Opinie | We zijn in Nederland niet overgeleverd aan Big Tech

Sinds de inauguratie van Donald Trump heeft onze digitale autonomie (een deel van) Nederland in haar greep. We zijn overgeleverd aan Big Tech (klopt), de VS kunnen ons op elk moment digitaal plat leggen (waarschijnlijk) en er moet echt nu iets gebeuren (ja!). Maar terwijl de Tweede Kamer druk vergadert, is de staatssecretaris van Defensie op werkbezoek bij Amazon en Microsoft om te leren over „bits en bytes” en organiseert het ministerie van Justitie en Veiligheid deze zomer burgerberaden over de risico’s van sociale media en noemt daarbij als voorbeeld Project X in Haren (geen grap). Gemeente Amsterdam verstuurt op haar beurt een ronkend persbericht over haar stappen naar digitale onafhankelijkheid, maar wie in de plannen duikt leest daar dat we wellicht, deels, na exploraties en verkenningen, in de toekomst mogelijk van Big Tech afstappen.

Het is fatalisme ten top. Het Amsterdamse plan is het meest in het oog springend, vanwege de totale verslagenheid die ervan uitgaat. „Samen met maatschappelijke partners onderzoeken we [de gemeente, dus] hoe we de afhankelijkheid van sociale mediaplatforms kunnen verminderen en of we alternatieven kunnen inzetten, waarmee we toch alle Amsterdammers kunnen bereiken.”

Kun je het je voorstellen, een gemeente die niet weet waar haar inwoners zijn? De relatie met Big Tech is als een abusive relationship waarbij de verliezende partij is wijsgemaakt niet zonder de ander te kunnen. Het persbericht van de gemeente inspireert niet tot daadkracht, maar maakt wel de noodzaak van handelen bijzonder duidelijk. Dit kan zo niet langer.

Ooit werd wifi bedacht door Cees Links en Vic Hayes, en aan de wieg van Bluetooth stond Jaap Haartsen. Yep, allemaal Nederlanders. De eerste internetproviders schoten hier al vroeg uit de grond en we hebben een van de grootste internetknooppunten ter wereld. Met de opkomst van het internet hadden we in Nederland ook al snel aandacht voor de maatschappelijke consequenties daarvan. Het Meldpunt Kinderporno en digitale rechtenorganisaties Bits of Freedom en European Digital Rights werden in de jaren negentig in een paar jaar tijd door Nederlanders uit de grond gestampt en en drukken vandaag de dag nog steeds hun stempel op het internet en Europees technologiebeleid. Veel van de mensen die hierbij betrokken waren, spelen nog steeds een belangrijke rol in digitaal Nederland.

Dikke onzin

Sterker nog: er zijn in Nederland, zoals cyberexpert Marietje Schaake bij de jaarlijkse Big Brother Awards beaamde, een bizarre hoeveelheid mensen actief bezig met de kwaliteit en rechtvaardigheid van ons online leven. Dat zag je ook toen we geraakt werden door Covid. Binnen no time was er een overheidsteam met behulp van externe techneuten en experts bezig met het ontwikkelen van de eerste corona-app. Een kritische maatschappelijke coalitie bewaakte daarbij het publieke belang.

De politie rolt intussen het ene na het andere cryptotelefoonnetwerk op, het .NL-domein is één van de veiligste domeinen ter wereld dankzij het innovatievermogen van onafhankelijke domeinnaambeheerder SIDN, en van de week werd bekend dat een groep wetenschappers onder aanvoering van de TU Delft een belangrijke stap heeft gezet naar het quantuminternet. „Europa en met name Nederland laten met dit besturingssysteem dingen zien die nog nooit eerder op de wereld zijn gebeurd”, zei hoogleraar Stephanie Wehner die het team leidt.

Nog nooit eerder op de wereld! Wil je me nou echt wijs maken dat dat allemaal mogelijk is, maar dat onze techondernemers met geen mogelijkheid onze e-mail voor ons kunnen hosten? Of dat een gemeente Elon Musk nodig heeft om iets onder de aandacht te brengen bij haar inwoners? Dikke onzin.

Digitaal Nederland lijkt Calimero wel, die zich altijd kleiner voelt dan hij is

Vorig jaar heeft de Van Dale een deel van de bekende uitspraak van het tekenfilmkuikentje Calimero in het woordenboek opgenomen. „Zij zijn groot en ik is klein en dat is niet eerlijk.” Volgens hoofdredacteur Ton den Boon heeft het kuiken een „geweldige carrière in onze taal gemaakt” en worden vooral de drie woorden „ik is klein” met grote regelmaat gebruikt. Calimero zou wel de mascotte van digitaal Nederland kunnen zijn, zo erg lijken we ons te identificeren met het kuikentje dat zich altijd kleiner voelt dan hij is.

Nederland heeft het geld, de expertise, innovatiekracht, en nu ook de urgentie om onze digitale autonomie terug te winnen. Nu het geloof in onszelf nog om die toekomst te realiseren. Een beweging met de durf van Silicon Valley en de publieke waarden van Nederland. Techondernemer Bert Hubert heeft de naam al bedacht: Cloud Kootwijk. Nu de rest nog. Aan de bak!


Opinie | Mijn kinderen groeien op met een smartphone en dat is geen probleem

Er was een koffiemoment gepland op de basisschool van mijn kinderen, voor geïnteresseerden in smartphonevrij opgroeien. Voor de bezorgde ouders stond ook een informatieavond op het programma. Er was bovendien – o ironie – een WhatsApp-groep waarin ouders tips uitwisselden over smartphonevrij opgroeien.

Blijkbaar doe ik iets fout, want mijn kinderen groeien niet smartphonevrij op en ik zie dat niet als een probleem. De dertienjarige heeft al een jaar of drie een smartphone en de negenjarige krijgt er over enkele maanden eentje. We hebben nooit schermtijdregels gehad of nodig gevonden. Toch meent Smartphonevrij Opgroeien, naar eigen zeggen een community van duizenden ouders, dat smartphones het grote kwaad zijn. Ze willen „druk zetten op overheden en techbedrijven om meer te doen om de kindertijd te beschermen”.

Ga ik me later schamen voor mijn lakse houding, zoals die ouders van de jaren tachtig en eerder, die glaasjes vol sigaretten op tafel hadden staan in een blauw van de rook staande kamer waarin ook kinderen verbleven? Of zoals die ouders die kinderen van veertien gewoon alcohol lieten drinken? Inmiddels weten we hoe schadelijk alcohol en sigaretten zijn. Sommige ouders zijn ervan overtuigd dat dit later ook voor smartphonegebruik gaat gelden. Maar ik twijfel aan de schade. Ook is me onduidelijk waar de ouders bezorgd om zijn: schermtijd of sociale media, kinderen of jongeren?

