„Wat een mooie en nachtelijke strijd om de bestaanszekerheid van mensen!”, schreef NSC-onderhandelaar Nicolien van Vroonhoven woensdagochtend op X. Vlak ervoor hadden de vier onderhandelende coalitiepartijen PVV, VVD, NSC en BBB een akkoord bereikt over de voorjaarsnota, na ruim 24 uur onafgebroken onderhandelen. Op de selfie die zij plaatste, samen met medeonderhandelaar Folkert Idsinga, kijken ze lachend maar duidelijk vermoeid de lens in.
Voor een politicus heeft het vaak iets heroïsch: onderhandelen tot diep in de nacht. Tot het uiterste gaan voor jóuw achterban, de tegenstander tergen met details, scherp blijven terwijl de ander slaperig begint te worden. Ook voor de buitenwereld zit er „een element van romantiek” in politieke ‘Nachten’, zegt politiek historicus Anne Bos, verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. „Daarom herinneren zo veel mensen zich de Nacht van Schmelzer [1966] of de Nacht van Wiegel [1999] nog.” In beide nachten viel het kabinet (tijdelijk).
VVD-Senator Hans Wiegel na afloop van de stemming over het Referendum in de Eerste Kamer, later aangeduid als de nacht van Wiegel, 19 mei 1999.
Foto Phil Nijhuis/Hollandse Hoogte
Maar juist die nachten, met hun dramatische afloop, bewijzen dat het na middernacht kan spoken in Den Haag. En dat het heel onverstandig is door te praten als de vermoeidheid toeslaat. Onderhandelaars worden moe, ze willen naar huis. Ze worden grillig, sneller emotioneel. Ze kunnen zich niet meer concentreren, gaan fouten maken. „Dit is gekkenwerk!”, riep Kamerlid Wttewaall van Stoetwegen (CHU) in 1970 uit, na een zoveelste nachtelijke sessie.
Sfeer van wantrouwen
Psycholoog en onderhandelingsexpert Tim Masselink zag de afgelopen weken met verbazing „hoe onprofessioneel het eraan toe ging” in Den Haag. „Goede onderhandelaars laten het nooit op het laatste moment aankomen.” De fractievoorzitters hadden weken om een akkoord te bereiken over de voorjaarsnota, maar wachtten met onderhandelen tot het laatste moment. Een reden van dat uitstelgedrag: de onderlinge sfeer is slecht, de partijleiders wantrouwen elkaar. Daarbij, zegt Masselink: écht goede onderhandelaars zijn zeldzaam in de politiek. „Politici zijn meestal goed in debatteren. Ik zit goed en jij zit fout. Maar goed onderhandelen betekent: samen iets voor elkaar krijgen.”
Hoe lang je doorpraat en wanneer je de broodjes laat komen, worden ineens strategische keuzes
Hoe politici de onderhandelingen doorkomen, verschilt van persoon tot persoon. De één kan slechter tegen weinig slaap dan de ander, of krijgt eerder trek. Toenmalig premier Mark Rutte (VVD, 2010-2023) noemde dat ‘onderhandelingsfitheid’, zegt Tim Masselink. „Hoe lang je doorpraat, en wanneer je de broodjes laat komen, worden dan ineens strategische keuzes”, zegt hij.
Slaapgebrek is een badge of honour in de politiek. Politici scheppen er graag over op. Napoleon, Winston Churchill en Bill Clinton stonden erom bekend dat ze met weinig nachtrust konden werken.
Maar sociaal-psychologisch onderzoek laat zien dat factoren die ingrijpen op de motivatie om informatie te verwerken een sterk negatieve invloed hebben op onderhandelingen. Bianca Beersma, hoogleraar organisatiewetenschappen aan de Vrije Universiteit verwijst naar hoe onderzoek laat zien dat zulke factoren – zoals tijdsdruk en slaaptekort – het vermogen om complexe informatie te verwerken en de ander te begrijpen, doen afnemen. Er gebeurt, kort gezegd, van alles tegelijk: het cognitieve niveau van het individu neemt af, de politicus vergeet cijfers, haalt jaartallen door elkaar, komt niet op woorden, of, erger: vergeet waarom hij of zij er ook alweer zat.
Ook, en dat is cruciaal in de politiek, nemen de sociale vaardigheden en het vermogen van een ander te leren snel af. Politici hebben de neiging veel sneller toe te geven, of juist koppig vast te houden aan een onhoudbaar standpunt. Daardoor wordt het moeilijker een compromis te bereiken. De Duitse sociaal-psycholoog Jan Häusser (Göttingen) deed in een wetenschappelijk artikel over slaapgebrek in 2017 een oproep aan kiezers: „Onderzoek waarom een politiek besluit in de nacht is genomen. Was er echt een objectieve noodzaak, of was het meer een boodschap aan ú?”
Het Ayaan-debat
Een berucht voorbeeld was de Nacht van Ayaan, van 28 op 29 juni 2006. Minister Rita Verdonk (VVD) wankelde in een Kamerdebat dat zich uur na uur voortsleepte, omdat zij het Nederlandse paspoort van Kamerlid en partijgenoot Ayaan Hirsi Ali wilde afnemen. Verdonk leek te overleven door een sussende verklaring waarin Hirsi Ali spijt betuigde over de kwestie. Diep in de nacht maakte premier Balkenende (CDA), geen nachtmens, een grote fout. Hij zei over de verklaring dat die zo was opgesteld dat Verdonk „ermee kon leven”. Coalitiepartij D66 was zo kwaad dat het de steun aan het tweede kabinet-Balkenende introk. Een dag later was het kabinet gevallen.
Minister Rita Verdonk spreekt de pers toe na afloop van het Tweede Kamerdebat over het intrekken van de Nederlandse nationaliteit van Ayaan Hirshi Ali.
Foto VINCENT JANNINK/ANP
„In de nacht gebeuren de grootste politieke ongelukken”, zegt oud-Tweede Kamerlid en -journalist Jan Schinkelshoek (CDA). „Daarom komen nachtelijke onderhandelingen de laatste jaren steeds minder vaak voor.” Dat de coalitiepartijen van het kabinet-Schoof er toch voor kozen, kan volgens Schinkelshoek aan twee dingen liggen: uitstelgedrag door de slechte verhoudingen, of „puur politiek theater” voor de achterban.
Tot het ‘ochtendkrieken’
Hoe dan ook, zegt Schinkelshoek, is het onverstandig. „In de tijd van premier Joop den Uyl [1973-1977] gebeurde het voortdurend. Den Uyl functioneerde goed in de nacht, en gebruikte het als politiek wapen. Hij ging door tot het ochtendkrieken, als ministers Ruud Lubbers en Jan Pronk op de grond lagen van vermoeidheid. Dan kon hij toeslaan en zijn zin krijgen.”
Maar ook Den Uyl merkte al snel de nadelen. De formatie van zijn tweede kabinet mislukte in 1977, onder meer doordat de verhoudingen met het CDA in de nachtelijke uren ontspoorden. Schinkelshoek: „Het was een totale uitputtingsslag. Wij journalisten zagen de onderhandelaars in de ochtend met doodvermoeide gezichten uitleggen waarom het mislukt was. De gesprekken hadden diepe sporen getrokken. Ze waren helemaal op elkaar uitgekeken.”
Als premier (tussen 1982 en 1994) wilde Lubbers nooit tot laat vergaderen. Ook zijn opvolgers Kok en Balkenende hadden er een hekel aan.
Geert Wilders (PVV) staat de pers te woord nadat een akkoord is bereikt over de Voorjaarsnota.
Foto Bart Maat
Mark Rutte gebruikte zijn onderhandelingsfitheid juist als wapen.
Hoe instabieler de coalitie, des te groter de kans op nachtelijke vergaderingen, zegt politiek historicus Anne Bos. „Dat is een parallel tussen nu en het tijdperk-Den Uyl. Er zijn weinig afspraken vooraf gemaakt, het coalitieakkoord van deze vier partijen is niet strak. De partijen moeten nog altijd grote afstanden overbruggen. We kijken naar een uitgestelde kabinetsformatie.”
Lees ook
Coalitie bereikt na lange onderhandelingen akkoord over Voorjaarsnota
Coalitiepartijen PVV, VVD, NSC en BBB hebben de hele nacht overlegd op het ministerie van Financiën over de Voorjaarsnota. Tot een akkoord zijn de partijen vooralsnog niet gekomen. Premier Dick Schoof arriveerde dinsdagavond na 23.00 uur op het ministerie van Financiën, en was de rest van de nacht aanwezig bij de onderhandelingen.
De onderhandelingen begonnen dinsdagochtend om 9:30 uur en gingen de hele dag en nacht door, op een pauze voor de stemmingen in de Tweede Kamer na.
Onderhandelen
Nicolien van Vroonhoven van NSC en BBB’er Henk Vermeer zeiden maandagavond nog dat afgelopen dinsdag de laatste onderhandeldag moest worden. Dinsdag in de loop van de dag bleek dat dit moeilijk zou worden, omdat de partijen het zelfs nog niet eens waren over de vraag hoeveel geld er te verdelen is. Minister Eelco Heinen en de VVD zijn van de strenge leer, de andere partijen zien meer ruimte.
Lees ook
Lees het artikel Ook in de laatste uren voor de deadline van de Voorjaarsnota is de coalitie het oneens over hoeveel geld er is
Of over die vraag dinsdagnacht duidelijkheid is gekomen, is onduidelijk. De enige signalen die uit de coalitiepartijen kwamen, waren signalen dat een deal nog niet dichtbij was. Om 6.00 uur ontbeten de onderhandelaars, wat erop lijkt te duiden dat ze voorlopig niet klaar denken te zijn. Het is de vraag of ze deze woensdag nog gaan pauzeren, of doorgaan met onderhandelen totdat ze er samen uit zijn.
Uitgaven
De Voorjaarsnota waar de partijen over spreken, is een bijstelling van de lopende begroting en een belangrijke vooruitblik voor de uitgaven in de begrotingen voor 2026. De afgelopen maanden schoof het kabinet zowat alle problemen door naar de Voorjaarsnota. Dán zou het kabinet met oplossingen komen. Daarbovenop kwamen de partijen ook met wensenlijsten – wat het politieke gewicht van het financiële besluitvormingsmoment in de lente deed toenemen.
Lees ook
Lees het artikel De coalitie heeft zichzelf vijf dagen gegeven. Lukt het om vrijdag de voorjaarsnota af te ronden?
