Hoe Tadej Pogacar en zijn ploeg zich ontwikkelden tot beste van de wereld

Er is maar één grote favoriet voor de gele trui in de Tour de France: Tadej Pogacar. Behalve aan zijn talent dankt de Sloveen zijn huidige topniveau aan de ontwikkeling van UAE Team Emirates-XRG, dat is uitgegroeid tot beste wielerploeg van de wereld. Vijf aspecten waarin Pogacar en zijn ploeg zich verbeterd hebben – plus één zwakke plek.

Training

Nadat Pogacar in 2022 en 2023 de Tour verloor van Jonas Vingegaard, werden hem en zijn ploeg, waar Pogacar al sinds 2019 onder contract staat, duidelijk dat er iets moest veranderen. Pogacars talent alleen was niet genoeg om het wetenschappelijk gedreven collectief van Visma-Lease a Bike te verslaan. Dus begon het team, onder leiding van ploegbaas Mauro Gianetti aan een professionaleringsslag. Mét succes, want vorig jaar won Pogacar opnieuw de Tour de France, voor de derde keer in zijn carrière.

De belangrijkste verandering: een nieuwe trainer voor Pogacar. Onder leiding van de Spanjaard Javier Sola deed de Sloveen meer krachttraining, ging hij vaker op hoogtestage en nam ook de intensiteit van de trainingen toe door meer intervals te doen. Daardoor is zijn ‘vermoeidheidsweerstand’, zoals Pogacar dat zelf noemt, toegenomen, zei hij begin dit jaar tegen CyclingWeekly. „Als ik moe ben, verlies ik weinig explosiviteit. Dat is een enorme upgrade voor mij.”

Zijn voorbereiding is dit jaar totaal anders dan in 2024, zei Pogacar voorafgaand aan de Criterium du Dauphiné (die hij won), omdat hij vorig jaar de Giro d’Italia reed. „Toen had ik richting de Tour al benen voor een grote ronde, nu kwam ik uit het klassiekersseizoen.” Waar de aandacht vorig seizoen al vroeg in het voorjaar lag op het ontwikkelen van een pezig klimmersframe met veel inhoud, leek dit jaar meer op 2023: toen deed een gespierde en explosieve Pogacar ook tot en met Luik-Bastenaken-Luik mee aan eendagsklassiekers. „Alleen brak ik toen mijn hand, daar heb ik nu geen last van”, zei Pogacar.

Hitte

De twee keer in zijn carrière dat Pogacar écht moest lossen in een Touretappe – op de Col de Granon in 2022 en de Col de la Loze in 2023 – hebben een belangrijke overeenkomst: die dagen was het bloedheet. Fietsen in de hitte is een zwakte van hem. En ook UAE besteedde er weinig aandacht aan: Aart Vierhouten, in 2022 nog ploegleider, vertelde een paar jaar geleden aan NRC hoe het team de koeling van het lijf van de renners lang niet serieus nam. Pas in 2023 begonnen de renners ijsvesten te dragen.

Pogacar verloor de gele trui in de Tour van 2022 op een bloedhete dag in Alpen. Foto Christian Hartman

Sindsdien is er veel aandacht besteed aan hittetraining. Eind vorig jaar vertelde Jeroen Swart, ‘prestatiemanager’ bij UAE, hoe Pogacar en zijn ploeggenoten regelmatig trainen in 35 graden met een luchtvochtigheid van 90 procent. Daarnaast rijdt de Sloveen regelmatig rond in een ‘hittepak’, een combinatie van (winter)kleding die voorkomt dat hij hitte kan afvoeren, en traint hij op de rollerbank in de sauna. Die hittetrainingen zorgen er niet alleen voor dat de renners beter gewend raken aan deze omstandigheden, maar het lichaam gaat er ook meer hemoglobine en bloedplasma door aanmaken. Hemoglobine zorgt voor een betere zuurstofopname en daardoor betere prestaties, terwijl meer bloedplasma positieve effecten heeft op de bloedsomloop – wat de lichaamstemperatuur reguleert.

Voeding

Nog een overeenkomst tussen de twee etappes in de Tour waarin Pogacar moest passen: zijn voedingspatroon klopte die dagen niet. In 2022 miste hij op de Col de Granon een bidon met drank vol koolhydraten; niet lang erna kreeg hij hongerklop. En een jaar later op de lange, steile klim van de Col de la Loze had Pogacar te veel gegeten, zei hij na afloop van de rit waarin hij minuten verloor.

Het heeft Pogacar jaren gekost zich over te geven aan een gedetailleerd dieet, gaf hij vorig jaar tijdens de Tour toe. Sinds een jaar of zes heeft UAE een voedingsdeskundige in dienst. Volgens deze Gorka Prieto-Bellver is de Sloveense kopman nu een van de makkelijkste renners om mee te werken. „Als je hem vertelt wat hij moet eten, dan eet hij het ook”, zei hij vorig jaar tegen Cyclingnews.

Een van de pijlers onder het dieet voor Pogacar en zijn ploeggenoten is de hoge koolhydraatinname tijdens wedstrijden, waardoor ze langer op hun top kunnen blijven presteren en beter herstellen. Tegenwoordig nemen renners in de zwaarste etappes tot 120 gram koolhydraten (zo’n vier punten slagroomtaart) per uur.

Die forse inname kan leiden tot maag- en darmklachten. Renners kunnen het toch innemen dankzij gewenning en de ontwikkeling van koolhydraatrijke sportdranken en gels met de juiste balans van ingrediënten als fructose en sucrose, die verschillende opnamesystemen in de darmen benutten. „Vijf jaar geleden poepte ik na een zware etappe in mijn broek vanwege alle koolhydraten”, zei Pogacar eind vorig jaar in een podcast. „Maar nu heb ik geen maagproblemen meer.”

Materiaal

De afgelopen jaren heeft Pogacar veel geëxperimenteerd met zijn houding op de fiets. In 2021 switchte hij tijdens het seizoen meermaals van houding op de tijdritfiets. Ook dit jaar lijkt hij de optimale vorm nog niet gevonden te hebben: in de tijdrit in de Dauphiné stelde Pogacar teleur en verloor hij veel tijd op concurrenten Jonas Vingegaard en Remco Evenepoel.

Pogacar, hier in actie tijdens een tijdrit in de Tour van 2024, heeft lang gezocht naar een betere houding tijdens tijdritten. Foto EPA / Kim Ludbrook

In zijn zoektocht kwam de Sloveen samen met UAE twee jaar geleden uit bij de ‘cranks’ van zijn fiets, de carbonstaven waaraan de pedalen bevestigd zitten. Sindsdien rijdt Pogacar rond met kortere cranks. Het gaat om kleine verschillen, van 172,5 millimeter naar 165, maar Pogacar kan zo in een hogere cadans en soepelere tred fietsen.

Maar het grootste voordeel is de aerodynamische houding die dankzij de kortere cranks mogelijk wordt. Pogacar kan dieper met zijn bovenlichaam over zijn stuur buigen omdat zijn knieën minder omhoog komen en zijn heupen minder gebogen zijn.

Cognitief vermogen

Door zijn soms laconieke en speelse houding kreeg Pogacar in het begin van zijn carrière het stempel van een avontuurlijke jonge hond. Inmiddels is door zijn successen van de afgelopen jaren, zoals zes etappezeges en de leiderstrui in zowel de Giro als de Tour van vorig jaar, wel duidelijk geworden dat die karakterisering misplaatst is: Pogacar is genadeloos en mentaal ijzersterk.

Hij krijgt hulp van de Belgische wetenschapper Stijn Quanten, die als zelfbenoemd ‘braincoach’ meerdere topsporters en -teams (waaronder voetbalclub PSV) mentaal begeleidt.

Zelfs binnen de uitzonderlijke groep sporters die Quanten begeleidt, valt Pogacar op vanwege zijn stressbestendigheid, concentratie, beslisvermogen en mentale weerbaarheid. „Hij brak in mijn database record na record”, zei Quanten vorig jaar tegen de Belgische krant Het Nieuwsblad. Hij vertelde hoe de Sloveen geen dag aan breintraining – oefeningen waarbij onder meer reactiesnelheid, besluitvaardigheid en ‘focus’ wordt getest – overslaat. „Hoe grappig, jolig en instinctief hij ook overkomt, er zit altijd een plan achter. Pogacar weet exact wat hij doet.”

Zwakte: Teamgeest

Wie naar de renners op de loonlijst van UAE Team Emirates-XRG kijkt, kan niet anders concluderen dat het de sterkste verzameling coureurs is in het peloton. Zeker na de twee Tour-nederlagen in 2022 en 2023 is er veel aandacht uitgegaan naar renners die Pogacar kunnen bijstaan in de bergen, onder wie Adam Yates, João Almeida, Pavel Sivakov en Juan Ayuso.

Maar UAE was de afgelopen jaren niet altijd de sterkste ploeg. Persoonlijke belangen prevaleerden regelmatig boven het teambelang. Zoals vorig jaar in de Tour, toen Ayuso kopwerk weigerde te verrichten voor Pogacar.

