar verluidt 7,2 miljoen euro van FC Twente naar Feyenoord, dat hem al sinds medio 2022 probeerde vast te leggen. Door de verkoop van Mats Wieffer, vorig seizoen zijn concurrent als verdedigende middenvelder, lag er nu een basisplaats voor het grijpen.

Die kreeg Zerrouki ook aan het begin van het seizoen. Maar na enkele teleurstellende duels, verspeelde hij zijn plek. Hij kende lakse momenten bij de zege op PEC Zwolle, kreeg rood na een te late tackle tegen Sparta en leidde in de Champions League tegen Bayer Leverkusen twee tegengoals in met balverlies.

De moeizame seizoenstart dwong Feyenoord-coach Brian Priske het middenveld aan te passen. Aanwinst Hwang In-beom werd de tweede controleur naast aanvoerder Quinten Timber, en Zerrouki verdween naar de bank. Juist in die periode vond Feyenoord langzaam zijn draai. In de beste wedstrijd van het seizoen, uit tegen Benfica, speelde Zerrouki geen minuut.

Door een blessure van aanvallende middenvelder Antoni Milambo, staat Zerrouki tegen AZ voor het eerst in anderhalve maand weer in de basis. Feyenoord vindt moeilijk de opening, mede doordat AZ man-op-man staat in de dekking. Het voorzichtige spel van Zerrouki helpt niet. Aan de bal, als verdedigende middenvelder, kiest hij veelal voor de veilige optie. Het is een reden waarom zijn aantal geslaagde passes relatief hoog ligt met 86 procent.

Zerrouki in duel met AZ-keeper Rome-Jayden Owusu-Oduro.
Foto Jeroen Putmans / ANP

Zerrouki versnelt het spel zelden, iets wat in het moderne topvoetbal juist wordt gevraagd. De enkele keer dat hij een risicovolle pass geeft, een diepe crossbal op rechtsbuiten Igor Paixão na een kwartier, mislukt dat: de AZ-defensie onderschept simpel. Zerrouki creëert geen kansen en heeft geen doelpogingen, blijkt uit data van Opta.

Wanneer hij na zestig minuten wordt gewisseld, klinkt cynisch applaus van een deel van het thuispubliek – Zerrouki heeft weinig krediet bij de aanhang. Er is een korte handshake met Priske. Er is geen oogcontact.

Feyenoord staat dan nog met 1-0 achter door een goal van Troy Parrott. Daarbij gaat de aandacht uit naar het mistasten van Feyenoord-verdediger Thomas Beelen, maar ook Zerrouki gaat niet vrijuit: hij laat Parrott uit zijn rug weglopen waarop de AZ-spits simpel kan scoren.

Wat de wissel voor Zerrouki extra gevoelig maakt, is dat Feyenoord daarna met meer dynamiek en energie speelt. Drieënhalve minuut na zijn exit heeft de ploeg twee keer gescoord. In de aanloop naar de gelijkmaker is er een bijrol voor Chris-Kévin Nadje, die in de plek is gekomen van Zerrouki.

Twijfel bij scoutingafdeling

Bij FC Twente was hij jarenlang bepalend, al waren zijn statistieken niet bijzonder: zes goals en acht assists in ruim honderd duels. Toch wilde Feyenoord-directeur Dennis te Kloese hem graag halen – toenmalig coach Arne Slot stond er ook achter.

Bij de scoutingafdeling bestond er twijfel. Het hoge transferbedrag vonden zij niet in verhouding staan tot zijn kwaliteiten. En Feyenoord had destijds met Wieffer al een speler met een vergelijkbaar profiel. Door zijn leeftijd, midden twintig, was er ook onzekerheid over de restwaarde van Zerrouki. Zijn marktwaarde is volgens transfermarkt.nl inmiddels van 10 naar 6,5 miljoen euro gezakt.

Af en toe was zijn klasse te zien in zijn eerste jaar. Met name in de Champions League, uit bij Atlético Madrid en thuis tegen Lazio Roma, waarin hij scoorde. Maar in zijn eerste seizoen zat hij veelal op de bank en viel zijn efficiëntie tegen met één doelpunt en nul assists.

Met zijn handen in een zwart trainingsjack, loopt Zerrouki even na elf uur zaterdagavond het bedankrondje voorlangs de tribunes. En duikt dan spelerstunnel in. Even later prijst coach Priske spelers die er vanaf de bank in zijn gekomen, zoals doelman Justin Bijlow, spits Julián Carranza en aanvaller Anis Hadj Moussa. „We hebben niet elf of twaalf spelers nodig, maar 25 die pushen.”

