Opinie | Migratiebeperking is geen onoplosbaar probleem

In talloze commentaren van hoogopgeleide Nederlanders klinkt toenemende ontzetting door. De planeet warmt op, soorten sterven uit, personeelstekorten knellen, minderheden worden gediscrimineerd, rechtsstatelijke normen brokkelen af en aan de randen van Europa woedt oorlog. Maar waar gaan verkiezingen, campagnes en debatten keer op keer over? Migratie en asiel! Terwijl immigratie een doodnormaal verschijnsel is, van alle tijden, waar asiel momenteel maar een klein onderdeel van uitmaakt, toch?

De wens om het eindelijk over iets anders te hebben, is begrijpelijk. Toch is het precies deze relativerende visie op migratie die verklaart waarom het thema ons politieke debat blijft domineren. Het institutionele establishment heeft structureel te weinig oog voor de uitzonderlijkheid van de huidige migratiepraktijk. Die blinde vlek verhindert dat een groot democratisch verlangen wordt vertaald in effectief beleid: de wens om eindelijk grip te krijgen op migratie. Het zijn met name zorgen over de gevolgen voor de woningmarkt, culturele identiteit en veiligheid die daarbij opspelen.

Vaak wordt die wens meteen weggewimpeld. Grip op migratie zou een illusie zijn. Het bouwen van grenzen en muren is zinloos, zo stelde Frans Timmermans in zijn pamflet Broederschap: „overal waar het geprobeerd is, heeft het hooguit even gewerkt, en is het vervolgens jammerlijk mislukt”. In de bestseller Hoe migratie echt werkt noemt migratiewetenschapper Hein de Haas het idee van effectieve grensrestricties een „mythe”. Sterker nog: „grensbeperkingen leiden tot méér migratie”. Deze krant nam dat over en kopte: Migratie is niet tegen te houden, ook al beweren politici het tegendeel.

Maar dat fatalisme klopt niet. Weliswaar kunnen restricties onder specifieke omstandigheden averechts uitpakken, maar zowel in het heden als in het verleden wemelt het van doeltreffende migratiebeperkingen. De Verenigde Staten, bij uitstek een immigratieland, legde eind 19de eeuw de migratie uit China grotendeels stil en vanaf de vroege jaren 1920 deed men met de instroom uit Zuid- en Oost-Europa hetzelfde. Vandaag de dag tonen onder andere Canada, Australië, Singapore, de Golfstaten, Japan, Zuid-Korea en opnieuw de VS dat meer controle op de omvang en samenstelling van migratie wel degelijk kan – als de politieke wil er maar is.

Zulke restricties zijn in hun motivaties en uitvoering potentieel verwerpelijk. Vroegere Amerikaanse beperkingen kenden uitgesproken racistische motieven. Singapore weigert elke vluchtelingenopvang en duwt boten terug de zee op. Saoedi-Arabië schiet ongewenste migranten aan de grenzen zelfs bij honderden dood. Maar dat beperkingen moreel onjuist kunnen zijn, bewijst nog niet hun onuitvoerbaarheid. De vraag of specifieke migratierestricties wenselijk zijn, is een politieke en morele kwestie – en niet per se een technisch onoplosbaar probleem.

Uitzonderlijke aantallen

Laten we die vraag dan vooral beginnen bij het heetste hangijzer: immigratie van vluchtelingen. Is dat werkelijk zo’n klein en stabiel fenomeen als vaak wordt gesteld? Hein de Haas ontkent een stijgende trend in asielmigratie; het zou eerder een „pingpongballetje” zijn „dat voortdurend op en neer stuitert”. Ter ondersteuning gebruikt hij een grafiek vanaf 1990, die inderdaad een wat op- en neergaande lijn in asielaanvragen toont. Arjen Lubach wijst erop dat asielmigranten maar 11 procent van de totale immigratie uitmaken.

Maar dergelijke correcte cijfers kunnen toch misleiden. Als we de statistiek enkele decennia eerder laten beginnen, in 1960 bijvoorbeeld, dan blijkt hoe uitzonderlijk de recente vluchtelingeninstroom is, en al helemaal als je ook de ruim 120.000 Oekraïense vluchtelingen meeneemt – zij hoefden voor verblijf geen asielaanvraag in te dienen. De jaren negentig vormden al een volstrekt ongekend naoorlogs record, dat in de afgelopen jaren ruimschoots is overtroffen. Bovendien gaat de 11 procent waar Lubach naar verwijst over de instroom bij binnenkomst, waar ook studenten en arbeidsmigranten onder vallen – zij vertrekken vaak weer snel. Asielmigranten daarentegen blijven gemiddeld veel langer. Demografische analyses van Jan van de Beek tonen dat hun aandeel in de migrantenbevolking met de tijd scherp stijgt, na vijf jaar vormen zij zo’n 25 procent van die groep.

Een andere veelgehoorde dooddoener is dat internationale verdragen de inperking van vluchtelingenmigratie onmogelijk maken. Dat miskent hoe internationale afspraken tot stand komen: door mensen, en ze zijn dus ook door mensen weer aan te passen. Bovendien zijn het vaak niet de verdragen zelf, maar steeds ruimere interpretaties door rechters die nationale beleidsruimte beperken. Artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (1950) verbiedt foltering en onmenselijke behandeling. Maar mede op basis daarvan oordeelden Europese rechters dat België een zieke Georgische man niet mocht uitzetten omdat de zorg in Georgië niet op vereist niveau was, en dat Zwitserland een Afghaanse familie niet mocht terugsturen naar Italië vanwege een mogelijk gebrek aan sociale huisvesting.