In de Volkskrant las ik een artikel waarin experts zich zorgen maakten over het effect van schermen op kleine kinderen. In het artikel volgden veel impliciete waarschuwingen van mensen die met kleine kinderen werkten, zoals een logopedist en een consultatiebureau-arts. Na lezing trok ik de conclusie dat de smartphone ervoor zorgde dat kinderen depressief, angstig, sociaal gemankeerd en motorisch slecht ontwikkeld waren, een beperkte woordenschat hadden en kampten met slaapgebrek. Opvallend was dat de experts alleen samenhang – correlatie – hadden gezien. Zo kun je ook samenhang aantreffen tussen kinderen die veel alleen thuis zitten en gebrek aan beweging, overgewicht, veel smartphonegebruik, mentale klachten en minder sociale contacten. Maar wat is de oorzaak?

Welbevinden

Wanneer kinderen problemen hebben en ze ook veel naar een schermpje turen, is de vraag: worden zij zo slachtoffer van de smartphones, of wordt er vaker naar de smartphone gegrepen in gezinnen waarin het ouders ontbreekt aan de tijd, zin of mogelijkheden om meer met hen te doen? Er wordt veel onderzoek gedaan naar tieners, daaruit blijkt dat er geen causaal verband is tussen de smartphone en bovenstaande ellende. Zo las ik over het proefschrift van gedragswetenschapper Niklas Johannes uit 2020, die ontdekte dat mensen die werken met een smartphone waar notificaties op binnenkomen een taak niet slechter volbrengen dan mensen zonder smartphone. Er is het proefschrift uit 2022 van psycholoog en neurowetenschapper Nastasia Griffioen, die geen verband ziet tussen gebruik van de smartphone en het welbevinden van jongeren. En deze maand verscheen in medisch tijdschrift The Lancet de conclusie dat een telefoonverbod op scholen geen invloed heeft op resultaten of mentaal welzijn.

Ga ik me later schamen, zoals die ouders met glaasjes vol sigaretten op tafel in een blauw van de rook staande kamer waarin ook kinderen verbleven?

Waarom weten ouders dan zeker dat de smartphone het grote kwaad is? En waarom is de discussie zo troebel? Een kind van twee is wat anders dan een puber van veertien, een smartphone met alleen WhatsApp is wat anders dan een smartphone vol sociale media. Schermtijd is een ander onderwerp dan de smartphone. Wat als er bij kinderen genoeg aandacht is voor eten, slapen, spelen en knutselen, maar er toch af en toe of vaker op een schermpje naar YouTube wordt gekeken? Wat moet er nu precies voor wie verboden worden? En voor de bezorgde ouders die mij met hun bijbel, Generatie angststoornis van Jonathan Haidt, voor mijn hoofd willen slaan: ja, dat boek ken ik, maar uit bovenstaande blijkt misschien al dat ik weinig heb met wetenschappers die zich als zendelingen gedragen en schreeuwend aan de noodklok hangen.

Zoals we ons vroeger over sigaretten en alcohol te weinig zorgen maakten, maakten we ons over televisie te druk. Toen ik opgroeide, in de jaren tachtig, werden we gewaarschuwd dat je van tv-kijken vierkante ogen kreeg. In de krantenbank Delpher vind je er mooie verhalen over. In 1982 over de samenhang tussen kinderen die veel televisie keken en slechtere eetgewoonten. In Trouw zei een Nederlandse kinderpsychiater in 1987 dat de televisie leesvaardigheid en creatief denken belemmerde, en ook agressief gedrag versterkte. In 1988 wilden Italiaanse parlementariërs televisie op zaterdag verbieden met de bedoeling om kinderen weer te laten spelen en lezen. De Leeuwarder Courant schreef in 1992 over kinderen die doodmoe in de klas zaten omdat ze ’s avonds door de televisie te laat gingen slapen en ’s ochtends al een uur voor de televisie hadden gezeten. Ze waren snel afgeleid. In hetzelfde artikel nuanceerde een orthopedagoog de zorgen van de ouders. Hij zag een groter probleem in gezinnen waarin weinig werd ondernomen. „Het vele televisiekijken heeft te maken met de sfeer binnen het gezin en de persoonlijkheid van het kind.” Misschien geldt dat nu ook voor

Lees ook

‘Nee hoor, jij krijgt (nog) geen smartphone. Wacht maar tot je veertien bent!’

‘Nee hoor,  jij krijgt  (nog) geen smartphone. Wacht maar tot je veertien bent!’

Beperking zelfstandigheid

Schrijver Hanneke Hendrix, met wie ik een podcast over opvoeden maak, schreef ooit Het Telefoonboek over schermverslaving. Ze maakt zich zorgen over haar dochter (8) in combinatie met sociale media. „Ik heb nog wel de boerenklomperige mening, dat het goed is voor een kind als je thuis ook echt uit kunt staan”, zegt ze. „Dat je moet wachten tot half negen ’s ochtends tot je je weer mag verhouden tot andere kinderen. Dat je niet thuis óók nog bezig bent met wie in welk groepje zit, wie er gemute is, en wie welke skins heeft kunnen kopen op Roblox.”

Een smartphone doet ook veel goeds. Wat te denken van die queer jongere in een klein dorpje die enkel online steun kan vinden bij gelijkgestemden?

Op de site van Smartphonevrij Opgroeien staat het principe ‘better safe than sorry’. Dat noemen ze, omdat er weinig bewijs is voor schadelijke gevolgen van smartphones, het ‘voorzorgsprincipe’. Maar het bovenmatig beschermen van kinderen beperkt hun zelfstandigheid. In De Groene Amsterdammer schrijft Tom Grosfeld over ouders die met speciale software hun tieners volgen en meekijken op al hun apps. Het gaat om obsessieve zorgen over de veiligheid van het kind, citeert hij de socioloog Frank Furedi. Het volgen en willen bepalen wat een jongere online doet, heeft invloed op de autonomie van het kind, stelt het artikel. Jongeren gaan zich onbewust voegen naar de wensen van de surveillerende ouders. Hoogleraar ontwikkelingspsychologie Ili Ma stelt in NRC dat we jongeren juist kwetsbaar maken met een socialemediaverbod. En waarom worden jongeren eigenlijk buiten de discussie gehouden, vraag ik me af.

Er zijn genoeg voorbeelden te bedenken waarin het hebben van een smartphone veel goeds doet. Wat te denken van die queer jongere in een klein dorpje die enkel online steun kan vinden bij gelijkgestemden? Wat te denken van de actieve BookTok-gemeenschap? Er zijn jongeren die online met journalistiek oefenen, poëzie delen, fanfictie schrijven. En de volgende activisten à la Malala Yousafzai of Greta Thunberg? Mogen zij niet op sociale media zelf hun boodschap verkondigen?

Per kind bekijken

Komt het doordat ik zelf geen moeite heb met mijn smartphonegebruik, dat ik het probleem bij jongeren minder zie? De zoon van een vriend kreeg zijn eerste iPhone op zijn vierde en nu, dertien jaar later, gaat hij erg laconiek met de smartphone om en staat hij stevig in zijn schoenen, zegt zijn vader. Het komt in veel onderzoeken terug: je moet per kind bekijken wat de effecten van een smartphone zijn. Wat me bij mijn kinderen vooral opvalt, is dat ik op hun leeftijd sociaal veel minder vaardig was.