Dit jaar was het tijdens de Giro nog slechter gesteld met de teamgeest. UAE had Ayuso als kopman aangemerkt, maar toen diens ploeggenoot Isaac del Toro de roze trui bemachtigde, leek te ploeg niet meer te weten voor wie ze moesten rijden. Terwijl Del Toro in de vijftiende etappe in een kopgroep reed, zetten teamgenoten de achtervolging in. Uiteindelijk verloren Del Toro en UAE in de voorlaatste etappe de roze trui aan Simon Yates van Visma-Lease a Bike.

Tijdens de Tour zal er van zulke onduidelijkheid geen sprake zijn; Pogacar is de kopman. Bovendien is Ayuso, die vaak de rol van stoorzender lijkt te spelen, niet geselecteerd.


Twee jaar na ‘de kus’ is het nog altijd onrustig rond het Spaanse vrouwenelftal

Falta Jenni Hermoso, falta Jenni Hermoso!”, scandeerde het Spaanse publiek in stadion Butarque in de regio Madrid tijdens de oefenwedstrijd tegen Japan, vorige week vrijdag. Ofwel: Jenni Hermoso ontbreekt.

Spanje won met 3-1, maar de afwezigheid van topscoorder Hermoso was het gesprek van de dag. De supporters richtten hun woorden tot bondscoach Montse Tomé, die al starend naar de grond de spelerstunnel in liep.

Donderdag trapt Spanje in Bern het EK af tegen Portugal. De wereldkampioen heeft hoge verwachtingen, maar ervaart meer dan alleen sportieve druk. De nasleep van het zogenoemde ‘kus-schandaal’ uit 2023 werpt nog altijd een schaduw over het elftal. Zeker nu Jenni Hermoso, slachtoffer van de ongewenste kus, niet is opgenomen in de selectie.

Het beeld van de WK-finale van 2023 staat op het netvlies gebrand van de Spanjaarden. Tijdens het feliciteren van de kersverse kampioenen, greep Luis Rubiales, toenmalig bondsvoorzitter, sterspeelster Hermoso met beide handen beet en zoende haar vol op de mond. De hele wereld was er getuige van.

Machismo

Al snel werd duidelijk dat de kus ongewenst was en barstte in de Spaanse maatschappij een felle discussie los over machismo en machtsmisbruik. Want het incident staat niet op zichzelf: veel Spaanse mannen denken dat ze vrouwen ongevraagd mogen aanraken.

Vrouwenbewegingen gingen de straat op om te demonstreren, talkshows discussieerden er dagenlang over en zelfs de regering bemoeide zich ermee. De WK-winst sneeuwde onder en de carrière van Jenni Hermoso, topscoorder aller tijden, leek langzaamaan voorbij.

In de nasleep van het kus-schandaal werd bovendien duidelijk dat de problemen in het Spaanse vrouwenvoetbal structureel waren. In 2022, in aanloop naar het WK, lieten vijftien internationals in een gezamenlijke brief aan de Spaanse bond weten dat ze niet langer onder bondscoach Jorge Vilda wilden spelen, vanwege het negatieve effect op hun mentale gezondheid. De reactie van de bond was hard: geen van de vijftien speelsters werd opgeroepen voor het WK.

Na het gedwongen vertrek van Rubiales en Vilda, werd gehoopt op een frisse start. De aanstelling van Montse Tomé, als eerste vrouwelijke bondscoach, leek een cultuuromslag in te luiden. Maar Tomé riep Hermoso na het WK in 2023 niet meer op.

In september van dat jaar zei ze dat ze Hermoso niet selecteerde „om haar te beschermen”. „Mij beschermen? Tegen wie? Of waarvoor?”, reageerde Hermoso fel én teleurgesteld. Sindsdien wordt ze buiten de selectie gehouden. Hermoso liet aan de Spaanse media merken dat ze twijfelt aan de kwalificaties van Tomé. Ze uitte op X kritiek op Tomé’s capaciteiten en stelde dat de coach te licht was voor de functie.

Wraak

Voor fans is het duidelijk: Hermoso wordt bewust buitenspel gezet. Hoe is het anders te verklaren dat Spanje haar beste speelster én publieksfavoriet niet meeneemt naar het belangrijkste toernooi na het WK? Fans geloven dat ze gestraft wordt, omdat ze zich uitspreekt tegen seksueel misbruik.

„Dit is wraak. Ik geloof dat ze haar expres niet hebben geselecteerd om een signaal af te geven naar de rest. Dat ze vooral hun mond moeten houden over misstanden, anders zijn zij de volgende”, zegt Ester Mendez in vrouwenvoetbalkroeg Fulanita in de Spaanse hoofdstad Madrid. „Kijk maar wat er is gebeurd met de speelsters toen ze klaagden over Vilda. En nu Jenni. De andere spelers laten nu nauwelijks wat los. Dat kan toch geen toeval zijn?”

Volgens stafmedewerkers zouden er binnen de ploeg spanningen zijn ontstaan rond Jenni Hermoso en doelvrouw Misa Rodríguez. Tijdens onder meer de Olympische Spelen in Parijs 2024 zouden beide speelsters zich „onprettig” hebben gedragen over hun rol op de bank, wat binnen de technische staf en het team als storend werd ervaren.

Bondscoach Tomé, die zegt waarde te hechten aan teamdynamiek, zei dat speelsters niet alleen geselecteerd zijn op basis van kwaliteit, maar ook op houding en „vriendschap” binnen en buiten het veld. Tegelijkertijd zei bondscoach Tomé dat er „geen persoonlijke of niet-sportieve motieven” meespelen in haar beslissing Hermoso buiten de EK-selectie te houden.

Niet alle speelsters willen zich uitspreken over de kwestie. Alexia Putellas, tweevoudig Ballon d’Or-winnares, zei diplomatiek: „De selectie is aan de bondscoach. Ik zeg er verder niets over.” Voormalig aanvoerster Irene Paredes: „Wat er is gebeurd met Jenni zal ons voor altijd bijblijven, maar ik hoop dat we ons nu op het voetbal kunnen richten.”

Tussen alle onenigheid door, kwam in juni 2025 een einde aan de rechtszaak tegen Rubiales. De rechter oordeelde dat geen toestemming voor de kus was gegeven, en dat die dus als seksuele agressie moest worden aangemerkt. Rubiales werd in hoger beroep veroordeeld tot een boete van 10.800 euro en een contactverbod van twee jaar.

Een gevangenisstraf, zoals het OM eiste, bleef uit. Voor veel vrouwen was de uitspraak een bittere pil. „Dit voelt als een klap in het gezicht,” schreef feministencollectief Las Igualitarias in een verklaring. „Het signaal dat de rechter hier geeft, is dat seksueel geweld zonder toestemming nauwelijks consequenties heeft.”

Donderdag kunnen vrouwen in kroeg Fulanita de wedstrijd tegen Portugal kijken. Het belooft een spannend toernooi te worden, want niet alleen Hermoso ontbreekt. Keepster Cata Coll heeft een amandelontsteking en sterspeelster Aitana Bonmati werd vrijdag opgenomen met een hersenvliesontsteking. Maar dat mag voor Ester Mendez en haar vriendin Irene de pret niet drukken. „We hebben er zin in. En Spanje zal hopelijk weer winnen”, zegt Mendez. „Maar het zal zonder Hermoso niet hetzelfde zijn. Ze verdiende een laatste groot toernooi.”


Technischer, tactischer en accurater: het vrouwenvoetbal lijkt in weinig meer op het spel van tien jaar terug

Wordt het weer Engeland? Toch favoriet Spanje? Of kan Nederland verrassen, zoals in 2017? Zulke vragen zullen de komende weken centraal staan tijdens het Europees Kampioenschap voetbal voor vrouwen in Zwitserland. Maar om te begrijpen wát er op de velden precies gebeurt, is een andere vraag misschien wel relevanter: hoe heeft het vrouwenvoetbal zich ontwikkeld?

NRC onderzocht die vraag met databureau Opta. De onderzoekers analyseerden cijfers van de laatste zes eindtoernooien: van het EK 2013 tot en met het WK in 2023. Daarnaast keek NRC naar de technische rapporten die voetbalbond FIFA tijdens en na grote toernooien publiceert, waarin oud-spelers, trainers en andere specialisten technische en tactische trends duiden.

De ontwikkelingen die daaruit naar boven komen, waren zelden in één toernooi ineens zichtbaar. Maar wie over een langere periode kijkt, ziet dat, en hóe, het vrouwenvoetbal vooruit gaat. Het spel wordt technischer, teams en speelsters zijn tactischer gaan spelen én Nederlandse voetbalsters spelen een steeds grotere rol in het Europese clubvoetbal.

1. Het voetbal wordt technischer

Voetbal is een spel van continue beweging, van spelers die acties maken, die de bal rondspelen, van schoten die doelpunten moeten worden. Dat vraagt om technische beheersing: de bal moet doen wat spelers willen. „Aan de data is af te lezen dat het vrouwenvoetbal in de breedte steeds technischer wordt. Waar eerder nog een paar speelsters over een goede basistechniek beschikten, is dat nu eerder regel dan uitzondering,” zegt Kasper Spruijt van Opta.

Allereerst durven speelsters meer dribbels in te zetten én zijn ze er beter in geworden tegenstanders te passeren. Sinds het WK in 2015 nam het aantal dribbels met een derde toe. En het aantal geslaagde dribbels steeg zelfs met bijna tweederde. Gemiddeld werden er tijdens wedstrijden op het WK 2023 negen dribbels méér ingezet dan acht jaar eerder (45,5). En gemiddeld slaagden er ook bijna negen meer (21,9).