Minister Eelco Heinen (Financiën, VVD) wil de plannen donderdag af hebben. Vanwege Goede Vrijdag is de ministerraad deze week een dag eerder, op donderdag. Dan wil minister Heinen de Voorjaarsnota voorleggen aan de andere ministers. Met die deadline is deze woensdag de laatste onderhandelingsdag.
De onderhandelingen over de Voorjaarsnota gaan volgens de partijen aan tafel een cruciaal etmaal in. Maar zelfs in de laatste 24 uur is de coalitie het nog oneens over hoeveel geld er te verdelen is. Dat roept de vraag op hoeveel tijd de partijen nog hebben voor grote aanpassingen van de begroting, en of ze moeilijke keuzes weer vooruit zullen schuiven.
De Voorjaarsnota is een update van de lopende begroting over 2025, en een belangrijke vooruitblik voor de begroting van 2026. De discussie draait om een afspraak in het hoofdlijnenakkoord van de coalitie. De partijen zijn vorig jaar overeengekomen hoeveel geld er over vier jaar per dossier wordt uitgegeven, en ze spraken een ‘meevallerformule’ af. De kern van die formule is: als het begrotingstekort langjarig kleiner is dan 1,5 procent, dan zou er meer geld moeten zijn om uit te geven.
Onder andere NSC is van mening dat deze meevallerformule nu kan worden ingezet. De partij vindt dat er gekeken moet worden naar gerealiseerde begrotingstekorten om te beoordelen of de formule van kracht is, en de afgelopen drie jaar was het tekort kleiner dan 1,5 procent. De partij heeft deze dinsdag opnieuw duidelijk gemaakt aan tafel dat de formule van toepassing zou moeten zijn.
Minister van Financiën Eelco Heinen (VVD) is het daar niet mee eens. Heinen vindt juist dat het kabinet vooruit moet kijken, naar toekomstige tekorten, zoals de rekenmeesters van het Centraal Planbureau die ramen.
Koopkracht
En dat lijkt niet het enige discussiepunt. Bekend is dat de coalitiepartijen willen dat het kabinet iets doet voor de portemonnee van de Nederlander – ook al bleek uit de laatste economische ramingen van het Centraal Planbureau dat de lonen harder stijgen dan de inflatie, waardoor de koopkracht in principe toeneemt.
Heinen zei bij RTL dat afspraken over koopkracht „traditioneel in de zomer” worden gemaakt, en impliceerde daarmee dat het daarvoor nu niet het moment zou zijn.
De partijleiders wilden dinsdagmiddag bij het binnengaan van de grote debatzaal van de Tweede Kamer voor de stemmingen niets zeggen over de voortgang van de gesprekken over de Voorjaarsnota.
Vooruitschuiven
Nicolien Van Vroonhoven (NSC) en Henk Vermeer (BBB) spraken maandagavond en dinsdagochtend uit dat de Voorjaarsnota deze dinsdag af moet zijn. De vraag is of deze deadline haalbaar en realistisch is: gangbaar in zulke onderhandelingen is om eerst de financiële ruimte vast te stellen, voordat keuzes worden gemaakt over verdeling van geld.
Een mogelijkheid waar steeds meer rekening mee gehouden wordt, is dat de coalitie een aantal moeilijke dossiers verder voor zich uitschuift. Het is voor de voorspelbaarheid van overheidsbeleid wenselijk dat bij de Voorjaarsnota al afspraken worden gemaakt voor de uitgaven in 2026, maar wettelijk niet verplicht. De begrotingswetten voor 2026 worden pas gemaakt in augustus, in aanloop naar Prinsjesdag op de derde dinsdag van september.
Nederlandse gemeenten hebben wel deze dagen duidelijkheid nodig voor hun financiering. Ze voerden maandag in een brief aan premier Dick Schoof de druk op. Gemeenten krijgen vanaf 2026 jaarlijks 2,4 miljard euro minder van het Rijk, terwijl ze wel allerlei wettelijke taken extra moeten uitvoeren. Bovendien hebben gemeenten meer middelen nodig voor jeugdzorg, terwijl het Rijk daar juist op wil bezuinigen.
Rechter
Als de gemeenten geen geld krijgen bij deze Voorjaarsnota, dreigt de voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten Sharon Dijksma, burgemeester van Utrecht, met een gang naar de rechter. „Een dieptepunt in de onderlinge verhoudingen”, noemt ze het in een brief.
Minister Heinen wil de plannen donderdag af hebben. Vanwege Goede Vrijdag is de ministerraad deze week een dag eerder, op donderdag. Dan wil minister Heinen een Voorjaarsnota voorleggen aan zijn collega’s, zei hij deze dinsdag bij RTL. Daardoor is woensdag de allerlaatste dag om te onderhandelen.
De agenda biedt verder weinig ruimte, omdat het kabinet eind deze maand begrotingsstukken moet inleveren in Brussel, zei Heinen. De Raad van State heeft nog tijd nodig om een advies uit te brengen over de Voorjaarsnota, net als de economen van het Centraal Planbureau, die de plannen moeten doorrekenen.
Lees ook
podcast Haagse Zaken live: de voorjaarsnota en een coalitie vol wantrouwen
Artsen zonder Grenzen (AzG) wil dat oorlogsmisdaden tegen hulpverleners via het Nederlandse rechtssysteem kunnen worden vervolgd, ook als dader of slachtoffer geen directe link heeft met Nederland. Bijvoorbeeld wanneer het gaat om een buitenlandse hulpverlener met een Nederlands contract. AzG hoopt via een wetswijziging vervolging in Nederland mogelijk te maken. De hulporganisatie houdt dit pleidooi naar aanleiding van de oorlog in Gaza, waar relatief veel hulpverleners door Israëlische oorlogshandelingen om het leven kwamen.
„We zien steeds vaker dat medische voorzieningen niet langer als neutraal terrein worden beschouwd. Ze worden onderdeel van de strijd – en soms zelfs doelbewust vernietigd als oorlogstactiek”, zegt Karel Hendriks, directeur van AzG.
De organisatie vindt daarom dat Nederland meer verantwoordelijkheid moet nemen om hulpverleners te beschermen in conflictgebieden. Tot nu toe is 2024 volgens AzG het dodelijkste jaar voor hulpverleners, met 625 aanvallen wereldwijd, waarbij 937 mensen omkwamen en 1.774 gewond raakten.
Aanval
Aanleiding voor deze oproep is de Israëlische aanval op vijftien hulpverleners van de Rode Halve Maan in Gaza, op 23 maart. Aanvankelijk verklaarde Israël dat het ging om ‘verdachte voertuigen’ zonder verlichting. Dat werd weerlegd door videobeelden van The New York Times. Inmiddels heeft Israël aangekondigd een onderzoek te beginnen.
Sinds het uitbreken van de oorlog in Gaza kwamen aldaar elf medewerkers van AzG om het leven. Dinsdag vraagt de organisatie bij de Tweede Kamer aandacht voor het geweld tegen zorgverleners. Medewerkers zullen borden dragen zonder tekst, om de stilte van de Nederlandse overheid over de situatie in Gaza te bekritiseren.
„Het is buitengewoon lastig om tot vervolging te komen”, zegt Erik Laan, hoofd Beleid en Belangenbehartiging van AzG. „De enige plek waar we formeel terechtkunnen, is het Internationaal Strafhof, maar dan zijn we afhankelijk van de openbaar aanklager, en de kans [op vervolging via die weg] is klein.”
Israël werkt bovendien niet samen met het Strafhof, waardoor de kans op uitlevering van bijvoorbeeld Israëlische militairen nihil is. Daarom wil AzG dat de Nederlandse politiek nu kijkt naar een aanpassing van de Wet internationale misdrijven.
Grondgebied
Momenteel is vervolging in Nederland alleen mogelijk als de verdachte zich op Nederlands grondgebied bevindt, of als het misdrijf gericht is tegen een Nederlander. En hoewel buitenlandse zorgverleners nu al beschermd worden door het internationale recht, worden misdrijven tegen hen zelden vervolgd.
In sommige Europese landen is meer mogelijk. Zo is in Duitsland helemaal geen band met het land vereist om oorlogsmisdaden te vervolgen. In Zweden volstaat een indirecte band, bijvoorbeeld wanneer een lokale Palestijnse gemeenschap wordt getroffen doordat bijvoorbeeld familie van gedode of verwonde hulpverleners in Gaza daar wonen.
België kreeg na de Rwandese genocide een vergelijkbare aanpak als Duitsland. In 1999 voerde het een wet in waarmee genocide kan worden vervolgd, ongeacht waar ze zich heeft voorgedaan. Toen de rechtbank overspoeld dreigde te raken met zaken van over de hele wereld, werd de wet in 2003 ingeperkt.
Om te voorkomen dat ook Nederlandse rechters overbelast raken, wordt nagedacht over beperkingen. AzG onderzoekt zodoende de optie dat alleen buitenlandse hulpverleners die onder contract staan in Nederland aangifte kunnen doen.
Volgens AzG bestaat brede politieke steun voor verkenning van de juridische mogelijkheden. Afgelopen donderdag stemde een ruime Kamermeerderheid voor een motie van de SP om snel twee adviesraden te raadplegen: de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken en de Adviesraad Internationale Vraagstukken. Teneinde advies in te winnen over hoe straffeloosheid na aanvallen op hulpverleners tegen te gaan.
Straffeloosheid
De Wet internationale misdrijven aanpassen is volgens Willem van Genugten, emeritus hoogleraar internationaal recht aan de Universiteit van Tilburg en juridisch adviseur van AzG, niet per se heel ingewikkeld. „Als de politieke wil er is, kan dat in een halfjaar geregeld zijn.” Maar juist omdat Israël mede de aanleiding vormt, kan dat spannend worden, denkt directeur Hendriks. „Iedereen vindt geweld tegen hulpverleners onacceptabel, maar als je een bevriend land als Israël moet aanspreken, dan wordt het voor sommige partijen ingewikkelder.”
Volgens Van Genugten zou een nieuwe wet vooral helpen tegen de straffeloosheid. „Meer vervolging betekent een groter risico dat je gepakt wordt – en dat kan ertoe leiden dat landen het internationaal humanitair recht beter gaan naleven.” Zijn oorspronkelijke plan was om dit via een wereldwijd verdrag met gelijkgestemde landen te regelen. „Maar dat kost veel tijd. Nu hoop ik dat Nederland een eerste stap zet, waarna andere zullen volgen.”