Wie hij in dit verband niet noemt, is Zerrouki. Gevraagd naar zijn optreden zegt Priske: „Hij heeft zijn best gedaan.” Er waren een paar situaties waar ze hem vonden, zegt hij. „Maar net als op een paar andere momenten misten we het laatste beetje kwaliteit.”


Voor de eerste sneeuw valt in de Alpen trainen topskiërs in Zuid-Limburg

Op de babyhelling van SnowWorld in Landgraaf brengt een vader zijn kind de eerste beginselen van het skiën bij. Het kind glijdt veilig tussen vaders benen en geniet. Maar dan komen de tranen. „Ik wil naar hui-huis”, klinkt het luidkeels. De vader schakelt over naar sneeuwballengooien – hopelijk staan ze daarna weer op de lange latten.

De babyhelling ligt haaks op de onderkant van een van de twee vijfhonderd meter lange pistes van de overdekte hal in het Zuid-Limburgse dorp Landgraaf. Daar gaat het er een stuk serieuzer aan toe.

Trainers van het Britse Impulse Racing staan op verschillende plekken op de piste om goed te kunnen zien hoe hun pupillen afdalen. Ze zijn deze week met ruim veertig skiërs naar Landgraaf gekomen. In de baan naast hen ronden talentvolle tieners van de Franse Skiclub Chatel, dertien jongens en meisjes, met ogenschijnlijk speels gemak slalompaaltjes. Coach Loic Vuarand zet met zijn skistok een tekening in de sneeuw om te laten zien hoe de afdaling nóg perfecter kan.

Het vlakke Nederland is geen voor de hand liggende plek voor skiën op niveau. Zuid-Limburg is de heuvelachtige uitzondering op de platte regel, maar serieuze bergen vind je er niet. En SnowWorld Landgraaf mag dan aan een straat liggen die Witte Wereld heet, op deze fraaie oktoberdag oogt de omgeving groen en klimt de temperatuur naar bijna twintig graden.

Maar binnen is het altijd min vijf en ligt er voldoende sneeuw. „Ideaal”, vindt Vuarand, die met zijn team al zes jaar in Landgraaf komt. „Zeker als je met jonge skiërs op pad gaat, kunnen de omstandigheden ergens hoog op een gletsjer bar zijn. Áls je er al kunt trainen. Klimaatverandering zorgt alleen maar voor meer onzekerheid.”

De dertienjarige Française van Britse komaf, Elodie Livock, is voor de eerste keer met Skiclub Chatel in Zuid-Limburg. „Het is een mooie ervaring om hier voor het begin van het echte seizoen al te kunnen trainen.” Ze staat niet alleen op de ski’s, maar doet ook aan krachttraining. „Misschien haal ik het echte topniveau”, zegt ze bescheiden. „Anders word ik ski-instructeur.”

Skiclub Chatel levert soms atleten van niveau af. Vuarand trainde in Landgraaf en eerder de negentienjarige June Brand, actief in de World Cup.

Populaire hangplek

De Wilhelminaberg, de heuvel waar SnowWorld op ligt, is anders dan de meeste andere heuvels in Zuid-Limburg geen natuurlijke. Het is een afvalberg ontstaan uit restgesteente van de Staatsmijn Wilhelmina, die hier van 1906 tot 1969 gevestigd was. Na de sluiting werd een deel van het terrein omgevormd tot natuur- en recreatiegebied. Tijdens Pinkpop is de Wilhelminaberg ook een populaire hangplek, waar muziekfans zonder toegangskaartje wat mee hopen te krijgen van de optredens op het festivalterrein beneden.

SnowWorld opende haar deuren in 2001, aanvankelijk met een oefenhelling en een lange piste. Die piste was op dat moment met zijn vijfhonderd meter de langste ter wereld. In 2003 kwam daar nog een even lange piste bij, die geschikt is voor wedstrijden van de wereldskibond, de FIS. Er worden geregeld officiële wedstrijden gehouden, zoals eind september nog het Indoor Lowland Championship.

Nog eens vijf jaar later volgde een tweede oefenhelling en hotel met honderd kamers. Ze worden bezocht door amateurs en World Cup-teams uit de hele wereld, vertelt Erik Hovens, die als medewerker groepsreserveringen veel van de contacten onderhoudt.

Het vlakke Nederland is geen voor de hand liggende plek voor skiën op niveau. Toch komen talentvolle skiërs naar SnowWorld in Landgraaf om te trainen.
Merlin Daleman

Soms weet SnowWorld niet eens dat topsporters Landgraaf aandoen. Hun vaardigheden verraden dat het toppers zijn, maar door hun helmen zijn ze niet altijd herkenbaar.