Lees ook

Kinderen over hun telefoon: ‘Je kan er niet mee stoppen, het is gewoon een levensding’

Imran Daoudi (11)

Nu is mijn oudste zeer gematigd en verstandig. Kwestie van karakter, ik geloof niet dat ik er veel aan bij heb gedragen. Van Dian de Vries, medeauteur van de gids De Schermwijzer, leerde ik dat het goed was om met kinderen te bespreken wat er online gebeurt en wat je zelf normaal vindt. Als ik aan de eettafel voor de tweede keer over dit artikel begin, papegaait de oudste mijn eerdere bevindingen: „Sociale media zijn voor sommige kinderen slecht en anderen hebben er geen last van.” De jongste, een stuk matelozer en gevoeliger voor schermpjes, vindt dat je er gewoon mee moet stoppen als iets slecht voor je is.

De bezorgde ouders winnen het bij mij niet van de onderzoeken. Liever stimuleer ik wat goed is, zoals sociale contacten, bewegen, creativiteit, goed slapen, gezond eten en samen dingen doen, dan te verbieden wat misschien slecht is. De smartphone is volgens mij geen probleem van de jongeren, maar van de ouders. Waarom wordt in de verhalen over de schadelijke smartphone nooit geschreven over de invloed van de scrollende ouder op het kind? Omdat het een kwestie is die we liever niet aangaan? Omdat wij de smartphone nodig hebben voor het werk, het contact met de familie en het nieuws? Omdat het ons minder raakt als we het voor jongeren verbieden?

Wie zonder smartphone is werpe de eerste steen. Maar wat mij betreft is het belangrijker dat we het online voor onszelf beter maken, dat we niet langer onze data inruilen voor een gratis app, dat we privacy beter regelen, dat we techmonopolies ontmantelen, dat we ons kunnen hoeden voor online desinformatie en beïnvloeding. We hebben zelf nog genoeg te doen voor we jongeren zonder goede argumenten telefoons gaan ontzeggen.


Column | Poetin zwijgt, wacht en wint

Bijna drie weken terug had Trump voor het oog der camera’s Zelensky nog toegebeten dat hij „de kaarten niet had” om eisen te stellen. Afgelopen dinsdag werd duidelijk dat Trump zelf een lege hand heeft. Telefonisch werd Trump simpel afgetroefd door Poetin.

Dat was logisch. Sinds 12 februari, toen de Amerikaanse regering haar handen van Oekraïne en Europa aftrok, had Trump er alles aan gedaan om het Poetin naar de zin te maken. Zijn onderhandelingstechniek was met de dag ontluisterender geworden. Consequent liet Trump zich in de kaarten kijken zonder er iets van waarde voor terug te krijgen.

Meteen na een eerste gesprek met Poetin eiste Trump van Oekraïne dat het grondgebied zou opgeven zonder het aangevallen land serieuze veiligheidsgaranties in het vooruitzicht te stellen. Meermaals beschuldigde hij Kyiv ervan de oorlog te zijn begonnen en kwalificeerde hij Zelensky als een „dictator” omdat die in oorlogstijd geen verkiezingen had willen organiseren. In de VN vertaalde die dolkstoot in de rug van Oekraïne zich in een ongekend bondgenootschap met Rusland, Israël en Noord-Korea: broederlijk stemden de VS en deze landen tegen een Europese resolutie waarin het Kremlin als agressor was aangemerkt.

Stiekem polste Trumps team intussen bij oud-president Porosjenko en ex-premier Timosjenko of deze twee politici uit het ancien régime te porren waren voor een politieke coup in Kyiv. Zelensky werd intussen in het Witte Huis in een hinderlaag gelokt om zich publiekelijk te laten afblaffen door vicepresident Vance. Omdat Zelensky niet meteen in de houding sprong, schortte Trump daarop de Amerikaanse steun op.

De finale mededeling dat Oekraïne verder kon fluiten naar het westerse bondgenootschap delegeerde hij aan de Nederlander Rutte. Zonder ruggespraak met de 31 andere lidstaten verklaarde de secretaris-generaal na een gesprek in de Oval Office dat het NAVO-lidmaatschap „van tafel was”. Geïnterviewd door Bloomberg beaamde Rutte desgevraagd dat normalisering van de betrekkingen met Rusland op termijn ook weer denkbaar moest zijn.

Alsof ze nog niet genoeg door de knieën was gegaan voor het Kremlin, ging de Amerikaanse regering onverdroten door. Mogelijk in overleg met Moskou besloot ze om Oekraïne, behalve wapens, ook geen inlichtingen meer te leveren, waarna Russische troepen na zeven maanden gezichtsverlies ineens hun provincie Koersk wel wisten te heroveren. De beslissing van Washington geen geld meer te fourneren voor het internationale centrum dat oorlogsmisdaden onderzoekt, kon als een volgende vrijgeleide voor het Kremlin worden ingeboekt.

De laatste acties – van Trumps bewering dat Oekraïne „grondgebied en assets” moet opgeven, zoals misschien de kerncentrale bij Zaporizja, tot de suggestie van veiligheidsadviseur Waltz dat de VS de annexatie van de Krim gaan erkennen – laten we voor wat ze waren: handreikingen.

Zo begreep het Kremlin ze ook. Kort nadat beide presidenten dinsdag hadden beloofd dat er een maand lang over en weer geen aanvallen op energie-infrastructuur zouden worden uitgevoerd, liet Poetin twee ballistische Iskander-raketten en 72 drones op Oekraïense doelen afvuren.

Ruim een maand dacht ik dat de Amerikanen ergens een adder onder het gras zouden hebben verstopt. Maar die adder kwam 18 maart niet tevoorschijn. Poetin zweeg, wachtte en won.

Het enige wat de onderhandelingstafel van de caesaristische presidenten kan doen kantelen is overmoed in Moskou. Met twee voorwaarden zou Poetin zijn hand kunnen overspelen: de eis dat niet alleen Amerika maar ook Europa afziet van wapen- en inlichtingenleveranties aan Oekraïne en de vordering dat Oekraïne geen soldaten meer mobiliseert voor zijn eigen krijgsmacht. Daar gaat Trump niet over. Die kaarten hebben het (nog) soevereine Oekraïne en Europa in handen.

Hubert Smeets is journalist en historicus. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.


Opinie | Met enkel wat water en een knijpkat komen we er niet

Minister van Justitie en Veiligheid David van Weel riep Nederlanders recent op om voldoende water, voedsel en contanten in huis te halen om „72 uur te kunnen overleven” in crisissituaties. Deze ministeriële noodkreet is de laatste in een serie oproepen waarmee hoge militairen en politici ons sinds vorig jaar proberen voor te bereiden op mogelijk barre tijden. En dat is niet voor niets: het is niet langer ondenkbaar dat we in oorlog komen met Rusland.

Dat zou niet alleen betekenen dat we misschien Nederlandse militairen naar het oostfront moeten sturen om NAVO-grondgebied te verdedigen, maar ook dat we onze burgerbevolking moeten beschermen tegen directe oorlogshandelingen. Het gaat daarbij niet alleen om militair geweld, maar ook om zogenaamde hybride dreigingen: cyberaanvallen die het betaalverkeer lamleggen of het internet afsluiten, sabotageacties tegen energievoorzieningen en cruciale infrastructuur, terreuraanslagen, of desinformatiecampagnes. Alles wat de samenleving duurzaam ontwricht.