Mensen in de bijstand die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen, worden vrijwel nooit bestraft met een lagere uitkering. Het kabinet-Schoof hecht veel waarde aan deze ‘taaleis’, maar gemeenten vinden hem streng, nutteloos en ingewikkeld.
Dat blijkt uit navraag van NRC bij de 31 grootste gemeenten, waar meer dan de helft van de Nederlandse bijstandsgerechtigden woont. Slechts twee van deze gemeenten verlaagden de afgelopen twee jaar een uitkering omdat de ontvanger niet aan de taaleis voldeed. In Leiden ging het om slechts één persoon. In Rotterdam om twee personen in 2023. Daar zijn de cijfers over 2024 nog niet bekend.
De wet is duidelijk: wie in de bijstand niet het Nederlands beheerst op groep 8-niveau, moet zich inspannen om dat niveau te behalen. Wie dat onvoldoende doet, krijgt een lagere uitkering. Eerst 20 procent lager, na een half jaar 40 procent, en na nog eens een jaar krijg je helemaal geen uitkering meer. De verlagingen in Leiden en Rotterdam waren alledrie met 20 procent.
Gemeenten zeggen veel aandacht te besteden aan de taalvaardigheid van mensen in de bijstand, maar zijn heel terughoudend met het verlagen van hun uitkering. Zeven gemeenten, waaronder Amsterdam, Eindhoven en Zwolle, sluiten zulke verlagingen zelfs uit.
Voor gemeenten lijkt de taaleis dus deels een dode letter te zijn. Dat is opmerkelijk omdat staatssecretaris Jurgen Nobel (Participatie en Integratie, VVD) zich nu inspant om de taaleis in de wet te houden.
Donderdag bespreekt de Tweede Kamer een wetsvoorstel dat de bijstandsregels minder streng maakt. Het vorige kabinet, dat deze wetswijziging in gang zette, had daarin ook de afschaffing van de taaleis geregeld. Maar dat voornemen draaide Nobel in december terug: hij wil de taaleis behouden.
Grote onvrede
Nobel voelt zich gesteund door de Tweede Kamer. Die riep het kabinet eerder al op om het schrappen van de taaleis te „heroverwegen”. Meer dan twee derde van de Kamer steunde die oproep. Meer dan twee derde van de Kamer steunde die oproep, ook midden- en linkse partijen als CDA, D66 en SP.
Maar de onvrede bij gemeenten is groot. Natuurlijk vinden gemeenten een goede taalbeheersing van mensen in de bijstand belangrijk, zeggen wethouders. Maar deze strenge taaleis botst volgens hen met de ‘menselijke maat’. „Ik wil werken vanuit vertrouwen”, zegt wethouder Raymond Wanders (PvdA) uit Emmen.
Daarnaast is er ongemak over de beperkte doelgroep. Voor wie acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gehad, geldt de taaleis niet. Bij geboren Nederlanders is dat doorgaans het geval. „Maar ook laaggeletterde Nederlandstaligen hebben ondersteuning nodig”, laat de gemeente Delft weten.
Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) keert zich tegen de taaleis. „We waren ervan uitgegaan dat de taaleis zou verdwijnen”, zegt VNG-bestuurder Marianne van der Sloot (CDA), wethouder in Den Bosch. „Gemeenten zijn al heel lang bezig om meer te werken vanuit vertrouwen, dit voorstel buigt daarvan weg. Dat is zo jammer.”
Staatssecretaris Nobel laat weten dat hij „samen met gemeenten” bekijkt hoe de taaleis in de nieuwe wet precies wordt vormgegeven. „Niet handhaven, zoals sommige gemeenten doen, is wat mij betreft geen optie”, zegt hij. „Wanneer je een beroep doet op een uitkering, mogen we verwachten dat je je best doet om Nederlands te leren.”
Niet handhaven, zoals sommige gemeenten doen, is wat mij betreft geen optie
Problematische schulden
De wethouders benadrukken dat hun kritiek niet alleen ideologisch is. Door een bijstandsuitkering te verlagen, komt die persoon onder het bestaansminimum. „Dat leidt tot problematische schulden, hogere zorgkosten en dakloosheid”, zegt wethouder Chris van Benschop (Dordrecht, GroenLinks). De kans dat zo iemand naar een taalcursus gaat, wordt dan alleen maar kleiner.
„Het gaat om de meest kwetsbare groep in de samenleving”, zegt wethouder Natasja Groothuismink (lokale partij ROSA) uit Zaanstad, „die vaak een groot wantrouwen hebben richting de overheid.” Om hen weer te laten meedoen in de samenleving, moeten overheden de tijd nemen om hun vertrouwen terug te winnen, zegt zij. „Je motiveert niemand door te korten op hun uitkering.”
Zelfs de gemeente Leiden, die een verlaging doorvoerde, is negatief over de taaleis. „We gaan heel terughoudend om met verlagingen”, zegt wethouder Yvonne van Delft (GroenLinks). Die ene verlaging was volgens haar een uitzondering. „Deze persoon bleef echt weigeren de taaltoets te maken.”
Slechts een van de gemeenten die NRC benaderde, is ronduit positief over de taaleis: Rotterdam. Alleen al de dreiging van een verlaging helpt, volgens wethouder Tim Versnel (VVD). „Wij laten er geen misverstand over bestaan: de taaleis is een serieus te nemen verplichting. Daardoor maken mensen in de hectiek van hun leven tijd voor de taalcursus.”
Voedt de stad zo het wantrouwen in de overheid? Nee, vindt Versnel. Dat wantrouwen kan de overheid volgens hem niet wegnemen door mensen „zachtaardig te behandelen”, maar alleen door „nuttig te zijn”. „Als de overheid steeds softer wordt, kunnen mensen hun vertrouwen ook verliezen. Zeker de mensen die de verzorgingsstaat moeten betalen.”
Sommige CDA’ers kunnen het nauwelijks geloven: Hein Pieper, terug bij hun partij? Pieper, lange tijd CDA’er, kort Kamerlid geweest, voorzitter van het CDA Overijssel in de tijd dat die provincie nog een CDA-bolwerk mocht heten, al met al een échte CDA’er, één van hen, was twee jaar geleden plots overgestapt naar Nieuw Sociaal Contract.
Sterker: hij had die partij helpen oprichten en werd de eerste partijvoorzitter. Hij was, zo praatten CDA’ers er in die tijd over, overgelopen naar Pieter Omtzigt, die ook al bij het CDA weg was gegaan. Zelfs toen Pieper na een klacht over een oud arbeidsgeschil opstapte als partijvoorzitter van NSC, zei hij partijlid te blijven.
Maar nu is hij dus terug bij het CDA. Hij werkte de afgelopen tijd al mee als redacteur aan Christen Democratische Verkenningen, het tijdschrift van het wetenschappelijk instituut van die partij. En hij overweegt een hernieuwd lidmaatschap, zo laat hij aan NRC weten via een woordvoerder van het CDA. Zelf wil Pieper geen toelichting geven.
Zijn terugkeer staat symbool voor wat het CDA de afgelopen maanden meemaakte. Na de Tweede Kamerverkiezingen van 2023 hield de partij vijf Kamerzetels over: een absoluut dieptepunt. Nu, anderhalf jaar later, staat de partij virtueel op zo’n 18 zetels en wordt Henri Bontenbal van alle partijleiders het best beoordeeld door kiezers.
Wat is er in het CDA gebeurd?
Twee keer Brabant
„Ik vind dit de mooiste tijd voor het CDA, ever”, zegt Henri Bontenbal. Het is eind maart, hij staat op een laag podium in een zaaltje in Roosendaal, Brabant. De aanwezigen, veel CDA’ers, maar lang niet allemaal, hebben dan al een hele tijd aandachtig naar hem geluisterd, vragen gesteld. Ze zijn ook complimenteus geweest. Hij heeft gehoord dat de energie er bij hem „vanaf spat”. Iemand heeft gezegd: „Ik ben weer tróts om CDA’er te zijn.”
Bontenbal, spijkerbroek, jasje, geen stropdas, hoort het aan, vouwt zijn handen ineen, maakt een kleine buiging.
Bijna twee jaar eerder, ook in een volle zaal in Brabant, was het Pieter Heerma die tegenover CDA’ers stond. Het kabinet-Rutte IV regeerde, verkiezingen leken ver weg en met het CDA ging het slecht. Henri Bontenbal was nog geen partijleider, maar gewoon Kamerlid.
Heerma, toen fractievoorzitter, ging het land door, alle provincies langs, om het nieuwe verhaal van het CDA te vertellen. Hij wilde het anders doen, de boel opschudden. Niet de zoveelste presentatie geven, waar de zaal dan naar moest luisteren. In plaats daarvan had hij een map samengesteld op zijn laptop, met grafieken, kaarten van Nederland die wat zeggen over hoe het met het land gaat. Over onderadvisering, woningtekort, arbeidsintensiviteit, gebruik van medicatie. Naar gelang de vragen van de zaal, haalde hij de data erbij. Hij wilde het hebben over zijn plannen voor Nederland.
Maar of de zaal dat ook wilde?
Iedere sessie eindigde steevast in vragen over gedoe in het CDA, het voortbestaan van de partij, er was ongenoegen, er waren zorgen. En dáár had Heerma geen plaatjes bij. Alles wat hij zei, leek voor de zaal niet goed genoeg.
In het Brabantse zaaltje van Bontenbal gaat het er in maart anders aan toe. Er is niemand die begint over gedoe, dat is er niet. En Bontenbal lijkt niets verkeerds te kunnen zeggen. Hij is het oneens met de meeste vragenstellers in de zaal. „Ik heb de neiging om een stukje met u mee te gaan, maar ik hoor ook een stemmetje in mijn achterhoofd dat zegt dat ik moet tegenduwen”, zegt hij dan bijvoorbeeld. Niemand die het erg lijkt te vinden. Na afloop vormt zich een lange rij: bijna iedereen wil op de foto.
Wie kent Bontenbal?
Toen Bontenbal in de zomer van 2023 werd gepresenteerd als lijsttrekker van het CDA, was het maar de vraag of die partij na de verkiezingen van november nog zou bestaan. Kiezers moesten niets van het CDA hebben, de partij werd geassocieerd met ruzie, gedoe, neergang. Was Pieter Omtzigt eerder al opgestapt, nu zou hij met een eigen partij komen. De ene na de andere CDA’er ging met hem mee. Een andere bekende CDA’er, Mona Keijzer, was premierskandidaat voor de BBB. Beiden waren drie jaar eerder nog kandidaat-lijsttrekker voor het CDA geweest, nu moesten ze niets meer van die partij hebben.
