Wat zijn de juiste asielcijfers over nareizigers? Een Kamermeerderheid wil geen debat

Cijfers had hij niet, en toch wist immigratiejurist Mark Klaassen dat Dilan Yesilgöz niet de waarheid sprak toen ze zich daags na de val van het kabinet-Rutte IV bezorgd toonde over ‘massale’ stapeling van nareisaanvragen door asielzoekers met een verblijfsvergunning. Dit zorgt niet alleen voor „een enorme druk op onze voorzieningen”, aldus de demissionair ministerie van Justitie en Veiligheid (VVD) bij het praatprogramma Op1, maar óók dat „we er niet meer voor de mensen zijn die onze veiligheid nodig hebben”. De presentatoren wilden weten om hoeveel mensen het ging. Yesilgöz had geen cijfers paraat. „Héél veel”, verzekerde ze hen, en de kijkers. Maanden later vertelde ze in een verkiezingsinterview in de Volkskrant dat het gaat om „duizenden mensen – hoeveel exact weten we niet”.

Exacte cijfers zijn er sinds half februari. Het gaat om 350 ingewilligde ‘nareis op nareis’-aanvragen sinds 2019, vorig jaar werden slechts tien verzoeken geaccepteerd. Dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op éigen initiatief cijfers over deze kwestie heeft gepubliceerd, laat volgens Klaassen „zien dat de frustratie die ik heb door de IND wordt gedeeld”. Klaassen is gefrustreerd over politici die migratie en asiel „politiek misbruiken”, puur om zichzelf te „profileren”. Hij promoveerde in 2015 op het recht op gezinshereniging, en geeft nu colleges op het gebied van migratierecht aan de Universiteit Leiden. Ook is hij lid van de Adviesraad Migratie, een onafhankelijk orgaan van het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Bij nareis komen minderjarige kinderen en partners van statushouders naar Nederland. Soms gebeurt het dat een nagereisd gezinslid zelf asiel aanvraagt in Nederland, zodat diens verblijf niet afhankelijk is van de relatie met de statushouder. In de context van gewelddadige huwelijken, zegt Klaassen, is dit verstandig en begrijpelijk. Het nagereisde gezinslid met een eigen asielvergunning mag vervolgens een aanvraag voor nareis van een ander familielid indienen. „Onwenselijk, maar niet verboden”, schrijft de IND.

Het fenomeen was afgelopen zomer de directe aanleiding van de kabinetsval, al wordt dit sinds de publicatie van de nareiscijfers door Yesilgöz ontkend. Zij stelde dinsdag dat de kabinetsval te maken had met onenigheid over een „breder pakket” aan migratiemaatregelen. Tijdens het debat over de kabinetsval benadrukte Yesilgöz wel degelijk dat de onenigheid tussen met name de VVD en ChristenUnie over het recht op gezinshereniging voor oorlogsvluchtelingen de hoofdoorzaak was van het klappen van de coalitie. Het onderwerp was zelfs „een cruciaal” punt voor haar partij, legde ze een dag na de kabinetsval uit bij Op1.

Yesilgöz’ woordvoerder benadrukte donderdag opnieuw dat binnen het inmiddels gevallen kabinet „steeds over een breed pakket van maatregelen” is gesproken om de instroom van asielzoekers te verlagen. De woordvoerder: „Ons land is aantrekkelijker dan de landen om ons heen. Dat heeft verschillende redenen, waaronder onze sociale voorzieningen, onze definitie van een kerngezin , de mogelijkheden tot nareis en nareis op nareis, waarvan de IND in mei 2023 aangaf dat dit een knelpunt is, reden om dit in de besprekingen te betrekken.” De woordvoerder zegt voorts dat in het kabinet onder meer het twee-statusstelsel op tafel lag, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen oorlogsvluchtelingen en „subsidiair beschermden”. Volgens de woordvoerder was in het kabinet „over dit hele pakket” geen overeenstemming bereikt. De woordvoerder wijst verder op CBS-cijfers uit 2022 over 10.295 nareizigers om eraan toe te voegen dat „vorige week inderdaad is becijferd dat het in het geval van nareis op nareis om honderden gevallen gaat”.

