De hoofdrolspelers in de formatie blijven vooral rondjes om elkaar heen draaien

Wanhopig? Welnee, zei PVV-leider Geert Wilders vrijdagochtend, net voordat hij wéér naar een afspraak ging met de informateur. ’s Ochtends had hij op X de VVD en NSC nog maar weer eens opgeroepen om mee te gaan doen aan een kabinet met zijn eigen partij en BBB, anders kwam er „dankzij jullie” een kabinet-Timmermans. Zo was hij de week ook begonnen: ‘partijen’ moesten eindelijk eens „over hun schaduw heen stappen”.

Er zijn honderd dagen voorbij sinds de Tweede Kamerverkiezingen en de formatie, zo lijkt het, is nog helemaal nergens. Informateur Kim Putters, opvolger van Ronald Plasterk, deed eerst een week lang onderzoek naar allerlei kabinetsvormen en sprak afgelopen week bijna alle fractievoorzitters, die allemaal met de boodschap kwamen die ze eerder ook al hadden.

PVV en BBB willen nog steeds een meerderheidskabinet, VVD-leider Dilan Yesilgöz wil alleen een ‘extraparlementair kabinet’ (een kabinet op grote afstand van de Tweede Kamer) met die partijen en alléén als NSC ook meedoet, en ze blijft dat „een stap naar voren” noemen. NSC-leider Pieter Omtzigt bleef op zijn beurt zeggen dat ‘extraparlementair’ een mogelijkheid is, en dat hij ook een minderheidskabinet wil gedogen.

Lees ook
De formatie is abrupt gestopt. En elk nieuw scenario lijkt onaantrekkelijk

<img alt="Pieter Omtzigt legde dinsdagavond in de talkshow Humberto uit waarom NSC stopt met onderhandelen. ” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/03/de-hoofdrolspelers-in-de-formatie-blijven-vooral-rondjes-om-elkaar-heen-draaien.jpg”>

Wilders vindt varianten ‘prima’

Geert Wilders zei vrijdag na zijn bezoek aan Putters dat hij zo’n minderheids- of extraparlementair kabinet prima vindt. „Het heeft niet onze voorkeur, we gaan er ook niet voor liggen.” Maar ook bij die varianten, zei hij, „staan nog niet alle neuzen dezelfde kant op”. Partijen komen volgens hem ook voor dat soort kabinetten met „voorwaarden”: „Zo van: het moet breed, of niet breed, en die moet wél ministers leveren en die niet.”

Wilders verzuchtte daarna weer: „Stap eroverheen. Wij hebben geen énkel voorbehoud gemaakt bij die opties. Ik hoop dat VVD en NSC hetzelfde gaan doen: maak het mogelijk dat een van de drie opties wordt onderzocht en uitgevoerd.”

BBB-leider over NSC-leider Pieter OmtzigtCaroline van der Plas Hij hoeft niet op de knieën

Wilders zag dus geen ‘stap vooruit’ of een sprong over een ‘schaduw’ bij die partijen. Al probeerde vooral Omtzigt deze week te benadrukken dat hij dat met het noemen van de opties ‘minderheid’ en ‘extraparlementair’ naar zijn eigen idee juist wel had gedaan. Het leek vooral een manier om af te komen van het imago van ‘wegloper’. Het was Omtzigt die de gesprekken met PVV, VVD en BBB onder leiding van Plasterk op 6 februari abrupt had afgebroken. In het Tweede Kamerdebat daarna kreeg hij harde kritiek van de andere partijen en NSC daalde hard in de peilingen. Wie een formatie afbreekt, zo weet iedereen in Den Haag, krijgt het electoraal moeilijk. Kiezers houden daar niet van.

Informateur Kim Putters sprak deze week drie keer met Pieter Omtzigt, Caroline van der Plas en Geert Wilders, en twee keer met Dilan Yesilgöz. De irritatie tussen NSC en BBB is groot, en die wordt nóg groter door wat er buiten de onderhandelingstafel gebeurt. Van der Plas ging, hoogst ongebruikelijk in een formatie, in de talkshow Humberto zitten om Omtzigt in beweging te krijgen. Tegen journalisten zei ze ook dat ze het „nog wel even wilde hebben” over de manier waarop Omtzigt de formatie had verlaten, met een appbericht. In het debat over de formatie had ze excuses van Omtzigt gevraagd, maar niet gekregen. Om sorry ging ze nu niet meer vragen, zei ze. Dat moest uit hemzelf komen. En: „Hij hoeft niet op de knieën.”

Lees ook
Ongeduld bij PVV-leider Wilders over VVD en NSC

<img alt="Geert Wilders (PVV) vertrekt en Caroline van der Plas (BBB) komt aan bij informateur Kim Putters” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/03/de-hoofdrolspelers-in-de-formatie-blijven-vooral-rondjes-om-elkaar-heen-draaien-1.jpg”>

Verbroederend Kamerdebat

Het leek geen toeval dat Putters Omtzigt en Van der Plas woensdagmiddag samen bij hem aan tafel zette. Het was Omtzigt die daarna een paar nietszeggende dingen – „Het was een goed gesprek” – tegen journalisten zei. Of de kou uit de lucht was, bleef onduidelijk.

Een dag later zaten ze ineens wel dicht bij elkaar in de bankjes van de Tweede Kamer. Van der Plas had in een speciaal debat demissionair minister voor Natuur en Stikstof Christianne van der Wal (VVD) ter verantwoording geroepen omdat die een rapport over de gevolgen van de Europese natuurherstelwet niet snel genoeg naar de Tweede Kamer had gestuurd, en in elk geval niet op tijd voor de stemming over die wet in het Europees Parlement, afgelopen dinsdag.

Tweede Kamerlid Rosanne Hertzberger van NSC trok samen op met Van der Plas en was in haar kritiek over het niet-sturen van het stuk minstens zo fel. Van der Plas zei in het debat dat ze zelfs een motie van afkeuring tegen Van der Wal had overwogen, omdat het volgens haar niet voor het eerst was dat Van der Wal stukken achterhield. Die motie, die ook in de formatiegesprekken tussen BBB en VVD een grote rol had kunnen gaan spelen, kwam er uiteindelijk niet. Van der Wal vond zelf dat ze ook niets verkeerds had gedaan: ze wilde wachten, zei ze, tot het kabinet met een reactie was gekomen op het rapport. Volgens haar was dat gebruikelijk.

Het debat had een onverwacht verbroederend effect: Pieter Omtzigt kwam aan het eind naar de grote vergaderzaal en overlegde lang met Van der Plas, overduidelijk in een goeie sfeer. Volgens medewerkers waren ze daarna ook nog samen gaan koffiedrinken in het restaurant van de Kamerleden.

Rondjes om elkaar heen draaien

Toch lijken de hoofdrolspelers in de formatie tot nu toe vooral rondjes om elkaar heen te draaien. Ze zeggen ondertussen dat ze haast hebben en dat ‘het land’ niet langer kan wachten op een kabinet. Niettemin nemen ze vooralsnog de tijd. Putters blijft zeggen dat hij „zorgvuldig” en „systematisch” te werk gaat en dat de partijleiders dat prettig vinden.