En wie wist nou wie Henri Bontenbal was?
De Rotterdammer was adviseur geweest bij een netbeheerder, en was nog maar kort klimaatwoordvoerder voor het CDA in de Tweede Kamer.
Onafwendbaar zetelverlies
In het CDA hadden ze zich neergelegd bij onafwendbare zetelverlies. In interviews noemde Bontenbal de verkiezingen een „tussenstation”, iets waar de partij even doorheen zou moeten.
„Ik weet dat ik in een underdogpositie zit, dat ik van ver moet komen”, zei hij in die tijd in NRC. „Ik denk echt dat wij terug kunnen komen.” Hij wilde de partij terug naar het midden brengen. Wat hij bedoelde: zijn voorgangers waren te rechts-conservatief geweest.
Lees ook
‘Hoeveel lijsttrekkers durven eerlijk te zijn over het verleden? Ik probeer dat’
Het CDA doet daarna twee dingen: Bontenbal is overál te zien, in talkshows, tv-programma’s, kranten. En hij krijgt ruimte om te werken aan een inhoudelijk verhaal, dat hij oefent tijdens lezingen in het hele land. Waar reageert de zaal op, en hoe dan? Bontenbal heeft het vaak over de „verantwoordelijke samenleving”, die niet alleen kan steunen op politiek of bedrijfsleven voor oplossingen, over normen en waarden. Hij houdt een reeks voordrachten onder de noemer ‘naar een fatsoenlijk land’.
Bontenbal, en daarmee het CDA, kiest daarmee voor een onderwerp dat kiezers, zo blijkt uit kiezersonderzoek, ondanks alles zijn blijven associëren met die partij: normen en waarden, gemeenschapszin.
Begin april houdt hij twee lezingen in één week. In één daarvan, de Kerdijklezing, begint hij weer over de verantwoordelijke samenleving. Hij herhaalt het pleidooi dat hij ook al deed in het zaaltje in Brabant: de overheid moet eerlijker zijn over keuzes die het maakt, en ook over dat niet alles binnen de kortste keren kan worden opgelost.
In zijn betoog klinkt nog een echo van zijn optreden in Brabant. De overheid zou zich volgens hem moeten richten op de eigen kerntaken. „Dat betekent ook dat we ons als politici moeten matigen. Want als er iets is dat de politiek niet lijkt te kunnen, is het ‘nee’ zeggen.”
De lezingen van Bontenbal worden goed bezocht, maar het zijn de nooit de grootste zalen. Ze worden maar matig teruggekeken op sociale media. Maar voor Bontenbal doet dat er niet toe, het is voor hem een manier om zijn verhaal aan te scherpen, om iets te hebben om op terug te kunnen vallen als hij zijn inbreng schrijft voor Kamerdebatten, als hij vragen moet beantwoorden voor zaaltjes en in de eerstvolgende verkiezingscampagne. Het geeft hem grond om de partij te vormen.
In januari van dit jaar neemt het CDA een nieuw standpunt in over een landelijk vuurwerkverbod. De partij was altijd tegen, maar pleit nu voor. In een verklaring op de website komen alle termen terug die Bontenbal sinds zijn aantreden belangrijk maakt in het verhaal voor het CDA: de politiek heeft de taak om „normen te stellen”, de samenleving draagt „de verantwoordelijkheid” voor een „fatsoenlijke” jaarwisseling.
Hoewel er in de partij wordt gerekend op kritische geluiden vanuit de achterban, blijven die uit.
Dat gebeurt weer als Henri Bontenbal in maart van dit jaar de deur voorzichtig op een kier zet voor gemeenschappelijke Europese schulden, om de Europese defensie te versterken. De partij is daar altijd op tegen geweest. Tot verbazing van de CDA-top lijkt het de achterban niet uit te maken dat hun partijleider het kabinet ruimte lijkt te willen geven. Het blijft nagenoeg stil.
Bontenbal boven verhaal
Dat het CDA het in de peilingen al lange tijd goed doet, zegt Peter Kanne van onderzoeksbureau Ipsos I&O, komt voor een belangrijk deel door Henri Bontenbal. Hij is de meest gewaardeerde politicus, kiezers van bijna alle partijen geven hem een voldoende.
„Meestal zeggen kiezers dat ze vanwege de inhoud op een partij stemmen”, zegt Kanne. „59 procent zegt dat bijvoorbeeld te doen vanwege de standpunten van een partij, 43 procent vanwege de ideologie.” Bij het CDA is dat aanzienlijk minder. Van de kiezers die zeggen bij de eerstvolgende Tweede Kamerverkiezingen op het CDA te zullen stemmen, zegt maar 42 procent dat te doen vanwege de standpunten, en maar 29 procent vanwege de ideologie. Maar liefst 63 procent zegt dat te willen doen vanwege Bontenbal. „Dat percentage is bij geen enkele andere partij zo hoog”, aldus Kanne.
„Bontenbal wordt geroemd omdat hij een constructieve houding heeft, vanuit de oppositie”, zegt Kanne. „Anders dan andere oppositieleiders, op links, hoor je hem niet snel zeggen dat dit kabinet moet vertrekken. Hij stelt zich constructief op, en dat wordt gewaardeerd door kiezers.”
Een opmerkelijke uitkomst van zijn kiezersonderzoek is dat ongeveer de helft van de mensen die zegt op het CDA te willen stemmen, dat doet omdat het CDA zou zorgen voor een stabiel bestuur van Nederland. „Het CDA is voor rechtse kiezers die teleurgesteld zijn in het kabinet het enige alternatief”, aldus Kanne. „Vor een deel gaan die naar coalitiepartij VVD, maar als ze het kabinet willen afstraffen, moeten ze naar het CDA. De afstand tussen die partij en de regeringspartijen is ideologisch het kleinst.”
Toch ziet Kanne ook een risico voor de christendemocraten. „Bontenbal is maar bij tweederde van de Nederlanders bekend. Zijn bekendheid onder vijftig-minners is laag, en het allerlaagst onder jongeren.” Bovendien is Bontenbal nog niet getest. Kanne vergelijkt hem met Pieter Omtzigt in de tijd dat hij net weg was gegaan bij het CDA. „Hij leek aanvankelijk niets verkeerd te kunnen doen. Tot zijn politieke tegenstanders hem begonnen uit te dagen, hij bleek veel conservatiever te zijn dan kiezers aanvankelijk dachten. Die haakten daardoor af.”
Mildheid en irritatie
In de kiezersonderzoeken van Ipsos I&O wint het CDA de meeste stemmen terug van NSC, ongeveer een derde van de mensen die in 2023 nog op de partij van Pieter Omtzigt stemde, zegt dat nu op het CDA te willen doen.
In het CDA wordt daar wisselend op gereageerd.
Voor een deel is er mildheid en begrip: sommige CDA’ers hadden jaren keihard gewerkt, in afdelingen door het hele land, maar waren genegeerd door de landelijke top. Zij werden geconfronteerd met boze kiezers, die niets snapten van waar het CDA in Den Haag mee bezig was. Ze konden dat ook steeds moeilijker uitleggen. Dat zíj wegliepen, klinkt in het CDA, was nog wel voorstelbaar.
Maar er is ook irritatie over spijtoptanten die publiekelijk afstand hadden genomen van het CDA, de partij de rug toe hadden gekeerd, toen het CDA er zó slecht voor stond dat ze dreigden te verdwijnen, die hun heil waren gaan zoeken bij BBB en NSC en dingen hadden gezegd als: ‘de christendemocratie is dáár in betere handen’.
Ook zij proosten nu weer mee op partijborrels van het CDA.
Op een steenworp afstand van de Duitse grens, op een kazerneterein in Coevorden, worden groene lijkzakken van een oplegger getild. Militairen in witte pakken dragen een lichaam op een brancard naar de groene boogtent. Een sergeant-majoor achter een opklaptafel noteert:
„ID nummer 895432.”
„Eenheid: 101 Genie.”
„Nationaliteit: Nederlands.”
„Herkenningsplaatje?”, vraagt de sergeant-majoor.
„Geen HEPLA! Nederlandse militair. Type: man. Naam: ‘Big’, Bravo-India-Golf.
Voorletter: Lima. Rang: soldaat 2.”
De gesneuvelde soldaat in de lijkzak is een dummie met een gefingeerde naam. In Coevorden oefenen de militairen van de militaire gravendienst voor het zwartste scenario: een grootschalig gewapend conflict met de Russische Federatie. In dat geval moet het peloton van luitenant Floris (zijn achternaam houdt hij om veiligheidsredenen geheim) rekening houden met 80 gesneuvelden per dag – zowel vriend als vijand.
De afgelopen decennia leidde de gravendienst een slapend bestaan. Nu een grootschalige oorlog niet langer kan worden uitgesloten, worden oude vaardigheden in hoog tempo afgestoft. Leiding geven aan het gravendienstpeloton is „geen droombaan”, zegt luitenant Floris, maar belangrijk werk, „gezien de internationale situatie”.
Ruim vierduizend Nederlandse militairen doen dezer dagen mee aan de oefening ‘Bastion Lion’, in een gebied dat zich uitstrekt van de Nederlandse grens tot aan het fictieve ‘front’, zeshonderd kilometer verderop aan de rivier Elbe.
Een militair in oefendorp Schnöggerburg tijdens oefening ‘Bastion Lion
Foto’s Vincent Jannink / ANP
Op weg naar deze frontlijn, in een bus dwars door Duitsland, blijkt dat Defensie met man en macht aan het werk is om de schade, ontstaan door 35 jaar bezuinigen, in te lopen. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat de landmacht nog niet klaar is voor een groot conflict – terwijl juist nu de kans daarop het grootst is.
Mocht er een bestand komen in Oekraïne, dan kunnen de Russen troepen vrij maken „om andere dingen te doen”, zegt Jan Swillens, commandant van de landmacht. „En de Russen weten ook dat de NAVO over drie à vier jaar veel sterker zal zijn dan nu.”
Vredesmacht voor Oekraïne
Afgelopen donderdag vaardigde de commandant der strijdkrachten, Onno Eichelsheim, ‘s lands hoogste militair, een zogenoemde ‘dagorder’ uit aan alle 76.000 defensiemedewerkers. Een uitzonderlijke gebeurtenis. Het ministerie, zo schrijft Eichelsheim, is bezig met het plannen van een Nederlandse bijdrage aan een eventuele vredesmacht voor Oekraïne. Tegelijkertijd moet de krijgsmacht invulling geven aan nieuwe NAVO-plannen, waarin de bondgenoten veel méér troepen op de been moeten brengen om een Russische aanval te kunnen afslaan.