De technische ontwikkeling is ook te zien aan het niveau van de schoten die speelsters afvuren. Het is waar wat Johan Cruijff ooit zei: je moet schieten om te kunnen scoren. Maar schieten alleen is niet voldoende: het gaat ook om hoe góed een schot is. Is het een wilde, ongeplaatste poging van dertig meter, of een beheerst schot gericht op een plek waar de keeper moeilijk bij kan?

Speelsters doen dat eerste steeds minder en dat laatste steeds beter, blijkt uit de cijfers. Op het EK 2013 kwam nog bijna de helft van alle schoten van buiten de zestien. Op het WK tien jaar later ging het om ongeveer een derde. Het effect: het aantal schoten dat erin gaat, is fors gestegen, met ruim een kwart (van ongeveer acht procent naar ruim tien procent). Het aantal doelpunten nam in die periode met veertien procent toe.

Tegelijkertijd zijn keepsters óók steeds beter geworden in het voorkomen van doelpunten. Een goede manier om daarnaar te kijken is het zogeheten ‘post shot expected goal’, een maatstaf die uitdrukt hoeveel doelpunten een keeper heeft voorkomen op basis van de kwaliteit van de schoten die zij te verwerken heeft gehad. Het is een verdieping van het bekende ‘expected goals’, dat op basis van onder meer de locatie van het schot de kans uitdrukt dat een bal erin gaat. Bij een strafschop is dat bijvoorbeeld gemiddeld 78 procent, bij een schot van buiten de zestien meter minder dan 1 procent.

Maar of een bal erin gaat, is ook afhankelijk van waar het schot op gericht is en waar de keeper staat. Post shot xG kijkt houdt daar rekening mee. En dan kunnen die kansen heel anders zijn: een strafschop die in de kruising wordt geschoten, gaat er bijvoorbeeld in 99 procent van de gevallen in. Als de keeper die bal tóch weet te pakken, dan heeft zij 0,99 doelpunt voorkomen.

En dat voorkomen lukt steeds beter. Op het WK 2015 voorkwamen keepsters nog gemiddeld 0,06 doelpunten per wedstrijd. Op het WK acht jaar later was dat vervijfvoudigd: gemiddeld voorkwamen ze 0,3 doelpunten per wedstrijd.

2. Spelers passen meer en beter

Analisten noemen het vaak het belangrijkste onderdeel van voetbal: de bal ‘naar de juiste kleur spelen’. Nogmaals Cruijff: „Als wij de bal hebben, kunnen hun niet scoren.”

Speelsters worden steeds beter in het uitvoeren van dat principe. Ze passes meer (op het WK 2023 ruim 10 procent meer dan op het WK 2015). En de nauwkeurigheid van die passes is gelijk gebleven: gemiddeld komt ongeveer drie op de vier passes aan bij een medespeler. De kwaliteit van de passes lijdt dus niet onder de toename van de kwantiteit.

Misschien wel belangrijker: teams houden de bal ook steeds meer in bezit. Een manier om daarnaar te kijken, is het aantal sequences of ‘passketens’: het aantal passes dat teamgenoten achter elkaar kunnen spelen zonder de bal te verliezen. Op het WK 2015, toen deze maatstaf voor het eerst volledig werd bijgehouden, lukte het gemiddeld 6,7 keer per wedstrijd om minstens tien passes naar elkaar te spelen. In 2023 waren er per wedstrijd gemiddeld ruim elf ‘passketens’ van minstens tien passes. Een trend die niet alleen bij de vrouwen te zien is, zo merkt Spruijt op: „Net als bij de mannen is het spel bij de vrouwen geduldiger en preciezer geworden. Geen kick-and-rush meer met lange ballen, maar steeds meer met korte passes.”

3. Teams jagen beter de tegenstander af

Tegelijkertijd is het tegenovergestelde ook waar: teams slagen er steeds beter en steeds georganiseerder in om de bal af te pakken van de tegenstander. Die georganiseerde ‘pressing’ is één van de grootste ontwikkelingen in het mondiale voetbal van deze eeuw: teams zijn minder afwachtend geworden en jagen tegenstanders meer op.

Eén manier om dat in cijfers uit te drukken is door te kijken naar het zogeheten ‘PPDA’, of ‘passes per defensive action’: hoeveel passes kan een team spelen voordat ze worden onderbroken door een tackle of interceptie? Hoe lager de ‘PPDA’, hoe agressiever een team druk zet. Tussen het EK 2013 en het WK 2023 daalde het gemiddelde PPDA per wedstrijd van 12,7 naar 10,0. Dat klinkt misschien niet als een grote ontwikkeling, maar het betekent dat teams gemiddeld zo’n 20 procent minder passes kunnen geven voordat tegenstanders een verdedigende actie inzetten.

Die ontwikkeling wordt nog beter zichtbaar in het aantal ballen dat teams ‘hoog’ op het veld veroveren, in wat door analisten het ‘aanvallende derde van het veld’ wordt genoemd: de pakweg dertig meter vanaf de achterlijn van het team in balbezit. Waar er op het WK 2015 per wedstrijd gemiddeld acht balheroveringen waren in dat deel van het veld, waren het er op het WK acht jaar later zo’n 13 per wedstrijd.

„Dat laat zien dat de sport een stuk volwassener is geworden”, zegt Spruijt van Opta, „want zo georganiseerd afjagen vraagt enorm veel discipline en trainingsuren.”

Dat teams er beter in slagen om de bal van de tegenstander af te pakken, komt doordat ze veel georganiseerder druk zetten. Dat betekent niet per se dat ze ‘hoog’ de tegenstander afjagen, bijvoorbeeld door ze klem te zetten rond hun eigen strafschopgebied. Het betekent vooral dat teams meer volgens een duidelijk plan druk zetten: welke spelers moeten waar staan, wat zijn ‘triggers’ waarop een team massaal de tegenstander begint af te jagen en insluit, zodat die geen mogelijkheden meer heeft om de bal af te spelen?

Die georganiseerde pressing was één van de grootste ontwikkelingen op het WK 2023, merkten de analisten van de technische commissie van de FIFA naderhand op. Teams lieten de tegenstander weliswaar wat verder op het veld komen, maar grepen vervolgens gestructureerd in.

Een goed voorbeeld was een doelpunt van Japan tegen Spanje. De Japanners stonden zeer georganiseerd: met vijf verdedigers op één lijn, daarvoor vier middenvelders, ook op één lijn, en daarvoor één spits. Ze lieten de Spanjaarden rustig rondspelen, totdat de rechtsbuiten de bal kreeg.

Dat was het moment waarop de linksback van Japan ‘instapte’, ondersteund door twee middenvelders. Op hoge snelheid zetten ze de Spanjaarden klem. De spits sneed ondertussen de passlijnen af, waardoor de centrale verdediger van Spanje werd gedwongen een risicovolle pass vooruit te geven – die werd onderschept. Op rechts stoomde een Japanse middenvelder op. Ze kreeg de bal en schoot raak.

4. Teams zijn tactisch flexibeler

Het succes van dat georganiseerde afjagen zegt iets over de tactische ontwikkeling in het vrouwenvoetbal: teams spelen nadrukkelijker volgens een bepaald idee en slagen erin dat uit te voeren.

Maar teams zijn ook flexibeler in het aanpassen van hun tactiek als ze merken dat het spelbeeld tijdens een wedstrijd daarom vraagt, zagen de FIFA-analisten tijdens het WK 2023. Teams proberen daarmee zwaktes in hun eigen tactiek te ondervangen, of juist zwaktes bij een tegenstander uit te buiten.

Jill Ellis, die als bondscoach van de Amerikaanse vrouwen twee keer op rij het WK won, constateerde dat teams „zich beter aanpassen om naar hun krachten te spelen, maar ook om tegenstanders te manipuleren”. Grote teams gebruikten volgens haar meer verschillende strategieën om tegenstanders te verslaan.

Hoe dat kan uitwerken, was tijdens recente interlands van Oranje te zien. Schotland kwam er in het eerste deel de oefenwedstrijd niet aan te pas. Totdat, live op tv te zien, de Schotse bondscoach ingreep: met een tactiekbord in de hand zette zij haar team om, en daarmee de wedstrijd – Nederland verloor de controle. En tegen Duitsland begon Nederland in een 5-3-2 formatie, maar ging het tijdens de wedstrijd over naar een 4-3-3. Dat toont dat speelsters tactisch kunnen switchen tussen meerdere formaties, meerdere posities en meerdere rollen.

5. Nederlanders doen er meer toe in het Europese clubvoetbal

Eén reden daarvoor lijkt te zijn dat Nederlandse speelsters een grotere rol spelen in het Europese clubvoetbal en daardoor meerdere stijlen gewend zijn. Het Nederlandse team dat in 2017 verrassend Europees kampioen werd, werd gedragen door een handjevol topspeelsters als Vivianne Miedema, Lieke Martens en Shanice van de Sanden.

Acht jaar later ontbreekt het aan absolute toppers, maar is de basis breder: méér Nederlandse speelsters voetballen op een hoog, internationaal niveau. Neem de Women’s Super League, de hoogste Engelse competitie, de sterkste clubcompetitie van Europa. Uit geen ander land (behalve Engeland) kwamen speelsters afgelopen seizoen tot zoveel wedstrijden (237), basisplaatsen (193), speelminuten (16.882) en doelpunten (33) als uit Nederland.