Over twee weken moet zijn eindverslag klaar zijn. Wilders zei vrijdag dat dat nog steeds de bedoeling is en hij benadrukte zijn eigen voorkeursvolgorde: eerst nog eens kijken of een meerderheidskabinet echt niet kan.

De volgende stap: een minderheidskabinet. Maar zal de VVD bereid zijn om tóch in een kabinet te gaan zitten met de PVV, zoals Yesilgöz eerder nog heeft uitgesloten? Bij een deel van haar partij is daar felle weerstand tegen. Dat deel heeft zich de afgelopen weken gedeisd gehouden, maar blijft dat zo als het toch een serieuze optie wordt?

En dan is er nog Pieter Omtzigt: die zou bereid zijn tot gedoogsteun aan zo’n kabinet en zich ook willen „vastleggen” in een akkoord. Maar hoe afhankelijk willen de andere drie partijen zich van hem maken? Hoe weten ze zeker dat hij niet nóg eens onverwacht opstapt?

Kim Putters ging vrijdag aan het eind van de middag verslag uitbrengen aan de koning. En maandag praat hij verder met Wilders, Yesilgöz, Omtzigt en Van der Plas. „Misschien in wisselende samenstellingen.” De andere fractievoorzitters mogen toekijken en afwachten, het draait nog steeds om deze vier.

Lees ook
Ongeduld bij Van der Plas en Wilders over VVD en NSC

<img alt="Geert Wilders (PVV) vertrekt en Caroline van der Plas (BBB) komt aan bij informateur Kim Putters” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/03/de-hoofdrolspelers-in-de-formatie-blijven-vooral-rondjes-om-elkaar-heen-draaien-1.jpg”>


Faith Bruyning: ‘Jarenlang werd gezegd dat ik het fout had gedaan’

Faith Bruyning kent de plenaire zaal van de Tweede Kamer goed. De afgelopen jaren kwam ze er vaak om de debatten over het Toeslagenschandaal bij te wonen. Dan nam ze met een groene bezoekerssticker op haar borst plaats op de publieke tribune. Nu heeft ze, zo’n drie meter lager, haar eigen blauwe lederen zetel en het recht om naar de interruptiemicrofoon te lopen.

Op het bureau van haar kersverse werkkamer ligt het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening, dat maandag verscheen. De conclusie van de commissie die de uit de hand gelopen fraudebestrijding onderzocht is niet mals: in een „verhard politiek en maatschappelijk” klimaat zijn mensen vermorzeld. Bruyning weet als geen ander wat deze woorden betekenen.

Bijna drie maanden geleden werd de 36-jarige Almeerse ingehamerd als Tweede Kamerlid namens het niet lang daarvoor opgerichte Nieuw Sociaal Contract, de partij van Pieter Omtzigt. Bruyning zette zich in Almere in als herstelexpert voor Number 90, een ontmoetingsplek voor toeslagengedupeerden en ambtenaren. Ze wilde iets doen voor de ruim 33 duizend gedupeerde ouders, die net als zij onterecht als fraudeur waren bestempeld. In Den Haag ontmoette ze Omtzigt, die zich had vastgebeten in het toeslagendossier. Samen begonnen ze een strijd voor opheldering over de uithuisgeplaatste kinderen van toeslagenouders.

„Laat het me weten als je een eigen partij opricht”, appte ze Omtzigt toen vlak voor de zomer het kabinet viel, „dan kom ik erbij”. Die zomer veranderde er veel voor Omtzigt, die inderdaad in razendsnel tempo een politieke partij opzette, en voor Bruyning, die samen met 2400 anderen in de sollicitatieprocedure terechtkwam. „En nu zitten we hier”, lacht Bruyning vanachter haar drankje in de koffiebar op de derde verdieping van het Kamergebouw.

Lachen doet ze veel tussen het praten door, ook al zijn de dingen die ze vertelt verre van grappig. Als ze zich herinnert hoe een meisje haar in de jeugdgevangenis uit het niets aanviel, bijvoorbeeld. Hoe ze als kind werd gepest en hoe ze als jonge moeder drie baantjes had om een onverklaarbare schuld bij de overheid af te betalen.

Op haar zevende werd ze daarom onder toezicht van Bureau Jeugdzorg bij haar oma geplaatst, die optrad als pleegouder. Als klein meisje met een groot rechtvaardigheidsgevoel wist ze toen al wat ze wilde: „Rechten studeren, kinderrechter worden en zorgen dat kinderen niet meer uit huis geplaatst worden.” Jurist werd ze. Via het mbo, het hbo en een schakelstudie aan de Open Universiteit rondt ze binnenkort haar master ‘Conflicthantering, mediation en rechtspraak’ af aan de Vrije Universiteit. Invloed op het uithuisplaatsingsbeleid heeft ze nu ook, weliswaar niet als kinderrechter, maar als portefeuillehouder jeugdbeleid en Jeugdwet.

Al vanaf de basisschool werd Bruyning gepest. „Waar zijn jouw ouders?” treiterden haar klasgenootjes, die enkel haar oma op het schoolplein zagen staan. En, als er met vader- en moederdag cadeautjes geknutseld werden, kreeg ze de vraag: „Aan wie ga je die geven dan? Je hebt geen vader en je hebt geen moeder, want die zien wij nooit.”

Hopend op een nieuwe start begon ze aan de middelbare school, maar ook daar ging het pesten gewoon door. „Alsof ze het aan je ruiken of zo.” Tot het misging en goed ook. „Ik was heel rebels en wilde er graag bij horen. Thuis ging het niet lekker, ik had een grote mond. En ik werd voor het eerst verliefd, dan denk je dat je alles beter weet, hè? Dit werd gezien als probleemgedrag, terwijl ik steun en hulp nodig had.”

Bruyning belandde op het politiebureau. Veel wil ze er liever niet over kwijt. „Ik had een verkeerde beslissing genomen. Ik had een soort afweging voor mezelf gemaakt: als ik dit doe, dan gaat iedereen mij leuk vinden.” Jeugdzorg greep opnieuw in. „Je bent geen gevaar voor jezelf”, oordeelde jeugdzorg, „maar de mensen waarmee je omgaat wel voor jou.” Er werd onterecht vermoed dat ze onder de plak zat van loverboys.

Een plek binnen de reguliere opvang was niet beschikbaar. Ze werd in een gesloten instelling geplaatst in Den Helder, samen met strafrechtelijk vervolgde kinderen en jongeren met ernstige gedragsproblemen. „Loverboys, drugsdealers, alles wat je maar kon bedenken, zat daar”, blikt Bruyning terug. Een strafmaatregel was het niet, maar zo voelde het wel. Er bestond geen uitzonderingspositie in het gevangeniswezen: ook haar kamerdeur ging op slot en nadat haar familie langs was geweest, werd ze gevisiteerd.