Eind juni moeten de bondgenoten op de NAVO-top in Den Haag het eens worden over hoeveel de defensie-uitgaven (nu 2 procent van het bbp) moeten worden opgeschroefd. In de tussentijd, aldus Eichelsheim, moeten alle eenheden zo snel mogelijk opgeleid en getraind zijn. „Ik weet dat versneld gereedstellen veel vraagt”, schrijft hij , „maar het is nodig. We komen van ver.”
Hoe ernstig de situatie is, blijkt op een bedrijventerrein langs de Autobahn in Sülzetal, vlak onder Maagdenburg. Hier heeft kolonel Edwin Peters zijn ‘main supply center’ ingericht, een overslagplaats om de troepen aan het front te kunnen bevoorraden. Dat moeten de mannen en vrouwen van het bevoorradings- en transportcommando met soms stokoud materieel doen. Op de deur van een vaalgroene viertonnertruck zijn de roestplekken goed te zien. „Niet doorgeroest hoor”, zegt Peters snel.
Militairen op het ‘main supply center’ in Sülzetal, vlak onder Maagdenburg.
Foto’s Vincent Jannink / ANP
Nu Nederland weer investeert in Defensie kan Peters het verouderde materiaal de komende jaren vervangen. En misschien komt er ook geld voor extra bewapening, communicatie- en nachtzichtapparatuur voor de chauffeurs. Maar ook daarmee zijn de problemen niet opgelost.
Op dit moment heeft Peters voldoende mensen en materieel om één brigade te bevoorraden, vertelt de kolonel. Zijn aanwijsstok glijdt over het organisatieschema, geprojecteerd op een scherm. „Maar de NAVO wil dat wij de drie Nederlandse brigades tegelijkertijd kunnen inzetten. Daar heb ik bijna drie keer zo veel mensen en materieel voor nodig.”
Een zo grote uitbreiding kan niet worden opgevuld met fulltime beroepsmilitairen. Defensie is daarom in overleg met transportbedrijven; civiele chauffeurs zouden de aanvoer tot op veilige afstand kunnen doen. Om zo snel mogelijk te kunnen beschikken over méér militaire chauffeurs is de rijopleiding op de vrachtwagens al ingekort van vier tot drie weken. Kolonel Peters hoopt dat er snel meer geld komt: „Besluiten we om de defensie-uitgaven te verhogen, dan moet het niet alleen gaan om vliegtuigen of tanks, maar ook om logistiek.”
Met extra bewapening zijn de problemen nog niet opgelost
Zo’n zestig kilometer verderop, aan de frontlijn, klinkt het geratel van machinegeweren en het gezoem van drones over de hei van oefenterrein Güz Altmark. Boven oefendorp Schnöggersburg hangen blauwe kruitdampen.
Op een verhoogde uitkijkpost heeft overste Martijn Pothuizen twee enorme stafkaarten uitgespreid. De twee gevechtsbataljons van de 13e Lichte Brigade uit Oirschot zijn bezig met het schoonvegen van het dorp en zijn in gevecht met de vijand. Omdat ‘13’ zelf niet genoeg gevechtseenheden heeft, worden ze bijgestaan door Duitse pantsergrenadiers en tanks, die grote stofwolken opwerpen aan de horizon.
Foto Vincent Jannink
De landmacht probeert zo goed mogelijk lessen te trekken uit de oorlog in Oekraïne, vertelt overste Pothuizen. Drones en radars hebben geleid tot „supertransparantie” op het slagveld. „Vroeger kon je je verstoppen in het bos en de vijand verrassen. Dat kan nu niet meer.” Om toch in de buurt van de vijand te kunnen komen wordt elektronische oorlogsvoering – het storen van verbindingen en waarnemingssystemen – steeds belangrijker.
De landmacht heeft al de blauwdruk liggen voor drie extra infanteriebataljons om de gaten in de brigades te dichten, zegt landmachtcommandant Swillens, als we doorrijden naar de volgende locatie. Tegelijkertijd moet er méér aandacht komen voor drones en elektronische oorlogsvoering. Als het aan Swillens ligt, krijgt elke brigade ook een eigen eenheid voor drones en CEMA (Cyber Elektronic Magnetic Activities). De landmachtstaf werkt verder aan plannen voor grote mobilisabele eenheden, die alleen in oorlogstijden worden geactiveerd. „De oorlog in Oekraïne leert ons dat een conflict lang kan duren”, zegt Swillens. „ We moeten het wel kunnen volhouden.”
Extra militair personeel
Volgens Swillens moet de legerorganisatie terug naar het model van de jaren tachtig, waarin een kern van beroepsmilitairen werd aangevuld met vele tienduizenden (ex)-dienstplichtigen. Dit keer hoopt Defensie dat te kunnen doen met vrijwilligers, die een militaire basisopleiding volgen en alleen opkomen in tijden van crisis. Een dergelijk model vergt niet alleen een enorme investering in het werven van mensen, maar ook in huisvesting, opleiding en grote hoeveelheden extra militair materieel. Swillens: „Nu hebben we die spullen nog niet. Maar als we nu bestellen, hebben we die over drie à vier jaar wél en kunnen we nadenken over een groeipad naar een dergelijk model.” Dezer weken onderhandelt de coalitie over de Voorjaarsnota. Het verder verhogen van de defensieuitgaven staat daarbij hoog op de agenda.
Onlangs gaf Swillens een lezing op het ministerie van Sociale Zaken. De generaal merkte dat er veel angst onder ambtenaren was. „Dat is niet wat ik wil uitstralen”, zegt Swillens op de appèlplaats van een voormalige Sovjetbasis, waarop de landmacht met groene tenten een veldhospitaal heeft ingericht. Ambulances rijden af en aan, ‘gewonden’ worden naar binnen gedragen.
Mochten de Russen aanvallen, dan zal de NAVO altijd winnen, zegt Swillens. „Ik denk ook niet dat er een oorlog komt. Maar we moeten realistisch zijn: de kans is ook niet nul.”
Volgens premier Dick Schoof had het de week moeten worden waarin de coalitie het eens werd over een Voorjaarsnota. Maar een week na de start van dit cruciale onderhandelingsspel zijn PVV, VVD, NSC en BBB het zelfs nog niet eens over de vraag waar de lijnen op het veld liggen. Na drie dagen overleggen is er nog geen overeenstemming over de vraag hoeveel geld er eigenlijk beschikbaar is.
De Voorjaarsnota, waar de partijen over spraken, is een update van de lopende begroting en een belangrijke voorzet voor de begroting van volgend jaar. De afgelopen maanden schoof het kabinet zowat alle problemen voor zich uit, met de belofte daar in het voorjaar een oplossing voor te vinden. Van geld voor de stikstof- en klimaatdoelen tot financiering voor gevangenissen en defensie.
Maar op de drie onderhandeldagen – maandag, woensdag en donderdag – stond iedereen ruim voor vijf uur weer buiten. Net als tijdens de formatie hebben niet alle partijen zin om tot in de avond met elkaar te praten. Tot irritatie van sommigen. De partijen hebben alle faciliteiten tot hun beschikking op het ministerie van Financiën. De minister, de staatssecretaris en een deel van hun ambtenaren hadden hun agenda leeggeruimd. Waarom maakten ze daar zo zuinigjes gebruik van?
Allereerst werd deze week nog niet erváren als cruciaal. De partijen tastten vooral af, konden verduidelijkende vragen stellen aan het ministerie, en trokken zich vervolgens af en toe per partij terug in eigen zaaltjes op het ministerie. Van uitruilen was nog geen sprake. Deze week is wel geprobeerd om te kijken waar de partijen het wél over eens zijn – maar wat daar uitkwam, wordt niet met de buitenwereld gedeeld.
Droomdatum
De werkwijze doet denken aan de manier waarop de partijen onderhandelden tijdens de formatie. Ze lazen elkaar wensenlijsten voor, maar kwamen lange tijd niet vooruit. Destijds werd er pas op het allerlaatste moment gepraat over de financiën.
Dat deze week niet ervaren werd als cruciaal, kwam ook doordat de deadline niet serieus werd genomen. Dat bleek afgelopen dinsdag al bij de ingang van de grote debatzaal van de Tweede Kamer. Vrijdag 11 april, zei Kamerlid en onderhandelaar namens BBB Henk Vermeer, was de „gewenste droomdatum”. En, wist hij: „De meeste dromen zijn bedrog.” Diezelfde dinsdag had PVV-leider Geert Wilders het over „oceanen van verschillen”. Hij voerde de druk ook op door te zeggen dat er nu echt iets moest gebeuren voor zijn kiezers.
Envelop
Een blijvend probleem in deze coalitie is wantrouwen, wat de boel ook vertraagt. Waar dat in eerdere begrotingsonderhandelingen vooral intern kenbaar werd gemaakt, komt het deze ronde in alle openheid naar buiten via een motie van NSC, die medeondertekend werd door coalitiepartijen BBB en PVV.
Het was geen motie van wantrouwen, maar wel een motie vol wantrouwen, die dinsdag een meerderheid haalde in de Tweede Kamer. De partijen eisten dat hun eigen minister Heinen uiterlijk op donderdag om 12:00 uur, middenin de onderhandelingen voor de Voorjaarsnota, openbaar zou maken hoe het gaat met de inkomsten en uitgaven van het kabinet en hoe de economische vooruitzichten er voor 2025 uitzien . Het verzoek moet in de context gezien worden van de vraag hoeveel geld er is. BBB, NSC en PVV willen meer uitgeven. Heinen zegt: er is amper ruimte.
De bestuurlijke kant van Den Haag gaf de motie kwalificaties als ‘onbegrijpelijk’, ‘onzinnig’ en ‘onnodig’. NSC heeft die informatie toch gewoon te zien gekregen toen ze begonnen aan de onderhandelingen op het ministerie van Financiën? Bovendien zat hún staatssecretaris, Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), ook aan tafel. En de stukken die Eelco Heinen heeft vanuit het ministerie, ziet de NSC-staatssecretaris ook.
Waarom dan, terwijl de onderhandelingen nog gaande zijn, de wens om alle stukken te openbaren? NSC-duofractievoorzitter Nicolien van Vroonhoven suggereerde donderdagochtend dat ze dacht dat ze nog niet alle papieren had voor een goed beeld van de actuele stand van zaken van de financiën. Het wachten was op extra informatie. Misschien, kon je op de NSC-vleugel in de Tweede Kamer horen, hield minister Heinen wel een envelop met geld in zijn binnenzak.