Zo vragen rechters feitelijk garanties – hoogwaardige huisvesting, zorg, veiligheid – voor potentieel onbeperkte aantallen nieuwkomers. Dat is onuitvoerbaar. Tot nu toe hebben Europese politici zulke onmogelijke juridische eisen ‘opgelost’ door de toegang tot Europa extreem moeilijk en gevaarlijk te maken. De Duitse bondskanselier Angela Merkel sloot deals met regimes tot diep in Afrika om migratieroutes te blokkeren. Maar om zulke blokkades te omzeilen is een steeds complexer mensensmokkelsysteem ontstaan dat tienduizenden migranten de dood in jaagt.

Dat is onnodig, want Canada en Australië tonen hoe het anders kan. Ongevraagde asielzoekers worden daar direct teruggezet naar het veilige land waar ze net vandaan kwamen, of krijgen asiel in een niet al te aantrekkelijk derde land. Zo verdwijnt het verdienmodel voor mensensmokkel. Daarnaast maakt het de handen vrij voor een gecontroleerd en meer humaan alternatief: hervestiging van tienduizenden gescreende vluchtelingen op basis van uitnodiging. De potentiële voordelen hiervan zijn eindeloos: geen overtochten in gammele boten, geen oververtegenwoordiging van jonge mannen, geen peperdure asielprocedures in Nederland, minder kans op meereizende extremisten, en geen afgewezen asielzoekers die niet vertrekken.

Arbeidsmigratie in de luwte

In Canada en Australië zien verkiezingsuitslagen er ook echt anders uit: progressieve regeringen werden er onlangs nog herkozen. Als internationale verdragen, of eigenaardige rechterlijke interpretaties daarvan, de overstap naar dit gecontroleerde model blokkeren zit er maar één ding op: die verdragen zodanig aanpassen dat het wel kan. Gelukkig is er op dit punt eindelijk wat aan het verschuiven, zelfs D66 lijkt sinds deze week om.

Dan is er de arbeidsmigratie. Waar links nogal eens de impact van asielmigratie bagatelliseert, zien we hier vooral afleidingsmanoeuvres op rechts. VVD-leider Mark Rutte won vele verkiezingen met de belofte om met name laaggeschoolde immigratie terug te dringen. ‘Orde op zaken’ en ’doorpakken’ waren zoal de leuzen. Maar ondertussen brak arbeidsmigratie, ook van laaggeschoolden, onder zijn kabinetten record na record.

Dat is geen toeval. Werkgeversbelangen zijn bij de VVD sterk vertegenwoordigd. Voor hen is een grote poel van goedkope arbeid aantrekkelijk. Hetzelfde geldt voor de BBB, die campagne voerde tegen migratierecords, maar zich in het verkiezingsprogramma vrijwel exclusief richtte op asiel – een prioriteit die de belangen van de agro-industrie niet schaadt. Sinds enige tijd zien we bij deze partijen wel iets van een retorische kentering. Maar de recente strijd om de gewilde demissionaire asielportefeuille doet vermoeden dat men arbeidsmigratie toch graag in de luwte houdt.

Ook links heeft het hier te lang laten afweten. Ooit viel bij vakbonden en linkse politieke partijen in westerse democratieën scherpe migratiekritiek te horen: men wilde arbeiders beschermen tegen loondruk. Maar doordat migratiekritiek op links de afgelopen decennia in de morele taboesfeer is getrokken, heeft men werkgeversbelangen een grote dienst bewezen. Geen wonder dat politiek links in Nederland relatief goed overeind blijft bij elites – zie de uitslagen in bloeiende steden en rijke randgemeenten – terwijl het in de arbeidersklasse en achterstandsregio’s wegkwijnt.

Dit kan anders. Er liggen allang concrete voorstellen om arbeidsmigratie beheersbaarder te maken: betere registratie, hogere looneisen, scherpere handhaving, en herstructurering van sectoren die sterk afhankelijk zijn van laaggeschoolde arbeid – zoals de vleesindustrie, tuinbouw en distributie. De uitdaging: de lusten van arbeidsmigratie worden vooral ervaren door de invloedrijke bovenlaag, die profiteert van goedkope arbeid, terwijl de lasten met name op de meer machteloze onderkant drukken, in de vorm van loonconcurrentie en overlast. Aan zowel politiek rechts als links de taak dit eindelijk recht te zetten.

De kunst is beleid te voeren dat die weerstand serieus neemt zonder in onmenselijkheid te vervallen

Er is nog een belangrijke categorie die uit de hand is gelopen: studiemigratie. Tussen 2006 en 2023 is het aantal internationale studenten aan Nederlandse universiteiten bijna verzevenvoudigd. Universiteiten zien ze graag komen; ze vullen collegezalen, leveren inkomsten op en dragen bij aan een kosmopolitische oriëntatie. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen zette pogingen van de overheid om aantallen te reguleren – via gedeeltelijke handhaving van het Nederlands als onderwijstaal – onlangs zelfs neer als een bedreiging voor de academische vrijheid.

Maar dat is een inflatie van het begrip. Ook de maatschappelijke impact van deze groei, op huisvesting, de Nederlandse taal en voorzieningen, is te groot om aan universiteiten over te laten. Hier zal de politiek moeten optreden tegen een machtige lobby, net zoals bij arbeidsmigratie.