Motie weggestemd

Een motie voor een debat over de kwestie werd dinsdag in de Tweede Kamer weggestemd. „Nota bene de reden van val kabinet. Zo wordt de controlerende taak van de Kamer wel erg moeilijk”, reageerde Kati Piri van GroenLinks-PvdA op X. Een „onzindiscussie”, zei demissionair premier Rutte diezelfde dag. Hij houdt vol dat strengere asielmaatregelen hard nodig zijn.

De laatste keer dat gezinshereniging werd hervormd, was in 2010. Tijdens de onderhandelingen voor het minderheidskabinet van VVD en CDA met gedoogsteun van de PVV, werd besloten om de komst van ouders en grootouders van meerderjarige statushouders niet meer toe te staan. Hetzelfde gold voor meerderjarige kinderen. Het gevolg was dat nationale toelatingsvoorwaarden voor deze familieleden werden afgeschaft. „Maar dat betekent niet dat deze mensen er niet meer zijn”, zegt immigratiedeskundige Klaassen. De IND en rechters moeten nog altijd toetsen aan Europese en internationale mensenrechten, waardoor nationale restricties omzeild kunnen worden. Specifiek wordt dan gekeken naar het recht op familieleven.

Gebrek aan nationaal beleid over deze familieleden heeft het werk van de IND lastiger gemaakt, zegt Klaassen. Waar het eerst een kwestie was van „kruisjes” zetten voor de toelatingsvoorwaarden, moet de IND nu een mensenrechtelijke belangenafweging maken. „De wetgever die heel streng wil zijn, schiet zichzelf in de eigen voet”, constateert de immigratiejurist. Hij denkt dat politici er verstandig aan zouden doen om met nieuw beleid voor oudere familieleden te komen, om zo nog nationale soevereiniteit over de kwestie te houden.

Het onderwerp van Klaassen – gezinshereniging – wordt sinds september 2022 opnieuw „systematisch bediscussieerd”, ziet hij. Toen werd de asieldeal aangekondigd: een pakket aan maatregelen om de crisis in de asielopvang te verlichten. Tot wel zevenhonderd asielzoekers moesten bij de hekken van het aanmeldcentrum in Ter Apel slapen, omdat het er te vol was en andere gemeenten geen ruimte wilden of konden maken. Het kabinet besloot het nareisrecht op te schorten. Statushouders die gezinsleden wilden laten overkomen moesten een half jaar wachten met het indienen van een aanvraag, tenzij ze al een eigen woning hadden. Gezien de woningnood lag het niet voor de hand dat veel nieuwe statushouders voor de uitzondering in aanmerking zouden zijn gekomen.

In strijd met Europese regelgeving

Juristen zijn normaal gesproken terughoudend in zich stellig uitspreken over de (on)rechtmatigheid van beleid. „Maar bij dit onderwerp was het glashelder, iedereen wist dat de huisvestingsmaatregel onhoudbaar was”, zegt Klaassen. Ondanks waarschuwingen van zijn ambtenaren, zette demissionair staatssecretaris Eric van der Burg (Asiel, VVD) de maatregel door. Hij was benieuwd hoe rechters over de nareisbeperking zouden oordelen. Eind december luidde de ene na de andere uitspraak dat de maatregel onrechtmatig was. Alle relevante wetten en regels op nationaal en Europees niveau werden geschonden, zo werd in hoger beroep bevestigd.

Maar de ‘schade’ was al berokkend, ziet Klaassen. Het onderwerp werd geproblematiseerd en kreeg „maandenlang publiciteit”, en politici weten zich daar altijd raad mee. „Óók als het niet mag van rechters.” Hij verwijt politici „te veel geloof” te hechten „aan de maakbaarheid van migratiebeleid”. Een ander voorbeeld is de wens van een Kamermeerderheid voor een opt-out op nieuwe Europese migratieregels in het Europese werkingsverdrag.