Opvallend: de oude coalitiepartijen van Rutte III en IV (VVD, D66, CDA en ChristenUnie) stemden afgelopen dinsdag als enige partijen in de Tweede Kamer tegen het informatieverzoek van NSC. Bij de voormalige coalitie vonden ze de motie maar wonderlijk. In hún tijd werden verzoeken die betrekking hadden op onderhandelingen terwijl de gesprekken nog liepen, als een blok tegengehouden. Anders verstoor je het proces.
‘Crunch time’
In reactie op de motie stuurde minister Heinen donderdagochtend een brief van twee A4’tjes naar de Tweede Kamer. Voor de laatste economische vooruitzichten verwijst hij naar de laatste publicatie van het Centraal Planbureau. Hij somt een aantal rekeningen op, en een kleine meevaller, maar geeft geen volledig overzicht. Voor de rest zegt hij: we zijn nog in gesprek, dus ik kan nog niet het complete beeld delen.
Vanuit PVV, NSC en BBB kwam donderdagmiddag nog geen reactie op de brief. De coalitiepartijen stonden de pers na afloop van de onderhandelingen niet te woord. De gesprekken gaan zondag verder. Volgende week is het „crunch time” en wordt het tijd om „war gear” te pakken, kun je horen, en zullen ze heus wel tot in de avond doorgaan.
Op zijn wekelijkse persconferentie haalde toenmalig premier Jan Peter Balkenende (CDA) een ansichtkaart tevoorschijn. Het was vrijdag 4 oktober 2002, en de ministers van zijn eerste kabinet van CDA, LPF en VVD maakten al weken openlijk ruzie. Paul Rosenmöller, leider van GroenLinks, had gevraagd of er nog eenheid in het kabinet was.
Balkenende hield de ansichtkaart voor zich, zodat die goed in beeld kwam. Het was een potloodtekening van de Trêveszaal, waar het kabinet toen vergaderde. „Geachte voorzitter, In antwoord op de mondelinge vragen van g.a. Rosenmöller e.a. groeten wij u in gezamenlijkheid en eenheid vanuit de ministerraad.” De handtekeningen van de ministers stonden onder de tekst.
Twee weken later was het kabinet gevallen.
De ansichtkaart van Balkenende is niet vergeten in Den Haag. Een bewindspersoon van het kabinet-Schoof begint er uit zichzelf over, als het gaat over de eenheid van dít kabinet. Ook anderen blijken het zich te herinneren. Ze zien er een waarschuwing in: je kunt wel steeds zéggen dat er eenheid is, zoals Dick Schoof nu doet, maar wat heb je daaraan als kiezers alleen maar ruzie zien?
Vechtkabinet
Het kabinet-Balkenende I regeerde 87 dagen. Het kabinet-Schoof van PVV, VVD, NSC en BBB bestaat al acht maanden, en is er nog steeds. En ook verder gaat de vergelijking mank, zeggen bewindspersonen en mensen rond het kabinet. Balkenende I was een vechtkabinet, het kabinet-Schoof is dat niet, zeggen bewindspersonen. Maar, erkent iedereen, het gaat niet goed. Het onderlinge wantrouwen groeit, de sfeer verslechtert. De eenheid is weg. En het gezag van premier Schoof in het kabinet daalt hard.
De afgelopen week wordt in het kabinet gezien als een dieptepunt. Schoof en minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) moesten in de Tweede Kamer over de zogeheten lintjesaffaire praten. Faber had geweigerd koninklijke onderscheidingen toe te kennen aan vijf voormalige vrijwilligers van het COA. Schoof en minister Judith Uitermark (Binnenlandse Zaken, NSC) hadden toen getekend. Schoof en Faber moesten de Kamer uitleggen waarom dat niet in tegenspraak was met de eenheid van het kabinetsbeleid. Het leidde onder meer tot een motie van wantrouwen tegen Faber, die door een groot deel van de oppositie werd gesteund. Kwestie afgedaan. Maar in het kabinet is deze week woede en schaamte te horen over Faber, kritiek op Schoof, en zorgen over de interne verhoudingen. En in het kabinet klinkt het dat de positie van Marjolein Faber onhoudbaar is geworden.
Vorig jaar zomer sloten de leiders van vier rechtse partijen na een moeizame formatie een hoofdlijnenakkoord. De vier leiders, Geert Wilders (PVV), Dilan Yesilgöz (VVD), Pieter Omtzigt (NSC) en Caroline van der Plas (BBB) spraken af dat zij in de Tweede Kamer zouden blijven. Het kabinet, was de afspraak, zou min of meer uitvoeren wat zíj wilden. De partijloze premier, voormalig topambtenaar Dick Schoof, stelde zich dienstbaar op. Het regeerprogramma van het kabinet was niet veel meer dan een gedetailleerdere versie van de afspraken van de partijleiders.
Constructie
Die constructie had een nadeel voor het kabinet: de bewindspersonen, met name Schoof, hadden vanaf het begin weinig gezag. Maar het had ook een voordeel: ruzies werden vooral gevoerd tussen de partijleiders, die toch al een groot gebrek aan chemie hebben. Ze verwijten elkaar te lekken naar de pers, wantrouwen elkaar, denken dat anderen erop uit zijn het kabinet te laten vallen.
In het kabinet zélf gaat het er anders aan toe, werd lange tijd gezegd. Er heerste een collegiale sfeer. Er werd, zeker in het begin, veel gelachen. De twijfels van de buitenwereld hielpen juist voor die sfeer, zei minister Femke Wiersma (Landbouw, BBB) vorig jaar zomer nog: „Juist omdat het ter discussie wordt gesteld, denken wij: laten we die vier jaar dan ook maar gaan volmaken.”
Dick Schoof kreeg complimenten van bewindspersonen over de manier waarop hij werkte: als een procesmanager, een echte ambtenaar die risico’s al vroeg zag en handige formuleringen kon verzinnen. Hij organiseerde uitjes, waarbij partners en kinderen soms ook welkom waren. Een bewindspersoon herinnert zich hoe vrolijk het was toen ze op excursie naar de Haagse brandweer gingen, partners erbij. Er kwam een sportgroepje op vrijdagochtend, zoals de kabinetten voor hem dat ook hadden.
Weeffouten
Maar er zaten vanaf het begin al weeffouten in het kabinet. Die zetten de persoonlijke verhoudingen steeds meer onder druk. Een voorbeeld: iedere partij kreeg het min of meer alleen voor het zeggen over de voor die partij belangrijkste onderwerpen: voor de PVV is dat asiel en migratie, voor BBB landbouw, voor NSC binnenlands bestuur, en voor de VVD financiën. Dat werkte profileringsdrift van bewindspersonen in de hand en leidde tot ergernissen.
Nog een structurele fout: het ontbreekt aan een gezamenlijk verhaal, of een gedachte die de coalitie bindt. De vier coalitiepartijen zijn weliswaar allemaal rechts, maar verder lijken ze niet op elkaar. Dat betekent dat ministers niets hebben om op terug te vallen. Mede daardoor houdt de onervaren ministersploeg zich al vanaf het begin niet aan de eenheid van kabinetsbeleid, zoals voorgeschreven in artikel 45 van de Grondwet. Ministers en staatssecretarissen mogen volgens die regel in hun uitspraken niet afwijken van het beleid van het kabinet.
Op vrijdagochtend komen de ministers samen voor de ministerraad in het Catshuis, de statige ambtswoning van de premier in Den Haag. Veel van die vrijdagen verlopen op dezelfde manier: een minister is boos over iets wat het kabinet wil, zegt er niets van te weten, of wil „een stevig gesprek” met Schoof. Na enkele uren komen de ministers weer naar buiten en is de kwestie opgelost, of even weer gesust. Daarna mag Schoof in zijn persconferentie zeggen dat de sfeer nog altijd goed is, dat misverstanden zijn opgehelderd, dat de eenheid niet in gevaar is. Die rituele dans herhaalt zich bijna wekelijks.
Vicepremier Fleur Agema (Volksgezondheid, PVV) schond de eenheid binnen het kabinet al een paar keer. Zo was ze het niet eens met nieuwe bezuinigingen in de zorg, en met de 3,5 miljard euro die Schoof aan Oekraïne had beloofd. Over die belofte waren meer ministers ongelukkig, maar die hielden hun kritiek binnenskamers.
Solistisch
Minister Marjolein Faber bezorgt het kabinet grotere problemen. Haar gedrag is solistisch, zien kabinetsleden. Zo zei ze op een vrijdag, vlak voor de ministerraad, dat de Oekraïense president Zelensky „niet democratisch gekozen” is. Vorige week vrijdag was ze openlijk boos op Schoof, omdat die had geweigerd haar plannen om de spreidingswet in te trekken op de agenda van de raad te zetten.
De slechte sfeer tussen de vier Kamerfracties slaat steeds meer over op het kabinet. Het onderlinge wantrouwen van de vier fractievoorzitters is nu ook dáár te horen. Aan teambuilding wordt niet meer gedaan. Het sportclubje wordt nog maar door een paar ministers trouw bezocht: de ministers Caspar Veldkamp (Buitenlandse Zaken, NSC) en David van Weel (Justitie, VVD). Anderen komen zelden of niet.
In de onervaren kabinetsploeg (slechts twee bewindspersonen hebben bestuurlijke ervaring) groeien ergernissen. VVD’ers ergeren zich aan BBB’ers. PVV’ers aan VVD’ers en NSC’ers. Maar meestal ligt het aan de persoonlijke relatie, niet aan partijkleur. Zo liggen sommige PVV-bewindslieden, zoals staatssecretaris Ingrid Coenradie (Justitie) en minister Dirk Beljaarts (Economische Zaken), goed bij andere kabinetsleden.
In het kabinet is vooral de ergernis over Faber groot. Voor elke ministerraad mogen bewindspersonen actuele onderwerpen agenderen. Veel te vaak, wordt gezegd, gaat het over iets dat Faber heeft gezegd of gedaan. Haar grillige gedrag bepaalt het beeld dat kiezers van het kabinet hebben: een ruziënde club, die niets voor elkaar krijgt. Bewindspersonen vinden dat niet eerlijk. Waarom is er zo weinig aandacht voor hún plannen? Moeten zij de prijs betalen voor Fabers eigenzinnigheid?