Grip op migratie is vanzelfsprekend geen toverformule. Maar het kan wél ontspanning brengen. Begin twintigste eeuw kenden ook de Verenigde Staten migratierecords en leidde het thema tot ontwrichtend maatschappelijk debat. Vanaf begin jaren 1920 bracht een quotasysteem de instroom radicaal onder controle. De sociale ongelijkheid, politieke polarisatie en onderlinge wantrouwen namen in de daaropvolgende decennia af. In de jaren zestig was het onderwerp migratie zelfs zozeer gekalmeerd dat men openstond voor een nieuwe grote toestroom.

Migratie is van alle tijden, en kan veel goeds brengen – voor migrant én samenleving. Ons vergrijzende land vormt daarop geen uitzondering. Maar ook weerstand is van alle tijden. De kunst is beleid te voeren dat die weerstand serieus neemt, zonder in totale afgrendeling of onmenselijkheid te vervallen. Zolang onze bestuurlijke elite geen werkelijke grip op migratie weet te krijgen, zal het thema als borende koppijn ons politieke en maatschappelijke debat blijven beheersen.


Opinie | Integratie? Je moeder

‘Kom uit het land van Pim Fortuyn en Volkert van der G. / Het land van Theo van Gogh en Mohammed B.” Bijna iedere Nederlander van boven de 25 kent het nummer ‘Het Land Van’, van Lange Frans en Baas B. Voor sommige luisteraars gaat het over trots: op dijken, Oranje, kroketten en frikandellen.

Anderen voelen misschien meer bij de passages over de donkere kanten van ons cultureel archief: apartheid, uitsluiting en de wereldwijde oorlogen die Nederland – in navolging van de Verenigde Staten – bleef (en blijft) steunen. En vooruit, over het verdwijnen van de gulden. „Kom uit het land van rood-wit-blauw en de gouden leeuw. Plunderen de wereld, noemen het een gouden eeuw”.

Toen het nummer in 2005 uitkwam, zong ik als 10-jarige naar hartelust mee. Ik kreeg een warm gevoel bij „Integratie is een schitterend woord, maar shit, ‘t is focking bitter wanneer niemand het hoort. Ik deel m’n land met Turken en Marokkanen, Antillianen, Molukkers en Surinamers.”

Tot de opkomst van Pim Fortuyn wist ik als kind niet veel meer over mijn achtergrond dan dat ik een Turkse baba had, en een Nederlandse mama. Mijn ene grootmoeder heette oma, en de andere nene (Turks voor oma). Maar opeens hoorde ik allemaal verontrustende zaken over integratie en ‘mensen zoals ik’.

Fortuyn had de hoofdrol in een van mijn nachtmerries. In de droom moesten mijn zusjes en ik bij hem in de auto instappen. Toen hij ging rijden, bleek hij blind achter het stuur te zitten. Vanaf het moment dat ik me er bewust van werd, was mijn achtergrond problematisch. ‘Het Land Van’ was een sprankje positiviteit dat ik, behalve van mijn ouders, elders niet meekreeg.

Dus waar hebben we echt last van: migranten of racisten?

Maar nadat ‘Het Land Van’ uit de hitlijsten verdween, keerden we in Nederland snel terug van de muzikale naar de politieke werkelijkheid. Nog geen zes maanden na de release van het nummer in 2005, richtte Geert Wilders de PVV op. Het land van Oranje en frikandellen werd het land van ‘kopvoddentaks’ en ‘minder Marokkanen’.

Inmiddels heeft de PVV bereikt waar zelfs voorman en enig lid Geert Wilders niet van durfde te dromen: de PVV is de grootste partij van Nederland en nam deel aan het kabinet. Die droom is met de val van het kabinet (tijdelijk) in duigen gevallen. De onkunde van zijn bewindslieden heeft laten zien dat de PVV naast racistische uitspraken weinig te bieden heeft. Het land is een jaar lang onbestuurbaar geweest. Dus waar hebben we echt last van: migranten of racisten?

Integratiepaard

Maar het open en blote racisme van het inmiddels demissionaire kabinet Schoof I heeft meer teweeg gebracht dan de ontmaskering van de PVV. De generatie ‘migranten’ die opgroeide met het politieke adagium ‘aanpassen of wegwezen’ laat zich niet langer de les lezen over wat zij denken, maken en schrijven. Die generatie is getransformeerd van politiek object, naar politieke actor.

Na de Maccabi-rellen in november 2024 buitelden politici over elkaar heen om te veroordelen wat er was gebeurd. Nog voor er een duidelijk beeld was van de avond – geweld van beide kanten – haalden kabinetsleden het integratiepaard van stal.

Dat gebeurt steeds opnieuw bij gebeurtenissen die te complex zijn om te doorgronden. Zodra iemand met een niet-westerse migratieachtergrond erbij betrokken is, grijpen politici hun kans. Dan hoeft er geen onderzoek gedaan te worden naar de oorzaak (want: integratieprobleem) én kan het ze een beetje electoraal gewin opleveren (want: de mensen zijn bang).

Na de Maccabi-rellen was het anders. Het integratiepaard bleek een Trojaans paard te zijn. Niet sterk genoeg om het kabinet te doen vallen, maar wel om het hevig te doen wankelen. De opmerkingen van onder anderen premier Schoof en staatssecretaris Jurgen Nobel waren voor sommige politici de druppel. De twee kabinetsleden hadden gesteld dat het ‘integratieprobleem’ de bron was van de rellen. Wethouder in Amsterdam, Sofyan Mbarki, noemde zichzelf trots ‘het integratieprobleem’ en staatssecretaris Nora Achahbar stapte op uit onvrede over de toon van haar collega’s.