„Nederland [is] reeds gebonden aan de EU-wetgeving over asiel en migratie”, schreef staatssecretaris Van der Burg vorige maand in een Kamerbrief. Voor een opt-out is instemming nodig van álle lidstaten. Of dat gaat gebeuren is „volstrekt ondenkbaar”, zegt Klaassen. Politici hóren te weten dat ook deze maatregel „werkelijk geen optie” is. Hij denkt dat rechtse politici het wel snappen, maar dat zich als krachtig anti-immigratie profileren de doorslag geeft. Dat „populistische partijen” dit doen, snapt hij, maar niet van de VVD. „Die partij levert al ruim elf jaar lang de staatssecretaris voor asiel.”


‘De financiële prikkels voor arbeidsongeschikten werken verkeerd’

Probeer maar eens géén regels te overtreden als je arbeidsongeschikt bent. Tien deskundigen ontdekten afgelopen jaar hoe moeilijk dat is.

Drie hoogleraren, een oud-UWV-baas en een oud-Kamerlid vormden met vijf andere experts een onafhankelijke commissie. Samen dachten zij, in opdracht van het kabinet, na over nieuwe regels rond arbeidsongeschiktheid. En in hun donderdag verschenen rapport Meer aandacht, vertrouwen en zekerheid beschrijven ze hoe het anders kan.

Lees ook
Het nieuws: Commissie adviseert grote hervorming: meer eenvoud, vertrouwen en begeleiding voor arbeidsongeschikten

Een man op het Binnenhof tijdens een demonstratie tegen de WAO-hervormingen in 1991.

„Ieder van ons heeft veel expertise”, zegt commissievoorzitter Roos Vermeij, die zich tot 2017 als PvdA-Kamerlid veel bezighield met de sociale zekerheid. „Maar allemaal zijn wij dingen tegengekomen waarvan wij dachten: hè? Zit dat zo?”

Zelf kreeg Vermeij ook even mee hoe het is om gedeeltelijk arbeidsongeschikt te zijn, in een online simulatie bij uitkeringsinstantie UWV. Ze ging meteen de mist in. „Ik dacht dat ik netjes had doorgeven dat ik een paar uur meer gewerkt had. Maar dat had ik via twee verschillende UWV-formulieren moeten doen.”

„Voor veel mensen werken de regels wel”, zegt Vermeij, „en dat is mooi.” Maar wie toch al kwetsbaar is, komt sneller in de knel. „Zoals mensen met een laag inkomen, en mensen die ziek worden vanuit de werkloosheidsuitkering.” Zij krijgen vaker een lage of helemaal geen uitkering, en worden slechter begeleid naar nieuw werk.

Hoe het wel moet? De commissie werkte drie varianten uit voor een nieuw stelsel. De politiek mag kiezen. Voor elk van die varianten geldt: de overheid gaat burgers meer vertrouwen. Nu is er weinig persoonlijke begeleiding naar werk, en moeten vooral financiële ‘prikkels’ mensen stimuleren om een baan te zoeken.

„Die prikkels blijken verkeerd te werken”, zegt Vermeij. Mensen gaan er niet meer, maar veelal minder door werken. „Want als je vanuit de uitkering aan het werk gaat en na een tijdje blijkt dat niet vol te houden, dan ben je je oude rechten vaak kwijt en krijg je een lagere uitkering. Dan proberen mensen het liever niet, en houden ze het bij de zekerheid van hun huidige uitkering.”

De eerste variant versimpelt vooral de huidige regels. De tweede laat mensen onder intensieve begeleiding naar werk zoeken vóórdat ze gekeurd worden. De derde gaat uit van een verzekering voor alle werkenden, inclusief zzp’ers, op het niveau van het bestaansminimum. Voor werknemers komt daar een ruimere, verplichte verzekering bovenop.

Welke variant het ook wordt: het zou neerkomen op de grootste verandering van de regels sinds de grote WAO-hervormingen vanaf de jaren negentig en de invoering van de nieuwe arbeidsongeschiktheidsuitkering WIA in 2006.

Hoe is het denken over arbeidsongeschiktheid sindsdien veranderd? En hoe sluit dit rapport daarop aan?

