Derdelanders uit Oekraïne (mensen die tijdens de Russische inval in Oekraïne in dat land beschikten over een tijdelijke verblijfsvergunning) mogen voorlopig in de Nederlandse opvang blijven. Dat blijkt uit een donderdag gepubliceerde uitspraak van de Raad van State.
De afgelopen maanden is er opnieuw discussie ontstaan over of zij nog recht hebben op opvang en bescherming. Specifiek gaat het om mensen die tussen maart en juli 2022 naar Nederland zijn gekomen. Ook voor de Raad van State is het niet meer duidelijk. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt daarom aanvullende vragen aan het Europees Hof van Justitie in Luxemburg over de reikwijdte van de tijdelijke beschermingsrichtlijn, die in maart 2022 werd geactiveerd voor Oekraïense ontheemden.
De Afdeling wil weten of derdelanders die zich vóór 19 juli 2022 in Nederland hebben gemeld „net zolang bescherming moeten krijgen als Oekraïners (…) of dat de bescherming eerder kan worden beëindigd als een EU-lidstaat dat wil”.
In praktijk betekent dat derdelanders die naar de rechter zijn gestapt omdat ze het niet eens zijn met dreigende uitzetting in afwachting van de antwoorden van het Hof in de opvang mogen blijven.
550 voorlopige voorzieningen
Het is de vraag wat de uitspraak betekent voor derdelanders die nog niet naar de rechter zijn gestapt. Het is mogelijk dat Van der Burg terugkomt op een eerder standpunt, dat derdelanders die uitzetting willen voorkomen een voorlopige voorziening bij de rechter moeten aanvragen: die kan dan oordelen dat de overheid in afwachting van een rechterlijke uitspraak de betreffende persoon niet uit de opvang mag zetten. Rechtbanken worden de afgelopen maanden overspoeld met dit soort verzoeken, die allemaal worden toegewezen. De teller stond begin deze maand op ruim 550 voorlopige voorzieningen.
Van der Burg vindt dat gemeenten die derdelanders uit de opvang zetten „rechtmatig en juist” handelen, zo schreef hij begin deze maand in een Kamerbrief, omdat de Raad van State in januari had geoordeeld dat de bescherming van derdelanders uit Oekraïne vanaf 4 maart zou vervallen. Die uitspraak heeft onder academici, advocaten en rechters veel stof doen opwaaien. De rechtbanken in Arnhem, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Zwolle volgden het oordeel van de Raad van State, terwijl de rechtbanken in Haarlem, Den Bosch en Roermond op een andere uitleg van de beschermingsrichtlijn kwamen. Door de ontstane onduidelijkheid besloot de rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie in Luxemburg te stellen. Dit soort vragen gaan over de uitleg en toepassing van Europese regels.
Kort na de Russische inval in Oekraïne werd de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming ingeroepen voor Oekraïense ontheemden, die vervolgens in Europese lidstaten terecht konden voor opvang, medische zorg, onderwijs en werk.
Ook slachtoffer Russische agressie
Demissionair staatssecretaris Eric van der Burg (Asiel, VVD) besloot indertijd dat mensen die tijdens de inval over een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning beschikten (zogeheten derdelanders) óók bescherming zouden krijgen op grond van de richtlijn. Zij waren immers ook slachtoffer van de Russische agressie, redeneerde Van der Burg. Bovendien zou de al overbelaste Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) werk bespaard worden, aangezien ontheemden uit Oekraïne geen asiel hoefden aan te vragen. Deze ‘ruimhartige’ toepassing van de richtlijn werd ook gevolgd door landen als Finland, Spanje en Ierland.
In juli 2022 kwam Van der Burg terug op zijn besluit, naar aanleiding van niet-onderbouwde signalen van misbruik. Sindsdien bestaat er juridische discussie over wat er met de groep derdelanders die zich vóór dit besluit al in Nederland had gemeld moet gebeuren. Deze vraag ligt nog altijd open. Zowel de rechtbank Amsterdam als de Raad van State hebben het Hof van Justitie om een versnelde behandeling van hun vragen gevraagd, vanwege het feit dat de tijdelijke beschermingsrichtlijn op 4 maart 2025 komt te vervallen. Een normale procedure bij het Hof duurt normaal zeker een tot twee jaar.
Inmiddels is de groep derdelanders om wie deze juridische discussie gaat geslonken van bijna 5.000 naar 2.400 mensen, zegt een woordvoerder van de IND op vragen NRC.
Vier boerenorganisaties hebben dinsdag een alternatief plan gepresenteerd om de mestcrisis aan te pakken. In het „crisisplan” van LTO Nederland, het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt, de Nederlandse Zuivelorganisatie en Biohuis/Natuurweide stellen de organisaties voor het eiwitgehalte in koeienvoer te verlagen en de buiten het familieverband verhandelde fosfaatrechten extra af te romen. Ook willen de organisaties dat melkveehouders hun veestapel vrijwillig kunnen inkrimpen, in ruil voor een jaarlijkse vergoeding.
Het plan volgt op de mestbrief die landbouwminister Piet Adema (ChristenUnie) begin deze maand naar de Tweede Kamer stuurde. Daarin sprak hij onder meer over een langlopende, vrijwillige uitkoopregeling voor boeren, een minimum aantal hectare grasland per dier en een beperking van de fosfaatrechten. Volgens de vier organisaties bieden de plannen van Adema op de korte termijn veel te weinig perspectief voor de boeren. Donderdagavond staat een Kamerdebat over dit onderwerp op de agenda.
De mestproblematiek ontstond toen duidelijk werd dat de uitzonderingspositie van Nederland binnen de EU op het gebied van mest stopt. Vanwege onder meer het gematigde klimaat en de natte bodem die veel stikstof kan opnemen, mochten Nederlandse boeren lange tijd meer mest uitrijden dan in andere EU-landen. Maar omdat er door mest en kunstmest inmiddels te veel nitraat in het natuurwater zit, bouwt Brussel die versoepeling af. Als gevolg moeten boeren op een andere manier van hun mest af zien te komen, maar aan die afvoerkosten hangt een hoog prijskaartje.
De vier organisaties willen ook dat de minister in Brussel aankaart dat de rechten niet zomaar kunnen worden afgebouwd. „Nederland zal bij de Commissie formeel moeten aantekenen dat de gevolgen van het huidige afbouwpad dermate disproportioneel zijn dat uitvoering ervan onhaalbaar is”, staat in het plan.
Lees ook Met een miljardenplan wil het demissionair kabinet de mestcrisis aanpakken, maar daar is BBB niet van gediend
Als Nederlanders niet bereid zijn minder vlees te eten, minder te vliegen en te consumeren, dan kan Nederland het zich niet veroorloven controversiële maatregelen uit te sluiten om klimaatneutraal te worden in 2050. Dat concludeert onderzoeksinstituut het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in een studie die deze woensdag is gepubliceerd. PBL stelt dat de politiek zich blindstaart op de doelen voor 2030, wat Nederland in de jaren daarna serieus in de weg kan zitten.
In de studie heeft PBL gekeken hoe Nederland zonder grote gedragsverandering klimaatneutraal kan worden. Dat is „technisch” mogelijk, maar dan zijn alle mogelijke maatregelen nodig om het kabinetsdoel te halen. Ook controversiële maatregelen, zoals het grootschalige gebruik van de opslag van CO2 in gasvelden onder de Noordzee of in sommige gevallen nog het gebruik van gas (waarvan de CO2-uitstoot wordt opgevangen), zijn dan bittere noodzaak. „Klimaatneutraal is niet synoniem met fossielvrij.”
De manier waarop Nederland klimaatneutraal zal worden, hangt volgens PBL in grote mate van twee zaken af. Allereerst in hoeverre waterstof en zogeheten biobrandstoffen (voor de scheep- en luchtvaart) beschikbaar zijn. Nederland is hierbij in grote mate afhankelijk van andere Europese landen. Daarnaast speelt een rol of de regering het belangrijk vindt of Nederland in 2050 opereert zonder fossiele brandstoffen.
Zijn er weinig grondstoffen beschikbaar én kiest Nederland voor de fossielvrije route, dan is klimaatneutraliteit in 2050 „onmogelijk”, concludeert PBL. Als fossiele energie een optie blijft en er veel grondstoffen beschikbaar zijn, dan leidt dat tot de goedkoopste route naar klimaatneutraliteit. Toch is het „risicovol”, schrijft het PBL, om van tevoren erop te gokken dat zo’n „ruime beschikbaarheid” er komt, omdat Nederland afhankelijk is van import van dit soort grondstoffen.