Valse belofte

De vlugheid waarmee politici mensen met een migratieachtergrond in de verdomhoek zetten bracht een bepaalde bevrijding met zich mee. Lang werd geloofd dat wie zijn best deed, mee mocht doen. Maar het inmiddels gevallen kabinet Schoof leverde het definitieve bewijs: de belofte dat je mee mag doen als je je best doet, is een valse belofte. Eens een migrant, altijd een migrant. En dat is een vloek en een zegen.

In het afgelopen jaar zagen we hoe ‘migranten’ in de politiek, journalistiek en de culturele sector zich uitspraken over onrecht, verworven posities opgaven die anderen als ultiem ‘integratiesucces’ zien en boeken schreven over waarachtige verhalen. Dit deden zij ieder uit eigen overwegingen, maar ik verslond hun werk. Nog veel meer dan ‘Het Land Van’, gaven zij mij de kracht om als jonge journalist in te zien: het is het niet waard om je best te doen om ‘erbij te horen’, je moet bouwen op eigen gedachten, verhalen en kracht.

Socioloog en schrijver Sinan Çankaya verwoordde het kort en bondig in een interview met NRC: „Fuck integratie.” Het gaf het interview naar aanleiding van zijn ‘spetterende’ essay Galmende Geschiedenissen. Hierin schrijft hij dat de genocide in Gaza hem heeft wakker geschud. De selectieve verontwaardiging in Nederland heeft hem, en velen anderen, doen inzien dat de ‘westerse normen en waarden’ niet voor iedereen gelden.

Het boek hielp mij om mijzelf beter te leren kennen. Op mijn achttiende (en later nog eens) bezocht ik Auschwitz voor mijn profielwerkstuk. Op jonge leeftijd al ontwikkelde ik een diepe interesse voor deze geschiedenis, ontstaan vanuit de drang om te begrijpen wat er was gebeurd. Maar die obsessie werd ook een van mijn wapenfeiten: ik wilde mensen duidelijk maken wat voor Turk ze in de kuip hadden.

Eerder dit jaar nam journalist Lotfi El Hamidi afscheid als chef van de opinieredactie bij NRC met een vlammend stuk. Hij schrijft over de klappen die je als ‘migrant’ te verduren krijgt als je op plekken komt waar je afwijkt van de norm. Ook gaat hij in op de blinde vlekken die ontstaan op nieuwsredacties als het personeelsbestand te eenzijdig is. Het stuk liet me inzien dat ik niet gek was: deze dynamiek zag ik ook op verschillende redacties waar ik werkte. Soms wordt er openlijk aan je onafhankelijkheid getwijfeld omdat je een (niet-westerse) migratieachtergrond hebt.

In de kunsten gebeurde er ook veel, met als hoogtepunt het boek Oroppa. Schrijfster Safae el Khannoussi noemt haar boek zelf „een middelvinger naar rechtse figuren die ons waanideeën over migranten opdringen”. Ze kreeg er de Libris Literatuurprijs voor toegekend. Met haar boek vult ze een gat in de Nederlandse literatuur: de steden waar haar verhalen in huizen zijn vaak beschreven, maar El Khannoussi vulde ze met verhalen van migranten.

Het was een uitzonderlijk jaar.

Vrije ruimte

Om vanuit de as van wat je hebt verbrand iets nieuws te bouwen, heb je tools nodig: een goede pen kan zo’n tool zijn. Het is geen toeval dat bovengenoemde mensen journalisten, culturele makers en academici zijn – mensen voor wie schrijven en de juiste woorden vinden belangrijk is.

Maar ook breder in de maatschappij hoor je stemmen van mensen (mensen die Wilders migranten noemt) die zich hebben bevrijd van witte verwachtingen – een bevrijding die deels door sociale media wordt aangewakkerd.

Want daar, op Instagram bijvoorbeeld, is ‘vrije’ ruimte (die helaas steeds verder wordt ingeperkt door moederbedrijf Meta). In de veilige bubbel van je telefoon en je hoofd kun je van de ene wereld naar de andere hoppen. Je kunt er een hele wereldreis maken zonder uit je kamer te komen. Dat is in de offlinewereld moeilijker: daar stuit je al snel op een muur van witte onschuld: wanneer je aankaart dat je belemmerd wordt door discriminatie en racisme wordt daar vijandig op gereageerd door de witte norm. In die ruimte ben je meestal drukker met het ontwijken van die muren dan met zelfontplooiing.

Op sociale media kan je erkenning vinden die in de buitenwereld vaak uitblijft. In foto’s en video’s worden begrippen als micro-aggression (kleine, op het oog onschuldige opmerkingen of handelingen die discriminerend zijn), tokenism (iemand uit een minderheid gebruiken als symbool van inclusie, zonder echte gelijkwaardigheid) of othering (mensen wegzetten als anders dan de norm) uitgelegd en van context voorzien.

Tegelijkertijd is de vrije ruimte van sociale media beperkt: de platforms geven je vooral wat je wilt zien, om je zo lang mogelijk te laten scrollen. Dus wie daar zijn of haar geluid vindt, moet zich bewust blijven van die dynamiek.

Er vindt een uitbarsting van zelfbewustzijn plaats. Die voel ik ook in mij

De opstand, of de bevrijding, verplaatst zich langzaam van de veilige online bubbel naar de straat, naar de werkvloer en de politiek. De woorden die iemand kiest om zijn perspectief te laten zien, en de steun die hij vindt in een online bubbel, zijn een vorm van bewapening om die opstand, die strijd, mee te lijf te gaan.