Vandaag trainen er twee teams, maar dat kunnen er ook twintig zijn. Het seizoen voor skiteams loopt in oktober, als meer recreanten zich in Landgraaf melden, langzaam ten einde. Vanaf die maand zoeken de meeste ploegen de sneeuwgebieden op. Alleen als het daar bar en boos is, kan het zijn dat ze nog voor een paar dagen of een weekje terugkeren in Landgraaf. General manager Pascal Gulpen van de indoorski-accommodatie: „Hier zijn de omstandigheden altijd gelijk. Waar je in de bergen om vijf, zes uur ’s middags naar beneden moet, kun je hier veel langer terecht.”

De meeste teams komen naar Landgraaf in juli, augustus en september. „Een van de twee langste pistes is dan zelfs exclusief in gebruik bij ploegen”, vertelt Hovens. „Twee banen zijn dan ingeijst om ook die omstandigheden te kunnen trainen.” Er zijn fitnessvoorzieningen en ruimtes waar teams hun materiaal kunnen opslaan en onderhouden.

Grassroots

Volgens Gulpen is de toeloop in de zomer inmiddels dusdanig dat het moment nadert om serieus te bekijken of het voor SnowWorld niet verstandiger is om in die periode beide lange pistes beschikbaar te stellen voor trainende teams. „Dat wordt een lastige afweging, omdat we ook mensen uit de omgeving hebben, zoals jaarkaarthouders, die hier het hele jaar willen kunnen skiën.”

Phil Brown was coach van het Britse jeugdteam toen hij de accommodatie in Landgraaf leerde kennen. „De wereldskibond organiseerde hier een conferentie, ik was onder de indruk. Vanaf het jaar daarna ben ik consequent blijven komen. Alleen tijdens de coronapandemie kon dat even niet.”

Brown komt nu niet meer als coach van het Britse jeugdteam, maar als trainer van Impulse Racing, een skischool voor kinderen en jongeren van iets minder gevorderd niveau. „Grassroots-werk dat ook bijdraagt aan de vijver van talenten, waaruit de Britse bond kan putten.”

Van een ding geniet hij het meest, zegt Brown. „Het moment dat ouders en kinderen, die hier voor het eerst komen, in het horecagedeelte hun neus tegen de ruit drukken en omhoog de piste op kijken. Bij ons in Groot-Brittannië zijn de langste indoorbanen nog niet half zo lang als die in Landgraaf. Dan is het moeilijk om je vooraf een voorstelling te maken van de lengte van de piste hier.”


‘De datarevolutie in het voetbal gaat nog niet ver genoeg’

Ian Graham werkte als postdoctoraal onderzoeker in de fysica aan de universiteit van Cambridge toen een kennis een vacature naar hem doorstuurde die zijn leven zou veranderen – en het voetbal. Een bedrijf zocht een datawetenschapper om met voetbalclubs samen te werken. Graham was altijd al voetbalfan geweest en regelmatig twijfelde hij aan een lange carrière in de wetenschap. Maar hij was er nooit op gekomen om z’n kennis van complexe wiskundige modellen ook op de sport toe te passen.

Twintig jaar later is Graham een grootheid in een wereld die voor supporters en media vaak onzichtbaar blijft. In het voetbal krijgen trainers en spelers de meeste aandacht. Maar op de achtergrond, in achterafzaaltjes op trainingscomplexen en op zolderkamers, zijn mensen opgekomen die grote hoeveelheden data over voetballers en wedstrijd analyseren, en die daarmee clubs helpen slimmere beslissingen te nemen – of om fouten te voorkomen.

De data-afdeling die Graham bij Liverpool opzette – en leidde – wordt in het voetbal gezien als één van de beste, zo niet dé beste (inmiddels werkt hij als consultant). Het boek dat hij deze zomer publiceerde over zijn werk in het voetbal, How to win the Premier League, wordt dan ook gretig gelezen binnen clubs.

Graham kent de kritieken. Data zouden de romantiek uit het spel halen, schrijft hij in zijn boek, data-analisten zouden te machtig zijn. Data, zegt oud-topvoetballer Rafael van der Vaart geregeld aan talkshowtafels, maken „het voetbal kapot”. Maar Graham gelooft iets anders, vertelt hij tijdens een gesprek in de bibliotheek van Manchester: de datarevolutie in het voetbal gaat eigenlijk nog niet ver genoeg.

Revolutionaire ontdekking

Als Graham in 2005 bij de Engelse club Tottenham Hotspur terecht komt heeft hij één groot probleem: er zijn heel weinig data.

En het Engelse voetbal heeft nog een probleem: Charles Reep. Hij had in de jaren vijftig het aantal passes en aanvallen geturfd. De uitkomsten extrapoleerde hij naar een ogenschijnlijk revolutionaire ontdekking: de meeste doelpunten zouden na amper twee á drie passes gescoord worden. De meest effectieve manier om te scoren, concludeerde hij, was dus om de lange bal naar voren te spelen.