Vasthouden aan sommige doelen, zoals een elektriciteitsvoorziening zonder CO2-uitstoot in 2035 (een kabinetsdoel) of het fossielvrij maken van Nederland in 2050 (een wens van klimaatactivisten), kan volgens PBL „contraproductief” werken. Want het risico is dat schaarse middelen (zoals waterstof) worden ingezet in sectoren die alternatieven hebben, terwijl de industrie afhankelijk is van waterstof om te vergroenen. Bovendien moet Nederland om echt fossielvrij te worden grootschalig gebruikmaken van CO2-opslag en schaarse grondstoffen, wat het voor andere landen moeilijker maakt om te verduurzamen.
Blinde vlekken
Een te grote focus op 2030 (wanneer Nederland tenminste 55 procent minder CO2 moet uitstoten) kan volgens PBL leiden tot „blinde vlekken” over wat moet gebeuren ná 2030. Om klimaatneutraal te worden, moet het kabinet nu snel regelen dat de productie van waterstof, het recyclen van plastic en het importeren van biogrondstoffen van de grond komt. Deze middelen ontbreken nog en PBL ziet ze als essentieel om ervoor te zorgen dat ook de landbouw, industrie, luchtvaart en scheepvaart kan verduurzamen. „Als we deze knelpunten niet snel oplossen, wordt het heel erg moeilijk”, zegt PBL-directeur Marko Hekkert.
Met name biogrondstoffen (uit biomassa, landbouwgewassen, mest of groenafval), die kunnen worden gebruikt om met behulp van waterstof een soort duurzame kerosine voor de industrie of luchtvaart te maken, zijn controversieel. Tegenstanders noemen het gebruik ervan al langer ‘een papieren werkelijkheid’, en stellen dat het tientallen jaren duurt voordat de CO2 die vrijkomt bij de verbranding van biomassa weer is opgenomen door nieuwe bomen. Ook zetten schappers vraagtekens bij grote inzet van CO2-opslag. Zij vinden dat er te weinig rekening wordt gehouden met het risico dat de CO2 gaat lekken en alsnog in de atmosfeer komt.
Lees ook Biomassa: de paria van het klimaatdebat
Maar volgens Hekkert is er toch „geen ontkomen aan” om biobrandstoffen en CO2-opslag te gebruiken om klimaatneutraal te worden. „Deze opties maken niet iedereen vrolijk. Mensen vinden er wat van, maar de ruimte om een optie weg te laten is voorbij. Daarvoor is de tijd te kort. Je moet het hele pakket (wind, CO2-opslag, biobrandstoffen, recyclen, warmtegebruik, kernenergie) gebruiken. En als je toch zegt: ‘dit is niet oké’. Dan is de enige andere optie: veel minder brandstof gebruiken.”
Wel wordt „de puzzel” om klimaatneutraal te worden een stuk makkelijker als mensen bereid zouden zijn om hun gedrag aan te passen, zegt Hekkert. „Het is een politieke keuze [om van Nederlanders een gedragsverandering te vragen], maar het maakt de transitie een stuk goedkoper.”
Als de wettelijke mogelijkheden zijn uitgeput, kun je altijd nog de randen van de wet opzoeken. Dat lijkt als het om de aanpak van asielmigratie gaat, niet langer een taboe aan de formatietafel. PVV, VVD, NSC en BBB spraken dinsdag opnieuw over het onderwerp asiel en daarbij lag, zo bevestigen bronnen rond de formatie na berichtgeving van Nieuwsuur, ook het vergaande voorstel op tafel om de asielproblematiek tot nationale crisis uit te roepen.
Daardoor zou Nederland tijdelijk geen asielaanvragen in behandeling hoeven nemen. Een juridisch zeer omstreden voorstel, waarvan experts denken dat het geen stand zal houden bij de Europese rechter.
Dat de formerende partijen deze twijfelachtige asielaanpak toch verkennen, is gezien de gevoeligheid van het thema niet verrassend. PVV-leider Geert Wilders verliet vorige week gepikeerd een eerder gesprek over asiel en migratie omdat hij vond dat de ideeën van de andere partijen niet ver genoeg gingen. „Ik ben klaar met alleen maar concessies doen. Ze moeten nu leveren”, schreef Wilders op X.
De PVV-leider wil het liefst dat er helemaal geen asielzoekers meer naar Nederland komen (een asielstop), maar internationale verdragen en Europees recht geven mensen het recht om hier asiel aan te vragen. De VVD, en zeker NSC, willen niet zomaar aan die internationale verplichtingen tornen.
Lees ook ‘Ik ben klaar met concessies doen’, zei Wilders, waarna hij het formatiegesprek over asiel en migratie verliet
Buitengewone omstandigheden
Het idee om de asielproblematiek tot crisis uit te roepen is niet nieuw. Op verzoek van de Tweede Kamer keek staatssecretaris Eric van der Burg (Justitie en Veiligheid, VVD) in 2022 al eens naar de mogelijkheid om tijdelijk geen asielaanvragen te beoordelen, ook wel een ‘asielbeslisstop’ genoemd. In de Vreemdelingenwet staat een artikel waarmee zo’n stop in theorie kan worden afgekondigd, maar volgens de wetstekst kan dit alleen „in geval van oorlog of buitengewone omstandigheden”. Van der Burg schreef in een Kamerbrief dat dit middel dus alleen in „zeer uitzonderlijke situaties” kan worden toegepast, zoals naast oorlog bijvoorbeeld een watersnoodramp.
Tijdens de coronapandemie werd de asielprocedure enige tijd opgeschort om besmettingsgevaar van medewerkers en asielzoekers te voorkomen. Van der Burg schreef daarover in de brief dat de situatie rond asiel van het afgelopen jaar „een ander karakter” heeft. Toch lijkt informateur Richard van Zwol wel degelijk naar die periode te willen kijken. Hij zei dinsdag na de gesprekken dat Nederland „tijdens de Covid-periode veel heeft geoefend met crisiswet- en regelgeving”.
Hogere aantallen asielzoekers voldeden volgens Van der Burg niet aan deze definitie. Hij schreef over „problemen van structurele aard, zoals de knelpunten in de reguliere opvang van vreemdelingen”. Die worden onder meer veroorzaakt doordat veel gemeenten geen of weinig asielzoekers willen opvangen.
bron rond de formatie Er is altijd wel een linkse hoogleraar die zegt dat iets niet kan
De aantallen asielzoekers liggen ook niet op een historisch hoog niveau. Vorig jaar vroegen volgens Vluchtelingenwerk Nederland ruim 38.000 mensen asiel aan in Nederland, wat minder is dan de piek van bijna 60.000 mensen in 2015 ten tijde van de oorlog in Syrië.
Ook de Adviesraad Migratie riep de politiek vlak voor de verkiezingen in een advies op de asielproblematiek niet als crisis te blijven bestempelen. „De continue crisisaanpak gaat ten koste van de kwaliteit van de opvang en bezorgt asielzoekers een valse start. Ook zet die aanpak het maatschappelijk en politiek draagvlak voor de opvang voortdurend onder druk.”
Grote juridische risico’s
Asiel zonder goede onderbouwing tot nationale crisis uitroepen heeft juridisch voor een volgend kabinet ook grote risico’s. Het Europees Hof van Justitie oordeelde in juni 2022 dat EU-lidstaten asielzoekers ook niet bij „het uitroepen van een noodsituatie door een massale toestroom van buitenlanders”, het recht mogen ontzeggen om een individuele asielaanvraag te doen. Dat maakt de kans groot dat Nederland eventuele rechtszaken zou verliezen.
De formerende partijen riskeren zo maatregelen af te kondigen die uiteindelijk niet het beoogde effect sorteren. Het huidige kabinet overkwam dit de afgelopen periode ook, toen het recht op gezinshereniging voor nareizende familieleden in 2022 tijdelijk werd opgeschort. Die maatregel ging vervolgens onderuit bij meerdere rechters omdat het op deze manier beperken van gezinshereniging in strijd bleek met de Nederlandse vreemdelingenwet, Europese wetgeving én internationaal recht.
Bij sommige formerende partijen was dinsdag te horen dat zij zich niet zomaar door mogelijke juridische obstakels willen laten afschrikken. In het buitenland zijn steeds meer voorbeelden van landen die onorthodoxe asielmaatregelen nemen. Zo kondigde Italië eind 2022 de noodtoestand af en besloot België alleenstaande mannelijke asielzoekers geen opvang meer te bieden. Deze week nog schaarde het Britse parlement zich achter een nieuwe noodwet die het mogelijk maakt asielzoekers naar Rwanda te sturen, terwijl het Britse Hooggerechtshof dat eerder niet rechtmatig vond.