„Best een heftige periode”, noemt ze het. De Helderse jeugdgevangenis was geen veilige omgeving. „Ik ben een keer door twaalf meiden belaagd”, herinnert ze zich, „echt op mijn hoofd getrapt ook.” De mentoren, die de veiligheid hadden moeten bieden, bleken zelf niet allemaal even betrouwbaar. Er werden deals met meisjes gesloten, bijvoorbeeld het verrichten van seksuele handelingen in ruil voor een keer extra bellen.

Ze denkt terug aan een meisje op haar gang, die haar gescheurde beddengoed om haar nek had gebonden. „Wij drukten allemaal op de bel, zo van: jullie moeten komen helpen. Jullie moeten helpen, want ze hangt daar. Ze namen ons gewoon niet serieus. Ze was bijna blauw en toen pas kwamen ze.”

Bruyning verhuist op haar zeventiende opnieuw, naar de Lindenhorst in Zeist. Deze jeugdinstelling moet haar voorbereiden op de terugkeer naar de maatschappij. Het betekent opnieuw beginnen. „Ik was boos, ja”, vertelt ze. „Als je een jaar op een plek bent, dan heb je de groep eigen gemaakt. Niet iedereen mag je, maar ze weten wel wie je bent. Voor Sinterklaas ging ik voor iedereen gedichten en kleine cadeautjes maken. De plek waar ik aan gewend was geraakt, werd me weer afgenomen.” In de Lindenhorst begint ze aan haar vmbo-staatsexamen, met een stapel oude boeken en een bakbeest van een computer.

Middenin de voorbereiding voor haar examens pleegt haar vader zelfmoord. Voor Bruyning een extra stimulans om door te gaan: „Ik wilde niet op dat punt eindigen.” In een conferentiezaal in Amsterdam-Sloterdijk haalt ze haar eerste diploma.

Had ze in het systeem genoteerd dat ze 230 uur kwijt was geweest aan studeren, dan veranderde de fiscus het naar 120 uur en moest ze 1.000 euro eigen bijdrage ophoesten

Eenmaal uit de jeugdgevangenis bleek het nog niet makkelijk. Bruyning keert weer terug bij haar oma. Ze voelde zich kwetsbaar en onzeker en dacht dat mensen haar met scheve ogen aankijken. De psychologische ondersteuning om te verwerken wat er was gebeurd, werd haar niet geboden. „Op mijn achttiende lieten ze me los en mocht ik het zelf uitzoeken, maar ik was eigenlijk nog diezelfde vijftienjarige die daar binnenkwam.”

In 2009 beviel Bruyning, net 21 jaar oud, van haar eerste kind. Aangezien ze nog studeerde, bracht ze haar zoon overdag naar de gastouderopvang. Als voltijdstudent had ze recht op vijf dagen aan kinderopvangtoeslag. Buiten de college-uren werkte ze. Voor school, na school, in het weekend: bij elkaar opgeteld 32 uur. Daar ging het fout. De Belastingdienst vond dat Bruyning te veel toeslag had ontvangen en eiste dat ze de bedragen terug zou betalen. „We gaan uw toeslag op nihil stellen”, hoorde ze aan de telefoon.

Het is het begin van een eindeloze stroom toewijzingen en terugbetalingen. „Het kinderopvangtoeslagsysteem is zo ingericht dat je toeslag voor vier dagen kinderopvang krijgt, als je voor 32 uur werkt. Terwijl ik als student dus recht had op toeslag op vijf dagen. Die twee systemen gingen niet samen. Ik was ofwel een voltijdstudent, of ik werkte.”

Ze begint sneller te praten. De Belastingdienst paste achter haar rug om haar gegevens aan. Had ze in het systeem genoteerd dat ze 230 uur kwijt was geweest aan studeren, dan veranderde de fiscus het naar 120 uur en kon ze 1.000 euro eigen bijdrage ophoesten. „Ja, maar sorry waar haal ik 1.000 euro vandaan? Met een studiebeurs en een bijbaantje? Ik moest ook gewoon mijn huur betalen.”

Om rond te komen had Bruyning soms wel drie baantjes tegelijkertijd. ’s Nachts werkte ze als receptionist in een hotel in Amsterdam, overdag was het studeren en werken. „Alsof je een Duracell-konijn bent, dat constant blijft rennen.” De kinderen konden geen verjaardagsfeestje vieren – ze was inmiddels bevallen van haar tweede zoon – en het gezin bracht noodgedwongen spullen naar het pandhuis.

Toen het toeslagenschandaal bekend werd, dacht ze maar één ding: zie je wel. „Jarenlang werd me gezegd dat ik het fout had gedaan. Zo vaak, dat ik was geloven dat ik het ook echt fout had gedaan. Ik had zoveel jaren aan mezelf getwijfeld, dat ik mijn zelfvertrouwen kwijt was geraakt. Ik wist niet meer wie ik was.”

Het duurde een jaar voordat ze zich aanmeldde voor de herstelprocedure. „Ik dacht: dan zul je vast zien dat ik er toch geen recht op heb.” Ze wantrouwde het systeem dat de problemen moest gaan oplossen. Datzelfde systeem had immers de problemen veroorzaakt. „De hersteloperatie is vanuit dezelfde basisbeginselen ingestoken als het Toeslagenschandaal”, vertelt Bruyning nu. „Dus wat krijg je: drie jaar later is alles vastgelopen. Drie jaar later voelen ouders zich opnieuw slachtoffer en is er nog geen volledige herstel of een echte afsluiting.”

Tot op de dag van vandaag merkt ze zelf hoe moeizaam de herstelprocedure verloopt. Toen ze deze week de herstellijn belde om iets te vragen, moest ze eerst het exacte bedrag van haar kindgebonden budget opnoemen. „Voorheen werden de laatste drie cijfers van je rekeningnummer gebruikt om je identiteit vast te stellen”, legt Bruyning uit. Het was veranderd, zonder daarover te communiceren. Wanneer ze de telefoonmedewerker erop aanspreekt, krijgt ze een simpel antwoord: „Dit zijn de regels.”Dat is volgens Bruyning precies het pijnpunt: bij het opstellen van de regels wordt het perspectief van de mensen om wie het gaat niet meegenomen.

Hoe groot haar schuld is, vertelt het Kamerlid liever niet. „Getallen nemen de aandacht weg van het diepere probleem. Het probleem zit ’m niet in het geld, maar in de manier waarop ik, samen met andere ouders, behandeld ben en hoe die schuld onterecht is ontstaan.”

Foto Annabel Oosteweeghel

Het rapport is niet alleen een les voor de politiek, benadrukt ze, maar voor de hele maatschappij. „Ik vind het heel jammer dat het maandag in geen enkele talkshow is gegaan over de rol van de media. Het zou mooi zijn geweest als de media naar voren waren gestapt en hadden gezegd: wij hebben hier ook een aandeel in, wat fijn dat jullie ons een spiegel hebben voorgehouden.”