Reep maakte een rekenfout, schrijft journalist Jonathan Wilson in tactiek-bijbel Inverting the Pyramid, maar wel een met grote gevolgen. Engelse teams begonnen massaal de bal zo snel mogelijk naar voren te schieten: kick and rush. Dat zette het Engelse voetbal in de jaren zeventig op grote achterstand van het Europese positiespel. „Het voetbal was verschrikkelijk”, zegt Graham. „Dus veel trainers dachten: we hebben data al eens geprobeerd en het werkte niet.”

Maar rond de eeuwwisseling verandert het Engelse voetbal snel. Buitenlandse trainers, zoals de Fransman Arsène Wenger bij Arsenal, brengen innovaties mee, zoals het analyseren van videobeelden van wedstrijden. En de jonge Franse directeur Damien Comolli van de Spurs ziet in data wél nut en huurt het bedrijf waar Graham werkt in. Een jaar later begint databedrijf Opta grote hoeveelheden data van wedstrijden uit de grootste Europese competities te verkopen. Graham kan beginnen met rekenen.

Voetbal is een dynamische sport: spelers bewegen continu over het veld en elke wedstrijd worden honderden passes gegeven. Wedstrijden hebben al gauw een paar duizend ‘events’ die geanalyseerd kunnen worden, zoals passes, tackles en doelpunten. Wie ook de bewegingen van spelers meeneemt, komt op 3,5 miljoen datapunten per wedstrijd. Dat maakt het spel veel complexer dan een ‘statische’ sport als honkbal, waarin data al langer veel gebruikt worden.

Het betekent ook dat Graham met een enorme rijkdom aan cijfers kan werken. Hij is wetenschapper, dus hij bedenkt hypothesen, theorieën en onderzoeksvragen. Eén vraag boeit hem in het begin het meest, omdat die op zoek gaat naar de essentie van voetballers – en omdat het antwoord zijn club kan helpen betere spelers te kopen: hoeveel draagt een speler bij aan de scoringskansen van zijn team?

Hij bouwt een model dat alle acties van spelers weegt en daarmee precies díe vraag beantwoordt, ‘possession value’. Van elke pass wordt berekend of de scoringskansen van een team toe- of afnemen. Als Graham zijn model in het najaar van 2007 aan Comolli presenteert, is die snel overtuigd. Alle topspelers van die tijd staan bovenin: blijkbaar doet het model iets goed.

Wederopstanding van Liverpool

Grahams model zal eerst Spurs helpen om betere spelers te halen, onder wie Van der Vaart. En vanaf 2012 staat Graham mede aan de voet van de wederopstanding van Liverpool. Bij die gevallen grootmacht werkt hij opnieuw met Comolli. Hij leert er een belangrijke les: data-gedreven werken leidt alleen tot succes als de héle organisatie meewerkt.

Trainer Brendan Rodgers heeft weinig op met de analyses van Grahams team. De club haalt op zijn aandringen een aantal spelers die, precies zoals Graham voorspelde, niet in het team passen. Maar zijn opvolger Jürgen Klopp is er wél ontvankelijk voor. Als de data-analisten een speler aandragen, is hij bereid om te luisteren en om overtuigd te worden. Hij wilde zijn landgenoten Mario Götze en Julian Brandt halen, de data-analisten stelden Sadio Mané en Mo Salah voor. Die laatste twee werden moderne clublegendes.

Als je hem ernaar vraagt zal Graham direct toegeven dat Liverpool uniek was. Of ja, er zijn misschien nog twee andere clubs die even datagedreven zijn: Brighton en Brentford. Alle drie hebben ze een eigenaar die van bovenaf het belang van data in de organisatie heeft doorgevoerd, zegt hij. En bij alle drie de clubs „werken alle afdelingen mee”. De clubs worden geprezen om hun transferbeleid.

Hoe invloedrijk zijn data in het voetbal werkelijk? Critici als Van der Vaart hekelen een totale dominantie van cijfertjes. Maar in een veelbesproken artikel op The Athletic concludeert voetbaljournalist Michael Cox afgelopen zomer, na het lezen van een tiental boeken over de ‘data-revolutie’, dat data het voetbal amper hebben veranderd. De grootste veranderingen in het spel zouden komen door trainers als Pep Guardiola, niet door data.

Graham ziet ook dat veel clubs data niet écht omarmen. Ze doen alsof. „Elke club in de Premier League heeft tegenwoordig data-analisten. Maar het is voor clubs heel makkelijk om te zeggen: we nemen twee promovendi aan, stoppen ze ergens in een hok en zeggen dat we aan data-analyse doen. Het is vooral iets om af te vinken.”