Of Nederland ook echt die kant op gaat is afwachten; besluiten over de asielaanpak vielen dinsdag nog niet. Dat een aantal partijen aan tafel op zoek is naar juridische geitenpaadjes, is duidelijk. „Dat een rechter iets misschien kan verbieden, is geen reden het niet te proberen”, zei een bron rond de formatie. „Er is altijd wel een linkse hoogleraar die zegt dat iets niet kan.” De partij waarvoor juridische experimenten het moeilijkst liggen is NSC van Pieter Omtzigt. Hij wilde dinsdag niet op de gelekte voorstellen reageren, maar zei wel: „U kent ons uitgangspunt: wij staan voor de rechtsstaat.”
Niet vaak waren Brusselse en Haagse thema’s zo innig vervlochten als bij het begin van deze campagne voor de Europese parlementsverkiezingen. Met nog ruim zes weken te gaan tot de Nederlandse verkiezingsdag, op donderdag 6 juni, zetten de steun aan het noodlijdende Oekraïne en Russische beïnvloeding de kabinetsformatie én de Brusselse agenda op scherp. De Europese hoofdstad is voortdurend het toneel van grote boerenprotesten, waar die eerder al Nederland lam legden. De wens om migratie te beteugelen is een ander onderwerp dat in Den Haag en Brussel domineert.
De perfecte omstandigheden voor een inhoudelijke campagne over Europa in Nederland, zou je denken. Eentje ook die voorbij het cliché van ‘meer of minder Europa’ kan gaan.
Deze dinsdag leveren de politieke partijen bij de Kiesraad hun kandidatenlijsten in. Het is aan de relatief onbekende lijsttrekkers om hun boodschap over Europa de komende weken duidelijk over het voetlicht te brengen en kiezers te motiveren om te gaan stemmen. Dat is altijd een flinke opgave bij een verkiezing waar de opkomst lager ligt dan bij alle andere verkiezingen: in 2019 ging 41,8 procent in Nederland stemmen, maar dus zes op de tien kiezers niet.
Verstandshuwelijk
Dat er werk aan de winkel is voor de lijsttrekkers, bleek deze maand uit onderzoek van Ipsos I&O. Nederlandse burgers zijn niet enthousiast over Europa: bijna de helft (46 procent) geeft de Europese democratie een onvoldoende en veel mensen voelen de relatie met de EU als een ‘verstandshuwelijk’. Tegelijkertijd kunnen de partijen hoop putten uit het feit dat bijna driekwart van de Nederlanders een rol ziet bij voor de EU bij de aanpak van grensoverschrijdende problemen als migratie, klimaatverandering en internationale veiligheid.
De PVV gaat, na de daverende verkiezingswinst voor de Tweede Kamer, ook aan kop in de peilingen voor het Europese parlement. De partij wordt daarmee in de campagne vrijwel zeker het mikpunt van alle partijen links van het midden. GroenLinks-PvdA, de enige partij die qua zetelaantal in de buurt van de PVV lijkt te kunnen komen, opende afgelopen weekend op het partijcongres frontaal de aanval.
„We weten allemaal dat de PVV geen cent wil steken in een sterk Europa”, zei lijsttrekker Bas Eickhout. Hij maakte direct een koppeling met de formatie, door te waarschuwen dat VVD, NSC en BBB, de „nieuwe politieke vrienden” van Geert Wilders, straks „gaan dwarsliggen voor iedere euro aan Europees geld alsof het vrede is in Europa en alsof de klimaatcrisis niet bestaat”.
Lees ook Op wie kan je stemmen bij de Europese verkiezingen?
Rond Oekraïne staat de PVV in Nederland sterk geïsoleerd. De partij sprak zich vaak tegen verdere militaire en financiële steun voor Oekraïne uit, hoewel Wilders onlangs ook zei dat hij bereid is over „iedere vorm van hulp” te praten. Zijn tegenstanders – van links tot rechts – zien hierin een halfslachtige, opportunistische houding die gevaarlijk is, omdat de oorlog in Oekraïne zich in een cruciale fase bevindt.
Zij blijven ook wijzen op de Europese bondgenoten van Wilders, die niet zelden pro-Russisch zijn. Eind deze week deelt de PVV-leider op de CPAC-conferentie in Boedapest het podium met de Hongaarse president Viktor Orbán, die nog altijd goed bevriend is met Vladimir Poetin, en Wilders komt waarschijnlijk opnieuw in een Europese fractie met AfD, een partij waarvan politici in verband worden gebracht met omkoping door Rusland.
De pro-Europese partijen zullen de Russische dreiging gebruiken om te waarschuwen voor radicaal-rechts, dat in veel landen bij de Europese verkiezingen aan terrein kan winnen. In brede zin staat daarmee de hervormingsgezinde koers die de Europese Commissie de laatste jaren kon voeren op het spel.
Eickhout (GroenLinks-PvdA) roemde in zijn congresspeech „de groene golf” die vijf jaar geleden in Europa werd ingezet, maar juist dat ambitieuze klimaat- en landbouwbeleid staat onder grote druk. De Europese Commissie zwakte na oplaaiende boerenprotesten in Brussel de afgelopen maanden tal van vergroeningsregels voor boeren af, en mede door kritiek vanuit Nederland is de toekomst van de Europese Natuurherstelwet, een belangrijke wet die lidstaten verplicht maatregelen voor natuurbescherming te nemen, onzeker.
Het speelveld van partijen is ook in de Nederlandse campagne op voorhand eurosceptischer. De PVV bepleit weliswaar geen ‘Nexit’ meer, maar keert zich in het programma nog altijd tegen „klimaathysterie”. BBB en NSC doen voor het eerst mee en hopen op Brusselse zetels. Beide partijen zeggen niet tegen de Europese Unie te zijn, maar zijn erg kritisch. BBB vindt dat de EU boeren te veel onnodige regels oplegt, NSC is in brede zin ontevreden over de werking van de Europese Unie. Het NSC-verkiezingsprogramma heeft de wat contraire titel ‘Beperken en versterken’. Tegenover het toenemend aantal eurosceptische partijen zullen GroenLinks-PvdA, D66, Volt en – in iets mindere mate – de VVD een onversneden pro-Europees geluid willen laten horen.
Onbekendheid van lijsttrekkers
Gaat de Europese campagne in Nederland echt loskomen? De formatie vormt een onvoorspelbare factor. Zolang PVV, VVD, NSC en BBB doorpraten over de vorming van een rechts kabinet zullen ze niet erg geneigd zijn elkaar hard aan te vallen en de verschillen op te zoeken.
Een ander probleem blijft de onbekendheid van de lijsttrekkers. Een echt grote naam ontbreekt, terwijl partijen daar enorm van kunnen profiteren, zoals PvdA’er Frans Timmermans als winnaar in 2019 liet zien. Van de huidige lijsttrekkers zijn Bas Eickhout (GroenLinks-PvdA) en Malik Azmani (VVD) ervaren Europarlementariërs, maar bij het grote publiek waarschijnlijk onbekend, en dat geldt al helemaal voor hun collega’s.
Ruime media-aandacht kan partijen helpen, maar een tv-debattenreeks zoals bij de Tweede Kamerverkiezingen komt er zeker niet. Wel organiseert de NOS op woensdag 5 juni, de avond voor de stembusgang, een debat met de Europese lijsttrekkers. In de weken daarvoor zullen de partijen het Europa-gevoel bij kiezers vooral via hun eigen kanalen moeten bespelen.
De Raad van State is kritisch op een wetsvoorstel dat warmtenetten betaalbaarder moet maken. Maandag stelt de onafhankelijk adviseur dat het onduidelijk is in hoeverre aansluiting op een collectief warmtesysteem in handen van de overheid ‘nodig’ en ‘effectief’ is of ‘bijdraagt aan maatschappelijk aanvaardbare warmtetarieven’. De Raad van State vindt dat het wetsvoorstel beter moet worden toegelicht.
Omdat de tarieven van warmtenetten gebaseerd zijn op de gasprijs, schoot het afgelopen jaar het maximumtarief voor warmtenetaansluitingen omhoog. Mede daarom presenteerde demissionair minister Rob Jetten (Klimaat en Energie, D66) vorig jaar een voorstel voor een nieuwe Warmtewet, die voor betaalbare, betrouwbare en duurzame warmtelevering moet zorgen. Middels deze wet zouden warmtenetten publiek eigendom worden en zouden gemeenten meer controle krijgen over de ontwikkeling van deze warmtesystemen.