Volgens Bruyning werd het nieuws gedomineerd door ophef, terwijl het menselijke aspect in haar ogen ontbrak. „Bulgarenfraude! Fraude mag niet lonen! Fraude moet bestraft worden! Fraude dit, fraude dat”, somt ze op. Zo creëert de pers hier de „waan van de dag”, legt ze uit. „Als media een bepaalde kop uitkiezen, is dat het signaal dat de maatschappij ontvangt. Dat legt druk op de politiek om dat wat in de kop staat op te lossen.”

Als Kamerlid focust ze nu zelf op de verbetering van de kwaliteit van de jeugdzorg. Vorige maand studeerde ze Kamervragen naar demissionair minister Weerwind van Rechtsbescherming over de zogenoemde ‘meldbriefprocedure’. Via deze procedure worden uithuisplaatsingen en ondertoezichtstellingen verlengd, zonder dat ouders op zitting komen. „Dat raakt de rechtsbescherming van ouders”, stelt Bruyning.

Waar ze voorheen met Omtzigt samenwerkte vanuit Almere, doet ze dat nu vanuit de Tweede Kamer. Ze onderzoekt vervolgstappen voor de uitvoering van de initiatiefnota over de samenloop van het kinderopvangtoeslagschandaal en de uithuisplaatsingen, waar Omtzigt in 2022 als onafhankelijk Kamerlid aan meeschreef. Deze initiatiefnota worden aanbevelingen gedaan voor een onderzoek naar de uithuisplaatsingen en een speciale commissie met professionals zoals rechters, advocaten en pedagogen, psychologen en orthopedagogen.

Hoewel Bruyning blij is met de conclusies en aanbevelingen van het rapport, is één punt volgens haar onderbelicht gebleven: het institutionele racisme in de profilering door de Belastingdienst. De commissie raadt weliswaar aan om de overheid wettelijk aanspreekbaar te maken op discriminerende handelingen, maar in het 471 bladzijde tellende rapport komt de tekst ‘etnisch profileren’ slechts drie keer voor. „Het had scherper gekund”, denkt Bruyning. „Laten we er niet overheen stappen dat ouders in dossiers zijn aangeduid als ‘een nest Antillianen’.”

Bruyning wil als Kamerlid doen wat er bij haar niet is gebeurd: praten met kinderen en ouders, in plaats van over ze. Dat is de enige manier om het vertrouwen weer terug te brengen in de politiek en de maatschappij, stelt de NSC’er. En, heel belangrijk, door fouten te erkennen. „Dat vinden we hier”, zegt ze, om zich heen wijzend, „heel lastig. Tijdens de openbare verhoren zag je het ook; daar was niemand die verantwoordelijkheid nam. Wij hebben onszelf in deze maatschappij opgelegd dat fouten worden veroordeeld. Fouten maken moet kunnen, omdat we mensen zijn, aan het eind van de dag. Maar we moeten er ook van leren en vervolgens zorgen voor verandering.”


Wat zijn de juiste asielcijfers over nareizigers? Een Kamermeerderheid wil geen debat

Cijfers had hij niet, en toch wist immigratiejurist Mark Klaassen dat Dilan Yesilgöz niet de waarheid sprak toen ze zich daags na de val van het kabinet-Rutte IV bezorgd toonde over ‘massale’ stapeling van nareisaanvragen door asielzoekers met een verblijfsvergunning. Dit zorgt niet alleen voor „een enorme druk op onze voorzieningen”, aldus de demissionair ministerie van Justitie en Veiligheid (VVD) bij het praatprogramma Op1, maar óók dat „we er niet meer voor de mensen zijn die onze veiligheid nodig hebben”. De presentatoren wilden weten om hoeveel mensen het ging. Yesilgöz had geen cijfers paraat. „Héél veel”, verzekerde ze hen, en de kijkers. Maanden later vertelde ze in een verkiezingsinterview in de Volkskrant dat het gaat om „duizenden mensen – hoeveel exact weten we niet”.

Exacte cijfers zijn er sinds half februari. Het gaat om 350 ingewilligde ‘nareis op nareis’-aanvragen sinds 2019, vorig jaar werden slechts tien verzoeken geaccepteerd. Dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op éigen initiatief cijfers over deze kwestie heeft gepubliceerd, laat volgens Klaassen „zien dat de frustratie die ik heb door de IND wordt gedeeld”. Klaassen is gefrustreerd over politici die migratie en asiel „politiek misbruiken”, puur om zichzelf te „profileren”. Hij promoveerde in 2015 op het recht op gezinshereniging, en geeft nu colleges op het gebied van migratierecht aan de Universiteit Leiden. Ook is hij lid van de Adviesraad Migratie, een onafhankelijk orgaan van het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Bij nareis komen minderjarige kinderen en partners van statushouders naar Nederland. Soms gebeurt het dat een nagereisd gezinslid zelf asiel aanvraagt in Nederland, zodat diens verblijf niet afhankelijk is van de relatie met de statushouder. In de context van gewelddadige huwelijken, zegt Klaassen, is dit verstandig en begrijpelijk. Het nagereisde gezinslid met een eigen asielvergunning mag vervolgens een aanvraag voor nareis van een ander familielid indienen. „Onwenselijk, maar niet verboden”, schrijft de IND.

Het fenomeen was afgelopen zomer de directe aanleiding van de kabinetsval, al wordt dit sinds de publicatie van de nareiscijfers door Yesilgöz ontkend. Zij stelde dinsdag dat de kabinetsval te maken had met onenigheid over een „breder pakket” aan migratiemaatregelen. Tijdens het debat over de kabinetsval benadrukte Yesilgöz wel degelijk dat de onenigheid tussen met name de VVD en ChristenUnie over het recht op gezinshereniging voor oorlogsvluchtelingen de hoofdoorzaak was van het klappen van de coalitie. Het onderwerp was zelfs „een cruciaal” punt voor haar partij, legde ze een dag na de kabinetsval uit bij Op1.

Yesilgöz’ woordvoerder benadrukte donderdag opnieuw dat binnen het inmiddels gevallen kabinet „steeds over een breed pakket van maatregelen” is gesproken om de instroom van asielzoekers te verlagen. De woordvoerder: „Ons land is aantrekkelijker dan de landen om ons heen. Dat heeft verschillende redenen, waaronder onze sociale voorzieningen, onze definitie van een kerngezin , de mogelijkheden tot nareis en nareis op nareis, waarvan de IND in mei 2023 aangaf dat dit een knelpunt is, reden om dit in de besprekingen te betrekken.” De woordvoerder zegt voorts dat in het kabinet onder meer het twee-statusstelsel op tafel lag, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen oorlogsvluchtelingen en „subsidiair beschermden”. Volgens de woordvoerder was in het kabinet „over dit hele pakket” geen overeenstemming bereikt. De woordvoerder wijst verder op CBS-cijfers uit 2022 over 10.295 nareizigers om eraan toe te voegen dat „vorige week inderdaad is becijferd dat het in het geval van nareis op nareis om honderden gevallen gaat”.