Of neem de Champions League. Het afgelopen seizoen kwamen daar veertien Nederlanders in actie voor een buitenlandse club. Dat is meer dan in de voorgaande vijftien seizoenen. Twee Nederlanders wonnen het toernooi met Arsenal: Daphne van Domselaar en Victoria Pelova. Hun coach: de Nederlandse Renée Slegers. En ook Nederlandse teams doen het beter in dat toernooi: Ajax en FC Twente scoorden én wonnen in de laatste twee edities bijna evenveel als Nederlandse teams in alle seizoenen daarvoor bij elkaar.

Volgens Spruijt toont dat de „enorm sprong” die het Nederlandse vrouwenvoetbal na het succes van 2017 heeft gemaakt. „Daar zie je nu het effect van.”


Niet goed genoeg voor een contractverlenging, maar wél voor een prestigieuze klus: KNVB brengt bondscoach Andries Jonker in lastig parket

In januari maakte de KNVB bekend dat het contract van bondscoach Andries Jonker (62) niet wordt verlengd. Hij had graag door gewild, zei hij, maar wilde niet zeggen waarom de bond dat niet wilde. Het EK in Zwitserland is zijn laatste klus.

Stel dat het contract van mijn baas niet wordt verlengd, maar dat hij wél een belangrijk project bij de NRC-sportredactie mag afronden. Zou mijn beeld van hem veranderen?

Niet bij een meningsverschil waarover open gecommuniceerd wordt. Maar als onduidelijk blijft waaróm hij weg moet, dan zou ik me afvragen hoe het kan dat iemand die het niet verdient door te gaan, toch doorgaat.

Ik sluit niet uit dat hij zich anders zou gaan gedragen, omdat-hij zich in zijn eer aangetast voelt. Zeker als zijn opvolger nog voor zijn vertrek wordt benoemd. Iemand die óók bij het project betrokken is, als concurrent, zoals Arjan Veurink, assistent bij het Engelse team, die Jonker na het EK opvolgt.

De Nederlandse internationals hebben zich niet tegen het KNVB-besluit gekeerd, zoals de twaalf speelsters die in 2001 met succes een ultimatum stelden aan de KNVB, omdat ze ontevreden waren over toenmalig bondscoach Ruud Dokter: we spelen alleen voor Oranje als hij vertrekt.

Een van die speelsters was Jeanet van der Laan. Hoe kijkt zij naar de positie van Jonker? „Die dubbelzinnige boodschap van de KNVB – je bent niet goed genoeg, maar mag wel een van de meest prestigieuze toernooien leiden – brengt hem in een lastig parket”, zegt ze. „Daarmee wordt zijn positie ondermijnd. Heel vervelend als je top moet presteren.”


Schelden, dreigen, intimideren: scheidsrechters in het honkbal zijn het zat

Het berichtje komt van ‘Hans Anders’. Alsof de keten van opticiens via Facebook Messenger contact wil opnemen met Jeffrey Bentsnijder. Maar de afzender heeft geen profielfoto. „Volgende keer niet zo liegen […] please,” staat er.

Bijgevoegd is een foto van het formulier dat scheidsrechter Bentsnijder een paar dagen eerder heeft ingevuld na afloop van een honkbalwedstrijd tussen RCH-Pinguins uit Heemstede en Neptunus uit Rotterdam. De club uit Heemstede staat 0-6 achter als een speler van RCH wordt uitgegooid op het eerste honk. Uit frustratie gooit hij zijn helm op de grond en roept duidelijk hoorbaar: „Kankerzooi!”

Bentsnijder stuurt de speler weg. De spelregels zijn duidelijk: vulgair taalgebruik is niet toegestaan, net zo min als het gooien van materiaal. De speler reageert woedend. Pas na twaalf minuten protest verlaat hij, hevig gebarend en onder begeleiding van een medespeler, het veld.

Na afloop van de wedstrijd maakt Bentsnijder een rapport dat hij naar de commissie strafzaken van honkbalbond KNBSB stuurt. Die beslist als tuchtrechter of de speler verder moet worden gestraft. Naast de bond krijgt alleen de betrokken club een kopie van het verslag, én de speler.

Voor Bentsnijder is er geen twijfel mogelijk: ‘Hans Anders’ is een schuilnaam van de betrokken speler. Als hij een berichtje terugstuurt, geeft de speler dat toe, met het excuus dat hij de schuilnaam al gebruikt sinds hij jong was. Bentsnijder maakt screenshots en stuurt een klacht naar de honkbalbond KNBSB.

‘In het zonnetje zetten’

Half juni was het in de Nederlandse honkbalsport de ‘week van de official’, volgens de KNBSB „de ideale week om verenigings- en bondsscheidsrechters in het zonnetje te zetten”. Want, zei algemeen directeur Stefaan Eskes aan het begin van de themaweek: „Zij maken onze sport mogelijk.”

Dat bleek drie weken eerder, toen op Hemelvaartsdag drie van de vier wedstrijden in de Hoofdklasse, het hoogste niveau in Nederland, niet doorgingen. De scheidsrechters staakten, uit protest tegen het agressieve gedrag dat zij op en naast het veld ervaren. In hun ogen krijgen ze daarbij te weinig steun van de bond en betrokken clubs.

Voor de honkbalsport is agressie tegen officials een groeiend probleem; het aantal honkbalscheidsrechters is de afgelopen jaren afgenomen van meer dan honderd naar vijftig. „Het is een leegloop waarvan we het tij nog niet hebben kunnen keren”, zegt Peter Brink, die als hoofdofficial de scheidsrechters vertegenwoordigt bij de KNBSB.

Nederland is internationaal een gevestigde naam in het honkbal, met als hoogtepunt de wereldtitel in 2011, maar dat is voor een groot deel te danken aan talentvolle spelers van het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden die in de Amerikaanse profcompetitie Major League Baseball (MLB) uitkomen. Vergeleken daarmee is de Nederlandse Hoofdklasse een andere wereld. Hier geen volle stadions maar enkele tientallen toeschouwers op de tribune, en vrijwel niemand kan leven van de sport.

Ook de scheidsrechters niet. Ze krijgen per wedstrijd een paar tientjes en een reisvergoeding, verder doen ze hun werk – vaak meerdere wedstrijden per week, zeker twee uur lang, exclusief reistijd– vooral uit liefde voor de sport.

Maar dat plezier staat onder druk vanwege het gebrek aan steun en respect, schrijven de stakende scheidsrechters op 28 mei in een brief aan de bond. „Collega’s stoppen of overwegen te stoppen. Als deze trend zich voortzet [sic], komt de continuïteit van het honkbal in gevaar. Want: zonder scheidsrechters, geen wedstrijden.”

Onwrikbare houding

De enige wedstrijd die op Hemelvaartsdag wél doorging, was die waar Bentsnijder de leiding had. Het was zijn afscheidswedstrijd, want Bentsnijder besloot te stoppen uit onvrede over de afhandeling van zijn klacht over de berichtjes van ‘Hans Anders’.

Met zijn vertrek is het Nederlandse scheidsrechterskorps een goede collega kwijt. „Ik denk dat Jeffrey niet alleen een van de talentvolste scheidsrechters is van Nederland, maar van heel Europa”, zegt zijn collega Peter de Haan, sinds 2006 scheidsrechter. Bentsnijder wordt door zijn collega’s geroemd om zijn spelregelkennis en zijn onwrikbare houding in het veld.

De 31-jarige Bentsnijder begint op zijn vijftiende met het ‘roepen’ van wedstrijden, zoals het in de sport heet. De positieve reacties die hij krijgt, motiveren hem meer tijd vrij te maken voor de sport. In 2023 reist hij voor vijf weken naar de VS om daar een scheidsrechterscursus van de MLB te volgen. Hij is dan de enige actieve scheidsrechter in Nederland die een MLB-opleiding heeft afgerond.

Jeffrey Bentsnijder Foto Bram Petraeus

Zijn terugkeer naar Nederland is ontnuchterend. Een van de eerste wedstrijden die Bentsnijder leidt, is van RCH in Heemstede. Na afloop komt voorzitter Frits van Iperen naar hem toe en zegt dat hij een tuchtzaak tegen Bentsnijder wil beginnen. Van Iperen vindt dat de scheidsrechter zich als een koning gedraagt, aldus twee bronnen die getuige waren van de confrontatie.

De klacht wordt niet ingediend, en Van Iperen zegt zich niet te herinneren ooit gedreigd te hebben met een tuchtzaak. „Ik heb Bentsnijder wel eens aangesproken na afloop omdat hij meerdere spelers had weggestuurd, met de vraag wat hij zelf van zijn optreden vond. Maar ik heb dit nooit gezegd.”

Intimidatie en bedreigingen

Het voorval bij RCH staat niet op zichzelf. Alle scheidsrechters hebben wel een verhaal over intimidatie of bedreigingen door spelers, coaches of clubbestuurders, zowel binnen als buiten het veld. Vaak is het klein, worden ze blind of doof genoemd.