Volgens de Raad van State komt in het wetsvoorstel niet voldoende naar voren waarom deze herziening voor een betaalbaarder systeem zou zorgen. Daarbij is het bijvoorbeeld niet duidelijk welke hoeveelheid uitstoot van broeikasgassen door collectieve warmtevoorzieningen straks zijn toegestaan.
Lees ook Zelfs voor de zuinigste man van Nieuwegein is het warmtenet duur
Saskia Brandewijn had alles voor elkaar. Ze was 26 jaar, bijna afgestudeerd als psycholoog en stond op het punt aan een promotieonderzoek te beginnen in Engeland. Maar toen begonnen de slapeloze nachten en werd het langzaam donker in haar hoofd.
Een jeugdtrauma, dat zij jarenlang had weggestopt, kwam in 2016 naar boven. Brandewijn werd depressief en kreeg suïcidale gedachten. Oude herinneringen aan seksueel misbruik kwamen terug. Jarenlang volgt ze nu al intensieve therapieën. Na zo’n sessie is ze de rest van de dag moe. Een betaalde baan, zegt Brandewijn (nu 34), is nu niet haalbaar. Haar contactpersoon bij de gemeente is dat met haar eens.
Voor wie ziek is of een beperking heeft, of dat nu lichamelijk is of mentaal, zijn er in Nederland twee speciale uitkeringen: de WIA en de Wajong. Maar Brandewijn is een van de grofweg 200.000 mensen die voor beide niet in aanmerking komen. Zij is ziek in de bijstand.
De bijstand is een basale uitkering. Het laatste vangnet voor wie geen baan heeft, maar wel kán werken. Maar de praktijk is anders. De meeste mensen in de bijstand kunnen nu niet werken, zien gemeenten, hulpverleners en deskundigen.
De gemeente Den Haag kwam een paar jaar geleden tot een schokkende ontdekking. Ambtenaren van die stad hadden ruim 18.000 inwoners gesproken die al meer dan anderhalf jaar in de bijstand zaten. Hun conclusie: 90 procent kan niet op de korte termijn aan het werk geholpen worden. Bij hen zitten gezondheidsproblemen, een verslaving of schulden in de weg. 40 procent zal waarschijnlijk nooit meer aan het werk komen, bijvoorbeeld door chronische ziekte.
Ik ben in de studentikoze maaltijden blijven hangen. Pasta met rode saus en de groenten die ik nog heb liggenSaskia Brandewijn
Toch hebben deze mensen geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Nederland heeft een vangnet voor ziekte, maar daar zitten grote gaten in.
Wat een leven op bijstandsniveau betekent? Zuinig zijn, zegt Brandewijn. Op aanbiedingen letten, geen toetjes kopen. „Ik ben in de studentikoze maaltijden blijven hangen. Pasta met rode saus en de groenten die ik nog heb liggen.” Soms moet ze een moeilijke keuze maken, vertelt ze in haar appartement in Utrecht: „Ga ik voor het eerst in jaren weer een winterjas kopen? Of wil ik gezond eten blijven kopen?–” Brandewijn is zulke keuzes gewend, zegt ze. Zo redt ze het al zeven jaar.
Toch had haar leven er heel anders uit kunnen zien. Vroeger was er een uitkering voor mensen die al van jongs af aan een handicap hebben: de Wajong. Maar die regeling is fors ingeperkt. Je krijgt deze uitkering alleen nog als je nooit meer kunt werken.
Ook was het beter uitgekomen als haar depressie een paar jaar later was opgekomen, als Brandewijn geen student, maar een werknemer was. „Dan was ik in de WIA beland”, zegt ze. Een hogere uitkering, alleen bereikbaar voor wie ziek uitvalt vanuit loondienst. Dat onderscheid vindt Brandewijn veel te willekeurig. „Wat maakt het uit of ik eerst gewerkt heb? Ik ben gewoon ziek.”
Maar een baan in loondienst is geen garantie. De bijstand zit ook vol met oud-werknemers die om andere redenen niet in aanmerking komen voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering WIA, maar die volgens hun gemeente te ziek zijn om te werken.
Gemeenten zitten ermee in hun maag. De bijstand is een tijdelijk, sober vangnet met strenge regels, zegt Peter Heijkoop, wethouder Werk en Inkomen in Dordrecht en bestuurder van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. „Maar een groot deel van de mensen zal daar nooit meer uitkomen. Zij kunnen niet werken, of hooguit een paar uur per week. Moeten zij dan altijd op zo’n laag inkomen blijven? Dat voelt onrechtvaardig.”
Vergeten groep
De regels rond arbeidsongeschiktheid zullen de komende jaren waarschijnlijk drastisch veranderen. Maar in de discussies hierover, lijken de zieken in de bijstand tot nu toe een vergeten groep.
Een commissie van deskundigen, ingesteld door het kabinet-Rutte IV, presenteerde vorige maand een adviesrapport over hoe nieuwe regels rond arbeidsongeschiktheid eruit moeten zien: menselijker en simpeler. Maar de adviescommissie focuste zich vooral op de WIA-uitkering, waarvoor ze drie alternatieve scenario’s uitwerkte. Over de zieken in de bijstand ontbraken vergaande aanbevelingen.
Saskia Brandewijn snapt niet waarom ze zó wordt genegeerd. Zij hoort niet in de bijstand, zegt ze. „Ik ben arbeidsongeschikt. Ik zou wel willen werken, en ik heb goede hoop dat dat later lukt, maar nu nog niet.” Een keuringsarts heeft dit bevestigd. Daarom hoeft Brandewijn van de gemeente Utrecht niet te solliciteren.
Maar ze moet al wel zeven jaar leven op het bestaansminimum (ruim 1.200 euro per maand voor alleenstaanden). „Ik spreek zelden af met vriendinnen. Ik kan het ook gewoon niet betalen om een avond in de kroeg te zitten of naar de bioscoop te gaan.”
En daten? Dat doet Brandewijn al jaren niet meer. Het werkt toch niet, zegt ze, als je zelf nóóit kunt meebetalen aan etentjes of uitjes. „Maar ook praktisch: heb ik wel genoeg leuke kleding? Ik ga niet in mijn joggingbroek. Mensen zeggen dan dat het toch genoeg is dat ik zo’n leuke persoonlijkheid heb. Ja, dat zal best. Maar in eerste instantie kijken mensen naar hoe ik eruitzie. Die eerste indruk is in een halve seconde gemaakt.”
Het ergste vindt Brandewijn het als mensen zich bemoeien met waar zij haar geld aan uitgeeft. Zo heeft ze een hond: haar woonkamer ligt bezaaid met speeltjes en krantensnippers waar Wick, vernoemd naar actiefilmpersonage John Wick, in kan ravotten.
In haar herstel speelde Wick een cruciale rol, zegt Brandewijn. „Ik moest eens huilen toen op tv een mooi liedje voorbijkwam. Hij legde zijn pootje op mijn bovenbeen en ik besefte voor het eerst in mijn leven wat het betekent als iemand onvoorwaardelijk van je houdt. Vanaf dat moment ben ik weer een beetje gaan geloven dat ook mensen misschien van mij kunnen houden, dat ik dat waard ben.”
Brandewijn hoort mensen weleens zeggen dat je in de bijstand geen geld aan huisdieren zou moeten besteden. Die mensen hebben geen idee, zegt ze. „De regels in de bijstand zijn al kut, het inkomen is kut, het leven dat je moet leiden is kut. En dan komen zij je vertellen: het kan nóg kutter hoor!”
„Ik vraag me af: wat heb ik gedaan om dit te verdienen? Ik ben gewoon ziek, ik heb een mentale stoornis. Omdat iemand twintig jaar geleden zijn poten niet thuis kon houden. Hij is de veroorzaker van dit drama. Hij is de reden dat ik nu zo moet leven. Maar ík word erop aangekeken. Ik ben verkeerd bezig, omdat ik een hond heb die ik ook nog verzeker. Mensen vinden dat ze hun moraliteit op mij mogen projecteren.”