Maar het succes van clubs als Liverpool, Brighton en Brentford maakt het volgens hem moeilijker om níet aan te haken. „Data goed gebruiken leidt tot betere resultaten. Als clubs dat doorhebben, moeten ze wel mee.” Hij vergelijkt de weerstand met hoe bankmanagers ooit naar de introductie van kredietscores keken. „Ze zeiden dat ze aan iemands ogen wel konden zien of die een lening zou afbetalen. Tegenwoordig is dat een achterlijk argument.”

Bovendien veranderen data voetbal wel degelijk, denkt hij. Zij het vooral indirect. Nog los van hoe clubs datamodellen gebruiken om mogelijke aanwinsten te beoordelen, helpen data ook om te onderscheiden welke speelstijlen efficiënt zijn en welke niet, zegt hij, welke spelers daarin goed passen en welke niet, en welke trainers daarom succesvol zijn of niet.

Zo pikte Liverpool in 2015 Klopp op na een teleurstellend jaar bij Borussia Dortmund. Media twijfelden. Maar volgens de onderliggende data had Borussia vooral pech gehad en verdienden ze het om veel hoger te staan. Klopp en de aanwinsten die Grahams team aandroegen brachten Liverpool de eerste titel in dertig jaar.

Toekomst

In de komende tien jaar zullen data nog veel invloedrijker worden, voorspelt Graham, vooral door tactieken te analyseren. „Een paar jaar geleden vond ik dat nog tijdverspilling. Maar de kwaliteit van de data en de modellen is zó verbeterd, dat dit echt de next frontier is.” De vervolgstap: die inzichten real time toepassen tijdens wedstrijden. Trainers die dat kunnen, hebben een „voorsprong”.

Zulke diepgaande analyses leveren ook weer geen metafysische waarheden op over wat objectief het beste voetbal is. Voetbal is een spel van permanente verandering, „van kat en muis”. Wat een team vandaag een voordeel oplevert, kan morgen door tegenstanders gesnapt worden en overmorgen daardoor een zwakte vormen. „Er is geen goede of slechte manier van voetballen. Het gaat erom wie in het huidige klimaat het beste is.”

Weet je, zegt hij, het begin van exponentiële groei is behoorlijk zacht. „Dat het lijkt alsof data weinig veranderd heeft, is omdat we nog maar aan het begin van de groeicurve staan.”


Vijftig jaar na ‘Rumble in the Jungle’: ook commentator Ruud ter Weijden dacht dat Muhammad Ali kansloos was

Muhammad Ali moest twee van zijn meest memorabele gevechten nog leveren, tegen George Foreman en Joe Frazier, toen tv-maker Ruud ter Weijden de Amerikaanse bokser in 1973 thuis in Cherry Hill (New Jersey) opzocht en een hele dag volgde. In zijn woning in Naarden-Vesting toont Ter Weijden (84) op zijn iPad fragmenten uit de reportage die hij toen maakte over de sportman. Een opgewekte Ali die op zijn witte Steinway-piano de boogiewoogie ten beste geeft en die voor de camera zijn eenjarige zoontje leert lopen.

Vrijwel alle bokskenners waren ervan overtuigd dat Ali met zijn leven speelde toen hij op woensdag 30 oktober 1974 in Afrika in de ring stapte met wereldkampioen George Foreman. „Ik ook”, zegt Ter Weijden. „Ik had begin ’73 gezien hoe Foreman na anderhalve ronde wereldkampioen Frazier had onttroond – en dat was geen kinderachtige jongen. Maar hij was kansloos als een pingpongbal, en ging zes keer neer. Zulk grof geweld…”

Een mokerslag van de 25-jarige Foreman zou de zeven jaar oudere Ali fataal kunnen worden, was alom de vrees. ‘Ik weet hoe je Foreman kunt stoppen’, schreef de Britse journalist Hugh McIlvanney, ‘maar dat vergt drie dagen bombarderen en daarna moet je de infanterie erop afsturen.’ Maar na veel klappen te hebben geïncasseerd én ontweken won Ali. In de achtste ronde sloeg hij Foreman tegen het canvas. En zo heroverde Ali de wereldtitel die hem in 1967 was ontnomen toen hij, tijdens de Vietnam-oorlog, weigerde in militaire dienst te gaan.