Maar soms is het erger. Niek Elshof, al twintig jaar scheidsrechter, vertelt hoe hij tijdens een play-offwedstrijd in 2022 een slagbal gaf waar de slagman het niet mee eens was. Die maakte, met zijn knuppel nog in de hand, een slaande beweging naar de scheids. De actie is terug te zien op wedstrijdbeelden op YouTube. Elshof: „Ik weet niet of hij me echt wilde raken, maar het was niet echt een comfortabele situatie”.

Hoofdofficial Brink, 37 jaar scheidsrechter, maakte mee dat spelers dreigden zijn banden lek te steken. „Ik heb ze maar mijn kenteken gegeven, dan zouden ze in elk geval niet per ongeluk de auto van iemand anders vernielen.”

Ook fans kunnen zich niet altijd inhouden, getuige een wedstrijd in de een-na-hoogste divisie tussen HSC Jeka uit Breda en Cardinals uit Oss van vorig jaar. Scheidsrechter Yoshi Kocken nam een beslissing in het nadeel van de Bredase ploeg, waarna de vader van een van de Jeka-spelers zich ermee bemoeide. „ Ik heb hem weggestuurd, maar hij wilde het park niet verlaten. Toen heb ik de wedstrijd gestaakt.” Jeka verloor de wedstrijd reglementair met 9-0 en kreeg twee punten aftrek.

Dergelijke incidenten worden voorgelegd aan de commissie strafzaken van de KNBSB, die haar uitspraken geanonimiseerd publiceert op de website van de honkbalbond. Daaruit valt op te maken dat het aantal tuchtzaken de afgelopen vijf jaar nagenoeg is verdubbeld, naar meer dan honderd vorig seizoen. Het merendeel gaat over grensoverschrijdend gedrag jegens scheidsrechters.

Gebrek aan waardering

In de maanden na het incident met de voorzitter van RCH merkt Bentsnijder dat hij zijn plezier in het scheidsrechteren kwijt is. De wijze waarop de honkbalbond de kwestie rond de Messenger-berichten van ‘Hans Anders’ afhandelt, is de druppel. Omdat het buiten het veld gebeurde, worden er geen verdere straffen uitgedeeld. Wel vraagt de KNBSB de club RCH om de speler op zijn gedrag aan te spreken.

RCH-voorzitter Van Iperen laat kort daarna per mail aan de bond weten dat de speler een reprimande heeft gekregen en als straf een wedstrijd heeft moeten omroepen. Maar Van Iperen wil nog iets kwijt. „Wel weer bijzonder dat dit juist bij Jeffrey Bentsnijder heeft plaatsgevonden. Ook zeker niet geliefd bij RCH en deze man grijpt blijkbaar iedere gelegenheid aan om van een mug een olifant te maken”, schrijft hij.

Als Bentsnijder dat onder ogen krijgt, knapt er iets. Niet alleen wordt zijn klacht niet serieus genomen, hij wordt opnieuw persoonlijk aangevallen, dit keer door een clubbestuurder. Hij vraagt de KNBSB om steun, maar de bond ziet de zaak als afgehandeld. Nog dezelfde avond mailt Bentsnijder dat hij later in de week zijn laatste wedstrijd zal leiden.

RCH-voorzitter Van Iperen staat nog steeds achter zijn woorden. „Ik heb dat geschreven omdat het zo is. Het is geen oordeel maar een constatering. Deze man mist een mate van empathie en heeft al jaren de meeste tuchtzaken op zijn naam staan.”

Over de Messenger-berichten van zijn speler zegt hij: „Ik heb de berichten niet gezien, anders hadden we wellicht heel anders gereageerd. Ik vind dat een speler zijn eigen mening mag hebben, zolang dat niet grensoverschrijdend is. We leven in een vrij land.”

Algemeen directeur Stefaan Eskes wil namens de KNBSB niet ingaan op de zaak van Bentsnijder of de uitlatingen van Van Iperen. Eskes noemt het vertrek van Bentsnijder een „enorm verlies”, maar heeft de scheidsrechter sindsdien niet gesproken. „Ik vraag me af of dat de rol is van een algemeen directeur.”

De scheidsrechter staat achter de catcher tijdens een wedstrijd van RCH-Pinguins. Foto Bram Patraeus

Mondiger coaches en spelers

Onder scheidsrechters heerst begrip voor het besluit van Bentsnijder. Ze hekelen de opstelling van de voorzitter van RCH en van de bond. „Als een voorzitter zich zo uitlaat, moet hij allereerst bij zichzelf te rade gaan. Maar de bond moet daar ook direct bovenop zitten en de scheidsrechter steunen, want dit kan niet”, zegt scheidsrechtersbaas Brink.

De afgelopen tijd is een handvol scheidsrechters gestopt vanwege het wangedrag, en nog eens een handvol heeft dat overwogen. „Ik heb er zelf ook over nagedacht”, zegt De Haan, „nadat ik vorig jaar bedreigd werd. Ik vroeg me af voor wie ik het nog deed.”

Waar de agressie vandaan komt? „Sinds corona leven we in een nieuwe tijd, met alleen maar groter wordende tegenstellingen”, zegt Brink. Het lijkt wel „alsof veel spelers een stuk opvoeding missen”, oordeelt Kocken. „Niemand heeft meer respect voor de grenzen van de ander”, zegt Elshof.

Nadat Bentsnijders besluit bekend werd, ontstond het plan voor een gezamenlijke staking. Tijdens de afscheidswedstrijd sprak bondsbestuurder Eskes met de aanwezige scheidsrechters. „Ze hebben verteld wat ze voelen en vinden en wat er beter moet.”

Wat er is afgesproken om de situatie te verbeteren, wil Eskes niet zeggen. „Ik wil niet voor de troepen uitlopen.” Een goede eerste stap, zeggen de scheidsrechters, zou zijn als overtreders als straf zélf wedstrijden moeten leiden, zodat ze kunnen ervaren hoe het is.

KNBSB-directeur Eskes was verbaasd over de staking. „Ik vind het een extreme maatregel. Het aantal tuchtzaken liep dit seizoen juist terug, daar hebben we vanuit de bond al twee keer complimenten over uitgestuurd. Maar dit laat zien dat het aantal tuchtzaken slechts een indicatie is van wat er gebeurt op het veld. Als de scheidsrechters dit zo ervaren, dan is dat zorgelijk.” Hij erkent dat er een cultuuromslag nodig is.

De scheidsrechters zijn sceptisch. „De onderlinge relatie met de KNBSB is nu oké, maar er moet veel gebeuren”, zegt Elshof. Zijn collega De Haan heeft er weinig vertrouwen in, omdat de KNBSB zo summier reageerde op Bentsnijders vertrek. Hoofdofficial Brink: „Spelers en coaches moeten leren accepteren dat de scheidsrechter een gezagsfunctie heeft.”


Ook mannen welkom in eerste vrouwensportbar van Europa

Het is een relatief nieuwe trend in het sportgekke Amerika: vrouwensportbars. Oftewel: bars waar je vrouwensport kunt kijken. Géén bars waar mannen aan de deur geweerd worden – een vaker gehoord misverstand. Volgens NBC News tellen de VS eind dit jaar twee dozijn vrouwensportbars, liefst drie keer zoveel als een jaar eerder.

Eind 2023 sprak ik met de vrouw die het concept bedacht: Jenny Nguyen. Ze beschreef hoe ze in 2018 in Portland een vrouwenbasketbalwedstrijd in een bar wilde kijken met een paar vriendinnen. Tot haar frustratie werden ze naar een stil tv-hoekje gedirigeerd. Want ja, wie had er nou interesse in vrouwenbasketbal? Er is maar één manier om vrouwensport in een bar te kijken, dacht Nguyen: zelf een bar open.

Vier jaar later werd in Portland The Sports Bra geopend. Een bar met vijf schermen, waar vrouwensport van over de hele wereld wordt uitgezonden: rugby uit Nieuw Zeeland, de Tour de France Femmes uit Frankrijk, de special olympics uit Berlijn, golf uit Japan. De bar deed het boven verwachting goed, vertelde Nguyen. „In de lente en zomer trekken we wekelijks 1500 bezoekers. Dat is best indrukwekkend, aangezien we slechts veertig zitplaatsen hebben en vijf dagen per week geopend zijn.”

Ik schreef er destijds niet over, omdat ik wilde afwachten hoe deze trend zich zou ontwikkelen. Sommige vrouwensporten, zoals basketbal, zijn erg populair in de VS, maar dat biedt geen garanties voor ondernemers die iets met vrouwensport willen doen. Een recente rondgang van Front Office Sports wijst uit dat lang niet alle vrouwensportbars het zo goed doen als The Sports Bra. Banken bijvoorbeeld zijn sceptisch als het om financiering gaat.

Vorige maand kreeg ik een mailtje dat The Sports Bra gaat uitbreiden. In vier andere Amerikaanse steden wordt binnenkort een vrouwensportbar geopend, als onderdeel van een franchise: Boston, Indianapolis, Las Vegas en St. Louis. Dat is te danken aan een samenwerking met Alexis Ohanian, oprichter van online platform Reddit, echtgenoot van oud-tennisster Serena Williams en grootinvesteerder in het vrouwenvoetbal. Hij stak vorig jaar een niet nader genoemd bedrag in The Sports Bra.