Motie weggestemd

Een motie voor een debat over de kwestie werd dinsdag in de Tweede Kamer weggestemd. „Nota bene de reden van val kabinet. Zo wordt de controlerende taak van de Kamer wel erg moeilijk”, reageerde Kati Piri van GroenLinks-PvdA op X. Een „onzindiscussie”, zei demissionair premier Rutte diezelfde dag. Hij houdt vol dat strengere asielmaatregelen hard nodig zijn.

De laatste keer dat gezinshereniging werd hervormd, was in 2010. Tijdens de onderhandelingen voor het minderheidskabinet van VVD en CDA met gedoogsteun van de PVV, werd besloten om de komst van ouders en grootouders van meerderjarige statushouders niet meer toe te staan. Hetzelfde gold voor meerderjarige kinderen. Het gevolg was dat nationale toelatingsvoorwaarden voor deze familieleden werden afgeschaft. „Maar dat betekent niet dat deze mensen er niet meer zijn”, zegt immigratiedeskundige Klaassen. De IND en rechters moeten nog altijd toetsen aan Europese en internationale mensenrechten, waardoor nationale restricties omzeild kunnen worden. Specifiek wordt dan gekeken naar het recht op familieleven.

Gebrek aan nationaal beleid over deze familieleden heeft het werk van de IND lastiger gemaakt, zegt Klaassen. Waar het eerst een kwestie was van „kruisjes” zetten voor de toelatingsvoorwaarden, moet de IND nu een mensenrechtelijke belangenafweging maken. „De wetgever die heel streng wil zijn, schiet zichzelf in de eigen voet”, constateert de immigratiejurist. Hij denkt dat politici er verstandig aan zouden doen om met nieuw beleid voor oudere familieleden te komen, om zo nog nationale soevereiniteit over de kwestie te houden.

Het onderwerp van Klaassen – gezinshereniging – wordt sinds september 2022 opnieuw „systematisch bediscussieerd”, ziet hij. Toen werd de asieldeal aangekondigd: een pakket aan maatregelen om de crisis in de asielopvang te verlichten. Tot wel zevenhonderd asielzoekers moesten bij de hekken van het aanmeldcentrum in Ter Apel slapen, omdat het er te vol was en andere gemeenten geen ruimte wilden of konden maken. Het kabinet besloot het nareisrecht op te schorten. Statushouders die gezinsleden wilden laten overkomen moesten een half jaar wachten met het indienen van een aanvraag, tenzij ze al een eigen woning hadden. Gezien de woningnood lag het niet voor de hand dat veel nieuwe statushouders voor de uitzondering in aanmerking zouden zijn gekomen.

In strijd met Europese regelgeving

Juristen zijn normaal gesproken terughoudend in zich stellig uitspreken over de (on)rechtmatigheid van beleid. „Maar bij dit onderwerp was het glashelder, iedereen wist dat de huisvestingsmaatregel onhoudbaar was”, zegt Klaassen. Ondanks waarschuwingen van zijn ambtenaren, zette demissionair staatssecretaris Eric van der Burg (Asiel, VVD) de maatregel door. Hij was benieuwd hoe rechters over de nareisbeperking zouden oordelen. Eind december luidde de ene na de andere uitspraak dat de maatregel onrechtmatig was. Alle relevante wetten en regels op nationaal en Europees niveau werden geschonden, zo werd in hoger beroep bevestigd.

Maar de ‘schade’ was al berokkend, ziet Klaassen. Het onderwerp werd geproblematiseerd en kreeg „maandenlang publiciteit”, en politici weten zich daar altijd raad mee. „Óók als het niet mag van rechters.” Hij verwijt politici „te veel geloof” te hechten „aan de maakbaarheid van migratiebeleid”. Een ander voorbeeld is de wens van een Kamermeerderheid voor een opt-out op nieuwe Europese migratieregels in het Europese werkingsverdrag.

„Nederland [is] reeds gebonden aan de EU-wetgeving over asiel en migratie”, schreef staatssecretaris Van der Burg vorige maand in een Kamerbrief. Voor een opt-out is instemming nodig van álle lidstaten. Of dat gaat gebeuren is „volstrekt ondenkbaar”, zegt Klaassen. Politici hóren te weten dat ook deze maatregel „werkelijk geen optie” is. Hij denkt dat rechtse politici het wel snappen, maar dat zich als krachtig anti-immigratie profileren de doorslag geeft. Dat „populistische partijen” dit doen, snapt hij, maar niet van de VVD. „Die partij levert al ruim elf jaar lang de staatssecretaris voor asiel.”


‘De financiële prikkels voor arbeidsongeschikten werken verkeerd’

Probeer maar eens géén regels te overtreden als je arbeidsongeschikt bent. Tien deskundigen ontdekten afgelopen jaar hoe moeilijk dat is.

Drie hoogleraren, een oud-UWV-baas en een oud-Kamerlid vormden met vijf andere experts een onafhankelijke commissie. Samen dachten zij, in opdracht van het kabinet, na over nieuwe regels rond arbeidsongeschiktheid. En in hun donderdag verschenen rapport Meer aandacht, vertrouwen en zekerheid beschrijven ze hoe het anders kan.

Lees ook
Het nieuws: Commissie adviseert grote hervorming: meer eenvoud, vertrouwen en begeleiding voor arbeidsongeschikten

Een man op het Binnenhof tijdens een demonstratie tegen de WAO-hervormingen in 1991.

„Ieder van ons heeft veel expertise”, zegt commissievoorzitter Roos Vermeij, die zich tot 2017 als PvdA-Kamerlid veel bezighield met de sociale zekerheid. „Maar allemaal zijn wij dingen tegengekomen waarvan wij dachten: hè? Zit dat zo?”

Zelf kreeg Vermeij ook even mee hoe het is om gedeeltelijk arbeidsongeschikt te zijn, in een online simulatie bij uitkeringsinstantie UWV. Ze ging meteen de mist in. „Ik dacht dat ik netjes had doorgeven dat ik een paar uur meer gewerkt had. Maar dat had ik via twee verschillende UWV-formulieren moeten doen.”

„Voor veel mensen werken de regels wel”, zegt Vermeij, „en dat is mooi.” Maar wie toch al kwetsbaar is, komt sneller in de knel. „Zoals mensen met een laag inkomen, en mensen die ziek worden vanuit de werkloosheidsuitkering.” Zij krijgen vaker een lage of helemaal geen uitkering, en worden slechter begeleid naar nieuw werk.

Hoe het wel moet? De commissie werkte drie varianten uit voor een nieuw stelsel. De politiek mag kiezen. Voor elk van die varianten geldt: de overheid gaat burgers meer vertrouwen. Nu is er weinig persoonlijke begeleiding naar werk, en moeten vooral financiële ‘prikkels’ mensen stimuleren om een baan te zoeken.

„Die prikkels blijken verkeerd te werken”, zegt Vermeij. Mensen gaan er niet meer, maar veelal minder door werken. „Want als je vanuit de uitkering aan het werk gaat en na een tijdje blijkt dat niet vol te houden, dan ben je je oude rechten vaak kwijt en krijg je een lagere uitkering. Dan proberen mensen het liever niet, en houden ze het bij de zekerheid van hun huidige uitkering.”