We zijn in Nederland vanwege onze ligging en open samenleving een aantrekkelijk doelwit voor hybride aanvallen. Het is daarom goed dat onze gezagsdragers proberen ons voor te bereiden op een leven waarin vrede niet meer normaal is en waarin waakzaamheid geboden is. Maar we maken ons zorgen dat de ambitie van de regering niet ver genoeg reikt. Want met een paar blikken, wat water en een knijpkat zijn we er niet.

Om de komende jaren samen goed door te komen, moet de gehele samenleving bijdragen aan onze nationale veiligheid. Dat is na een lange warme winterslaap onder de Amerikaanse veiligheidsdeken even wennen, en het zal voor velen een ontnuchtering zijn. Onze samenleving is ingericht op vrede, en niet op oorlog.

Vijf concrete doelen

Gelukkig hoeven we niet zelf uit te zoeken wat ons te doen staat. Landen die al langer leven met oorlogsdreiging hebben bruikbare ervaring opgebouwd. Hieruit blijkt dat we vijf belangrijke doelen moeten realiseren om de samenleving weerbaar te maken tegen moderne oorlogsdreiging. Namelijk: de maatschappelijke bewustwording over dreigingen vergroten; de mate waarin huishoudens praktisch in staat zijn crisissituaties te overleven vergroten; de psychologische weerbaarheid van individuen versterken; de mate waarin mensen ontvankelijk zijn voor polariserende desinformatie en ondermijnende propaganda verkleinen; en duurzame, op defensie gerichte, publiek-private samenwerkingsstructuren inrichten.

Het goede nieuws is dat deze doelen met concreet beleid te verwezenlijken zijn. Wetenschappelijk onderzoek en succesvol beleid in bijvoorbeeld Scandinavië en de Baltische staten kunnen ons leren hoe.

Het slechte nieuws is: onze uitgangspositie is niet goed

Zo is het mogelijk om samenwerkingen tussen Defensie en het bedrijfsleven te organiseren, zodat de krijgsmacht in geval van crisis snel kan opschalen door hulp uit de burgermaatschappij in te schakelen. Dat is historisch niet vreemd: denk maar aan de taxi’s die in de eerste dagen van WOI militairen van Parijs naar het front reden, of de burgerschepen die hielpen bij de ontruiming van Duinkerken.

Bewustwordingscampagnes kunnen eveneens werken en doen dat ook: het dienjaar is zeer populair en de bereidheid tot het nemen van crisisvoorbereidingsmaatregelen neemt ook in Nederland langzaam maar zeker toe. Ook kunnen mensen met gerichte trainingen aanleren desinformatie te herkennen, en (al is dat moeilijker) zich daar in hun meningsvorming tegen te wapenen. Zelfs psychologische weerbaarheid blijkt met verschillende bewezen interventies prima aan te leren.

Geen vruchtbare bodem

Het slechte nieuws is alleen: onze uitgangspositie is niet goed. Het ontbreekt ons aan allerlei noodzakelijke voorwaarden om dergelijk beleid effectief in te voeren. Het vertrouwen in onze overheid is laag, de samenleving is sterk gepolariseerd, cruciale instituties zijn door decennia van bezuinigingen uitgehold en afgebroken. Dat is problematisch omdat allerlei elders bewezen effectieve maatregelen hierdoor in Nederland in een te weinig vruchtbare bodem landen. Daardoor kan beleid niet, te weinig, of te laat werken.

Er is nu vooral beleid nodig dat zich richt op de lange termijn. Kritische, mediawijze burgers kweek je in het onderwijs. Psychologische weerbaarheid versterk je onder normale omstandigheden door mensen bestaanszekerheid en basisveiligheid te bieden. Sociale cohesie – een noodzakelijke voorwaarde voor iedere verdedigingslinie tegen hybride oorlogsvoering – bevorder je door instituties te versterken en begrip en vertrouwen tussen mensen met verschillende achtergronden en belangen te bevorderen. Hier lijken de prioriteiten van de regering te weinig te liggen, en dat zou wel moeten.

Investeren in nationale veiligheid betekent óók investeren in een weerbare samenleving. We moeten daarom actief werken aan sterkere gemeenschappen. Aan het bevorderen van verbinding tussen mensen, bijvoorbeeld door bestaande stereotypen te bestrijden en positieve contacten en concrete samenwerking tussen verschillende sociale groepen te bevorderen. En aan de kracht en effectiviteit van de instituties die een noodzakelijke voorwaarde voor maatschappelijk functioneren zijn: een betrouwbare overheid, een gezonde rechtstaat, vrije pers en wetenschap. Maar vooral ook die overheidsdiensten die burgers direct raken: politie, gezondheidszorg, verzorgingsstaat, en onderwijs.

Versterking van deze instituties is een cruciale investering in onze nationale veiligheid. Met als extra voordeel dat maatschappelijke weerbaarheid ook in vredestijd helpt te beschermen tegen de ontwrichtende gevolgen van crises.


Column | Het gymnasium moet er niet zijn voor status

Ik had mijn jas al aan, maar mijn moeder had nog een advies. Als semi-rebelse 17-jarige ging ik me na lange onthouding melden bij de tandarts, en drukte zij me dit op het hart: „Zeg hem maar dat je op het gymnasium zit.” Ik grimaste wat – en volgde het ouderlijke advies niet op. Maar ik begreep de boodschap.

De tandarts had tenslotte gestudeerd en, was kennelijk het idee van mijn moeder – geboortejaar 1918, opgegroeid tussen kleine luyden in Sneek en met alleen lagere school – gymnasiale gaatjes worden zorgvuldiger gevuld.

Dat was Nederland medio jaren zeventig. De standensamenleving was in rap tempo aan het vergruizen door democratisering en sociale mobiliteit. Iedereen haastte zich naar de invoegstrook op weg naar het egalitaire paradijs. Moeder hield niettemin haar calvinistische reserves: je weet nooit want de elite is nu eenmaal niet te vertrouwen.

Inmiddels heeft dat onschuldige geloof in sociale mobiliteit plaatsgemaakt voor diepe zorgen over segregatie tussen ‘theoretisch’ en ‘praktisch’ opgeleiden (tandartsen niet meegerekend). Hoger opgeleiden klitten bij elkaar en laten ‘het volk’ in de berm achter; een recept voor wrok.

Uitgerekend het klassieke gymnasium, ooit het hoogst haalbare, krijgt het in zo’n tijd zwaar. Het is ingehaald door tal van andere scholen om je mee te ‘onderscheiden’ en excelleren. Sommige gymnasia zijn onder druk van hun dalende omzet al bereid Latijn en Grieks als verplichte vakken overboord te kieperen om leerlingen maar binnen te houden. Goed idee. Je kunt soldaten tenslotte ook ‘pang’ laten roepen als de munitie op is.

Op mijn oude school, het Marnix Gymnasium in Rotterdam protesteerden scholieren onlangs – met succes – tegen het ontslag van een aantal populaire leraren. Nu krijgen ze naar het schijnt een ‘toekomstvisie’, die meer aandacht belooft voor filosofie en kunst. Je leeft mee met de nieuwe rector, die deze week is begonnen.