Roos Vermeij: „Toen werd er een rem gezet op het ruime stelsel dat na de oorlog is opgebouwd. De instroom van mensen in de uitkering werd beperkt. Er werd gezorgd dat mensen met financiële prikkels gestimuleerd werden om aan het werk gaan. En er moest een goed vangnet zijn voor wie echt heel ziek is. Inmiddels kijken we kritischer naar al die financiële prikkels en weten we: mensen wíllen graag meedoen, maar de onzekerheid houdt hen tegen.”

Jullie presenteren drie varianten. Valt te zeggen: als de politiek dít belangrijk vindt, hoort daar deze variant bij?

„Zo algemeen niet. In alle drie de varianten doen we iets aan de complexiteit en maken we meer werk van begeleiding. Maar er zit soms wel een heel andere denkwijze achter. Bij de tweede variant, die ‘werk voorop’ heet, krijg je pas na drie tot vijf jaar een medische keuring. Eerst word je aan het werk geholpen en is je uitkering gebaseerd op je oude loon.”

In alle scenario’s verdwijnen de vele subregelingen die de WIA-uitkering rijk is. Dat is vooral goed nieuws voor wie in de sobere ‘vervolguitkering’ zit. Daarin kun je terechtkomen als je minder dan de helft verdient van wat het UWV van je verwacht. Deze uitkering is zo laag, dat mensen vaak aanvullingen nodig hebben om op het bestaansminimum te komen. „Hen gaan we echt omhoog tillen”, zegt Vermeij.

Een ander heikel punt wordt maar deels geadresseerd: de ondergrens van de WIA. Nu krijg je pas een uitkering als je door je arbeidsongeschiktheid 35 procent mínder dan je oude loon kunt verdienen. Anders ben je aangewezen op de bijstand. Dat hindert vooral de laagste inkomens: hun salaris was al laag, dus door hun beperking gaan ze er vaak procentueel minder op achteruit dan wie een hoog salaris had. Alleen in de eerste variant stelt de commissie een beperkte verlaging van die drempel voor, naar 25 procent.

Voor wie 23 procent afgekeurd is, zal dit een zware tegenvaller zijn. Waarom nog zo’n ondergrens?

„Je zult altijd een drempel nodig hebben waarvan je zegt: je verlies van arbeidsvermogen is zo laag dat je wel aan de slag zou kunnen blijven. Overigens kan ik me goed voorstellen dat hierover gediscussieerd zal worden. Zeker bij de derde variant. Dat is een basisverzekering op het sociaal minimum, waarbij die 35 procent een hele harde grens is die bepaalt: je bent erin of eruit.”

Het rapport zegt opvallend weinig over de grote groep arbeidsbeperkten in de Participatiewet, zoals de mensen die al van jongs af aan een handicap hebben. Zij konden tot 2015 nog een Wajong-uitkering krijgen. Zij moeten zich nu aan allerlei strenge regels houden, zoals een partnertoets en vermogenstoets. Vorig jaar was de commissie hier in een tussenrapport uiterst kritisch over en noemde ze de Participatiewet voor hen „niet passend”. Nu ontbreken harde aanbevelingen.

Waarom zeggen jullie niet: deze mensen horen niet in de Participatiewet?

„In alle oprechtheid kwamen we ook in tijdnood. We hebben ons gefocust op de drie varianten. Als je voor deze groep een nieuwe regeling zou willen ontwerpen, zou dat nieuwe complexe vragen met zich meebrengen. Daar mogen anderen over nadenken. Wij hebben gezegd: zorg dat deze mensen in ieder geval betere begeleiding krijgen.”

Hoe denkt u dat dit valt bij vroeggehandicapten in de Participatiewet?

„Ik kan mij voorstellen dat zij op meer hadden gehoopt. Ik hoop dat zij zien dat dit al bijdraagt. En dat de kern van dit rapport doordringt. Dat we de eerste stappen zetten naar minder complexiteit, meer zekerheid, meer vertrouwen en meer aandacht.”


Beginnende schuld? Dan kun je maar beter in de juiste gemeente wonen

Hulp? Nee hoor, dat hoef ik niet, klinkt het door de speaker van de telefoon. „Ik heb al een betalingsregeling bij de deurwaarder.” Heeft Anne Postma eindelijk iemand aan de lijn, na op zeven voicemails te zijn gestuit, houdt de man de boot af.