Dictator Mobutu

Waar in de VS betaald moest worden om ‘Rumble in the Jungle’ te kunnen zien in stadions, bioscopen en theaters (‘closed circuit’), ging in Nederland midden in de nacht de tv aan voor een extra uitzending van Avro’s Sportpanorama. Ter Weijden was al vijf jaar een vertrouwd gezicht bij wat was uitgegroeid tot ‘de boksomroep van Nederland’, en vanuit de studio in Hilversum verzorgde hij het commentaar bij de tweestrijd in Kinshasa, die was gearrangeerd door de Amerikaanse promotor Don King. De Zaïrese dictator Mobutu, die Ali in de zomer van 1973 had ontmoet in Abu Dhabi, financierde het gevecht; via een Zwitserse bankrekening ging er in elk geval tien miljoen dollar naar Ali en Foreman – ieder de helft. Niemand had het over ‘sportswashing’, maar dat was het wel: Mobutu wilde met een ‘Super Fight of the Century’ de schijnwerpers op Zaïre (nu Congo), en vooral op zichzelf.

Ruud ter Weijden.
Foto Annabel Oosteweeghel

Don King zat nog in de gevangenis (voor moord) toen Ter Weijden in 1969 met succes solliciteerde bij de Avro, waar ze een nieuw gezicht zochten voor het sportprogramma dat moest concurreren met Studio Sport. Op de vraag of hij wel eens iets met zijn stem had gedaan, antwoordde hij dat hij speaker was geweest bij wielerwedstrijden, iets wat op z’n zestiende als „een grap” in zijn woonplaats Naarden was begonnen. Zijn eerste grote boksverslag was in 1971 meteen al het ‘Gevecht van de Eeuw’, tussen Ali en wereldkampioen Frazier, beiden nog ongeslagen. Ali had kort daarvoor na een gedwongen pauze van drieënhalf jaar als gevolg van zijn dienstweigering zijn carrière hervat – dankzij een uitspraak van het Hooggerechtshof.

Beelden uit New York

Terugkijkend op dat verslag van zijn eerste grote bokspartij, in de studio met Sportpanorama-regisseur Bob Bremer, neemt Ter Weijden zichzelf kwalijk dat hij pro-Frazier was. „Dat had er mee te maken dat ik Ali in zijn tijd als Cassius Clay [tot zijn bekering tot de islam in 1964, nadat hij wereldkampioen was geworden] en later als Ali een sportman met een grote bek vond. Iedereen had zoiets van, die muil moet toch een keer dicht.” Om zijn voorkeur voor Frazier te maskeren gaf hij Ali „meer credits dan hem op dat moment toekwamen”. Toen kwam die fatale stoot en ging hij neer. Frazier won.

Ter Weijden was wel bij het tweede gevecht tussen Ali en Frazier, in januari 1974 in New York, nu met Ali als winnaar. Maar hij had liever in Nederland in de studio gezeten dan hoog in de tribunes achter een monitortje in Madison Square Garden. Bij het gevecht van Frazier dat daar een half jaar eerder aan voorafging, in Londen tegen Joe Bugner, hadden Ter Weijden en Bremer wél aan de ring gezeten. Ringside verslag doen was veel opwindender. „Ik vroeg, ‘wat doen we als het afgelopen is?’ Bremer zei, ‘dan storm je de ring in en dan interview je Frazier’. Dat deed ik, maar ik had hem nauwelijks een vraag gesteld of ik werd bij m’n kladden gepakt en de ring uitgesodemieterd! Met bloedspatten op z’n aantekeningen, afkomstig van een bokser uit het voorprogramma, verliet Ter Weijden die avond Earls Court.

Doping met touwen

Bij de Avro was volgens Ter Weijden in 1974 „niet één seconde” overwogen om naar Afrika te gaan, voor Ali-Foreman. „Voor schrijvende journalisten en fotografen was het daar veel makkelijker werken dan voor tv-mensen. Hadden we ook in onderhandeling gemoeten met Don King, om daar te mogen filmen. Dat was geen piece of cake geweest.”

Hoe de Avro de rechten voor de grote gevechten verwierf? Ter Weijden: „Die werden in Eurovisie-verband geregeld, maar Bremer had een heel goed contact in Duitsland, ik meen Herr Doktor Roth, die ervoor zorgde dat Nederland als een soort deelstaat van West-Duitsland in de onderhandelingen met Amerika werd meegenomen. We betaalden dus wel, maar nooit de hoofdprijs.”

In de studio in Nederland zag Ter Weijden hoe Ali zich weer tot wereldkampioen van de zwaargewichten kroonde – volgens de voormalige tv-maker ook dankzij slimmigheidjes van Ali’s trainer Angelo Dundee, die ervoor had gezorgd dat de touwen van de ring niet al te strak gespannen waren, zodat Ali zich daarin achterover kon laten vallen als Foreman aanviel. „Mede door die ‘doping met touwen’, rope-a-dope, zoals de Amerikanen dat noemden, kon Ali winnen van de meedogenloze stoomwals die Foreman was.”