En die is nog lang niet gestreden. Meldingen van discriminatie stijgen, er wordt weggekeken bij genocide, radicaal-rechts is de grootste en de witte norm wil nog steeds dat het ‘gezellig blijft’. Ondanks dit alles, of eigenlijk dankzij dit alles, vindt er een uitbarsting van zelfbewustzijn plaats.

Die voel ik ook in mij.

Het gaat om acceptatie van wie je bent, niet van de versie die anderen bereid zijn te accepteren. Binnen of buiten de eigen bubbel. Als volgende generaties migranten – en hun kinderen en kleinkinderen – zich geen zorgen meer hoeven te maken over hoe zij zich verhouden tot de dominante cultuur, dan kunnen zij gewoon zijn. Dan hebben zij geen lied nodig dat hen een plek aan tafel ‘gunt’. Ze kiezen dan zelf aan welke tafel ze plaatsnemen en wat ze willen vertellen.


Column | Bidden? Laat ons in leraren investeren

Geloven maakt gelukkig, kopte Trouw. Een en ander is onderzocht door econoom en theoloog Johan Graafland, die er ook een boek over schreef. Het verbaast me niet echt, dat er een positief antwoord uitrolt op de vraag of geloven gelukkig maakt als je die voorlegt aan overtuigd gelovigen. Stel dat je zou onderzoeken of koken gelukkig maakt en je legt deze vraag voor aan mensen die graag koken. Me dunkt dat ze ja zullen zeggen, en er goede argumenten voor weten te vinden.

Dat geloven gelukkig maakt, impliceert natuurlijk niet meteen dat niet geloven ongelukkig maakt. Maar om me heen zie ik wel een raadselachtig enthousiasme voor de nieuwe geloofstrend onder jongeren. Zo ziet schrijver Abdelkader Benali grote poëzie in deze hernieuwde geloofsgang bij zijn schrijvende collega’s en haakt hij zelfs aan door zijn column te besluiten met een plechtig „laat ons bidden”.

Maakt geloven gelukkiger? Het zou kunnen, maar dan stuit ik toch op iets vreemds. Want hoe zit het dan met het World Happiness Report? Jaar in jaar uit prijken de seculiere landen met de meeste ongelovigen, waaronder de Scandinavische landen én Nederland, bovenaan de ranglijst van de ‘gelukkigsten’. Zou je Graaflands redenering ook gewoon kunnen omdraaien en erachter kunnen komen dat niet-geloven gelukkig maakt?

Misschien, zo wil ik met deze omkering laten zien, gaat de geloofsopmars onder jongeren niet zozeer om het zoeken naar God of het vinden van geluk, maar is het eerder een manier om met ongeluk om te gaan, zoals: mentale gezondheidsklachten, eenzaamheid, ziekte, onmenselijkheid en onveiligheid in de wereld. Publieksfilosoof Alain de Botton zegt het zo: „Uit het feit dat allerlei misère weer terugkomt, kan worden afgeleid dat het veel waardevoller moet zijn om er goed mee te leren omgaan, dan om de utopie van het geluk na te jagen”.

Het geloof, dat veelal draait om lijden, heeft zich bij uitstek bekwaamd in soelaas bij misère

Het geloof, dat veelal draait om lijden, heeft zich bij uitstek bekwaamd in soelaas bij misère. Daarnaast biedt het een plek om samen te komen, rituelen, hoop, structuur, een clubje mensen, en, voor letterminnenden, een boek vol bizarre verhalen („Adam en Eva aten van de boom van de kennis”, „God schiep de aarde in zeven dagen”). Als ongelovige is het soms lastig hier tegen op te bieden, want, om met Stephan Sanders te spreken, wie wil er nou in een „atheïstisch praatclubje”?

Wat mij stoort in het gehallelujah over de geloofsopmars onder schrijvers en jongeren, is dat het seculiere, en het ongeloof hierin te vaak wordt neergezet als een onbezielde, hedonistische plek, en als een veroorzaker van ongeluk.

Waarschijnlijk was ik daarom zo geraakt door de aangrijpende en waargebeurde Spaanse film The Teacher Who Promised the Sea. De film herinnert je niet alleen aan hoeveel ongeluk het geloof kan brengen, het is ook een prachtig voorbeeld van een atheïstisch praatclubje en de plek daarvoor: het klaslokaal. De film gaat over de leraar Antoni Benaiges, die in 1936 werd vermoord door falangisten. Net als andere films over leraren (Être et Avoir, Dead Poets Society, Freedom Writers), herinnert hij je aan het grote belang van goede leraren in de levens van jonge mensen. En net als andere lerarenfilms is het een lofzang op kennis, humanisme én literatuur: de leerlingen mogen met een drukpers een eigen boekje maken over de zee, die ze nog niet zagen in hun jonge levens.

Wanneer Antoni zijn klaslokaal in het Spaanse gelovige plattelandsdorpje Burgos voor het eerst betreedt, haalt hij als eerste het kruis van de muur. Als de boze pastor om opheldering vraagt, zegt Antoni dat hij het geloof respecteert, maar dat geloof thuishoort in het gezin en in de kerk, niet op school. „Ik ben atheïst, maar mijn enige doel is om de kinderen iets te leren, en om goed te zijn, meer niet.” Hij bezorgt de kinderen het grootste geschenk van hun leven: met originele lesmethoden brengt hij ze kennis bij, geeft hij ze échte aandacht, en ziet hij in íeder kind een uniek talent.