Zou zo’n concept ook in Nederland aanslaan? Rond de tijd dat ik contact zocht met Nguyen, legde ik die vraag per mail voor aan de paar sportbars die Nederland rijk is. Worden daar alleen mannensporten of ook vrouwensporten getoond, vroeg ik. En is de combinatie sport en bar rendabel in Nederland? Twee van de bars die ik aanschreef reageerden.

Jaap van Ham, oprichter van Papa Jim Sportsbar in Tilburg, waar voornamelijk mannensport gekeken wordt, schreef dat een sportbar draaien op mannensport al een hele uitdaging is in Nederland, „omdat de sportkijkcultuur in ons land bij lange na niet op het niveau zit als die in de VS”. Dáár vind je bijna geen horecalocatie zonder sport, schreef hij, in Nederland vind je bijna geen locatie mét.

Om uit de kosten te komen worden er niet alleen sportwedstrijden getoond in Papa Jim, maar ook quizzen en karaoke-avonden georganiseerd, en beerpong voor studenten. Aan het eind van zijn mail kwam Van Ham met een lichtpuntje. Wellicht had de vrouwensportbar kans van slagen in Amsterdam of Rotterdam, omdat daar veel expats wonen?

Mannen zijn welkom in Bar Lenie, benadrukt Marijn Hermans.

Foto Hedayatullah Amid

Peter van Leeuwen, oprichter van de Hollywood Sportsbar in Rotterdam, niet ver van de Kuip, schreef dat sportbars in Europa nog lang niet zo groot zijn als in de VS, maar dat sportfans elkaar wel steeds vaker buitenshuis opzoeken tijdens grote toernooien. Zijn bar probeert bezoekers zowel mannen- als vrouwensport voor te schotelen, maar de ervaring leert dat die vooral interesse hebben in mannenvoetbal en Formule 1-races. Omdat het al moeilijk genoeg is om een reguliere sportbar in Nederland rendabel te krijgen, achtte hij een vrouwensportbar „echt nog een stap te ver”.

Kennelijk is de tijd er nu rijp voor, want deze week opent in Rotterdam de eerste vrouwensportbar van Europa: Lenie. Het is weliswaar een pop-up van een maand, gericht op het EK voetbal in Zwitserland, maar als er voldoende belangstelling is, wil oprichter Marijn Hermans (34) een bar op een vaste locatie openen. „Horeca-makelaars zijn al op zoek naar een pand”, zegt ze. „Ik ga er gewoon voor zorgen dat het een succes wordt.”

Hermans kwam op het idee toen ze twee jaar geleden een artikel las over The Sports Bra. Zo’n bar staat voor alles waar ze van houdt, zegt ze. „Een plek waar mijn liefde voor sport, vrouwen, het café en de kracht van community samenkomen.” Ze nam contact op met Nguyen, die enthousiast reageerde op het idee voor een vrouwensportbar in Nederland. „Nederland heeft dit ook nodig”, schreef ze.

Toen Hermans eind 2024 in een uitverkocht Wembley stadion zat tijdens de interland tussen Engeland en de VS, werd ze gesterkt in het idee dat er veel belangstelling is voor vrouwensport. Je moet het gewoon zichtbaar maken en kanaliseren, dacht ze. Allereerst door het uit te zenden op televisie – en niet alleen op YouTube, zoals bij de Champions League-finale tussen Arsenal en Barcelona onlangs – maar ook door een plek te creëren waar fans van vrouwensport elkaar kunnen ontmoeten.

Hermans huurde een wijnbar af, startte een crowdfunding, en ging langs bij een aantal expats in de buurt. Kon ze op hen rekenen als ze een vrouwensportbar zou openen? Jazeker, was het antwoord. En zullen we dan gelijk bardiensten gaan draaien?

Marijn Hermans.

Foto Hedayatullah Amid

Ze vernoemde de bar naar Lenie van der Jagt, die in 1956 tegen West-Duitsland het eerste doelpunt maakte tijdens een interland van het nationale vrouwenelftal. „Dat ik dit nog mag meemaken”, reageerde de 82-jarige Van der Jagt verrast.

De komende weken zal er vooral EK-voetbal te zien zijn in Lenie, maar Hermans hoopt ook een staartje van de Tour de France Femmes en Wimbledon mee te kunnen pikken. Omdat ze in gesprekken met mannelijke journalisten vaker de vraag krijgt of mannen welkom zijn in haar bar, wil ze benadrukken dat dat het geval is. „Iederéén die van sport houdt is welkom”, zegt ze. „We vragen ons toch ook niet af of vrouwen wel naar mannenvoetbal mogen kijken? Ik help die vreemde gedachtekronkel graag de wereld uit.”


Laag door de knieën en roffelpasjes maken. Waarom het tennis op gras zo anders is dan op gravel

Op de gympen waarop Jesper de Jong de pers te woord staat, is nog duidelijk een restje gravel te zien. En dat terwijl hij inmiddels op Rosmalen op gras staat te spelen. „In mijn tennistas zit nog heel veel gravel”, zegt hij lachend.

De overgang van het gravel- naar het grasseizoen gaat razendsnel. Roland Garros is nog niet voorbij, of de eerste grastoernooien staan al voor de deur. Veel tijd om te wennen is er ook niet: tussen de finale in Parijs en de eerste ronde van Wimbledon zitten drie weken. Het grasseizoen is steeds korter geworden. En dat terwijl het wordt beschouwd als de ‘oergrond’ van tennis. Het korte grasseizoen is best te verklaren: de banen zijn moeilijk te onderhouden, het gras wordt makkelijk dor en slijt snel. Dat zie je ook als je naar Wimbledon kijkt: hoe verder het toernooi vordert, hoe groter de bruine plekken worden, vooral bij de baseline. „Als je als amateurclub op gras gaat spelen, is er na een paar weken geen sprietje meer over”, zegt Leon van Leeuwen, de manager van tennisbond KNLTB die over accommodaties gaat.

Waarom dan toch vasthouden aan een grasseizoen, als amateurs er zelden op spelen en professionals nauwelijks tijd of trainingsbanen hebben om er écht aan te wennen? Veel spelers hebben zelfs grote moeite om grasschoenen te vinden, weet Miguel Janssen, conditietrainer bij de KNLTB. Grasschoenen hebben kleine nopjes om meer grip te hebben op de baan. „Spelers zijn soms genoodzaakt op een ander merk te spelen dan hun eigen sponsormerk, omdat veel bedrijven niet eens grasschoenen produceren.”

chart visualization

Het antwoord is simpel, zegt Van Leeuwen. „Tennis is een sport die waarde hecht aan traditie.” Wimbledon is daarom ook het meest prestigieuze toernooi van het jaar. Van Leeuwen vindt dat ook wel iets moois hebben. „Het siert de sport dat spelen op gras op deze manier in stand houden wordt gehouden.”

Langste rally’s

Wat maakt de overgang van gravel- naar grastennis zo groot? Gravel is de langzaamste ondergrond met de langste rally’s. Spelers die van nature verdedigend spelen, hard kunnen rennen en graag veel met topspin slaan, gedijen goed bij gravel. Op de korrelige ondergrond krijgt een topspinbal een voorwaartse draai mee. Het was de specialiteit van veertienvoudig Roland Garros-winnaar Rafael Nadal. Tegenstanders hadden grote moeite met zijn topspinballen, die soms opstuitten tot ver boven schouderhoogte.

„Gras vereist een andere manier van bewegen”, vertelt Greet Minnen na haar verloren tweederondepartij op Rosmalen. De Belgische is de nummer 72 van de wereld. Gras is haar favoriete ondergrond. Omdat gras vrij glad is, heeft het weinig grip op een tennisbal. Die schiet na de stuit een beetje door en blijft laag. Daardoor is een grasbaan sneller: de bal verliest bij de stuit minder van zijn snelheid. Agressiever spel loont. Niet wachten tot de bal naar jou toe komt, maar initiatief nemen en de bal vlak na de stuit slaan, met een harde, vlakke slag.

„Als je een service slaat en die komt heel snel terug, dan kun je op gravel wat meer naar achteren”, zegt Jesper de Jong. „Op gras kun je dat niet doen. Als je naar achteren beweegt, ben je al te laat. Je moet blijven staan en de bal snel terugslaan.”

En sliceballen zijn efficiënt op gras. De achterwaartse rotatie die de bal meekrijgt, zorgt ervoor dat hij nóg lager blijft na de stuit. Achtvoudig Wimbledonwinnaar Roger Federer was de meester van de slicebal. Topspin heeft op gras minder effect: het is te glad om echt grip te krijgen op de bal.

‘Aanpassen is me niet gelukt’

Ook Iga Swiatek heeft een favoriete ondergrond. De pas 23-jarige Poolse won al vier keer op het gravel van Roland Garros. Ze won nog nooit een grastoernooi en op Wimbledon kwam ze nooit verder dan de kwartfinale. Ook Coco Gauff, die begin juni Roland Garros won en dit voorjaar in twee andere gravelfinales stond, behaalt op gras beduidend mindere resultaten. Op haar eerste grastoernooi van dit jaar, in Berlijn, verloor ze al in de eerste ronde. Ze schreef erover op sociale media: „Ik heb geprobeerd me aan te passen aan de snelle verandering, maar dat is me niet gelukt.”

Bij de mannen blinken de nummers 1 en 2 van de wereld, Jannik Sinner en Carlos Alcaraz, op beide ondergronden uit. Ze beschikken over het loop- en uithoudingsvermogen voor gravel, maar profiteren op gras extra van hun keiharde opslagen.