Postma (29), van het Buurtteam Amsterdam Oost, belt mensen met een betaalachterstand om hulp aan te bieden. Voor haar op tafel ligt de telefoon en een roze ordner met dossiers die onder meer zorgverzekeraars, woningverhuurders en energieleveranciers hebben aangeleverd. Postma’s taak: goed luisteren en niet zomaar opgeven.

„Wat voor betalingsregeling heeft u afgesproken?” vraagt ze de man. Hij moet de schuld bij zijn huisbaas, meer dan 5.000 euro, in één keer overmaken, zegt hij.

„Dat is wel een heel hoog bedrag”, zegt Postma. „Heeft u erover gedacht om het in termijnen te betalen?”

De man zou wel willen, maar hij durft het niet aan. Gaat de deurwaarder daar wel mee akkoord? Wordt hij dan niet zijn huis uitgezet? „Nou, zo ver is het nog niet”, zegt Postma. „Het is ook zonde als u in de problemen komt met andere vaste lasten, doordat u in één keer zo’n hoog bedrag betaalt.”

Ze spreken af dat de man binnenkort langskomt. Dan zetten ze zijn inkomsten en uitgaven op een rij en bedenken ze een haalbaar betaalschema.

Betaalachterstanden

Wie schulden heeft, accepteert meestal niet zomaar hulp. Deze man nam snel op, maar veel vaker zijn er meer pogingen nodig: een brief, aanbellen, een telefoontje, een kaartje, weer aanbellen, weer een kaartje. Dat wil niet zeggen dat mensen écht geen hulp willen, zegt Postma. „Soms blijkt iemand bij de tiende contactpoging superblij dat je hebt doorgezet toen zij het nog spannend vonden. Dan hoor je: ‘Ik heb al je kaartjes gezien, maar ik vond het zo eng om contact op te nemen’.”

Gemeenten kregen drie jaar geleden de wettelijk plicht om burgers met een betaalachterstand voor hun vaste lasten hulp aan te bieden. Maar zo doortastend als Amsterdam, de landelijke voorloper, zijn gemeenten vaak niet, blijkt deze woensdag uit een rapport van de Nationale Ombudsman. De tien gemeenten die de ombudsman onderzocht, deden gemiddeld twee à drie pogingen om deze inwoners te bereiken. Vooral per mail, brief of telefonisch, en veel minder met huisbezoeken.

De verschillen tussen gemeenten zijn groot. Sommige gemeenten sturen alleen brieven. „Dat kan echt niet”, zegt ombudsman Reinier van Zutphen in zijn kantoor in Den Haag. „Check op zijn minst of de brief is aangekomen en hoe het nu met deze mensen gaat.”

Lees ook
Jong, schuldenaar en vastgelopen in systemen

Stijn Martens  in gesprek met Rowena Jansen van de Belastingdienst.

Stapel ongeopende post

Gemeentelijke brieven belanden vaak boven op de stapel ongeopende post, ziet Postma in Amsterdam. Gisteren nog zag ze een „propvolle brievenbus” bij iemand die achterloopt met de huur, energierekening én zorgpremie. „We hebben met veel moeite ons kaartje erbij gedaan.” Ook haar belpoging vandaag levert niks op. „Het spijt me”, klinkt het uit de speaker. „Maar de persoon die je belt, is niet beschikbaar.”

Bij mensen met een volle brievenbus doet het Amsterdamse buurtteam weleens extra moeite. „Dan gaan we langs met de GGD of een wijkagent erbij”, zegt Postma. „Soms wordt er dan wel opengedaan, maar meestal niet.”

De wet schrijft niet voor hóé gemeenten hun inwoners met beginnende schulden moeten benaderen. Maar de bedoeling van de wet is duidelijk, zegt ombudsman Van Zutphen. „Je moet daadwerkelijk contact leggen. Als je alleen een brief stuurt, heb je geen idee of dat lukt.”