De race gaat intussen natuurlijk gewoon door. Sterker: het tempo is verhoogd, met jeugd die net uit de wieg al moet beginnen met netwerken en excelleren – liefst in iets met bèta – en tijdens de studie moet grabbelen naar bitcoins of mondkapjes om binnen te lopen of op zijn minst ergens te wonen. Lager opgeleid? Jammer dan, alle goede voornemens over het opkrikken van de status van het mbo ten spijt. Het ‘jeugd-moratorium’, zoals sociologen de tijd noemen van vrijheid zonder verantwoordelijkheid, nadert nul. Jongeren worden weer wat ze ooit waren: mini-volwassenen op weg naar aanzien.

In mijn verzameling oude schoolkranten vind ik – naast een hartenkreet over feesten waar junior-classici zich „bij de beesten af hebben misdragen” (ik herinner me dat de laatste volhouders de volgende ochtend uit de toiletten werden geveegd – hé, het waren de jaren zeventig) een folder waarmee de school zich destijds aanprees bij ouders. Titel: Leer zelf de wereld op gang houden.

Dat konden wij ‘kritiese’ scholieren uiteraard niet op ons laten zitten. In de schoolkrant verscheen een filippica tegen de folder (kop: Leer dezelfde wereld op gang houden). Eis: meer filosofie en kunst en minder grammatica. Ik was zonder gaatjes terug van de tandarts en co-auteur van dat stuk maar tekende lafjes niet mee, in het achterhoofd de kleine luyden thuis: geen opzien baren bij de elite.

Tegenwoordig maakt het Marnix reclame met een wat meer eigentijdse leus: Kom, leer en overwin, naar de triomfkreet van Julius Caesar, die genocide pleegde op de Galliërs. Overwinnen, echt? Veni, vidi, vomit, zou ik zeggen.

Je zou hopen dat juist gymnasia zich verre houden van de rat race naar de overwinning en niet gaan voor hoog of hoger maar voor breed en dieper. Voor iedereen die zijn horizon wil verbreden. In die oude folder uit 1977 lees ik dat het gymnasium leerlingen inzicht wil bieden in „het ontstaan van onze westerse cultuur”.

Toen lachten we er om. Dat is ons nu, met of zonder diploma, wel vergaan.

Sjoerd de Jong is redacteur van NRC. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.


Opinie | We werden niet gelukkiger van de coronamaatregelen – reflecteer daar óók op

Deze weken staan kranten en andere media uitgebreid stil bij de corona-uitbraak, vijf jaar geleden. Terecht, want het was de start van een heftige periode die wereldwijd een enorme impact heeft gehad. Het is goed dat er in deze terugblikken ruimte is voor verhalen van mensen die door het coronavirus zijn getroffen. Veel minder gehoor is er echter voor de ervaringen van mensen die vooral onder de maatregelen hebben geleden. Terwijl ook hun verhaal onderdeel is van een gemeenschappelijke ervaring.

Tijdens de crisis werden geluiden over negatieve effecten van de corona-aanpak meestal weggehoond. Wie vraagtekens zette bij de proportionaliteit van de maatregelen – en stelde dat de schade misschien wel eens groter kon zijn dan de opbrengsten in termen van virusbestrijding – was ‘niet solidair’, egoïstisch of zelfs asociaal. Kritische deskundigen werden gecanceld of regelrecht gecensureerd. ‘Samen tegen corona’ betekende: gewoon allemaal meedoen en éven niet zeuren. Het ging immers om het beschermen van de kwetsbaren.

In de knel komen

Maar wie waren dan eigenlijk die kwetsbaren? Bij de Vierde Golf, vereniging voor een crisisbestendige democratie, komen al sinds het begin verhalen binnen van ándere kwetsbaren dan degenen die ziek werden door het virus. Het gaat om mensen die juist door de maatregelen in de knel kwamen.

Denk aan ouders die zagen hoe hun kinderen tijdens de lockdowns op schooldagen wegkwijnden achter hun beeldscherm. Alleenstaanden die amper nog iemand zagen of spraken. Werknemers die op kantoor vertelden geen coronavaccin te nemen, en vervolgens alleen nog op afstand en bij een open raam mochten meevergaderen. Mensen die vanwege hun kritische vragen bij de maatregelen letterlijk buiten werden gezet – door partners, vrienden, hun eigen volwassen kinderen.

Of een oude man die zijn verwarde echtgenote na ruim twee weken quarantaine in het verzorgingshuis terugvond als ‘een vechtende furie’, volkomen in paniek na wekenlange eenzaamheid. Zij stierf een paar dagen later, uitgeput, zonder ooit corona te hebben gehad.

Geen anekdotes

Het zijn beslist geen anekdotische uitzonderingen. Neem de conclusies van het RIVM en de GGD’s in de Gezondheidsmonitor Jongvolwassenen 2024. Bijna twee op de drie Nederlanders tussen de 16 en 25 ervaart nog steeds negatieve gevolgen van de coronacrisis. Die zijn vooral merkbaar op het gebied van mentale gezondheid, eigen ontwikkeling, studievoortgang en het aangaan en onderhouden van contacten. Of neem een representatieve steekproef in opdracht van het Algemeen Dagblad. Bij ongeveer de helft van de mensen tussen de 18 en 49 zijn tijdens de coronaperiode vriendschappen verbroken of verwaterdIn veruit de meeste gevallen is dat niet meer goed gekomen.

Eén op de vijf mensen voelt zich sindsdien ook eenzamer. Een aanvullende enquête onder lezers en enkele regionale kranten laat een nog verontrustender beeld zien: bijna een derde van de ruim 5.000 respondenten voelt zich eenzaam na de coronaperiode.

Het zijn een paar aanwijzingen dat we als samenleving meer moeten doen dan terugblikken op het feitelijke verloop van de coronacrisis. De door ons verzamelde ervaringen zijn exemplarisch voor een goeddeels onbesproken aspect van deze heftige episode. De verhalen laten zien dat de aanpak van de corona-uitbraak veel diepere sporen heeft achtergelaten dan doorgaans in het publieke debat wordt benoemd. Niet alleen het virus heeft immers schade veroorzaakt, de maatregelen hebben dat evengoed. Het onderstreept het belang van een grondige evaluatie van de corona-aanpak. Zo’n proces, waarin we als samenleving leren voor een volgende keer, helpt ons ook weerbaarder maken in het omgaan met diepgaande verstoringen van het normale leven.

Collectief beslissen

Filosoof Marli Huijer was tijdens de coronaperiode een stem die wees op het gevaar van de maatregelen. Zij doet dan ook nu een concreet voorstel: laten we voor noodsituaties die de volksgezondheid bedreigen kiezen voor ‘shared-decision-making’ op samenlevingsniveau. Zo’n collectief model houdt volgens haar niet alleen rekening met medische kennis en de waarde van gezondheid, maar ook met de vele andere waarden die zorgen dat mensen een goed of betekenisvol leven kunnen leiden. Daarbij gaat het dus om veel meer dan gezondheid in de smalle definitie van ‘niet ziek worden’ die de coronaperiode kenmerkte. Minstens zo relevant zijn aspecten als mentaal welbevinden, zingeving, onbelemmerd kunnen leren en spelen, en ruimte voor verrijkende sociale contacten.