Ter Weijden wijst erop dat Ali ook psychologische tikken uitdeelde, door de vermoeide Foreman, die zijn gevechten doorgaans in een van de eerste ronden besliste, tijdens het gevecht te vragen of hij echt niet beter kon. „Qua drama, zeker met alles wat eraan vooraf was gegaan en tegen dat Afrikaanse decor, was de ‘Rumble in the Jungle’ een uniek gevecht.”

In een rondvaartboot

In 1976 bracht Muhammad Ali een bliksembezoek aan Nederland, voor de promotie van de vertaling van zijn autobiografie, The Greatest. Ter Weijden interviewde hem in Amsterdam op een rondvaartboot en vergezelde de bokser bij het uitstapje naar Volendam, georganiseerd door de uitgever van Ali’s boek. Ter Weijden ziet nóg de verbaasde blikken van Amerikanen in een toeristenbus, toen ze op de Dijk hun wereldberoemde landgenoot passeerden.

Muhammad Ali bezoekt Volendam op 8 maart 1976. Rechts van hem de jonge Ruud ter Weijden.
Foto ANP/Ruud Taal

In 1988 trof Ter Weijden in een hotel in een voorstad van Chicago een totaal andere Ali. De toen 46-jarige legende had als gevolg van Parkinson bijna zijn spraak verloren: zo goed als zeker de prijs voor zijn (te lange) bokscarrière – hij was pas in 1981 gestopt. „Het was de eerste keer dat ik hem zo zag, dat was een schok.” Ali vond de inspanning te groot om naar een kamer te gaan waar alles klaar stond voor het interview, dus voltrok dat gesprek zich in het rumoerige restaurant van het hotel, net na het ontbijt. Het werd een bijzonder interview, ook met Ali’s vrouw Lonnie, onder meer over zijn aandoening en zijn geloof.

Na het interview toonde Ali, in de geest van zijn uitspraak ‘Float like a butterfly, sting like a bee’, nog een paar goocheltrucs: lopen ging hem niet makkelijk meer af, maar voor de Nederlandse televisie liet hij zien dat hij nog wel kon zweven. De documentaire die Ter Weijden rond dat interview maakte, I am the greatest – Muhammad Ali 15 jaar later, won internationale prijzen. Hij was ruim twintig jaar geleden voor het laatst actief op tv, onder meer als presentator van Sport aan tafel, met Hugo Camps en Johan Derksen.

Muhammad Ali zou nog één keer in de schijnwerpers staan: in 1996 ontstak hij het vuur bij de Olympische Spelen in Atlanta. In 2016 overleed hij, 74 jaar oud.


De Kus. Of: hoe een machtige man sportvrouwen verdeelt

Toen de redactie mij vroeg welk sportmoment uit 2023 de meeste indruk op mij maakte, en of ik dat wilde toelichten, koos ik voor een incident dat bewijst hoe groot de maatschappelijke impact van sport kan zijn: de ongevraagde kus van een Spaanse voetbalbestuurder op de mond van een bekende voetbalster die op dat moment tot wereldkampioen werd gekroond.

„Een kusje, spontaan en wederzijds”, noemde hij, Luis Rubiales, het. „Seksueel misbruik en dwang”, aldus de Spaanse officier van justitie. De voorzitter van de Spaanse voetbalbond had Jennifer Hermoso volgens het openbaar ministerie zonder toestemming gekust en haar later via allerlei wegen proberen te dwingen het incident publiekelijk te bagatelliseren.

Na de wereldwijde ophef over het incident werd Rubiales vorig najaar door de -FIFA bestraft. Hij mag tot de zomer van 2026 geen functie in zijn sport uitoefenen, bleek ook na een hoger beroep. In februari moet hij zich in een Spaanse rechtbank verantwoorden. Hij kan tot vier jaar gevangenisstraf krijgen, zeggen kenners, omdat seksueel grensoverschrijdend gedrag in Spanje zwaarder bestraft wordt sinds de invoering van een nieuwe wet.

Een paar weken na het incident hield Rubiales een speech voor collega’s van de Spaanse voetbalbond, nadat hij in een vluchtig onderzoek door ondergeschikten was vrijgepleit. Hij had „veel geleden en veel moeten slikken”, zei hij, zichtbaar geagiteerd. En dat terwijl Hermoso hém tijdens de feestelijke prijsuitreiking naar zich toe had getrokken. Ze was een „nepfeminist” en hij dácht er niet over om op te stappen, zei hij tot vier keer toe.

Luis Miguel Calvo, uitvoerend producent van de documentaire It’s All Over, vanaf vrijdag te zien op Netflix, was met stomheid geslagen, vertelt hij tijdens een Zoom-gesprek. „Ik vierde vakantie met mijn familie in Ierland. Samen luisterden we naar de speech. Gaf Rubiales nou werkelijk de schuld aan Jennifer?” Calvo twijfelde geen moment en belde Javier Martinez en Joanna Pardos, de latere co-producent en regisseur van de documentaire. „We móeten hier iets mee doen”, zei hij.