De eerste variant versimpelt vooral de huidige regels. De tweede laat mensen onder intensieve begeleiding naar werk zoeken vóórdat ze gekeurd worden. De derde gaat uit van een verzekering voor alle werkenden, inclusief zzp’ers, op het niveau van het bestaansminimum. Voor werknemers komt daar een ruimere, verplichte verzekering bovenop.

Welke variant het ook wordt: het zou neerkomen op de grootste verandering van de regels sinds de grote WAO-hervormingen vanaf de jaren negentig en de invoering van de nieuwe arbeidsongeschiktheidsuitkering WIA in 2006.

Hoe is het denken over arbeidsongeschiktheid sindsdien veranderd? En hoe sluit dit rapport daarop aan?

Roos Vermeij: „Toen werd er een rem gezet op het ruime stelsel dat na de oorlog is opgebouwd. De instroom van mensen in de uitkering werd beperkt. Er werd gezorgd dat mensen met financiële prikkels gestimuleerd werden om aan het werk gaan. En er moest een goed vangnet zijn voor wie echt heel ziek is. Inmiddels kijken we kritischer naar al die financiële prikkels en weten we: mensen wíllen graag meedoen, maar de onzekerheid houdt hen tegen.”

Jullie presenteren drie varianten. Valt te zeggen: als de politiek dít belangrijk vindt, hoort daar deze variant bij?

„Zo algemeen niet. In alle drie de varianten doen we iets aan de complexiteit en maken we meer werk van begeleiding. Maar er zit soms wel een heel andere denkwijze achter. Bij de tweede variant, die ‘werk voorop’ heet, krijg je pas na drie tot vijf jaar een medische keuring. Eerst word je aan het werk geholpen en is je uitkering gebaseerd op je oude loon.”

In alle scenario’s verdwijnen de vele subregelingen die de WIA-uitkering rijk is. Dat is vooral goed nieuws voor wie in de sobere ‘vervolguitkering’ zit. Daarin kun je terechtkomen als je minder dan de helft verdient van wat het UWV van je verwacht. Deze uitkering is zo laag, dat mensen vaak aanvullingen nodig hebben om op het bestaansminimum te komen. „Hen gaan we echt omhoog tillen”, zegt Vermeij.

Een ander heikel punt wordt maar deels geadresseerd: de ondergrens van de WIA. Nu krijg je pas een uitkering als je door je arbeidsongeschiktheid 35 procent mínder dan je oude loon kunt verdienen. Anders ben je aangewezen op de bijstand. Dat hindert vooral de laagste inkomens: hun salaris was al laag, dus door hun beperking gaan ze er vaak procentueel minder op achteruit dan wie een hoog salaris had. Alleen in de eerste variant stelt de commissie een beperkte verlaging van die drempel voor, naar 25 procent.

Voor wie 23 procent afgekeurd is, zal dit een zware tegenvaller zijn. Waarom nog zo’n ondergrens?

„Je zult altijd een drempel nodig hebben waarvan je zegt: je verlies van arbeidsvermogen is zo laag dat je wel aan de slag zou kunnen blijven. Overigens kan ik me goed voorstellen dat hierover gediscussieerd zal worden. Zeker bij de derde variant. Dat is een basisverzekering op het sociaal minimum, waarbij die 35 procent een hele harde grens is die bepaalt: je bent erin of eruit.”

Het rapport zegt opvallend weinig over de grote groep arbeidsbeperkten in de Participatiewet, zoals de mensen die al van jongs af aan een handicap hebben. Zij konden tot 2015 nog een Wajong-uitkering krijgen. Zij moeten zich nu aan allerlei strenge regels houden, zoals een partnertoets en vermogenstoets. Vorig jaar was de commissie hier in een tussenrapport uiterst kritisch over en noemde ze de Participatiewet voor hen „niet passend”. Nu ontbreken harde aanbevelingen.

Waarom zeggen jullie niet: deze mensen horen niet in de Participatiewet?

„In alle oprechtheid kwamen we ook in tijdnood. We hebben ons gefocust op de drie varianten. Als je voor deze groep een nieuwe regeling zou willen ontwerpen, zou dat nieuwe complexe vragen met zich meebrengen. Daar mogen anderen over nadenken. Wij hebben gezegd: zorg dat deze mensen in ieder geval betere begeleiding krijgen.”

Hoe denkt u dat dit valt bij vroeggehandicapten in de Participatiewet?

„Ik kan mij voorstellen dat zij op meer hadden gehoopt. Ik hoop dat zij zien dat dit al bijdraagt. En dat de kern van dit rapport doordringt. Dat we de eerste stappen zetten naar minder complexiteit, meer zekerheid, meer vertrouwen en meer aandacht.”


Beginnende schuld? Dan kun je maar beter in de juiste gemeente wonen

Hulp? Nee hoor, dat hoef ik niet, klinkt het door de speaker van de telefoon. „Ik heb al een betalingsregeling bij de deurwaarder.” Heeft Anne Postma eindelijk iemand aan de lijn, na op zeven voicemails te zijn gestuit, houdt de man de boot af.

Postma (29), van het Buurtteam Amsterdam Oost, belt mensen met een betaalachterstand om hulp aan te bieden. Voor haar op tafel ligt de telefoon en een roze ordner met dossiers die onder meer zorgverzekeraars, woningverhuurders en energieleveranciers hebben aangeleverd. Postma’s taak: goed luisteren en niet zomaar opgeven.

„Wat voor betalingsregeling heeft u afgesproken?” vraagt ze de man. Hij moet de schuld bij zijn huisbaas, meer dan 5.000 euro, in één keer overmaken, zegt hij.

„Dat is wel een heel hoog bedrag”, zegt Postma. „Heeft u erover gedacht om het in termijnen te betalen?”

De man zou wel willen, maar hij durft het niet aan. Gaat de deurwaarder daar wel mee akkoord? Wordt hij dan niet zijn huis uitgezet? „Nou, zo ver is het nog niet”, zegt Postma. „Het is ook zonde als u in de problemen komt met andere vaste lasten, doordat u in één keer zo’n hoog bedrag betaalt.”

Ze spreken af dat de man binnenkort langskomt. Dan zetten ze zijn inkomsten en uitgaven op een rij en bedenken ze een haalbaar betaalschema.

Betaalachterstanden

Wie schulden heeft, accepteert meestal niet zomaar hulp. Deze man nam snel op, maar veel vaker zijn er meer pogingen nodig: een brief, aanbellen, een telefoontje, een kaartje, weer aanbellen, weer een kaartje. Dat wil niet zeggen dat mensen écht geen hulp willen, zegt Postma. „Soms blijkt iemand bij de tiende contactpoging superblij dat je hebt doorgezet toen zij het nog spannend vonden. Dan hoor je: ‘Ik heb al je kaartjes gezien, maar ik vond het zo eng om contact op te nemen’.”