Karen Hasselman (48) herkent het stigma van de bijstand. Met haar mentale problemen kreeg zij die uitkering twaalf jaar. Tot ze alsnog in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering voor vroeggehandicapten. „Dat was een enorme bevrijding”, vertelt ze. „In de bijstand had ik continu het gevoel dat ik me schuldig moest voelen, dat ik niet genoeg mijn best deed. Nu kreeg ik de erkenning dat ik een aandoening heb en niet een werkweigeraar ben. Dat gaf zóveel rust.”
Pas laat werd ontdekt dat de psychische klachten van Hasselman, mentale uitputting en snelle overprikkeling, deels veroorzaakt worden door autisme. Die diagnose hielp bij het aanvragen van deze uitkering, al heeft dat nog jaren geduurd.
Haar nieuwe uitkering geeft Hasselman allerlei voordelen die ze in de bijstand niet had. „Als mijn ouders overlijden, mag ik nu een erfenis krijgen.” En als ze wil samenwonen, mag ze haar uitkering houden. In de bijstand is de kans groot dat ze die zou kwijtraken, omdat ze dan zou moeten leven van het inkomen van haar partner.
Bijstand als lening
Door dit soort bijstandsregels zijn er ook veel chronisch zieken en gehandicapten die helemaal nergens recht op hebben. Ze hebben een werkende partner, of bijvoorbeeld een eigen huis met veel overwaarde. Ook dan krijg je geen bijstand. Je moet je huis verkopen en gaan leven van de opbrengst, anders kun je de bijstand alleen als een lening krijgen.
Hasselman ging ook niet daten, toen ze nog een bijstandsuitkering kreeg. „Ik schaamde me ervoor”, zegt ze. Dat ze in de bijstand zat, wist bijna niemand. „Ik had vrijwilligerswerk en vertelde altijd dat dat mijn baan was.” Nu heeft Hasselman een relatie. Sinds ze een Wajong-uitkering heeft, voelt ze zich relaxter. „En dat heeft me ook een stuk gezonder gemaakt.”
Landen die strenge toegangseisen hebben voor hun arbeidsongeschiktheidsuitkeringen hebben vanzelfsprekend meer zieke mensen in hun werkloosheidsuitkeringen. Dus het is niet gek dat er in Nederland ook steeds meer zieken in de bijstand zitten, volgens Patricia van Echtelt, onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau.
Die verschuiving begon in de jaren tachtig. Het aantal mensen in de WAO, de arbeidsongeschiktheidsuitkering van toen, liep zó hoog op dat volgens politiek Den Haag een ommekeer nodig was. Werkgevers en vakbonden organiseerden samen de medische keuringen en hadden beide belang bij ruimhartige toelating. Werkgevers omzeilden er de strenge ontslagregels mee, werknemers konden vaak een uitkering tot hun pensioen krijgen.
Lees ook Uitkeringen in Nederland: steeds iets minder, steeds iets selectiever
Sindsdien is de regeling in vele tussenstappen strenger gemaakt. In 2006 bijvoorbeeld, toen de WAO werd vervangen door de WIA. Je krijgt deze uitkering alleen als je door je beperking 35 procent mínder kunt verdienen dan je oude loon. Daarvoor lag die drempel veel lager: op 15 procent.
Wat als deze drempel 15 procent was gebleven? Dan zouden nu ieder jaar zo’n achtduizend mensen geen afwijzing, maar een WIA-uitkering krijgen, becijferde het Centraal Planbureau.
Vooral werknemers met lage salarissen stuiten op deze 35-procentsdrempel. Dat komt doordat het inkomensverlies centraal staat. Als je vroeger een hoog salaris had, veroorzaakt jouw beperking al snel een groot inkomensverlies. Meer dan als je altijd al weinig verdiende. Voor de WIA geldt: hoe hoger je salaris, hoe groter de kans op een uitkering.
Wie een laag salaris had, is zo sneller aangewezen op een lage uitkering: de bijstand. „Mensen met precies dezelfde gezondheidsproblemen komen in heel verschillende regelingen terecht”, zegt SCP-onderzoeker Van Echtelt. „Dat is lastig uit te leggen.”
De laatste grote aanscherping, in 2015, raakte mensen met een handicap. Tot die tijd waren er sociale werkplaatsen waar zij konden werken tegen een salaris iets boven het minimumloon. Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 wordt bijna niemand meer toegelaten tot zulke werkplaatsen. Dat is te duur, vond het kabinet-Rutte II. Meer gehandicapten moesten een reguliere baan zoeken.
Ook de levenslange Wajong-uitkering voor vroeggehandicapten werd toen ingeperkt. Kun je door je handicap nú niet werken, maar in de toekomst misschien wel? Dan moet je dat afwachten in de bijstand.
Zo veranderde het karakter van de bijstand. „De populatie laat zich op geen manier vergelijken met dertig jaar geleden”, zegt wethouder Heijkoop. De werkloosheid is historisch laag: mensen zónder problemen vinden gemakkelijk een baan en zitten nauwelijks meer in de bijstand. Heijkoop: „Het aandeel mensen met een medische beperking, verslaving of geestelijke gezondheidsproblematiek is enorm hoog.”
Verbazing over rapport
Mensen met een structurele beperking horen niet in de bijstand, vond de commissie die onlangs in opdracht van het kabinet adviseerde over de toekomst van de arbeidsongeschiktheidsregels. De bijstand is voor hen „niet passend”, schreef deze Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) in een tussenrapport.
Daarom wekte het verbazing dat de commissie hier in haar eindrapport nauwelijks conclusies aan verbond. Het kabinet moet proberen de situatie van deze mensen binnen de bijstandsregels verbeteren, schreef de commissie. Het demissionaire kabinet ging hierin mee: in een verbetertraject van de Participatiewet, waarin de bijstand geregeld is, zal worden gekeken naar de situatie van wie ziek is of een beperking heeft.
„Opmerkelijk”, vond Van Echtelt van het SCP. „Er wordt gedaan alsof dit probleem alleen met de bijstand te maken heeft, en niet met de toekomst van de arbeidsongeschiktheidsregels.” Het tegenovergestelde is waar, zegt ze. „De criteria van de arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn bepalend voor wie er in de bijstand belandt. Het is goed om dat in samenhang te bekijken.”
De adviescommissie had zelf ook veel verder willen gaan in haar adviezen. Ze wilde een voorstel doen waarin álle Nederlanders van achttien jaar tot de AOW-leeftijd automatisch verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid. Ook vroeggehandicapten zouden daar onder vallen, en mensen als Brandewijn, die geen arbeidsverleden hebben.
Dat valt op te maken uit een bijlage die minister Karien van Gennip (Sociale Zaken, CDA) meestuurde met het eindrapport. Op de valreep concludeerde de commissie dat zo’n stelsel, dat op het oog heel simpel is, in de praktijk op tal van technische bezwaren stuit, zo vertellen ingewijden.
De commissie wilde ook adviseren dat zieken in de bijstand wél een werkende partner, koophuis of spaargeld mogen hebben. Ook dat voorstel haalde de eindversie niet, omdat de commissie de gevolgen ervan niet kon overzien. Hoeveel extra mensen zouden dan recht krijgen op de bijstand? Hoe duur zou dat worden? En is de groep met gezondheidsproblemen wel duidelijk af te bakenen?
Toen kwam de commissie ook nog in tijdnood: ze moest sneller opleveren omdat de kabinetsformatie al begonnen was. „Ik kan mij voorstellen”, zei commissievoorzitter Roos Vermeij in een interview met NRC, dat zieken in de bijstand „op meer hadden gehoopt”.
De politiek moet het hier niet bij laten zitten, vindt wethouder Heijkoop. „In de bijstand zouden eigenlijk alleen mensen moeten zitten die weer aan werk kunnen, deels of volledig.” De arbeidsongeschiktheidsregels hebben reparatie nodig, zegt ook Brandewijn. „Het kan allemaal nog zo ruim zijn, als er gaten in zitten, vallen er mensen doorheen.”
Voor Brandewijn is de bijstand geen eindstation, zegt ze. Haar therapieën hebben effect: ze voelt zich beter en denkt al voorzichtig na over werk. „In het meest positieve geval”, zegt ze „kan ik eind dit jaar de eerste stappen zetten.”
Het liefst zou ze op het ministerie van Sociale Zaken werken, als ervaringsdeskundige. Ambtenaren kunnen nog zoveel inhoudelijke kennis hebben, zegt ze, voor goed beleid moet je de praktijk kennen. „Ik hoop dat ik mensen met mijn verhaal kan raken en met hun neus op de feiten kan drukken.”