Zijn pijnlijke conclusie: heb je betaalachterstanden, dan moet je geluk hebben met de gemeente waar je woont. In sommige gemeenten is de kans veel groter dat een beginnende schuld uitgroeit tot problematische proporties. Onacceptabel, vindt Van Zutphen. „Sommige mensen krijgen niet de hulp die zij nodig hebben.”

Amsterdam is voorloper

Wie in de hoofdstad woont, heeft geluk. „Amsterdam is altijd al een voorloper geweest”, zegt Jeroen van de Werken, manager debiteurenbeheer van verzekeraar Achmea. Amsterdam was in 2000 de eerste die met vroegsignalering begon, in eerste instantie om huurders voor wie huisuitzetting dreigt hulp aan te bieden. Daarna sloten onder meer het drinkwaterbedrijf, energiebedrijven en zorgverzekeraars zich aan. Het is ook een van de weinige gemeenten die hun werkwijze blijven evalueren, door te laten onderzoeken op welke manier inwoners het beste benaderd kunnen worden.

Als schuldeiser ziet Achmea bij de meeste gemeenten „marginale inspanning” voor vroegsignalering. „Van de duizenden signalen die wij aan gemeenten doorgeven, leidt maar een paar procent tot een passende oplossing zoals een betalingsregeling”, zegt Van de Werken. „En dan is nog niet eens duidelijk of dat dankzij de gemeenten is of door onze eigen brieven.”

In Vlissingen wordt twee keer een poging gedaan om inwoners met een betaalachterstand te bereiken. Is dat niet weinig? De gemeente staat er financieel slecht voor, maar dat noemt wethouder Jeroen Portier (Armoede, GroenLinks) niet als reden. Hij vindt dat zijn gemeente hier juist heel actief in is, zegt hij aan de telefoon. Maar dan vooral vóórdat er betaalachterstanden ontstaan. „Als scholen een kind zien met alleen wat chips in de broodtrommel. Of als iemand met hoofdpijn bij de huisarts komt en er blijken ook financiële zorgen te zijn. Dan wordt er heel snel doorverwezen naar het buurtteam.”

Maar zodra Vlissingen signalen ontvangt over inwoners met een betaalachterstand doet de gemeente dus maar twee keer een poging om hen te bereiken, doorgaans per brief of telefoon. De regionale uitvoerder van de Vlissingse vroegsignalering, Orionis, doet meer moeite voor de twee buurgemeenten Middelburg en Veere, laat een woordvoerder weten: vier contactpogingen én huisbezoeken bij achterstanden boven de 500 euro. Die gemeenten maken er meer budget voor vrij.

Lees ook
Hoe is het om in de schuldsanering te zitten?

Deborah Akkerman.

‘Eén contactpoging is soms genoeg’

Waarom doet Vlissingen dat niet? Nadat zijn beleidsmedewerker, die naast Portier zit, de verschillen bevestigt, begint de wethouder ze te verdedigen. Zijn gemeente wil „breder” kijken dan „financiële problematiek”, zegt hij. „We zetten zo sterk in op het nog vroeger signaleren. Het kan zomaar zo zijn dat wij genoeg hebben aan één contactpoging.” Of dat echt zo is, weet hij niet. „Die cijfers hebben we niet paraat.”

„Veel gemeenten zijn nog zoekende”, ziet Carla van der Vlist, directeur van de vrijwilligersorganisatie SchuldHulpMaatje, die in 161 gemeenten actief is. „Ik hoor vaak dat zij zo veel signalen krijgen, dat ze zich afvragen: hoe pak je die goed op.” Ook zij ziet grote verschillen. Maar op de lange termijn hebben gemeenten er volgens haar baat bij om veel te investeren in vroegsignalering. „Als de schulden blijven oplopen, worden de kosten veel hoger.”

Iedere euro die Amsterdam investeert in vroegsignalering, levert de gemeente op den duur 2,22 euro op, bleek al in 2014 uit een evaluatie van de hoofdstedelijke aanpak. En de samenleving als geheel 2,46 euro. De grootste posten waar op bespaard wordt: bijstandsuitkeringen, doordat mensen zonder schulden doorgaans sneller aan het werk gaan. En plekken in de maatschappelijke opvang, die veelal nodig zijn na een huisuitzetting.