Gemeenten kregen drie jaar geleden de wettelijk plicht om burgers met een betaalachterstand voor hun vaste lasten hulp aan te bieden. Maar zo doortastend als Amsterdam, de landelijke voorloper, zijn gemeenten vaak niet, blijkt deze woensdag uit een rapport van de Nationale Ombudsman. De tien gemeenten die de ombudsman onderzocht, deden gemiddeld twee à drie pogingen om deze inwoners te bereiken. Vooral per mail, brief of telefonisch, en veel minder met huisbezoeken.

De verschillen tussen gemeenten zijn groot. Sommige gemeenten sturen alleen brieven. „Dat kan echt niet”, zegt ombudsman Reinier van Zutphen in zijn kantoor in Den Haag. „Check op zijn minst of de brief is aangekomen en hoe het nu met deze mensen gaat.”

Lees ook
Jong, schuldenaar en vastgelopen in systemen

Stijn Martens  in gesprek met Rowena Jansen van de Belastingdienst.

Stapel ongeopende post

Gemeentelijke brieven belanden vaak boven op de stapel ongeopende post, ziet Postma in Amsterdam. Gisteren nog zag ze een „propvolle brievenbus” bij iemand die achterloopt met de huur, energierekening én zorgpremie. „We hebben met veel moeite ons kaartje erbij gedaan.” Ook haar belpoging vandaag levert niks op. „Het spijt me”, klinkt het uit de speaker. „Maar de persoon die je belt, is niet beschikbaar.”

Bij mensen met een volle brievenbus doet het Amsterdamse buurtteam weleens extra moeite. „Dan gaan we langs met de GGD of een wijkagent erbij”, zegt Postma. „Soms wordt er dan wel opengedaan, maar meestal niet.”

De wet schrijft niet voor hóé gemeenten hun inwoners met beginnende schulden moeten benaderen. Maar de bedoeling van de wet is duidelijk, zegt ombudsman Van Zutphen. „Je moet daadwerkelijk contact leggen. Als je alleen een brief stuurt, heb je geen idee of dat lukt.”

Zijn pijnlijke conclusie: heb je betaalachterstanden, dan moet je geluk hebben met de gemeente waar je woont. In sommige gemeenten is de kans veel groter dat een beginnende schuld uitgroeit tot problematische proporties. Onacceptabel, vindt Van Zutphen. „Sommige mensen krijgen niet de hulp die zij nodig hebben.”

Amsterdam is voorloper

Wie in de hoofdstad woont, heeft geluk. „Amsterdam is altijd al een voorloper geweest”, zegt Jeroen van de Werken, manager debiteurenbeheer van verzekeraar Achmea. Amsterdam was in 2000 de eerste die met vroegsignalering begon, in eerste instantie om huurders voor wie huisuitzetting dreigt hulp aan te bieden. Daarna sloten onder meer het drinkwaterbedrijf, energiebedrijven en zorgverzekeraars zich aan. Het is ook een van de weinige gemeenten die hun werkwijze blijven evalueren, door te laten onderzoeken op welke manier inwoners het beste benaderd kunnen worden.

Als schuldeiser ziet Achmea bij de meeste gemeenten „marginale inspanning” voor vroegsignalering. „Van de duizenden signalen die wij aan gemeenten doorgeven, leidt maar een paar procent tot een passende oplossing zoals een betalingsregeling”, zegt Van de Werken. „En dan is nog niet eens duidelijk of dat dankzij de gemeenten is of door onze eigen brieven.”

In Vlissingen wordt twee keer een poging gedaan om inwoners met een betaalachterstand te bereiken. Is dat niet weinig? De gemeente staat er financieel slecht voor, maar dat noemt wethouder Jeroen Portier (Armoede, GroenLinks) niet als reden. Hij vindt dat zijn gemeente hier juist heel actief in is, zegt hij aan de telefoon. Maar dan vooral vóórdat er betaalachterstanden ontstaan. „Als scholen een kind zien met alleen wat chips in de broodtrommel. Of als iemand met hoofdpijn bij de huisarts komt en er blijken ook financiële zorgen te zijn. Dan wordt er heel snel doorverwezen naar het buurtteam.”

Maar zodra Vlissingen signalen ontvangt over inwoners met een betaalachterstand doet de gemeente dus maar twee keer een poging om hen te bereiken, doorgaans per brief of telefoon. De regionale uitvoerder van de Vlissingse vroegsignalering, Orionis, doet meer moeite voor de twee buurgemeenten Middelburg en Veere, laat een woordvoerder weten: vier contactpogingen én huisbezoeken bij achterstanden boven de 500 euro. Die gemeenten maken er meer budget voor vrij.

Lees ook
Hoe is het om in de schuldsanering te zitten?

Deborah Akkerman.

‘Eén contactpoging is soms genoeg’

Waarom doet Vlissingen dat niet? Nadat zijn beleidsmedewerker, die naast Portier zit, de verschillen bevestigt, begint de wethouder ze te verdedigen. Zijn gemeente wil „breder” kijken dan „financiële problematiek”, zegt hij. „We zetten zo sterk in op het nog vroeger signaleren. Het kan zomaar zo zijn dat wij genoeg hebben aan één contactpoging.” Of dat echt zo is, weet hij niet. „Die cijfers hebben we niet paraat.”

„Veel gemeenten zijn nog zoekende”, ziet Carla van der Vlist, directeur van de vrijwilligersorganisatie SchuldHulpMaatje, die in 161 gemeenten actief is. „Ik hoor vaak dat zij zo veel signalen krijgen, dat ze zich afvragen: hoe pak je die goed op.” Ook zij ziet grote verschillen. Maar op de lange termijn hebben gemeenten er volgens haar baat bij om veel te investeren in vroegsignalering. „Als de schulden blijven oplopen, worden de kosten veel hoger.”

Iedere euro die Amsterdam investeert in vroegsignalering, levert de gemeente op den duur 2,22 euro op, bleek al in 2014 uit een evaluatie van de hoofdstedelijke aanpak. En de samenleving als geheel 2,46 euro. De grootste posten waar op bespaard wordt: bijstandsuitkeringen, doordat mensen zonder schulden doorgaans sneller aan het werk gaan. En plekken in de maatschappelijke opvang, die veelal nodig zijn na een huisuitzetting.

Verzuipen in schulden

Gemeenten moeten hier genoeg geld voor vrijmaken, vindt ombudsman Van Zutphen. Niet alleen om financiële redenen, ook „om te voorkomen dat mensen verzuipen in de schulden”. Maar het kabinet zou gemeenten daar ook toe moeten verplichten, vindt hij, door beter vast te leggen aan welke eisen de vroegsignalering minimaal moet voldoen. „Er moet een ondergrens komen waar iedereen op kan rekenen. Nu maakt het te veel uit waar je woont.”

Die conclusie trekt de ombudsman vaker bij gemeentelijk beleid. „Of het nu om de jeugdzorg, thuisloosheid, de Wet maatschappelijke ondersteuning gaat. In sommige gemeenten kunnen burgers geen aanspraak maken op het minimale dat noodzakelijk is.” Op al die terreinen verwacht de ombudsman dat het kabinet scherpere eisen stelt.