Als een collegaschrijver oproept tot het gebed, dan lees ik dat vooral als nostalgie in tijden van grote rampspoed, als een schrijver die hoopt dat geloof een thuis, zin, poëzie en verlossing zal bieden. Maar wie wil dromen van de zee, hoeft zich niet te wenden tot of te onderwerpen aan het hogere.

Bidden? Laten ons in leraren investeren! Leraren die kinderen de magie van taal, kennis, schoonheid, het zelfvertrouwen, saamhorigheid en de moed geven om zelf te leren nadenken, juist wanneer het buiten stormt.

Stine Jensen is filosoof en schrijver. Ze schrijft om de week een column op deze plek.


Column | Wordt Oekraïne de dupe van NAVO-top?

Terwijl de NAVO naar woorden zocht om haar interne eenheid te etaleren, tartte het Kremlin het Westerse bondgenootschap door het geweld tegen Oekraïne op te voeren. Vlak voordat zijn ambtgenoot Donald Trump besloot zich te scharen achter Israëls oorlog tegen Iran, had Vladimir Poetin weer eens herhaald dat hij het weliswaar heeft gemunt op Oekraïne als onafhankelijke staat maar dat het daarbij niet hoeft te blijven. „Ik heb vaak gezegd dat ik het Russische en Oekraïense volk in feite als één volk beschouw. In die zin is heel Oekraïne van ons. […] Natuurlijk zijn er in het buurland mensen die streven naar soevereiniteit. God zegene hen. […] Maar wij kennen een oude regel: [het land] waar een Russische soldaat zijn voetstap heeft gezet, is van ons,” zei de president op een internationaal congres in Sint-Petersburg.

Meteen na de Amerikaanse bommen op Iraanse nucleaire installaties gaf Poetin bevel tot een nieuwe reeks Russische aanvallen op Oekraïne. Bij deze bombardementen op de (binnen)steden van Kyiv, Odesa en Dnipro vielen tenminste 34 doden. Zijn doel is helder. Poetin hoopt de Oekraïners met terreur murw te beuken, in de wetenschap dat zijn collaborateurs bij Ongehoord Nederland er een orwelliaanse draai aan geven en de wegkijkers blijven zwijgen.

Vermoedelijk tegen beter weten in, dankte president Volodymyr Zelensky daarom dinsdag de Tweede Kamer zo uitvoerig – zij het retorisch een beetje mat en moe – voor de steun van afgelopen jaren. Nederland is voor Kyiv namelijk meer dan de F16-coalitie die Rutte als premier bouwde. Het is ook een wankel plechtanker richting Europa.

De EU zou op het continent de plek van een vertrekkend Amerika immers kunnen gaan overnemen. Het idee voor zo’n Europese pijler binnen de NAVO is niet nieuw. D66-voorman Hans van Mierlo opperde het 45 jaar geleden al. „Europa mag binnen de NAVO niet langer ondergeschikt zijn aan de Verenigde Staten, maar moet meer nevengeschikt worden”, zei hij in 1980. Van Mierlo werd toen niet serieus genomen. Sommige rechtgeaarde Atlantici, die altijd hun kaarten op de VS hadden gezet, dreven de spot met hem. Anderen werden doodsbang van het idee. Toen Van Mierlo in die jaren eens met de sociaaldemocraat Max van der Stoel besprak „hoe bedonderd het Amerikaanse nucleaire commitment in elkaar zit”, knikte de PvdA’er eerst instemmend, totdat hij „asgrauw” werd en uitriep: „Maar Hans, als je die redenering volgt kom je zonder meer uit bij de Europese kernmacht”, zo herinnerde Van Mierlo zich later.

Of het nu – bijna een halve eeuw en een Europese oorlog met honderdduizenden doden in Oekraïne verder – wel zou kunnen, is nog steeds de vraag. De ‘Triple Alliantie’ van Starmer-Macron-Merz, die na Trumps terugtrekkende bewegingen deze lente even een eigen pijler leek te willen worden, is toch gaan zwalken. Op zich niet raar. Hun dilemma was complex: Trump bijbenen en erbij houden of toch al een eigen koers in kwartet met Polen uitzetten. Secretaris-generaal Rutte koos, met idolate briefjes aan Trump, voor het eerste.

Mogelijk was het een bewuste strategie van het trio om eerst Rutte de loftrompet over Trump te laten blazen. Pas na overeenstemming op de NAVO-top in Den Haag over de hoofdlijnen van de financiering van herbewapening, zou er meer immers ruimte kunnen zijn voor een specifieke Europese samenwerking.

Het zou geen dag te laat zijn. Herhaling van de hoon die Van Mierlo indertijd ten deel viel, zal nu namelijk veel verdergaande consequenties hebben dan toen tijdens de Koude Oorlog. Het eerste slachtoffer van een nieuw Europees falen staat al vast: Oekraïne.

Hubert Smeets is journalist en historicus. Hij schrijft om de week een column.


Opinie | Accepteer meer fouten, toon menselijkheid

Kritiek op uitdijende bureaucratie is van alle tijden. De meest recente golf lijkt te zijn ingezet in 2024, toen politiek rechts opriep tot minder „verstikkende” en „beknellende” regels. Ook progressief Nederland lijkt inmiddels aan boord te zijn. Voor D66 is de maat nu ook vol: voor elke nieuwe regel moeten er twee weg, verklaarde partijleider Rob Jetten. Ook de Denktank 2040 pleitte recentelijk voor „De Grote Vereenvoudiging”, met drie hoofdletters. Met nieuwe verkiezingen op komst zullen het vast niet de laatste pleidooien zijn voor het schrappen van regels.