De Belgische tennisser Greet Minnen op het gras van Wimbledon in 2024.

Foto BENOIT DOPPAGNE

Gras vergt ook een andere mentaliteit. De Rus Karen Khachanov verklaart na zijn eerste wedstrijd op Rosmalen: „Op gravel zijn er meer kansen om de service van je tegenstander te breken dan op gras.” Op gras kun je fouten minder makkelijk goedmaken. Greet Minnen voegt eraan toe dat gravel op een andere manier concentratie vergt. „Je kunt daar het punt veel meer opbouwen, maar daar is wel veel geduld voor nodig.”

Grastennis is in de loop der tijd wel iets trager gemaakt. Dat komt door een andere samenstelling van het type gras en de ondergrond. Wimbledon gebruikt bovendien zwaardere ballen. De verschillen tussen gras en gravel zijn dus iets kleiner geworden. „Maar gras is en blijft een snelle baan”, nuanceert Van Leeuwen.

Blessures voorkomen

De fysieke belasting verschilt ook. De lage stuit op gras vraagt veel van het onderlichaam. Om ballen goed terug te kunnen slaan en stabiel te staan, moet een speler bij het retourneren en tijdens de punten ‘laag’ blijven: met gebogen knieën, in een hoek van ongeveer 90 graden. De hamstrings, dijen, billen en ook onderrug worden extra belast. „Een speler zal aan het begin van het grasseizoen extra veel spierpijn hebben in zijn benen en billen”, vertelt conditietrainer Janssen.

Janssen begeleidt meerdere tennissers, onder wie Botic van de Zandschulp. „In de periode dat tennissers veel op gras spelen, moet je naast de baan niet ook nog veel versterkende oefeningen doen voor de spieren die op de baan extra belast worden. Dan herstellen die spieren niet meer op tijd voor een volgende wedstrijd of training.”

Hoe moet er dan wel getraind worden in de grasperiode? Janssen: „Gras kan vrij glad worden. Als je naar een bal toe rent en uitglijdt, krijgen je liezen een flinke klap, of je hamstrings als je naar voren rent. De spieren en pezen daar moet je er met gerichte krachttraining op voorbereiden.” Vooral de pezen moeten weerbaar worden om het glijden te kunnen opvangen, om blessures te voorkomen in liezen en hamstrings, maar ook in de knieën.

Jannik Sinner tijdens de kwartfinale van Wimbledon 2024.

Foto NEIL HALL / EPA

Als het gras vochtig wordt, zoals op regenachtige dagen, of ’s avonds laat, is het moeilijker grip te krijgen. Het is dan lastig afzetten of tot stilstand komen. Janssen: „Als je naar een hoek wil sprinten, is het haast alsof je op ijs staat.”

Om toch veilig te kunnen rennen op gras, moet je zogeheten ‘roffelpasjes’ maken: kleine pasjes waarbij je tegelijkertijd het zwaartepunt van je lichaam omlaag brengt. „Als je dat niet met de juiste techniek doet, belast je je voorste kruisbanden te veel. Na verloop van tijd kunnen ze dan zelfs knappen.”

Naast het voorkomen van blessures is ook conditietraining heel belangrijk, zegt Janssen. Trainers en spelers moeten eigenlijk al tijdens het grasseizoen trainen voor de ondergrond erna. Op hardcourt, waar de spelers na Wimbledon tot het voorjaar op spelen, zijn de rally’s weer langer en moet de conditie op haar best zijn. „Als je op gravel speelt, train je door de lange rally’s automatisch je conditie al”, legt Janssen uit. „Op gras is dat anders.” Hij vertelt dat het moeilijker kan zijn je conditie op peil te houden in het grasseizoen. Er zijn weinig grasbanen waarop tennissers kunnen trainen. Daardoor kunnen ze vaak maar een halfuur, misschien een uur per dag op de baan staan. „Als je buiten de baan je conditie niet traint, ben je niet klaar voor de volgende ondergrond.”

Veel tennissers benadrukken dat áls ze op gras langere rally’s spelen, dit zwaarder is dan op gravel. Van Leeuwen: „Een verklaring daarvoor is dat gras als ondergrond zachter is dan bijvoorbeeld gravel. Stel dat je op een zandstrand loopt en daarna op een geasfalteerde weg, dan zul je ook ervaren dat het op de weg minder vermoeiend loopt.”

Ondanks alle complicaties van tennissen op gras, kijken veel spelers al uit naar het grand slamtoernooi in Londen. „Het is en blijft Wimbledon”, zegt Jesper de Jong.


De Grote Drie: de ‘Witte Reus’, ‘Jumping Jack’ en ‘Den Boet’

Net als in de literatuur en het cabaret kent Nederland in de motorsport De Grote Drie. Bijna een halve eeuw na hun carrières worden de coureurs uit de koningsklasse (500 cc) Boet van Dulmen, Wil Hartog en Jack Middelburg in één adem met de TT genoemd. Hartog en Middelburg wonnen in Assen, Van Dulmen was er heel dicht bij.

Wil Hartog, vanwege de kleur van zijn leren pak de ‘Witte Reus’ genoemd, en de ‘Grasdroger uit Abbekerk’, was de eerste Nederlander die de TT op zijn naam schreef in de koningsklasse, de 500 cc. Op 25 juni 1977, als niet-fabrieksrijder op zijn Suzuki. Hartog (77) haalt graag herinneringen op aan „de mooiste dag van zijn leven”, zoals in het officiële jubileummagazine van 100 jaar TT.

Hij vertelt over de collegialiteit van de legendarische Britse coureur Barry Sheene (1950-2003), die hem vanwege darmklachten voor de race Norit verschafte. Zo kon hij betrekkelijk fit aan de start verschijnen, en uiteindelijk winnen. Onderaan het erepodium, met nummer twee Sheene naast zich – die de TT in 1975 en ’76 won – zag Hartog zijn gescheiden ouders samen staan. „Toen ik hen zag was ik zo blij”, zegt hij in het jubileummagazine. „Ik dacht dat mijn TT-overwinning ervoor zorgde dat zij weer bij elkaar kwamen. Helaas, het mocht niet zo zijn.”

In het harnas gestorven

Jack Middelburg, vanwege zijn spectaculaire rijstijl en met een knipoog naar een nummer van The Rolling Stones ‘Jumping Jack’ genoemd, won in 1980, drie jaar na Hartog. Hij was een publiekslieveling, altijd met een sjekkie tussen z’n lippen. Zelfs op het podium in Assen, naast zijn monteur (en oud-coureur) Adrie van den Broeke. Achter hem de Italiaanse nummer twee Graziano Rossi, de vader van tienvoudig TT-winnaar Valentino Rossi, in tegenstelling tot Middelburg met een brandende sigaret.

In het jubileumboek 100 jaar TT Assen is ook een zwart-witfoto waarop Van den Broeke de voorbijrazende Middelburg op z’n Yamaha laat zien dat hij met een voorsprong van negentien seconden de laatste ronde ingaat.

Vier jaar later sterft Middelburg in het harnas. Tijdens een stratenrace in het Groningse Tolbert, op 1 april 1984, gaat hij onderuit en wordt hij door andere motoren geraakt. Twee dagen later bezwijkt hij aan zijn verwondingen, 31 jaar oud.

„Het had die nacht nog een beetje gevroren en het wegdek was nog wat glad”, zegt vriend Cees Verhagen, een van de vier Westlanders die in het jubileummagazine terugkijken op leven en dood van de man met wie ze een vriendengroep vormden. „Je zou dan een regenband kunnen gebruiken en het wat rustiger aan kunnen doen, maar dat zat er niet in bij Jack.” In 2019 werd een door Frank Lammers geregisseerde rockmusical gemaakt over Middelburg. Die ging in première op het TT-circuit.

Aangereden op de fiets

Boet van Dulmen, een van ’s werelds beste privérijders, mocht in Assen alleen maar ruiken aan de overwinning. In 1981 was hij er het dichtst bij. Op een Yamaha werd hij tweede, achter de Italiaan Marco Luchinelli. Tien jaar eerder was Amsterdammer Rob Bron de eerste Nederlander op het podium in Assen in de koningsklasse. ‘Ruige Robbie’ (1945-2009) werd in 1971 op Suzuki the best of the rest werd achter de ongenaakbare Giacomo Agostini.

Boet van Dulmen werd op z’n 37ste, in 1985, nog vierde in de TT. In 2021 overleed hij, 73 jaar oud, nadat hij in zijn woonplaats Ammerzoden op zijn fiets was aangereden. Anderhalf jaar eerder had ‘Ðen Boet’ in het Gelderse dorp nog zijn eigen borstbeeld onthuld, samen met kleinzoon Boetje.

Lees ook

De eerste bouwstenen van ‘de kathedraal van de motorsport’

De start van de 500 cc-klasse in 1933. De start van de TT-races is sinds 1926 op dezelfde plaats: alleen de omgeving is in de loop van de tijd veranderd.