Staat dat op gespannen voet met de lokale democratie? Nee, vindt de ombudsman. Gemeenten benadrukken graag dat ze niet zomaar een uitvoeringsloket van het Rijk zijn, maar het is heel normaal, zegt Van Zutphen, dat het kabinet opdrachten geeft aan gemeenten. „Daar horen kaders bij. Lokale verschillen mogen er zijn, maar niemand mag door de bodem zakken.”

Lokale verschillen mogen er zijn, maar niemand mag door de bodem zakken

Voor Postma, van het Amsterdamse buurtteam, gaat vroegsignalering om veel meer dan betaalachterstanden. „Er speelt vaak zoveel meer, en dan proberen we overal bij te helpen.”

Laatst is ze zelfs in gesprek gegaan met een vrouw die geen betaalachterstand meer had. „Zij was slachtoffer van huiselijk geweld. En in ons vorige gesprek had ze verteld dat ze in een scheiding ligt. Vóór onze nieuwe afspraak hoorde ik dat ze haar achterstand had afbetaald, maar toen dacht ik: ik ga haar niet afbellen, misschien speelt er wel meer.”

En ja, er speelde meer. „Ze was de afgelopen tijd geïsoleerd geraakt. Dus ik heb haar de website gegeven van Dappere Dames, een instelling die weerbaarheidstrainingen geeft en waar vrouwen met elkaar gaan eten.” Dat vindt Postma het mooiste van haar werk: „Dat mensen me zó in vertrouwen nemen dat ze meer vertellen over hun leven. En dat ik hen kan helpen bij problemen die anders nooit bij ons beeld waren gekomen.”

Zo kan Postma ook nieuwe problemen voorkomen. Bijvoorbeeld bij de man die ze zojuist aan de telefoon had, die duizenden euro’s in één keer wilde afbetalen. „Dan kun je denken: mooi, het wordt opgelost. Maar je weet niet wat de gevolgen zijn.” Misschien is het wensdenken en kan hij het helemaal niet betalen. Misschien stopt hij met het betalen van andere rekeningen, of moet hij zich in de schulden steken bij familie of vrienden. „Dan denk ik: het is beter als hij even langskomt.”

De gemeente Vlissingen gaat haar armoedebeleid dit jaar evalueren, zegt wethouder Portier, inclusief vroegsignalering. „We willen weten wat de resultaten zijn. Als blijkt dat er meer nodig is, kunnen we het daar over hebben.” Maar misschien, zegt hij, blijkt dat het nu goed gaat. „Dan gaan verder we op deze weg.”


Ongeduld bij Van der Plas en Wilders over VVD en NSC

Een week lang, tijdens het krokusreces, lag de kabinetsformatie stil. Caroline van der Plas had gehoopt, zegt ze maandagmiddag, dat de partijen „na een week reces tot bezinning zijn gekomen”. Ze doelt daarmee niet op haar eigen BBB, maar op NSC, de partij die uit de formatie was gestapt, en op de VVD, die nog steeds aarzelt. BBB vindt nog steeds dat er een meerderheidskabinet moet komen van PVV, VVD, NSC en BBB.

Ook Geert Wilders, die als leider van de grootste partij als eerste langs mocht komen bij de nieuwe informateur Kim Putters, gelooft nog steeds in dezelfde vorm van een kabinet als vóór de vakantie. Hij wil ook nog steeds een ‘gewoon’ meerderheidskabinet. Hij had zelfs, vond hij, opnieuw een concessie gedaan om de angst bij NSC en VVD voor de PVV weg te nemen. Dit weekend schreef hij op X dat de PVV bereid is om over „iedere vorm van hulp” aan Oekraïne te praten. Tot nu toe was de PVV tegen militaire steun aan Oekraïne. Toch is Wilders tegen een tienjarig veiligheidsakkoord met Oekraïne, dat het demissionaire kabinet-Rutte IV vrijdag aankondigde. En de naam van de PVV ontbrak onder een verklaring van vorige week, ondertekend door negen Kamerfracties, om „zij aan zij” met Oekraïne te staan. Onder die negen fracties bevonden zich wel VVD, NSC en BBB.

Beweging

Kim Putters heeft voor deze maandag en dinsdag alle fractievoorzitters uit de Tweede Kamer uitgenodigd, zoals gebruikelijk is als de verkiezingen net zijn geweest. Het laat zien hoe vast de formatie na drie maanden nog steeds zit. De bedoeling is dat Putters er de komende drie weken wél beweging in krijgt, vooral door vast te stellen wat voor soort kabinet genoeg steun kan hebben in de Tweede Kamer. Van de partijen die tot nu toe niet mee hebben onderhandeld wil hij horen of ze onderdelen van kabinetsbeleid zouden willen steunen, en op welke manier.

Op maandag was er nog weinig aanleiding om te denken dat hij hierin zal slagen. Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), leider van de een na grootste fractie in de Tweede Kamer, klonk op geen enkele manier toeschietelijk. Net als eerst drong hij erop aan dat PVV, VVD, NSC en BBB proberen om er met zijn vieren uit te komen. In een brief die hij Putters gaf, stond dat er pas „een nieuwe situatie” zou ontstaan als de leider van de grootste fractie er niet in slaagt om een kabinet te vormen dat kan rekenen op steun in de Tweede Kamer.

En ook Pieter Omtzigt (NSC) zei na zijn gesprek met Putters hetzelfde als vóór het reces. Hij noemde een paar keer zijn eigen verkiezingsprogramma, en zei net als eerder dat NSC het liefst een extraparlementair kabinet wil, met bewindslieden die ook van buiten komen, of een minderheidskabinet. Vlak voor zijn gesprek met Putters maakte Omtzigt de presentatie mee van de parlementaire enquête naar de op hol geslagen fraudebestrijding.

Lees ook
Gedogen of extraparlementair?

Fractievoorzitter Pieter Omtzigt (NSC) voorafgaand aan het debat over de formatie.

‘Lossere band’

De harde conclusies van die enquête leken Omtzigts oude stellingname over een extraparlementair of minderheidskabinet alleen maar te hebben verdiept. „Een lossere band tussen regering en parlement is gewenst. Dat zag je bij de parlementaire enquête terug: Kamerleden van coalitiepartijen konden niets aan slechte wetten veranderen.”

Voor PVV en BBB is die houding problematisch. Het betekent dat Omtzigt van NSC geen volwaardige regeringspartij wil maken, en er dus nooit een rechtse meerderheidscoalitie kan komen. Caroline van der Plas daarover: „Als je kunt gedogen, dan kun je ook in een kabinet zitten.”

Zo trekken Wilders en Van der Plas steeds meer gezamenlijk op, Dilan Yesilgöz (VVD) en Pieter Omtzigt tot haast manend. Van der Plas was bereid concessies te doen voor het proces, zei ze, en bij Wilders was hetzelfde ongeduld te horen. „Wij zijn de enigen die een beweging maken”, zei hij. „Dat moet wel beantwoord worden door de andere partijen. Het duurt al veel te lang, het is tijd om over schaduwen heen te springen.”