Maar wie het indammen van de bureaucratie enkel vertaalt naar het schrappen van regels, begrijpt niet goed wat die bureaucratie werkelijk is. Kees Verhoeven wees er recentelijk in NRC op dat de rol van de „maatschappelijke emotie en politieke cultuur” niet moet worden onderschat. Ik zou daar de rol van het ambtelijk apparaat aan toevoegen.

Orde in de chaos

Eerst was er chaos, beschreef Hesiodus een krappe dertig eeuwen terug. Gelukkig heeft de moderne mens een antwoord op die chaos gevonden: de bureaucratie. In de kern is die bureaucratie namelijk een poging om orde en voorspelbaarheid te scheppen waar willekeur en onzekerheid dreigen. Daar valt iets voor te zeggen, enige ordening is nodig als we onze moderne samenleving draaiende willen houden. En de meesten van ons zullen die ordening liever laten plaatsvinden op basis van regels en procedures die voor iedereen gelden, dan – om de grote bureaucratiedenker Max Weber te parafraseren – de willekeur van traditie of charisma (lees: de wil van koningen en populisten). Zo creëert bureaucratie voorspelbaarheid en zekerheid, ten koste van enige flexibiliteit.

Maar de Franse socioloog Michel Crozier zag, nog geen eeuw geleden, dat bureaucratie niet alleen een manier is om structuur aan te brengen: het komt ook voort uit angst. Bureaucratie is een manier voor de overheid om met de angst voor verantwoordelijkheid, verandering en mislukking om te gaan. Wie zich aan de regels houdt, kan immers niks fout hebben gedaan: wij vinden het ook vervelend, maar de procedures zijn gevolgd! De bureaucratie is daarmee een beschermende muur die enerzijds burgers behoedt voor tirannieke willekeur, maar ook de ambtelijke angst voor een onvoorspelbare wereld bedwingt.

Degenen die zich regelmatig in de publieke sector begeven zullen deze angst misschien herkennen. Bij gemeenten worden soms regels bedacht of toegeschreven aan wetgeving die juist, en vaak bewust, ruimte biedt. Privacywetgeving is hier een goed voorbeeld van: die biedt partijen de mogelijkheid om een afweging maken tussen het doel van gegevensverwerking en de rechten van burgers. In de praktijk komt het zelden tot zo’n afweging: ‘AVG zegt nee’ is een bekende slogan geworden in ambtelijk Nederland, en het eindstation van menig creatief idee.

Op een vergelijkbare manier kan goed bedoelde ‘ruimte voor de uitvoering’ juist tot onrust leiden. Dit werd zichtbaar toen gemeenten het Rijk vroegen om duidelijker voorschriften en meer uniformiteit in de brede ondersteuning die zij moeten bieden aan slachtoffers van de Toeslagenaffaire – een groep waarbij ambtenaren absoluut geen fouten (meer) willen maken.

Angst in het hoofd

Bureaucratie zit dus niet alleen in de regels zelf, maar ook in de hoofden van ambtenaren. Hoe groter de angst in het ambtelijk apparaat – angst voor boze burgers, voor de stemmen van deelbelangen, voor onvoorspelbare uitkomsten – hoe groter de ambtelijke behoefte aan houvast in de vorm van regels. En waar die regels nog niet bestaan, worden ze wel bedacht of opgesteld.

Het is belangrijk om deze angst niet meteen af te doen als een zwaktebod: deze is namelijk ook een reactie op de wereld om ons heen, en hoe die wereld verandert. Onder andere het uitvergroten van fouten in de media, de versterkte stemmen van deelbelangen en een toenemende onverdraagzaamheid bij burgers dragen begrijpelijkerwijs bij aan een grotere terughoudendheid en voorzichtigheid bij ambtenaren.

Nu zou ik kunnen oproepen tot meer lef bij ambtenaren, maar ik kijk liever naar het systeem waarin zij zich begeven. Zo bekeken kunnen politiek leiders, op nationaal maar vooral ook lokaal niveau, vaker uitspreken dat fouten van de overheid weliswaar vervelend, maar onvermijdelijk zijn – dat biedt wat ademruimte aan ambtenaren om hun werk te doen. Binnen de overheid doet men er goed aan om ambtenaren die bereid zijn risico te nemen meer te belonen. En als burgers kunnen we wellicht, binnen de grenzen van het redelijke, wat vaker fouten van de overheid accepteren.

Natuurlijk zijn er hinderlijke regels die broodnodige vooruitgang in de weg staan, en daar moeten we van af. Immers: zelfs regels waarvan al lang en breed is aangetoond dat ze niet effectief zijn, kunnen nog lang – zo niet oneindig – blijven bestaan (hallo Bedrijfsopvolgingsregeling!). Maar om onze bureaucratie weer op het juiste pad te krijgen is veel meer nodig dan het oppakken van een al dan niet figuurlijke kettingzaag.

Lees ook

Regeringscommissaris hekelt bureaucratische overheid: ‘Ambtenaren moeten zoveel nodeloze handelingen verrichten dat het wel fout móét gaan’

Medewerkers van handhaving rijden op straat in Den Haag met scanauto’s rond, die controleren of er betaald is voor het parkeren. Foto Robin Utrecht/ANP


Column | Opgesloten in het lhbtq-getto

Er bestaat natuurlijk niet zoiets als een lhbt- of lhbtqia-gemeenschap. Net zomin als er een gemeenschap is van linkshandigen. Niet iedere statistische minderheid is meteen een gemeenschap. En een medley van meerdere minderheden is dat al helemaal niet.