Verzuipen in schulden

Gemeenten moeten hier genoeg geld voor vrijmaken, vindt ombudsman Van Zutphen. Niet alleen om financiële redenen, ook „om te voorkomen dat mensen verzuipen in de schulden”. Maar het kabinet zou gemeenten daar ook toe moeten verplichten, vindt hij, door beter vast te leggen aan welke eisen de vroegsignalering minimaal moet voldoen. „Er moet een ondergrens komen waar iedereen op kan rekenen. Nu maakt het te veel uit waar je woont.”

Die conclusie trekt de ombudsman vaker bij gemeentelijk beleid. „Of het nu om de jeugdzorg, thuisloosheid, de Wet maatschappelijke ondersteuning gaat. In sommige gemeenten kunnen burgers geen aanspraak maken op het minimale dat noodzakelijk is.” Op al die terreinen verwacht de ombudsman dat het kabinet scherpere eisen stelt.

Staat dat op gespannen voet met de lokale democratie? Nee, vindt de ombudsman. Gemeenten benadrukken graag dat ze niet zomaar een uitvoeringsloket van het Rijk zijn, maar het is heel normaal, zegt Van Zutphen, dat het kabinet opdrachten geeft aan gemeenten. „Daar horen kaders bij. Lokale verschillen mogen er zijn, maar niemand mag door de bodem zakken.”

Lokale verschillen mogen er zijn, maar niemand mag door de bodem zakken

Voor Postma, van het Amsterdamse buurtteam, gaat vroegsignalering om veel meer dan betaalachterstanden. „Er speelt vaak zoveel meer, en dan proberen we overal bij te helpen.”

Laatst is ze zelfs in gesprek gegaan met een vrouw die geen betaalachterstand meer had. „Zij was slachtoffer van huiselijk geweld. En in ons vorige gesprek had ze verteld dat ze in een scheiding ligt. Vóór onze nieuwe afspraak hoorde ik dat ze haar achterstand had afbetaald, maar toen dacht ik: ik ga haar niet afbellen, misschien speelt er wel meer.”

En ja, er speelde meer. „Ze was de afgelopen tijd geïsoleerd geraakt. Dus ik heb haar de website gegeven van Dappere Dames, een instelling die weerbaarheidstrainingen geeft en waar vrouwen met elkaar gaan eten.” Dat vindt Postma het mooiste van haar werk: „Dat mensen me zó in vertrouwen nemen dat ze meer vertellen over hun leven. En dat ik hen kan helpen bij problemen die anders nooit bij ons beeld waren gekomen.”

Zo kan Postma ook nieuwe problemen voorkomen. Bijvoorbeeld bij de man die ze zojuist aan de telefoon had, die duizenden euro’s in één keer wilde afbetalen. „Dan kun je denken: mooi, het wordt opgelost. Maar je weet niet wat de gevolgen zijn.” Misschien is het wensdenken en kan hij het helemaal niet betalen. Misschien stopt hij met het betalen van andere rekeningen, of moet hij zich in de schulden steken bij familie of vrienden. „Dan denk ik: het is beter als hij even langskomt.”

De gemeente Vlissingen gaat haar armoedebeleid dit jaar evalueren, zegt wethouder Portier, inclusief vroegsignalering. „We willen weten wat de resultaten zijn. Als blijkt dat er meer nodig is, kunnen we het daar over hebben.” Maar misschien, zegt hij, blijkt dat het nu goed gaat. „Dan gaan verder we op deze weg.”


Ongeduld bij Van der Plas en Wilders over VVD en NSC

Een week lang, tijdens het krokusreces, lag de kabinetsformatie stil. Caroline van der Plas had gehoopt, zegt ze maandagmiddag, dat de partijen „na een week reces tot bezinning zijn gekomen”. Ze doelt daarmee niet op haar eigen BBB, maar op NSC, de partij die uit de formatie was gestapt, en op de VVD, die nog steeds aarzelt. BBB vindt nog steeds dat er een meerderheidskabinet moet komen van PVV, VVD, NSC en BBB.