Vorige maand raakten Marjolein Faber en Mona Keijzer (Volkshuisvesting, BBB) in conflict tijdens de vergadering. Faber wil dat statushouders sneller asielzoekerscentra verlaten en huisvesting krijgen, Keijzer wil de voorrang van statushouders op sociale huurwoningen juist afschaffen. Het leidde tot een ruzie in de ministerraad. Daarbij werd volgens aanwezigen niet geschreeuwd, maar het is zeldzaam dat conflicten in de ministerraad tot uitbarsting komen. Dat gebeurt eerder in de onderraden, vooroverleggen van groepjes bewindspersonen.
Toenemende irritatie bij Schoof
Aanwezigen in de ministerraad zien dat ook premier Schoof zich steeds meer aan Faber ergert, en dat hij haar wantrouwt. De irritatie over Faber is zo groot, dat hij deze week geen zin had, zo leek het, om haar te komen helpen in de Tweede Kamer. Vrijwel de hele oppositie had om Schoofs aanwezigheid tijdens het Kamerdebat gevraagd, omdat dat zou gaan over de eenheid van kabinetsbeleid, zijn portefeuille. Schoof kwam pas toen de oppositie er bij het begin van het debat nogmaals om vroeg. Tijdens het debat keek hij Faber nauwelijks aan.
In en rond het kabinet zien ze dat Faber alle aandacht naar zich toetrekt, maar vrijwel niets bereikt. Sommigen vermoeden hier een bewuste strategie van Geert Wilders achter: als haar asielplannen niet door de Tweede en Eerste Kamer komen, en daar rekent iedereen op, blijft het beeld hangen van een minister die wordt tegengewerkt, en die niet toegeeft onder druk. Bovendien: hoe meer het over asiel en migratie gaat, het onderwerp dat kiezers associëren met de PVV, des te beter is dat voor Wilders.
Toch leven ook in de PVV zorgen over Faber. Sommige PVV’ers hadden gehoopt dat het kabinet een succes zou worden, en dat de radicaal-rechtse partij zou bewijzen volwaardig te kunnen regeren. De val van het gedoogkabinet-Rutte I (VVD en CDA), waar de PVV van de andere twee partijen de schuld van kreeg, heeft de partij immers jaren achtervolgd. Door Marjolein Faber dreigt nu hetzelfde te gebeuren. Twee PVV’ers uit het kabinet namen deze week afstand van Faber: Fleur Agema en Ingrid Coenradie. Zij zouden de aanvraag voor de lintjes wél hebben getekend, zeiden ze.
Dick Schoof moet iets doen, vinden sommigen in het kabinet. Hij moet haar tot de orde roepen en desnoods ontslaan. Dat had zijn voorganger Mark Rutte in 2021 met Mona Keijzer gedaan. Zij was als staatssecretaris van Economische Zaken (namens het CDA) openlijk kritisch op het coronabeleid van het kabinet. Maar een ontslag is hoogst zeldzaam, en zou in dit geval vrijwel zeker de val van het kabinet betekenen.
Deze week is Marjolein Faber op vrijdagochtend als een van de eerste ministers aanwezig in het Catshuis. Ze heeft een moeilijke week gehad, zegt ze bij de ingang, maar ze houdt goede moed. Vanavond gaat ze biefstuk eten. De intrekking van de spreidingswet staat opnieuw niet op de agenda van de ministerraad. Ze had geen tijd de plannen verder uit te werken, zegt ze, door de twee debatten over de lintjeskwestie.
Kabinetsleden die de waarschuwing uit het verleden willen zien, kunnen de ansichtkaart van Jan Peter Balkenende bezichtigen. Die ligt nog altijd in het archief van de Tweede Kamer, zegt een woordvoerder.
Het huis van Laura Bromet ligt in een Noord-Hollandse polder, aan een smalle weg waar bijna niemand komt. Vanuit haar woonkamer kijkt ze uit op grasland en een sloot. Er zwemmen twee kuifeenden. Het dorp Ilpendam, waar ze opgroeide en waar haar ouders nog wonen, kan ze in de verte zien liggen. Laatst liep ze hier op een stil, donker weggetje, vertelde ze vorige week in een Kamerdebat, en ze bedacht: wat als hier nu wolven waren? „Dat maakte me best wel angstig.”
Wolven zijn er niet in het poldergebied waar ze woont. Er zijn wel mensen, met tractors. En „die grote machines” maken haar soms ook bang, zegt ze aan haar keukentafel. Het begon een jaar of vier jaar geleden. ’s Nachts reed er een voertuig langs haar huis, de bestuurder begon hard te toeteren. Daarna gebeurde het weer, en nog een keer. Bijna elke week werd ze er wakker van. En het gebeurt nog steeds. „Misschien zit er wel een haas op de weg, dat kan ook.”
Elke week?
„Elke week. Ik weet het natuurlijk niet zeker, maar ik denk dat het om te pesten is.”
Wie zou zoiets doen?
„Verderop woont een buurman, een boer. Die heeft mij vaak uitgenodigd om mij te overtuigen van alles wat hij vond van de landbouw. Ik ben nog met de Vogelbescherming en de Agrarische Natuurvereniging bij hem geweest. Ik zei tegen hem: we denken er gewoon niet hetzelfde over. Sindsdien word ik vaak wakker van getoeter. Dan rijdt er weer zo’n autootje of tractor langs.”
Hoe weet u dat hij het is?
„Dat was wel geinig. Tijdens de Kerstdagen zat ik eens op de bank naar buiten te kijken. Toen zag ik een tractor met allemaal lichtjes langsrijden, toeterend. Het was dezelfde tractor die altijd toeterend langsrijdt. Even later zag ik in de buurtapp reacties als: oh, wat mooi, die tractor met allemaal lichtjes! Toen gingen ze allemaal heel trots zeggen wie het was. Het was dus diezelfde boer. Ik heb hem geappt: wil je ophouden met het getoeter als je langs mijn huis rijdt? Mijn kinderen hebben er last van. Ik zag dat hij het meteen gelezen had, maar hij reageerde pas na uren. Hij zei: ja, je hebt eigenlijk wel gelijk ook. Toen is het een tijdje gestopt.”
Maar het is toch weer begonnen?
„Ja, misschien doen anderen het ook wel. Er zit hier een loonbedrijf verderop waar allemaal van die jongens uit het dorp werken. Die praten allemaal met elkaar. Dus als eentje zegt: ik toeter altijd ’s nachts als ik langsrijd, dan denken anderen misschien: oh leuk, dat ga ik ook eens doen.”
Wordt u er wakker van, heeft uw gezin er last van?
„Ja, maar ze zijn hier heel koelbloedig, niemand in huis maakt zich er druk over.”
U zelf ook niet?
„In mijn auto liggen wel een petje en een zonnebril. In de tijd dat er wegblokkades waren met trekkers en brandende hooibalen was het handig om niet herkend te worden. En ze zijn een keer op ons erf geweest. Tweeënhalf jaar geleden was dat, net voor de zomervakantie. Ik stond in de tuin en zag twee enorme trekkers aankomen, met karren. Ze reden achteruit ons erf op en stortten het helemaal vol met kuilgras, mest en plastic. Mijn dochter stond te schreeuwen: ‘Mama, mama.’ Ik dacht: wat moet ik doen? De politie bellen? Maar ik dacht ook: filmen, om bewijsmateriaal te hebben. Maar ik was zo zenuwachtig, ik drukte op het verkeerde knopje en heb niks gefilmd.”
Heeft zoiets invloed op u als politicus?
„Als iemand mij van tevoren had gezegd: op een avond komen boeren jouw erf volstorten met zooi, had ik het echt nooit gedaan.”
Laura Bromet (55) gaat in de Tweede Kamer namens GroenLinks-PvdA over landbouw, natuur en stikstof. Ze is de dochter van filmmaker Frans Bromet, bekend geworden door zijn tv-series als Buren, over burenruzies, en Het Israël van Heertje en Bromet, samen met cabaretier Raoul Heertje. Hij filmde ook Laura Bromet, voor de documentaire Alles van waarde, toen ze in 2009 ging solliciteren bij GroenLinks, als beleidsmedewerker. In haar huis in Ilpendam doet ze zijn nasale, zeurende en wat trage stemgeluid na, dat op tv bij veel mensen een ontwapenend effect lijkt te hebben. „Jij gaat solliciteren hè? Wat zit er in dat kóffertje?”
Ze lacht hard. „Allebei mijn ouders waren mee. En ik dacht de hele tijd: er zitten vast ook mensen van GroenLinks in deze trein. Verschrikkelijk.”
Laura Bromet kreeg de baan. „Er waren”, zegt ze, „wel Kamerleden die het bijzonder vonden dat ik in die tijd gefilmd werd.”
Die vonden dat zíj gefilmd moesten worden, niet hun medewerker?
„Ik denk dat ze het maar niks vonden, nee. Ik dacht over mezelf toen ook: ik ben niemand, ik ben een medewerker, ik wílde helemaal niet in de belangstelling staan.”
Waarom niet?
„Ik denk door het minderwaardigheidscomplex dat ik had. Ik keek de hele tijd door de ogen van die Kamerleden naar mezelf, en ik dacht dat ik in die film door de mand zou vallen als dom.”
Er kwam een première van Alles van waarde, in de grote zaal van Tuschinski in Amsterdam. „Dat vond ik echt zo tof, dat het daar was. Ik had al mijn collega’s uitgenodigd, de medewerkers, en ook de hele Tweede Kamerfractie. Maar er is niet één Kamerlid gekomen.”
Omdat ze jaloers waren?
„Ik weet het niet, ik vond het alleen maar heel erg jammer. Mijn collega’s, de andere medewerkers, waren er wel.”
Laura Bromet noemt zichzelf een laatbloeier. Ze werd pas Tweede Kamerlid toen ze 48 was. Ze had twaalf jaar in het productiebedrijf van haar vader gewerkt, en was „de secretaresse van de secretaresses” geweest bij een bank. „Ik weet nog dat ik in die tijd bij de huisarts kwam, van mijn leeftijd, en dat ik dacht: dat is iemand. En ik ben echt helemaal niks. Ik heb een leuke man, vier kinderen, een mooi huis. Ik heb alleen geen carrière en dat is dan jammer, je kan niet alles hebben in het leven. Maar nu ben ik ook iets.”
Wat bent u nu?
„Politicus, Kamerlid, volksvertegenwoordiger.”
Gaat het om die status?
„De status, ja.” Ze denkt na. „Niet dat iemand tegen me opkijkt, ofzo. Het is wel zo: als moeder van vier kinderen heb je alleen die vier kinderen en die vinden het vanzelfsprekend dat je hun moeder bent.”