Als de Tweede Kamer op dinsdagmiddag bijeenkomt voor het stemmen over moties, amendementen en wetten, oogt de vergaderzaal als een gezellig, kakofonisch klaslokaal. Kamerleden keuvelen met elkaar, maken grapjes. De onderonsjes overstijgen politieke scheidslijnen. Mona -Keijzer (BBB) kletst met Stephan van Baarle (Denk). VVD’er Thom van Campen lacht wat met Esther Ouwehand van de Partij voor de Dieren. Eén iemand doet niet mee aan dit socializen aan het begin van de parlementaire week: Frans Timmermans.
De fractievoorzitter van GroenLinks-PvdA zoekt na binnenkomst direct zijn eigen stoeltje op, vooraan uiterst links. Hij vouwt z’n handen voor zich op tafel, zwijgt en staart voor zich uit tot de vergadering begint. Dat duurt wel vijf minuten. De leider op links oogt niet dolgelukkig in de blauwe Kamerzetel die hij, na elf jaar afwezigheid, sinds december opnieuw bezet.
Deze zaterdag houdt GroenLinks-PvdA haar voorjaarscongres in Apeldoorn. Op tafel ligt een motie van de twee besturen die oproept om serieus werk te maken van de volgende stap in het drie jaar geleden ingezette samenwerkingsproces. Timmermans moet deze samensmelting in goede banen leiden. Hij is de politiek leider van de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer en daarmee hét gezicht van dit huwelijk. Hij zal niet alleen beide clubs op één lijn moeten zien te houden, maar moet ook de vleugels binnen die partijen verenigen – van de verstokte sociaaldemocraten van de PvdA tot de milieuactivisten bij GroenLinks.
Dat was niet precies de rol waar hij vorig jaar zijn baan in Brussel voor had opgezegd. Met zijn ruime politieke ervaring, internationale aanzien en succesvolle campagne in 2019 – als Spitzenkandidat van de Europese sociaal-democraten versloeg hij de liberale Europese familie van de VVD – zou hij als lijsttrekker de Tweede Kamerverkiezingen wel even winnen en van GroenLinks-PvdA de grootste partij maken. Om dan de eerste linkse premier in twintig jaar te worden.
Het liep anders. De kiezer koos massaal voor rechts. Met 37 zetels werd de PVV de grootste fractie in de Kamer en de partij heeft het initiatief in de kabinetsformatie. GroenLinks-PvdA bleef steken op 25 zetels. Tegen wil en dank is beoogd premier Timmermans nu vooralsnog oppositieleider Timmermans. Hoe vergaat hem dat tot nu toe?
De afwachtende, wat verweesde houding van dinsdag staat niet op zichzelf. Timmermans wekt dezelfde indruk op belangrijke dagen in de Kamer, waarbij hij zich juist zou moeten laten gelden. Bij de grote debatten over de slepende kabinetsformatie bijvoorbeeld, weet Timmermans niet een leidende rol te pakken. Zolang er nog geen coalitie is, is er ook nog geen oppositie, maar van de leider van de op een na grootste fractie zou je meer assertiviteit verwachten.
Het initiatief om PVV-leider Geert Wilders aan te vallen ligt steeds juist bij andere fractievoorzitters: Dassen (Volt), Jetten (D66), Bikker (ChristenUnie), Bontenbal (CDA) of Van Baarle (Denk). Er is onderling overleg over debatstrategie, maar zijn collega’s merken dat Timmermans nogal eens z’n eigen gang gaat. „Hij is wat minder van het onderlinge appcontact dan wij”, zegt een van hen.
In het debat met informateur Kim Putters vorige maand, nam Timmermans pas na 25 minuten het woord om Wilders aan de tand te voelen. Vijf anderen waren hem voor geweest. De ervaren PVV-leider bejegende zijn opponent met kenmerkend dédain; kortaf, geen blik waardig. Een gekunsteld grapje – „Gru Wilders met zijn 36 minions” – viel op droge grond. Wilders kopte het vernederend in: „Als dit het niveau is van interrupties van een toekomstige oppositieleider, dan krijgen we het nog makkelijk.”
Terug in de bankjes liet de stoïcijns kijkende Timmermans zich, zoals wel vaker, souffleren door de ervaren fractiegenoot die naast hem zit, Jesse Klaver. Instructies om het bij een volgende interruptie beter te doen.
In eigen kring erkent Timmermans dat hij moet wennen. Het is wennen aan de parlementaire omgangsvormen, die zijn veranderd sinds de twee eerdere periodes dat hij Kamerlid was. De onderlinge aanvallen zijn veel persoonlijker en harder. „Ik vind dat niet leuk”, zei hij in een interview met Nieuwsuur. Net als Sigrid Kaag (D66), de vorige rivaal van radicaal-rechts, voelt ook Timmermans de harde tackles op de man. Voor rechts – niet alleen Wilders – is hij de nieuwe boksbal, hij wordt afgeschilderd als „een gevaar voor het land”.
Dat beeld heeft, zeggen betrokkenen bij de partij, ingrijpende gevolgen voor zijn persoonlijk leven. Op straat, op X, in restaurants wordt hij geregeld door onbekenden beschimpt en uitgescholden – ‘landverrader’, ‘linkse hond’.
Ook al lijkt de 62-jarige Limburger niet erg in zijn element, vertrouwelingen van hem zeggen dat GroenLinks-PvdA niet hoeft te vrezen voor eenzelfde aftocht als Job Cohen. Die was in 2010 door de PvdA ook als gedroomde premier naar Den Haag gehaald – hij moest er zijn burgemeesterschap van Amsterdam voor onderbreken. Ook Cohen verloor de verkiezingen (nipt). De VVD won, Rutte werd premier, met de PVV als gedoogpartner. In de oppositiebankjes kwijnde Cohen weg. Hij wist niet op te boksen tegen de verbaal sterke Wilders en werd doodongelukkig. Cohen stapte na twee jaar gedesillusioneerd als partijleider op.
Dat zal Timmermans niet overkomen, heeft hij zijn partijgenoten beloofd. „Ik ben een straatvechter”, zegt hij tegen wie hem het Cohen-scenario voorlegt.
Dat hij tijd nodig heeft om zich te profileren heeft volgens GroenLinks-PvdA, en andere niet-formerende partijen, te maken met het politieke niemandsland waarin Den Haag al maanden verkeert. Zolang er nog geen kabinet is met een regeerakkoord heeft de oppositie niks concreets om op te schieten.
Aan de vooravond van het partijcongres probeerde Timmermans in twee interviews enige druk op de formerende partijen te zetten. Als het rechts niet lukt om voor 1 juni een coalitie te smeden, zou de Kamer „naar alternatieven” moeten kijken, zei hij vrijdag in het AD. In dat geval zou hij ervoor open staan om mee te praten.
Verloren ‘arbeidersstem’
Ook in de eigen partijgelederen zoekt Timmermans nog naar toon, vorm en effectiviteit. Hij schippert tussen zijn ambitie om een progressieve middenpartij te vormen, niet vies van bestuurlijke verantwoordelijkheid, en de wens van radicalere leden, met name van GroenLinks, voor een uitgesproken links-progressieve agenda. Ook worstelt Timmermans met het elitaire imago van zijn fractie als een club hoogopgeleide volksvertegenwoordigers. Veel klassieke sociaaldemocraten, veelal lager opgeleid, herkennen zich daar nauwelijks meer in. Het Nationaal Kiezersonderzoek laat al jaren de trend zien dat linkse partijen de klassieke ‘arbeidersstem’ verliezen aan populistische partijen op rechts.
Niettemin steekt Timmermans er veel energie in. Hij trekt langs lokale afdelingen om over de gezamenlijke toekomst van de twee partijen te spreken en hij scherpt zijn gedachten over linkse thema’s in (lijvige) opiniestukken en (lange) lezingen. Medewerkers van Timmermans mopperen wel eens over zijn gebrek aan discipline bij de gesuggereerde tekst of afgesproken lengte.
Onmiskenbaar de grootste splijtzwam in de samenwerkende linkse partijen is een actueel thema dat kosmopoliet Frans Timmermans zich juíst aantrekt: de Gaza-oorlog. Daarover laat Timmermans vaak van zich horen. En hij merkt: hij maakt er weinig vrienden mee. Na de massale aanval van Hamas op Israël op 7 oktober, die Timmermans bewust een „pogrom” noemde, werd hem verweten dat hij te onvoorwaardelijk partij voor Israël koos, zonder zich over het leed en het lot van Palestijnen uit te spreken. GroenLinks-Kamerlid Kauthar Bouchallikht trok zich terug van de kandidatenlijst.