Bij een volgende gezondheidscrisis zouden we meer met elkaar in gesprek moeten blijven. En daarbij álle ervaringen serieus nemen. Dus ook van de mensen die laten weten dat bepaalde maatregelen voor hen erger zijn dan de gezondheidsbedreiging die we ermee willen tegengaan. In de coronacrisis was voor dit soort geluiden te weinig ruimte. Laat dat voor ons allemaal een les zijn.

Lees ook

Vijf jaar later zien we: we leerden veel en tegelijkertijd niets van de coronaperiode

Illustratie Cyprian Koscielniak


Is Trumps zigzagbeleid een kans voor saai en voorspelbaar Europa?

Je houdt het niet bij. En als je Donald Trumps stroom aan ingrijpende besluiten, draaien en zijdelingse opmerkingen wél bijhoudt, heb je nauwelijks tijd om ze te verwerken. Om even na te denken: wat betekent dit? Dat is ook de bedoeling, klinkt het: zoveel tegelijk doen dat het tegenkrachten, bijvoorbeeld in het Congres, overweldigt. Flood the zone.

Het is niet alleen veel, het is ook telkens anders. Besluiten worden gepauzeerd, alsnog ingevoerd en vervolgens doodleuk weer veranderd. Neem Trumps handelsoorlog. Er kwam een importheffing van 25 procent op spullen uit Canada. Die werd uitgesteld. Daarna alsnog ingevoerd. Een dag later waren er uitzonderingen, weer een dag later andere uitzonderingen.

Knipperlichtbeleid klinkt te vriendelijk voor deze tarievenachtbaan. Drie koerswijzigingen in 48 uur doet ondernemers duizelen. Canada en de VS hebben zeer verweven productieketens van auto’s: onderdelen gaan diverse keren de grens over. Risico’s kan je nog incalculeren, met dit soort onzekerheid valt niet te rekenen.

Te midden van de chaos leken de financiële markten vrolijk op één zekerheid te leunen: als de beurzen dalen, bindt de president in. Maar ook die zekerheid verkruimelt. Afgelopen week lieten Trump en zijn team doorschemeren een recessie en dalende beurskoersen te accepteren, – op weg naar een beter Amerika.

Waar is de logica? De rode draad? Wat wil Trump? Iedereen is al maanden bezig Trump te psychologiseren. Logisch. Om grip te krijgen wil je rationaliseren wat er gebeurt. Trump is een dealmaker, hoorde je dan, zijn gedreig onderhandelingstactiek. Maar ook mensen die tot voor kort zeiden te weten waar Trump mee bezig was, staan vaker met hun mond vol tanden.

Inmiddels is er een nieuwe verstrekkende theorie opgedoken over waar Trump mee bezig is: de eigen industrie beschermen en uiteindelijk andere landen dwingen de dollar te verzwakken zonder dat die de status van reservemunt verliest. Daar zou de tarievenachtbaan bij horen.

Smeken om enige voorspelbaarheid

Het zou kunnen, maar voorlopig komt de beste samenvatting van Trumps beleid van Alan Beattie, handelsjournalist van de Financial Times. Begin januari begon hij een draad aan berichten op sociaal medium Bluesky: „Welkom in het handelsbeleid van Donald Trump. Niemand. Weet. Iets.” Die onzekerheid raakt de economie, weten economen. Bedrijven stellen investeringen uit. Je weet immers niet in welk land je een fabriek gaat bouwen. Consumenten doen hetzelfde.

Bazen van grote bedrijven die eerder pleitten tegen hoge heffingen smeken inmiddels om enige voorspelbaarheid, meldde The Wall Street Journal deze week. Liever slecht beleid dan deze grillen. Logisch, zegt Sandra Phlippen, hoofdeconoom van ABN Amro. „Slecht beleid is minder kostbaar dan onzekerheid. Eenmalig hoge importheffingen invoeren is als een zware steen op een mierenhoop leggen. Er is even chaos en daarna weten bedrijven een handelsroute om de steen heen te vinden. Bij eenmalige schokken zijn bedrijven hartstikke veerkrachtig.”

De onzekerheid nu is groot, blijkt uit indices die dat meten, bijvoorbeeld aan de hand van krantenartikelen waarin het woord voorkomt. Of uit enquêtes onder ondernemers en consumenten in de VS. Misschien nog niet zo groot als tijdens de coronacrisis. Toen we geen flauw idee hadden van de impact van lockdowns op de economie. Maar ook nu lijken de randen van het speelveld verdwenen. Welke landen zijn nog vriend van de VS, welke vijand? Zijn we veilig?

Tijdens de financiële crisis (2008), de eurocrisis (2010), de coronacrisis (2020) en de energiecrisis (2022) kalmeerde de onrust een beetje toen regeringsleiders zeiden: we laten u niet in de steek, uw spaargeld is veilig, uw energierekening wordt niet torenhoog, uw bedrijf gaat niet per direct failliet. Nu is de Amerikaanse overheid zélf de bron van onzekerheid. Daardoor gaat er wat verloren: geloofwaardigheid. „Als Trump vanaf morgen consistent, helder, gematigd beleid voert, wie gelooft dat dan nog?”, zegt Tania Treibich, econoom van Maastricht University.

Steek de oceaan over!

Als niemand begrijpt wat je wilt, verlies je vertrouwen. Phlippen: „Minder vertrouwen in een stabiele overheid verhoogt de kosten van zakendoen. Bedrijven willen afspraken vaker vastleggen in contracten, of eerder betaald krijgen.” Omgaan met onzekerheid kost mankracht. Trump wil dereguleren zodat bedrijven minder kosten hoeven maken om aan regels te voldoen. Maar die werknemers kunnen nu aan de slag op de afdeling ‘Maak Chocola Van de Zigzagkoers’.

Kan de Europese Unie met zijn saaie voorspelbaarheid van Trumps grillen profiteren? En investeringen naar hier lokken? Bedrijven, steek de oceaan over, hier weet u waar u aan toe bent!

Wellicht. Phlippen sprak tijdens het World Economic Forum in Davos grote investeerders die hun geld juist inzetten op Europa. „Private-equityhuizen die investeren in de energietransitie prezen de voorspelbaarheid van Europa.” Maar juist daarover is inmiddels ook onzekerheid. Gaat de EU door met klimaatbeleid en het vergroenen van de industrie nu de Unie ook veel geld wil uitgeven aan defensie? Treibich: „Ook hier stellen bedrijven investeringen uit. Ze vragen zich af of de EU nu andere prioriteiten heeft.”

Europa kampt met drie fundamentele onzekerheden, zegt Phlippen: Trumps economische beleid, veiligheid én de industriële herschikking in Europa, nu de EU minder afhankelijk wil worden van fossiele energie uit het buitenland. „Waar deze onzekerheden elkaar in de weg zitten of versterken, daar ben ik nog niet uit.”

Dit kan een kans zijn, zegt Treibich, maar dan moet Europa zijn stem vinden. „Als Europa stabiel en betrouwbaar is maar zwak, dan is dat voor bedrijven ook niet aantrekkelijk. Want dan wordt Europees beleid alsnog sterk beïnvloed door grillen van leiders in andere landen.”