Word je pas belangrijk als je in de ogen van ánderen belangrijk bent?
„Misschien is het mijn minderwaardigheidscomplex, want ik vind mezelf géén goeie moeder. Terwijl ik dat toch wel ben, denk ik. Maar het gevoel dat het nooit goed genoeg is, dat zit in mijn karakter, en ik zie dat terug bij mijn kinderen. Het is dus niet zozeer status, ik wil gezíén worden.”
En mensen kijken tegen Kamerleden op.
„Ik geef een stem aan mensen, in de politiek kun je heel veel voor mensen doen, nuttig zijn. En dat, gecombineerd met dat ik er goed in ben en erkend word, is heel fijn.”
Toen uzelf medewerker was, leken de GroenLinks-Kamerleden zichzelf belangrijker te voelen dan de medewerkers. Is die statusgevoeligheid er nog steeds in uw fractie?
„Als je aan een Kamerlid vraagt of er hiërarchie is, zal die zeggen van niet. Dat heb ik geleerd in de banen die ik hiervoor heb gehad: dat denk je alléén, dat het er niet is, als je zelf aan de top zit. Ik realiseer me ook altijd: het gaat niet om mij, het gaat om de functie die ik bekleed. Ik heb me voorgenomen om in de recessen te vergeten dat ik Kamerlid ben. Soms neem ik de hele zomer vrij en dan kijk ik stiekem ook: hoe ziet je leven eruit als je geen Kamerlid bent? Als je een nobody bent?”
Ben je een nobody als je geen Kamerlid bent?
„Dat klinkt wat denigrerend, zo bedoel ik het absoluut niet. Ik bedoel alleen dat je dan weer alles zelf moet doen. Als Kamerlid heb je altijd knipmessende mensen om je heen. De deuren van het restaurant voor Kamerleden zwaaien vanzelf voor je open. Ik mag eerste klas reizen. Dat is voor het eerst in mijn leven, en ik vind het heerlijk. Ik verdien meer dan ik ooit gedaan heb. Ik heb veel geldzorgen gehad in mijn leven, maar nu niet.”
Laura Bromet is lid van de Tweede Kamer, namens GroenLinks-PvdA. Foto Lars van den Brink
Begin dit jaar stond in De Telegraaf een interview met Laura Bromet en boerin Alien Zijtveld van de actiegroep Agractie. Ze pleitten samen voor een ander rekenmodel voor de stikstofuitstoot. Bromet zal niet, zoals D66’er Tjeerd de Groot in 2019, zeggen dat de veestapel gehalveerd moet worden. Van haar hoor je dat „de veestapel te groot is” om de kwaliteit van het water te verbeteren of om de stikstofdoelen te halen, en dat „halvering” een „uitkomst” kan zijn.
In de Tweede Kamercommissie die over landbouw gaat, trekt Bromet veel op met Thom van Campen van de VVD, die ze „mijn maatje” noemt. En ook met CDA’er Eline Vedder en Pieter Grinwis van de ChristenUnie. Volgens haar dringt bij steeds meer partijen het besef door dat in de landbouw „de milieugrenzen” bereikt zijn, door de rechtszaken die er zijn geweest. „En dat er dus echt van alles moet veranderen. Er zijn veel boeren van wie ik nu hoor: jij hebt gelijk.”
Bromet raakt in debatten wel verwikkeld in felle discussies, soms ruzies, met BBB-leider Caroline van der Plas. En misschien komt het vooral door de toon waarop ze vragen stelt, licht zeurend zoals haar vader dat doet, waardoor ze staatssecretaris Jean Rummenie en minister van Landbouw Femke Wiersma (beiden van BBB) zichtbaar irriteert. Rummenie reageert al vanaf het begin afstandelijk en soms uit de hoogte op Bromets inbreng in debatten. Wiersma bleef haar best doen om beleefd en vriendelijk te antwoorden. Tot Bromet twee weken geleden in een debat zei dat ze deze keer „geen vragen had” voor de minister. „Die geeft toch nooit antwoord.” Ze negeerde Wiersma en kwam met vragen aan de Kamerleden van de coalitie: hoelang gingen die deze minister nog steunen?
Het raakte Wiersma zichtbaar. Ze zei dat er „een karikatuur” van haar werd gemaakt, en klonk geëmotioneerd toen ze dat zei. Ze voelde zich persoonlijk geraakt, zei ze, en moest „incasseren”, terwijl zij zelf „respectvol” bleef.
Ziet u wat u bij hen losmaakt door die manier van vragen stellen?
„Ik krijg wel mails tijdens debatten, dat ik onbeschoft ben, maar dat ben ik volgens mij niet. Ik vind het wel grappig, maar misschien is het gemeen?”
Ik krijg wel mails, dat ik onbeschoft ben, maar dat ben ik volgens mij niet
Het lijkt op de manier van vragen stellen van uw vader?
„Oh echt? In de tijd dat ik voor mijn vader werkte, belden wij de mensen die hij had geïnterviewd altijd nog even op, en die waren altijd heel tevreden. Ze voelden zich in hun waarde gelaten. En Femke Wiersma… Ik denk totaal niet dat die zich in haar waarde gelaten voelt. In debatten denk ik heel vaak: andersom zou ik ontploft zijn, maar dan blijft zij gewoon vriendelijk. Behalve in dat laatste debat, dat trok ze niet meer.”
Hoe kijkt u daarop terug?
„Ja kijk… in het kennismakingsgesprek met haar en Rummenie heb ik meteen gezegd: ik denk niet dat wij veel voor elkaar kunnen betekenen. Inhoudelijk liggen GroenLinks-PvdA en BBB op dit onderwerp zó ver uit elkaar, en dan dat kabinet met de PVV. Dus ik doe daar ook verder mijn best niet voor. Al vind ik wel dat je als politicus verbinding moet zoeken, je moet compromissen sluiten om problemen op te lossen.”
Maar dus niet met BBB?
„Ik denk dat dat echt heel moeilijk is bij de landbouw. Hoe kan ik samenwerken met iemand die alléén vanuit het boerenbelang denkt? Dan valt er gewoon niet te onderhandelen. In mijn kennismaking met Rummenie heb ik gezegd dat de samenwerking van BBB met racisten in dit kabinet voor ons een grens over was. Hij zei: ík ben geen racist. Ik zei: maar jij maakt het wel mogelijk dat ze meeregeren. Hij vond dat heel erg, maar ik vond dat het gezegd moest worden.”
Vindt u de PVV’ers in de Tweede Kamer racisten?
„Nou nee, dat weet ik niet. Daar denk ik niet elke dag over na. Er zijn PVV’ers met wie ik leuke gesprekken heb. Met Dion Graus heb ik het nooit over moslims. Daar begint hij zelf ook nooit over. Met [minister van Infrastructuur] Barry Madlener gaat het over de waterschapswet, en dan vertelt hij mij ook over de ijsvogel in zijn tuin.”
In de documentaire Alles van Waarde noemt haar vader Frans Bromet zichzelf „een boze burger”. Hij is woedend op Haagse politici, op „al die managers” en „graaiers”. Hij voelt zich machteloos. Laura Bromet noemt zichzelf in de film „een optimist”. Ze denkt dan, in 2012, dat ze de wereld wél kan verbeteren.
Toen u in debat met minister Wiersma „geen vragen” voor haar had, moest u toen aan de boosheid van uw vader denken?
„Mijn vader is zwartgallig, hoor. Na het debat las ik een stukje uit het Friesch Dagblad voor over het debat. Hij had niet gekeken, mijn moeder wel. En hij zei: maar Laura, hoe dan? Dat kán toch niet, dat deze mensen dit land moeten besturen? Terwijl ik nog denk: we moeten hier doorheen. Misschien zit er ook nog wel een aardige PVV’er tussen.”
In het debat leek het of u nu wel de boosheid van uw vader heeft.
„Dat zou wel logisch zijn. Hij is de helft van mij. Ik heb er nooit zo over nagedacht. Maar jullie kennen mijn moeder niet, zij is een positieve. Die kant heb ik ook. Maar ik herken veel van hem in mij. De angst die mijn vader altijd heeft, dat komt door de oorlog, die heb ik ook.”
Uw vader heeft een Joodse achtergrond.
„Ja, mijn opa was Joods, maar hij was getrouwd met een niet-Joodse vrouw. En de mensen met een gemengd huwelijk werden in de eerste jaren van de oorlog nog gespaard. Ik heb van mijn oma gehoord dat ze expres snel aan kinderen zijn begonnen. Mijn vader is in 1944 geboren, omdat ze hoopten dat ze zo nog langer gespaard werden. Maar de enige broer van mijn opa is vergast. De vader van mijn opa is vergast. En alle oudooms en oudtantes zijn ook allemaal vermoord. Wij krijgen de laatste jaren steeds uitnodigingen voor onthullingen van struikelstenen voor vermoorde familieleden. Wij hebben er nooit veel over gepraat. Mijn vader is geen prater. Wat ik erover weet, weet ik uit interviews met hem. En ik zeg dit niet tegen hem, dus hij leest het ook in de krant. Wij hebben het alleen over praktische zaken. Maar de angst die hij heeft, dit zit ook in mij.”
Hoe uit zich dat?
„Ik was in mijn jeugd al bang voor kernwapens. Ik kan me nog wel herinneren dat ik niet kon slapen omdat ik bang was dat er een kernbom zou vallen. En dat ik naar beneden ging en dat ik tegen mijn moeder zei: ik ben zo bang voor de bom. Altijd die angst dat er rampen gebeuren.”
Had u zelf de link met de oorlog gelegd?
„Nee. Dat gebeurde pas bij de onthulling van een struikelsteen. Mijn jongere broer hield toen een toespraak over transgenerationele trauma’s, hoe oorlogstrauma’s generaties heel lang kunnen doorwerken in een familie. Ik had er nog nooit van gehoord. En ik wil zelf ook echt niet het woord trauma gebruiken, ik ben een gelukkig en gezegend en bevoorrecht mens. Maar ik dacht wel: ja, dat is het.”
Dat betekent dat u het ook weer kan doorgeven aan uw vier kinderen?
„Toen Rusland Oekraïne was binnengevallen, kwam mijn dochter van 19 bij me, ze zei: mama, ik ben zo bang voor de oorlog. En toen dacht ik: jeetje, wat moet je dan zeggen? Dus ik zei: je moet genieten van elke dag die je in vrede en veiligheid leeft, het kan zo voorbij zijn. Maar het was een echo van het kleine meisje dat ik was. Net zo angstig voor oorlog.”