Toen de fractie in februari bezwaar maakte tegen de komst van de Israëlische president Herzog bij de opening van het Holocaust Museum, zegde PvdA-prominent Ronny Naftaniel na vijftig jaar op als lid.
Op het partijcongres zal dit onderwerp de gemoederen het meest beroeren. Aan politiek leider Timmermans de taak om de uiteenlopende opvattingen en emoties bijeen te brengen. En dan moet hij ook zijn draai in de Tweede Kamer nog zien te vinden.
Een doordeweekse onderhandelingsdag in de formatie, afgelopen woensdag. Om tien uur ’s ochtends beginnen de gesprekken en PVV-leider Geert Wilders is er om vijf voor tien. „Ik heb u niks te vertellen”, zegt hij tegen de journalisten bij de ingang en loopt door. Caroline van der Plas komt vanuit de rokershoek, bij de personeelsingang, en loopt om twee voor tien ook door zonder iets te zeggen. Net als VVD’er Dilan Yesilgöz, om tien uur.
Dan komt Pieter Omtzigt van NSC, samen met Kamerlid Sandra Palmen. Het is vijf over tien en Omtzigt gaat voor de camera’s staan alsof hij alle tijd heeft en gebruikt de vragen van journalisten over mogelijk nieuwe toeslagenfraude vanuit Bulgarije voor lange antwoorden over het Toeslagenschandaal dat tienduizenden Nederlanders raakte. Om dertien over tien gaat hij bij de andere partijen aan tafel zitten.
Vijf maanden wordt er nu onderhandeld tussen PVV, VVD, NSC en BBB en Omtzigt is bijna elke keer te laat. „Of dat nu bewust is of niet”, zegt psycholoog en onderhandelingsexpert Tim Masselink, „je straalt dominantie uit als je dit doet. Jíj bepaalt wanneer het gesprek begint en je laat ermee zien: jullie hebben mij meer nodig dan ik jullie.” Ook als dat zo is, zegt Masselink, en jij jezelf dus ziet als de partij waar de anderen niet omheen kunnen: „Dit is niet de VS, waar de winner extra belangrijk is en dus zijn gewicht kan laten gelden. Dit is Nederland, waar we niet houden van kapsones.”
Onhandig dus, van Omtzigt, als je ervan uitgaat dat NSC wil dat de onderhandelingen over een nieuw kabinet lukken. Zoals het volgens Tim Masselink ook onhandig was van Dilan Yesilgöz om maandagavond in talkshow Beau te zeggen dat het weglopen van Wilders die middag bij de onderhandelingen „bedacht” leek te zijn. „Je laat hem gezichtsverlies lijden, en hij heeft dan nog maar twee opties: er een schepje bovenop doen, dat noemen we double down, of toch gewoon teruggaan naar de onderhandelingstafel, waarmee hij Yesilgöz gelijk geeft. Dat helpt niet bij het onderlinge vertrouwen.”
Masselink schreef in 2018 samen met Maarten van Rossum, oud-adviseur van Mark Rutte, het boek Toponderhandelaars, waarin ze onderhandelaars interviewen en ook laten zien hoe irrationeel mensen soms kunnen zijn aan tafel. En hoe onderhandelaars langs elkaar heen kunnen praten. Masselink denkt dat nu ook te zien bij Wilders, die ook deze week weer benadrukte hoeveel „concessies” hij al heeft gedaan, door standpunten in de „ijskast” te zetten en omstreden wetsvoorstellen in te trekken. „Maar als dat voor de anderen allemaal volstrekt onrealistische dingen waren, wat is dat dan nog voor concessie? Dan is dat alleen zo voor hém.”
oud-VVD-fractievoorzitterKlaas Dijkhoff Wilders heeft immorele wetsvoorstellen in de ijskast gezet en daar wil hij een medaille voor
Relatietherapie
Klaas Dijkhoff, oud-fractievoorzitter van de VVD, zegt dat Wilders alleen „aan de toelatingseisen” had voldaan, daarna konden de onderhandelingen beginnen. „Het is alsof iemand na relatietherapie besluit om zijn partner niet meer te slaan. En dan zegt: ‘Ik ben gestopt met slaan, nu moet er iets van jou komen’. Wilders heeft immorele, abjecte wetsvoorstellen in de ijskast gezet en daar wil hij een medaille voor.”
Wilders, zegt Dijkhoff, heeft vrouwen „heksen” genoemd, mannen waren „knettergek”, de Tweede Kamer een „nepparlement”. „Als hij daar nu mee ophoudt, betekent dat niet dat hij iets heeft ingeleverd en daar dus iets voor terug moet krijgen.”
psycholoogTim Masselink De enige kaart die Wilders nu nog kan spelen is: de anderen gunnen mij niets
Gert-Jan Segers, oud-leider van de ChristenUnie, zegt dat hij daar in de oppositie over nadacht: hoe zijn fractie zich gedroeg in debatten, moest niet te veel afwijken van hoe de ChristenUnie zich zou gedragen als coalitiepartij. „Je moet dat gat niet te groot maken. En dat wordt het wel als je de hele tijd bij de interruptiemicrofoon staat te roepen wat er allemaal mis is.”
Tim Masselink noemt dat „de schaduw van de toekomst”: je oogst wat je hebt gezaaid. „De enige kaart die Wilders nu nog kan spelen is: de anderen gunnen mij niets.” Dat deed Wilders weer deze week. „Maar op een gegeven moment”, zegt Masselink, „kan dat niet meer. Hij heeft de verkiezingen gewonnen, kiezers zullen van hem nu ook politiek leiderschap willen zien.”
In de verkiezingscampagne en ook nog daarna begonnen de formerende partijen zelf steeds over alle crisissen, die stevig en snel opgelost moesten worden. Yesilgöz zegt al maanden dat ze de „problemen” in Nederland wil „fixen”, de anderen zeggen ook nog vaak dat ze háást hebben. „Dat verhaal wordt steeds ongeloofwaardiger”, zegt Masselink, „nu de formatie zo lang duurt.”
Al hebben de vier partijen wel het voordeel dat de ándere partijen daar niet van lijken te profiteren: in de peilingen groeit vooral de PVV. „Wilders heeft nog steeds de wind mee.”
De pijn leg je bij anderen
Het idee van PVV, VVD, NSC en BBB is dat ze met een „hoofdlijnenakkoord” komen, dus zonder gedetailleerde afspraken. Die komen er pas als de ministers en staatssecretarissen zijn benoemd, in de ministerraad, of in debatten in de Tweede Kamer. Masselink: „Dan leg je dus de pijn bij andere mensen, in een volgende fase. En je zou toch verwachten, als kiezer, dat politieke leiders die zelf dragen en er oplossingen voor bedenken.”
Oud-ChristenUnie-leider Segers, die in 2017 en in 2021 onderhandelde met VVD, CDA en D66, zegt dat je als kabinet „daadkrachtiger en slagvaardiger” bent als je „de moeilijkste knopen al hebt doorgehakt”. Als de politieke leiders met elkaar aan tafel zitten en die beslissingen nemen, zegt hij ook, weten ze wat „de balans over de domeinen heen” is: „Als je bijvoorbeeld bij migratie voor een wat rechtser beleid kiest, kun je op klimaat linkser zijn. Maar als een vakminister moet gaan winkelen in de Tweede en de Eerste Kamer, is die balans er niet. Die heeft dus niet het wisselgeld van andere onderwerpen.”
Segers denkt ook dat het het allerbeste is als de onderhandelaars in de formatie zélf de compromissen bedenken, onder begeleiding van de informateur. Daar heb je dan voor gevochten, die zijn van jóú en je collega’s. „Ik zie in deze formatie dat er veel bilaterale gesprekken zijn, de partijleiders gaan vaak los van elkaar langs bij de informateurs. Het lijkt er dus op dat die met z’n tweeën de compromissen aan het bedenken zijn.”
Ook Dijkhoff ziet dat de informateurs, Elbert Dijkgraaf en Richard van Zwol, een rol op zich nemen die ze niet horen te hebben: die van de grootste partij. „Die hoort een verantwoordelijkheid te voelen voor het hele proces, voor de sfeer, en dat het lukt. Dat is nu aan Wilders, maar hij besteedt het uit aan Dijkgraaf en Van Zwol. Maar informateurs lossen straks in rook op.” En wie houdt de boel dan bij elkaar?