Ook Geert Wilders, die als leider van de grootste partij als eerste langs mocht komen bij de nieuwe informateur Kim Putters, gelooft nog steeds in dezelfde vorm van een kabinet als vóór de vakantie. Hij wil ook nog steeds een ‘gewoon’ meerderheidskabinet. Hij had zelfs, vond hij, opnieuw een concessie gedaan om de angst bij NSC en VVD voor de PVV weg te nemen. Dit weekend schreef hij op X dat de PVV bereid is om over „iedere vorm van hulp” aan Oekraïne te praten. Tot nu toe was de PVV tegen militaire steun aan Oekraïne. Toch is Wilders tegen een tienjarig veiligheidsakkoord met Oekraïne, dat het demissionaire kabinet-Rutte IV vrijdag aankondigde. En de naam van de PVV ontbrak onder een verklaring van vorige week, ondertekend door negen Kamerfracties, om „zij aan zij” met Oekraïne te staan. Onder die negen fracties bevonden zich wel VVD, NSC en BBB.

Beweging

Kim Putters heeft voor deze maandag en dinsdag alle fractievoorzitters uit de Tweede Kamer uitgenodigd, zoals gebruikelijk is als de verkiezingen net zijn geweest. Het laat zien hoe vast de formatie na drie maanden nog steeds zit. De bedoeling is dat Putters er de komende drie weken wél beweging in krijgt, vooral door vast te stellen wat voor soort kabinet genoeg steun kan hebben in de Tweede Kamer. Van de partijen die tot nu toe niet mee hebben onderhandeld wil hij horen of ze onderdelen van kabinetsbeleid zouden willen steunen, en op welke manier.

Op maandag was er nog weinig aanleiding om te denken dat hij hierin zal slagen. Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), leider van de een na grootste fractie in de Tweede Kamer, klonk op geen enkele manier toeschietelijk. Net als eerst drong hij erop aan dat PVV, VVD, NSC en BBB proberen om er met zijn vieren uit te komen. In een brief die hij Putters gaf, stond dat er pas „een nieuwe situatie” zou ontstaan als de leider van de grootste fractie er niet in slaagt om een kabinet te vormen dat kan rekenen op steun in de Tweede Kamer.

En ook Pieter Omtzigt (NSC) zei na zijn gesprek met Putters hetzelfde als vóór het reces. Hij noemde een paar keer zijn eigen verkiezingsprogramma, en zei net als eerder dat NSC het liefst een extraparlementair kabinet wil, met bewindslieden die ook van buiten komen, of een minderheidskabinet. Vlak voor zijn gesprek met Putters maakte Omtzigt de presentatie mee van de parlementaire enquête naar de op hol geslagen fraudebestrijding.

Lees ook
Gedogen of extraparlementair?

Fractievoorzitter Pieter Omtzigt (NSC) voorafgaand aan het debat over de formatie.

‘Lossere band’

De harde conclusies van die enquête leken Omtzigts oude stellingname over een extraparlementair of minderheidskabinet alleen maar te hebben verdiept. „Een lossere band tussen regering en parlement is gewenst. Dat zag je bij de parlementaire enquête terug: Kamerleden van coalitiepartijen konden niets aan slechte wetten veranderen.”

Voor PVV en BBB is die houding problematisch. Het betekent dat Omtzigt van NSC geen volwaardige regeringspartij wil maken, en er dus nooit een rechtse meerderheidscoalitie kan komen. Caroline van der Plas daarover: „Als je kunt gedogen, dan kun je ook in een kabinet zitten.”

Zo trekken Wilders en Van der Plas steeds meer gezamenlijk op, Dilan Yesilgöz (VVD) en Pieter Omtzigt tot haast manend. Van der Plas was bereid concessies te doen voor het proces, zei ze, en bij Wilders was hetzelfde ongeduld te horen. „Wij zijn de enigen die een beweging maken”, zei hij. „Dat moet wel beantwoord worden door de andere partijen. Het duurt al veel te lang, het is tijd om over schaduwen heen te springen.”