Makkelijker gezegd dan gedaan, vertelt Calvo. Naast productiemaatschappij You First Originals waren er vijftien andere producenten in Europa die dat graag wilden. Maar zíjn maatschappij maakt deel uit van een bedrijf dat de zaken van een handvol Spaanse topvoetbalsters behartigt, onder wie tweevoudig Gouden Bal-winnares Alèxia Putellas. De opdracht werd een maand later bezegeld, maar toen begon het echte gevecht pas.

Jennifer Hermoso (links) in gesprek met twee Spaanse internationals in de documentaire.
Foto Netflix

Wie de documentaire heeft gezien, begrijpt waarom de drie makers een heikel parcours hebben afgelegd. Terwijl Rubiales nog voor de rechter moet verschijnen, vertellen speelsters tot in detail wat zich in de jaren voor het incident, maar ook erna, heeft afgespeeld rond zijn persoon. Calvo vat het mooi samen. „Als de kus een bom was die ontplofte, dan laat deze film zien hoe die bom lang daarvoor in elkaar werd gezet.”

Pijnlijk om te zien is hoe vrouwelijke internationals behandeld werden in vergelijking met mannelijke collega’s. Eerst werden ze gecoacht door een homofobe man, Ignacio Quereda, die hen als meisjes in de wangen kneep. Daarna kregen ze een matige coach, Jorge Vilda, die ook buiten het veld de controle wilde. Waar mannelijke internationals bij de bond zeurden om dure horloges en premies, moesten de vrouwen het zonder kleedkamer, fitnessruimte en comfortabel vervoer doen – met slechte resultaten als gevolg.

Toen de vrouwen in opstand kwamen en bij Rubiales het ontslag van Vilda eisten, gebeurde het tegendeel van waar ze op hoopten. Een deel van die voorgeschiedenis is bekend, maar een deel ook niet. Om de film te kunnen zien moest ik schriftelijk beloven niet al te veel prijs te geven, maar laat ik het er op houden dat ik weinig betere voorbeelden heb gezien van hoe een machtige, rancuneuze man een hechte groep vrouwen uit elkaar speelt. „Driftige, kleine meisjes” noemde Rubiales de Spaanse voetbalsters, lang voordat hij Hermoso op de mond zoende.

Calvo verwacht dat de documentaire veel los gaat maken, niet alleen omdat seksueel grensoverschrijdend gedrag sinds #MeToo een actueel thema is, maar ook omdat het verhaal rond de kus nog niet af is. „Onlangs had ik een nerveuze advocaat van Hermoso op bezoek”, vertelt hij. „Die was bezorgd over wat er door wie gezegd zou worden in de film, die we samen bekeken hebben. Na afloop zei hij: ik ben heel blij met het resultaat.”

Jennifer Hermoso omarmd een ploeggenoot na de WK-finale.
Foto Netflix

Calvo kan niet uitsluiten dat de film tot een rechtszaak leidt, maar hij heeft er met hulp van advocaten álles aan gedaan om dat te voorkomen. Zo eiste Netflix dat elke uitspraak in de anderhalf uur durende film gecheckt werd bij meerdere bronnen. Er zijn vier (voormalig) medewerkers van de Spaanse voetbalbond benaderd om hun kant van het verhaal te vertellen, onder wie Rubiales en Vilda. Geen van hen ging daar op in, en dat hebben ze allemaal schriftelijk bekrachtigd.

Ook de clubs van de tien geïnterviewde speelsters waren niet altijd gerust op een goede afloop, vertelt Calvo. „Meerdere clubs eisten dat ze alle vragen vooraf te zien kregen en één club – ik noem geen naam – ging zo ver dat ze een censor stuurden, die het gesprek met een koptelefoon op zijn hoofd volgde. Als er iets gezegd werd dat hem niet beviel, stak hij zijn hand op.”

Soms gingen zaakwaarnemers langs bij clubs om verhaal te halen. Zo van: wie bepaalt hier of mijn cliënt zich publiekelijk uit mag spreken? „Er zijn in een jaar tijd veel plooien glad gestreken”, zegt Calvo, die niet eerder zo veel obstakels voor een film moest overwinnen. „Maar de maatschappelijke relevantie maakt veel goed.”

In It’s all over zitten meer fragmenten met voorspellende waarde, maar één springt er uit: Rubiales die het Spaanse team een peptalk geeft, vlak voor de WK-finale. Wat hij zegt wil ik niet verklappen, maar geloof me: er zijn vrouwvriendelijker manieren om sporters aan te moedigen.