Column | Vergeten dat VS niet Nederland is

Ik sta niet bekend om mijn overdreven optimistische inborst, maar deze week zag ik toch iets positiefs in de internationale ontwikkelingen. Nu Amerika de handen van Europa af trekt, kunnen we dat land misschien eens zien als wat het is: niet Nederland.

De Nederlandse verhouding tot Amerika schippert altijd tussen twee polen: fascinatie (ze zijn zo christelijk, zo dik, zo anti-overheid, zo conservatief, zo bewapend) en identificatie (we praten over de Oscar-uitreiking en de presidentsverkiezing alsof ze bij ons plaatsvinden). De laatste jaren sloeg de balans door naar het tweede. Mede door het internet globaliseerde het publieke debat: een steunbetuiging aan Hamas van een Amerikaanse docent kon ineens symbool staan voor ‘antisemitisme aan de universiteiten’, alsof Columbia University in het Amsterdamse Science Park ligt.

Ik stoor me hier al aan sinds ik dertien jaar geleden afstudeerde op Ayn Rand, filosoof en schrijfster van het in Amerika extreem populaire Atlas Shrugged. Er is geen betere manier om de verschillen tussen Europa en de VS te bestuderen dan kijken naar Rands ontvangst aan beide zijden van de oceaan. De van oorsprong Russische en als twintiger naar de VS geëmigreerde Rand verheerlijkte in haar boeken geniale ondernemers die het opnamen tegen sluwe, talentloze bureaucraten. (Waar doet dat aan denken?) Atlas Shrugged sloeg in Europa niet aan, maar verkocht in de VS miljoenen exemplaren. Generaties Amerikanen groeiden op met staalmagnaat Hank Rearden, die streed tegen de overheid en ageerde tegen altruïsme. Rand raakte met haar boeken een snaar die in Europa niet bestaat: die van geloof in ongebreideld kapitalisme, waarin het individu tot volle wasdom kan komen.

Tijdens mijn onderzoek naar Rand viel me op hoe gemakkelijk wij Amerikaanse analyses importeren zonder ze te vertalen naar de Nederlandse context. Op dat moment vond het Occupy Wall Street-protest plaats in New York, met in zijn kielzog kopieën in Nederlandse steden. In het debat over kapitalisme en ongelijkheid werd vervolgens weinig onderscheid gemaakt tussen de Amerikaanse en de Nederlandse situatie, alsof het kapitalisme hier net zo ontspoord is als in de VS. In werkelijkheid is er een groot verschil tussen de Amerikaanse verzorgingsstaat en de Nederlandse. Het laagste belastingtarief is in de VS drieënhalf keer zo laag, het percentage mensen in armoede drieënhalf keer zo hoog. De Gini-coëfficiënt (het cijfer voor inkomensongelijkheid) van Nederland is 0,26 en dat van de VS 0,41. Dat lijkt geen groot verschil op een schaal van 0 tot 1, maar de meeste landen zitten ergens tussen Nederland en de VS in.

Ook op andere terreinen vergeet men makkelijk dat Nederland niet Amerika is. Denk aan linkse activisten die ‘all cops are bastards’ roepen, terwijl de Nederlandse politie een stelletje knuffelberen is in vergelijking met de Amerikaanse. Denk aan het eindeloze gepraat over de kloof tussen stad en platteland, terwijl in Nederland het gros van de mensen in ‘Middenland’ woont, zoals sociaal geograaf Josse de Voogd het noemt: niet in een grote stad maar ook niet écht op het platteland. Denk aan de term ‘post-truth society’, die in de VS met een dwangmatig liegende president en volledig versplinterd medialandschap veel wezenlijker is dan in Nederland, waar nog overeenstemming bestaat over basale feiten.

Nog storender, want alomvattender, zijn de analyses over polarisatie: die gaan op voor de Amerikaanse context, maar niet voor de Nederlandse. Wij hebben hier niet twee kampen die inhoudelijk en emotioneel tegenover elkaar staan op zo ongeveer alle onderwerpen, van klimaat tot infectieziektebestrijding. Dat werd deze week weer duidelijk: de onenigheid in de coalitie (en trouwens ook in de oppositie) over Europese leningen voor defensie-investeringen liet zien dat de partijen niet op elk onderwerp in hetzelfde kamp zitten. Daarnaast zijn lang niet alle rechtse kiezers fan van Trump, zoals maandag bleek uit een NRC-reportage over de stemming in het land.

De ruimte tussen de VS en Nederland, altijd al groot, groeit nu rap. Trump doet geen enkele poging de schijn van nepotisme en corruptie te ontduiken: deze week hield hij voor het Witte Huis een promopraatje voor Tesla, met Elon Musk aan zijn zijde. In Nederland maakt ondertussen slechts tien procent van de burgers zich zorgen over corruptie, bleek donderdag uit onderzoek van Ipsos. Begrijpelijk, want we staan in de toptien van minst corrupte landen. Bij ons plegen bestuurders mindere vergrijpen, zoals deze week de burgemeester van Houten: die moest vertrekken omdat hij zich volgens zijn ambtenaren schuldig had gemaakt aan micromanagement en „grensoverschrijdende verbale uitingen” (denk aan stemverheffing). In de woorden van een ambtenaar: „Hij zegt het niet omfloerst, maar gewoon ‘baf, in your face’.” In Houten was men daar niet van gediend.

Terwijl Trump en Musk grensoverschrijdend gedrag tot norm verheffen, word je in Nederland ontslagen als je je ambtenaren een onveilig gevoel geeft. Laat eens bezinken hoe groot dit verschil is.

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC


Opinie | Laat rechters alsjeblieft géén duidelijke taal spreken

Dat rechters de kop van jut gingen worden, kon je al uittekenen bij de presentatie van het hoofdlijnenakkoord. Of het nou om klimaat, asiel of stikstof gaat, politici bedenken dingen die juridisch niet kunnen, rechters concluderen dat die dingen juridisch niet kunnen en media concluderen „Ja, jeetje, dit is een lastige, kunnen die rechters niet wat duidelijker zijn?”

De afgelopen maand ging het precies zo. De Ramadan Expo in Utrecht nodigde drie buitenlandse sprekers uit. Na alarmerende berichten in De Telegraaf haalde een motie om de ‘haatpredikers’ het land niet in te laten een ruime meerderheid in de Tweede Kamer.

De ministers Marjolein Faber (PVV) en David van Weel (VVD) legden een inreisverbod op, het drietal ging in bezwaar en kreeg gelijk. De rechter wees erop dat uit de onderbouwing van het besluit niet bleek dat de predikers een gevaar vormden voor de openbare orde. Dat wisten de ministers best, want dat had de NCTV ook al gezegd. Bovendien voldeed de onderbouwing van het besluit überhaupt niet aan de regels die daar nu eenmaal voor gelden.