Lees ook Moeizame onderhandelingen over migratie, maar geen formatiecrisis na het weglopen van Wilders
‘Vertragende factor’
Bij élke formatie moeten de onderhandelaars langs een haag van journalisten. Als ze gaan roken, even iets moeten ophalen, willen lunchen. Er zijn veel momenten waarop ze zichtbaar geen zin hebben in pers en vaak hoor je hen zeggen dat het „niet helpt” als ze voor de camera’s over de onderhandelingen praten. Want dat moet achter gesloten deuren gebeuren. Als ze wel iets tegen journalisten zeggen, hoe weinig ook, kan dat een eigen leven gaan leiden, zoals dinsdag aan het eind van de dag. Wilders zegt dat hij „nog steeds ontevreden” is over de asielplannen die op tafel liggen. Iemand vraagt of „de VVD en NSC niet bereid zijn om de internationale verdragen te schenden” en Wilders zegt: „De VVD is niet zozeer het grootste probleem.” Een paar minuten later zegt een journalist tegen Omtzigt dat Wilders hem „een vertragende factor” heeft genoemd. Wilders heeft die woorden niet gebruikt, maar dat weet Omtzigt niet. Hij raakt er zichtbaar van in de war en weet even niet wat hij moet zeggen.
Maar ook Omtzigt heeft in deze formatie zelf de camera’s opgezocht door bij een talkshow te gaan zitten, net als Van der Plas en Yesilgöz. De vierde onderhandelaar, Geert Wilders, noemt die shows „verschrikkelijke programma’s” en vindt dat híj dus het recht heeft om zich op X te uiten als hij daar zin in heeft.
Onderhandelen, zegt Tim Masselink, is een vak. „Door dit soort optredens zet je de gesprekken neer als een politiek debat. En onderhandelen is juist géén verlengstuk van het debat.” Het is geven en nemen, elkaar dingen gunnen, elkaar begrijpen, overeenkomsten vinden. En dus zijn mediaoptredens volgens hem riskant. „Je hebt informele ruimte nodig om elkaar te gaan vertrouwen. Uit de literatuur over onderhandelen weten we dat posities verstarren als je het via de media speelt. Iedereen gaat anders praten als hij voor een camera staat. Dan luistert je achterban mee.”
Gert-Jan Segers zegt: „Een botsing vóór de schermen is veel moeilijker te repareren dan een botsing achter de schermen.” Deze week nog noemde Wilders op X demissionair staatssecretaris Eric van der Burg van de VVD „een eng mannetje”: „Tijd dat ie snel opkrast.”
Als Yesilgöz ervoor had gekozen om er niet op te reageren, zou ze Van der Burg, die ook Kamerlid is, laten vallen. Dat deed ze niet, en dus werd het een relletje. Ze zuchtte voor de camera’s dat ze de tweet „ongepast” vond. Wilders kwam daarna. Wat Yesilgöz ervan vond: „Dat zal me verder worst zijn.”
Klaas Dijkhoff begint over de conflicten die er soms waren in de formatie van Rutte III, tussen de ChristenUnie en D66. „Andere partijen moeten dan gaan sussen, iemand moet het absorberen, zeggen: ‘Ik kreeg ook een tik en heb ook niet gereageerd.’” Dat is wat Dijkhoff nog helemaal niet ziet in déze formatie: „Een verbindende factor, iemand die zegt: we gaan dit samen dóén.”
Niet alleen onderhandelen, ook formeren is een vak, zeggen oud-onderhandelaars in Den Haag. Er kunnen politieke gevoeligheden zijn uit het verleden, die nog steeds een rol spelen. Twee van de vier partijen die nu formeren hebben nooit eerder meegedaan aan een kabinetsformatie, NSC en BBB. Daar komt bij dat die partijen hun ideologie nog aan het ontwikkelen lijken te zijn, al onderhandelend.
De VVD kan wél terugvallen op tradities, een politieke filosofie, en ook op door en door ervaren politici en onderhandelaars. Maar ook voor die partij is het anders dan anders, omdat ze niet meer de grootste partij aan tafel is. „Het is alsof je altijd rechts getennist hebt en het nu ineens met links moet doen”, zegt Dijkhoff. „De VVD begon bij klimaatplannen altijd over haalbaarheid en betaalbaarheid, nu moet die partij ineens zeggen: hallo, we willen dit land wél schoon achterlaten. En bij migratie: ho ho, deze maatregel hebben we eerder geprobeerd en dan krijg je van de rechter op je lazer.” Het is voor iederéén wennen.
De Raad van State gaat tijdelijk prioriteit geven aan hoger beroepszaken over grote woningbouwprojecten. Dit heeft Rosa Uylenburg, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, donderdag bij de presentatie van het jaarverslag bekendgemaakt.
Op 150 zaken zullen de komende tijd meer juristen worden geplaatst. De hoogste bestuursrechter wil hiermee laten zien dat het zich bewust is van het grote woningtekort. In dat licht is het van „groot maatschappelijk belang” dat er snel duidelijkheid komt over de doorgang van bouwplannen. In 2023 duurde de gemiddelde behandeling van een zaak in hoger beroep 30 weken, tegenover 26 weken het jaar daarvoor. Vaak heeft een zaak daarvoor nóg langer bij de rechtbanken op de plank gelegen, aangezien de behandeling daar nog meer tijd in beslag neemt dan bij de Raad van State. Toenemende complexiteit van rechtszaken en een tekort aan juristen worden als belangrijke oorzaken genoemd.
De Raad van State is een belangrijk adviseur van de regering en het parlement, en kent tegelijkertijd ook een aparte rechtsprekende tak waar de hoogste algemene bestuursrechter actief is. Samen publiceren de twee afdelingen elk jaar een beschouwing op de rechtsstaat. „Niet alles wat technologisch mogelijk is, is maatschappelijk wenselijk”, vormt dit jaar de rode draad van de traditionele beschouwing.
Rol van algoritme in overheidsbesluiten
Vicepresident Thom de Graaf en Uylenburg willen dat er meer aandacht komt voor de rol van algoritmen in overheidsbesluiten. De overheid moet meer en beter inzicht geven in datasets die het gebruikt. Burgers moeten gegevens over zichzelf „op tijd en eenvoudig” kunnen laten corrigeren of verwijderen. Het recht op informatie verdient aanbeveling. Dit houdt in dat in besluiten moet worden vermeld of er gebruik is gemaakt van algoritmen, en ook over de reden dat de overheid in een specifiek besluit op dit soort technologieën leunt.
Het algemeen belang krijgt in besluitvorming nog altijd de meeste aandacht, ziet De Graaf. Maar „de bescherming van individuele rechten” vindt hij in een rechtsstaat minstens net zo belangrijk. De overheid moet zich daarom beter vergewissen van het non-discriminatiebeginsel en het recht op privacy van individuele burgers op het moment dat het gebruik maakt van artificiële intelligentie. Nu wordt nog te veel belang gehecht aan efficiëntie, veiligheid en snelheid. Het gebruik van algoritmen heeft dus niet alleen positieve kanten, waarschuwt De Graaf.
In het verslag benadrukt de Raad van State dat de Nederlandse rechtsstaat sterk is, en vaker heeft bewezen dat het tegen een stootje kan. Het aan het licht komen van het kinderopvangtoeslagenschandaal en de daaropvolgende reflecties zouden daar het bewijs van zijn. Toch mag en kan de „lange democratische traditie” in Nederland niet meer als garantie worden gezien dat rechtsstaat stand blijft houden.
Groeiend wantrouwen tegenover overheid
Groeiend wantrouwen en verzet tegenover minderheden, migranten, media en de onafhankelijke rechtspraak laten volgens het hoge adviescollege zien dat de vertrouwensrelatie tussen overheid en burger nog niet is verbeterd. Het „disfunctioneren van de rechtsstaat” ligt dan ook op de loer.
Tot slot ziet de Raad groeiende aandacht en interesse voor de Grondwet, maar dan vooral voor eigen gebruik. Zo beroepen politiek en burgers zich vaker op rechten en plichten die daaruit voortvloeien. Kennis over de maatschappelijke functie van de Grondwet blijft alleen wel in alle lagen van de samenleving achter, ziet de Raad. Dit kan worden opgelost door burgerschapsonderwijs. Intussen moeten vooral regering en parlement zich rechtsstatelijk gedragen: zij moeten meer „bewustzijn” ontwikkelen en uitdragen over het belang van het volgen van hoger recht én aan „zelfbeheersing” doen zodra rechterlijke uitspraken negatieve gevolgen blijken te hebben voor politieke besluitvorming.