De eerste bouwstenen van ‘de kathedraal van de motorsport’

Het is een verrassend detail op een van de eerste pagina’s van het tweeënhalve kilo zware fotoboek 100 jaar TT Assen: een knijptoeter op een racemotor naast de Norton van Piet van Wijngaarden. De zwart-witfoto is gemaakt voor de schuur van een boer waar de 26-jarige coureur uit Papendrecht zijn intrek had genomen voor de eerste TT (toen nog T.T.) op Nederlandse bodem, op zaterdag 11 juli 1925. Van Wijngaarden was eigenaar van een rijwiel- en autobandenhandel die zou uitgroeien tot Het Motorpaleis in Rotterdam.

Op het Britse eiland Man werd in 1907 de eerste Tourist Trophy gehouden, op een stratencircuit. Racen in Nederland op de openbare weg mocht pas nadat de Tweede Kamer in 1924 de Motor- en Rijwielwet had aangenomen. De Motorclub Assen en Omstreken maakte er dankbaar gebruik van en organiseerde de eerste wegrace in Nederland – nota bene in een van de stilste provincies van Nederland. De club was opgericht in 1922 en had als doel het bevorderen van de motorsport. Drijvende kracht: voorzitter Hendrik Dieters, actief in de autobranche.

De renstal van Piet van Wijngaarden (derde van rechts) heeft onderdak gevonden bij een boer. Van Wijngaarden werd de winnaar van de allereerste 500cc-race in 1925.

Foto Target Press

Deelnemers aan de race in de zijspanklasse, die van 1955 tot in de jaren negentig op het programma stond bij de TT van Assen.

Foto target Press

Ongedateerde foto van toeschouwers langs de baan.

Foto Drents Archief

‘Uw leven in de waagschaal’

Die eerste race in juli 1925 werd met de klok mee verreden op de 28,4 kilometer lange wegendriehoek tussen de Drentse dorpen Rolde, Borger, Schoonloo en Grolloo – op een zandweg nabij Borger mochten de coureurs niet inhalen.

Uit een aankondiging twee maanden vóór de race in het tijdschrift Het Motorrijwiel en de Kleinauto: „Bij den finish staan duivenklokken, waarin de rijders hun nummer hebben te deponeren, zodat alles zelfregistreerend wordt opgenomen.”

De commissaris van de koningin, Jan Tijmens Linthorst Homan, sprak de coureurs toe, vlak voordat hij het startsein gaf: „Ik bewonder u, waar gij tot zekere hoogte uw leven in de waagschaal stelt.”

Ik bewonder u, waar gij tot zekere hoogte uw leven in de waagschaal stelt

Jan Tijmens Linthorst Homan
Commissaris van de koningin in Drenthe, 1925

Hoewel ook daar op het Drentse platteland de tijd niet heeft stilgestaan, kun je je met een beetje fantasie nog voorstellen hoe de 27 deelnemers, uitsluitend Nederlanders, daar een eeuw geleden rondscheurden op motoren in drie verschillende klassen, de 250, 350 en 500 cc.

Oerend hard, voor die tijd: de snelste ronde kwam op naam van Bertus van Hamersveld uit Soesterberg, de enige op een Harley-Davidson, met een gemiddelde van 104 kilometer per uur. De autocoureurs Tom en Tim Coronel zijn begiftigd met zijn genen: Van Hamersveld was hun opa. Hij zette weliswaar de snelste ronde neer, maar de eerste TT in de koningsklasse werd gewonnen door Piet van Wijngaarden, op een Norton.

Voorafgaand aan de TT van 1960 wordt een coureur gekeurd – met helm.

Foto Target Press

Op weg naar de start van de TT, in 1934.

Foto Asser Historische Vereniging, Collectie Bertram

Een toeschouwer doet een dutje, op een ongedateerde foto.

Foto Target Press

Zandpad te gevaarlijk

Dicht bij start en finish van die ‘Eerste Nederlandsche Motorsnelheidswegwedstrijd’ in Rolde staat nog een stille getuige van dat evenement: de korenmolen aan de Grote Brink. Het was toen ook meteen de laatste motorrace op dat stratencircuit. Omdat de gemeente Borger een zandpad waar de kans op ongelukken groot was uit financiële overwegingen weigerde te verharden, weken de organisatoren van de TT voor de tweede editie uit naar een nieuw en bijna zestien kilometer lang stratencircuit, tussen Assen en Hooghalen. Start en finish van de race in 1926, toen in buurtschap De Haar, liggen nog steeds op dezelfde plek. De naam van de straat waaraan ‘de kathedraal van de motorsport’ ligt is niet toevallig: De Haar.

De herinnering aan dat eerste stratencircuit wordt nog altijd levend gehouden: zaterdag 12 juli, honderd jaar en één dag na de geboorte van de eeuweling, gaat bij de molen van Rolde een historische parade van start, met (soms zeer) oude motoren, als eerbetoon aan de eerste TT en de durfals die er aan deelnamen.

Lees ook

De Grote Drie: de ‘Witte Reus’, ‘Jumping Jack’ en ‘Den Boet’

De start van de 500 cc-klasse in 1933. De start van de TT-races is sinds 1926 op dezelfde plaats: alleen de omgeving is in de loop van de tijd veranderd.

Kort na de start van de 350 cc-klasse, in 1958. De coureurs gaan door de S-bocht. Na de inkrting van het circuit in 1984 kwam op deze plek de Haarbocht.

Foto Target Press

Giacomo Agostini wordt in 1968 afgevlagd door kamprechter Ben Majoor, als winnaar in de 500 cc-klasse.

Foto Target Press

Valentino Rossi groeide uit tot de populairste motorcoureur in de geschiedenis. De Italiaan won de TT in Assen tien keer; eenmaal in de 125 cc en de 250 cc en acht keer in de koningsklasse, de 500 cc.

Foto Marco Loman


Column | Van extreme inspanning moet je soms gewoon even kotsen

Ik weet niet waaraan u denkt als u aan Staphorst denkt, maar ik denk aan kaas. Staphorster kaas.

Dat komt zo: mijn vader reed vroeger eens in de zoveel tijd in onze rode Talbot Horizon naar de kaasfabriek in Staphorst. De kattenbak van de auto – zoals wij die noemden als kind, ik weet niet waarom, maar het was zo – werd volgeladen met hele, halve en kwartkazen. Jonge kaas, oude kaas. Kruidenkaas, komijnekaas. Die kazen bracht mijn vader langs kennissen, vrienden en familie. Wat hij ervoor terugkreeg: bij een grote bestelling kreeg je altijd een paar kilo kaas gratis. En dat was natuurlijk voor ons.

Soms ging ik mee. Het was allesbehalve mijn favoriete tijdverdrijf. Dat kwam door de geur. In Staphorst sloeg de weëe walm je al tegemoet nog voor de deur van de kaasfabriek open was. Het liefst ademde ik alleen maar door mijn mond als ik binnen was, om niets te hoeven ruiken. Eenmaal in de auto, met al die kaas, verdikte de walm zich tot ondraaglijke proporties. Vooral in de zomer. Dan lagen de kazen te zweten in de kattenbak, en kon je plakjes snijden van de lucht. Ik ben meer dan eens over mijn nek gegaan als ik vanuit de frisse lucht die volgeladen auto in moest.

Ik had hier lang niet aan gedacht, omdat ik nu eenmaal niet zo vaak aan Staphorst denk. Maar door Moto2-coureur Collin Veijer kwam de herinnering in al z’n geuren terug. Veijer rijdt dit weekend op de TT, en hij komt uit Staphorst. Geboren en getogen.

Dat hij start in Assen is een klein wonder, want vijf weken geleden lag zijn arm nog helemaal in de poeier. Ongelukje tijdens het motorcrossen. Hij werd geopereerd, er werd een flinke plaat in gezet, en afgelopen weekend racete hij alweer in Italië. Daar werd hij twintigste. Een bijzonder puike prestatie als je bedenkt dat voor zo’n blessure eigenlijk veel langer herstel staat, hij de plaat voelde trillen in zijn arm („Dat neem ik maar voor lief”, zei hij tegen de NOS) én dat hij in een nieuwe klasse rijdt. Veijer is van de Moto3 naar de Moto2 gegaan. Zijn machine is nu niet alleen zeventig kilo zwaarder, maar reageert ook anders. Daar moet hij nog aan wennen.

Als je dan vier weken niet gereden hebt en geopereerd bent bovendien, heeft je lijf het zwaar te verduren bij de enorme snelheden op het circuit. Geen wonder dus dat Veijer in de laatste rondes in Italië misselijk werd. Dat gevoel ken ik wel. Van extreme inspanning moet je soms gewoon even kotsen. Dat deed Veijer dus ook. Tijdens de race. „Ik ging het rechte stuk op en toen kwam er een soort van braaksel naar buiten”, vertelde hij daarover. Kan gebeuren, schokschouderde de Overijsselaar. „Ik had mijn ogen open, dus zo erg was het niet, maar ik had wel een raar smaakje in mijn mond. Het verdween eigenlijk meteen. Je rijdt met 200 kilometer per uur, dus het vliegt alle kanten op.”

Ik vroeg me meteen af wáár het dan naartoe verdween, want je draagt toch een helm op zo’n motor. Met een vizier. Maar blijkbaar had Veijer dat niet volgebraakt. „Ach, met zulke dingen ben ik niet zo lastig”, besloot hij z’n kotsverhaal. Kijk. Zo rolt Staphorst. En ik maar nuffig m’n neus dichtknijpen bij het minste of geringste vleugje kaas.