De ministers hebben hun werk dus niet goed gedaan. De rechter wel, die kon niet anders dan een streep door het inreisverbod zetten. Toch werden de rechter en zijn vrouw online bedreigd, aanleiding voor de Amsterdamse ‘togadriehoek’ om van zich te laten horen in De Telegraaf. „Wij zoeken niet snel publiciteit, maar togadragers worden bedreigd en rechterlijke uitspraken afgedaan als maar een mening.” De rechtsstaat staat daarom onder druk, schrijven ze, het is aan de samenleving om die te beschermen.

De reacties op de noodkreet keurden de bedreigingen natúúrlijk af, maar er werd ook steeds gepleit voor duidelijke taal. „Betere uitleg en meer transparantie over de motivering van een vonnis door rechters is uiterst belangrijk”, schreef Aylin Bilic in NRC. „Veel vonnissen zijn onbegrijpelijk voor gewone burgers”, voegde het hoofdredactioneel commentaar van NRC daaraan toe. Nausicaa Marbe stelde in De Telegraaf dat „hautaine rechters beter kunnen luisteren naar de noodkreet van burgers, in plaats van te oreren over de ondermijning van de rechtsstaat”.

Maar wat zorgde in die zaak nou voor verwarring? Dat was nou juist de duidelijke taal. ‘Die haatpredikanten komen het land niet in’, maar niet onderbouwen op basis waarvan we ze dan precies gaan weigeren. Dat vervolgens in het vonnis staat dat „wat betreft de gestelde bedreiging van de openbare orde een deugdelijke motivering ontbeert”, is echt het probleem niet.

„Wie hetzelfde anders zegt, zegt iets anders”, staat er boven de poort van de voormalige rechtenfaculteit van de UvA. Rechters zijn gebonden aan juridische taal, daar kunnen ze niet al te veel van afwijken.

Toch zijn er genoeg initiatieven om vonnissen begrijpelijker te maken. Zo is er het project ‘Wieb’ (Wat ik eigenlijk bedoel), waar juristen ‘voorleesvonnissen’ maken in korte zinnen met eenvoudige woorden. En deze week zag ik nog een persrechter voor de camera uitleggen dat ook een burgemeester niet mag masturberen tijdens het autorijden en dat hij daarom dus een geldboete krijgt.

Hartstikke mooie initiatieven, maar het zal de frustratie over onbegrijpelijke vonnissen niet wegnemen. Zeker bij de civiele rechter, waar twee partijen tegenover elkaar staan, is er per definitie onduidelijkheid, anders was er geen rechter nodig geweest.

Met hun duidelijke taal doen politici alsof ‘de wil van het volk’ het enige belang is dat telt, maar het gaat altijd om een afweging van belangen. Dat is ingewikkeld, een rechter kan daar niet zomaar overheen stappen.

Ik sprak ooit bestuurskundige Mark van Twist, die hoge ambtenaren en politici adviseert over hun taalgebruik, duidelijkheid is volgens hem ook dat je durft te benoemen dat iets ingewikkeld is: „Als je het simpel wilt maken, maak het dan eerst een stukje ingewikkelder.”

Het probleem is nou juist al die duidelijke taal. Criminelen horen achter de tralies; We moeten met de vuist op tafel slaan; Make America Great Again; Normaal. Doen. Iedereen weet wat er gezegd wordt, maar niemand weet wat het precies betekent. Laat rechters alsjeblieft niet ook nog duidelijke taal gaan spreken.


Opinie | De ene dodelijke aanval is de andere niet, blijkt na ‘Mannheim’

Het is al donker in het skatepark. Een jongen haalt drie spuitbussen uit een tas. Klik-klik-klik. Hij schudt de fles. Psshhh. Eerste streep gezet. Klik-klik-klik. Psshhh. Fick die Polizei, staat er even later op het richeltje, fuck de politie. Tussendoor kijkt de jongen af en toe over zijn schouder – op de uitkijk voor diezelfde politie.

Dat de relatie tussen linkse jongeren en de politie in Berlijn gespannen is, bleek ook dit jaar weer uit het steevast harde optreden van de oproerpolitie bij protesten: een demonstratie op Internationale Vrouwendag werd vorig weekend nog met geweld beëindigd. Bij protesten is de politie vaak massaal aanwezig en mikpunt van protestleuzen als „Überall Polizei, nirgendwo Gerechtigkeit” of „Ganz Berlin hasst die Polizei”.

Politiegeweld bij demonstraties is een terugkerend onderwerp in Berlijnse kroegen, skateparkjes en collegezalen. De laatste weken wordt daarbij zonder uitzondering gesproken over de aanval in Mannheim van begin deze maand, waarbij een automobilist op een menigte inreed met twee doden en elf gewonden tot gevolg. Er waren de laatste maanden vaker dergelijke geweldsincidenten in Duitsland.

Dezelfde dag verklaarde de politie dat de verdachte een witte autochtone Duitser was zonder politiek motief – geen migrant, zoals in eerdere gevallen. De gebeurtenis verdween relatief snel van de televisie en van nieuwssites. Publieke omroepen ARD en ZDF pasten na eerdere gewelddadige aanvallen in München en Maagdenburg de programmering aan met een speciale uitzending, een zogenoemd Brennpunkt. Op 3 maart besteedden de zenders in verschillende uitzendingen aandacht aan Mannheim, maar ’s avonds geen Brennpunkt. Wel een carnavalsshow.

De snelle verklaring van de politie en beperkte interesse van de media getuigt van hun bevooroordeeldheid, is de tendens in die kroegen, skateparkjes en collegezalen, alsook in bepaalde activistische media. Want: hoe wist de politie zo snel dat er geen politiek motief was? Uit onderzoek van het antifascistische onderzoeksplatform EXIF Recherche bleek de volgende dag dat de verdachte betrokken was bij neonazistische organisaties en extreemrechtse demonstraties.

De onthulling deed de interesse van mainstream media weer oplaaien: onder meer Die Welt berichtte dat de verdachte eerder was veroordeeld voor het gebruik van een nazileus. Op de site van ZDF noemde een strafrechtdeskundige het „verrassend” dat het Duitse Openbaar Ministerie ondanks deze aanwijzingen bij de verklaring van de politie bleef: geen extremistisch of politiek motief. Der Spiegel publiceerde een interview met de taxichauffeur – een islamitische migrant uit Pakistan – die de aanval stopte en erger voorkwam.

Psychische problemen

Maar politici bleven stil. Geen oproepen tot dichte grenzen, een strenger migratiebeleid, uitzetting van migranten dit keer: de man was Duits. Hij kampte met psychische problemen – net zoals eerdere aanslagplegers – maar geen politicus die riep: verdorie, dat ggz-beleid moet op de schop. Ook de aanwijzingen van extreemrechtse en neonazistische sympathieën van de verdachte bleken geen aanleiding tot politieke zorgen, terwijl criminaliteit uit die hoek in Duitsland op een hoogtepunt is.

De achtergrond van de verdachte biedt genoeg aanknopingspunten voor evenzoveel politieke zorgen als bij ‘nog’ een aanval van een migrant. Met het uitblijven daarvan wordt men geconfronteerd met het voornaamste verschil: dit was een witte, Duitse dader. De snelle conclusie van de politie, en het verschil in berichtgeving van media en reacties van politici versterken het wantrouwen, schrijft Der Freitag. Fick die Polizei zal in ieder geval niet uit het straatbeeld verdwijnen.