In de VS worden militairen en ambtenaren ontslagen omdat hun geboortegeslacht afwijkt van het geslacht in hun paspoort, te onzent buitelen de berichten over ‘lhbtq’ers’ over elkaar heen. We leven in een profileringstijdperk: de verleiding is groot voor anderen te bepalen wie ze zijn. Aan de lopende band wordt de mensheid ingedeeld, gecategoriseerd en gerubriceerd. Maar wie maakt de categorieën en rubrieken en waarom?

In Japan werd een Taiwanese schrijfster, die zojuist de prestigieuze Akutagawaprijs toegekend had gekregen, door een politicus zonder aanleiding gecategoriseerd als transgender. Outing heet zoiets. Haar „outing werd tegen haar wil openbaar gemaakt”, schreef NRC deze maand geschrokken.

Zelf had de vrouw haar verleden niet in het openbaar willen bespreken. „Het feit dat ik transgender ben, is niet iets dat tot mijn essentie behoort”, zei ze, en dus begon ze een rechtszaak. Waarschijnlijk geldt iets dergelijks ook voor veel van de Amerikaanse militairen en ambtenaren: zelf beginnen ze niet over de kwestie, maar via de dossiers worden ze gecategoriseerd, uitgerookt en ontslagen.

In sommige gevallen zal het best goed bedoeld zijn, het labelen en rubriceren van mensen. De internetencyclopedie Wikipedia stelt ongetwijfeld uit pure menslievendheid lijsten op van zogenaamde ‘lhbtq-auteurs’. Zodra ik via mijn website een bericht van een wereldburger krijg met de vriendelijke aansporing „sterf, jij viezerik”, weet ik dat Wikipedia me weer ergens liefdevol heeft ge-out.

Zo vind je op de Wikilijst ‘bekende transseksuele personen’ achtereenvolgens „Buck Angel, Amerikaanse pornoacteur” en „Maxim Februari, Nederlands filosoof en schrijver, columnist van NRC Handelsblad”. Op de pagina Escritores LGBT dos Países Baixos vorm ik een gemeenschap met Xaviera Hollander en Albert Mol. En dat is ontegenzeggelijk gezellig, maar wat het met mij of mijn werk te maken heeft, is me niet meteen duidelijk.

Via zulke willekeurige labels worden mensen opgesloten in een categorie, een species, een getto, terwijl niemand blijkt te weten wat de categorie inhoudt of betekent. Het interesseert feitelijk ook helemaal niemand. De Poetins niet, de Trumps niet, de Orbáns niet. En ook niet hun tegenpolen, de solidairen, de steunbetuigers, de regenboogvlagophangers. Het interesseert zelfs de verzamelde journalisten niet.

Moeten lhbti-plus-personen inderdaad ‘terug de kast in’ om veilig naar de VS te kunnen reizen, zoals een homoseksuele woordvoerder van nota bene het COC onlangs in de Volkskrant beweerde? Of kunnen transseksuelen helemaal niet terug de kast in, en dus ook niet naar de VS reizen, omdat hun situatie nu eenmaal vastligt in de registers?

De kranten jubelen in koor dat de recente benoeming van de homoseksuele Olaf Sleijpen tot president van De Nederlandsche Bank een opsteker is voor ‘de lhbtqi-gemeenschap’. Sleijpen heeft namelijk een „schilderij met twee zoenende mannen” in zijn werkkamer! Nou, inderdaad, klinkt knus. Maar wat heeft een heteroseksueel transmens daarvan te verwachten? Het zou fijn zijn als de journalistiek niet iedere transseksueel in het wilde weg tot homoseksueel zou bombarderen.

De termen lhbti en lhbtqia+ zijn hoerawoorden, codewoorden waarmee je laat zien dat je je hart op de goede plaats hebt, zonder dat je je in de realiteit erachter hoeft te verdiepen. Je stereotypeert wat, je stigmatiseert wat, en de begripsverwarring die daardoor ontstaat, slaat als een boemerang terug op de mensen die je zegt te willen verdedigen. Moeten aseksuele mensen ook gaan vrezen voor vervolging nu hulporganisaties als Amnesty over ‘lhbtqia+-vluchtelingen’ beginnen?

Er is geen lhbtiqia+-gemeenschap. Er zijn mensen, die elk afzonderlijk rechten nodig hebben om hun werk te doen, verbintenissen aan te gaan en hun leven te leven. Er is geen magische familie waarin alle leden dezelfde belangen hebben, dezelfde geaardheid, dezelfde interesses en behoeften. „Het is geen monolithisch ding”, zegt de jonge trans man Lionel Deul in een Volkskrant-artikel met de verhelderende titel Niet iedereen voelt zich welkom bij de regenboogfamilie.

Deul heeft moeten uitwijken naar de universiteit en de ballroom om de herkenning en aansluiting te vinden die hij in de veelbezongen lhbti-gemeenschap niet vond. „Uiteindelijk is het gewoon een kwestie van luisteren naar individuele ervaringen. Mensen proberen te zien zoals ze zijn.” Amen.

Maxim Februari is jurist en schrijver en heeft om de week een column in NRC.


Opinie | NAVO-top moet gaan over Russische angsten

Europa neemt eindelijk weer zijn veiligheid serieus, maar het ontbreekt Europa aan een Rusland-strategie – een zogenaamde oorzaak-gevolg theorie van success met een duidelijke onderbouwing van doel en middelen – en hoe de aangekondigde aanzienlijke groei in defensie-uitgaven daaraan zal bijdragen.

Bij de NAVO-top in Den Haag die op 24 juni van start ging, wordt door wereldleiders gesproken over een verhoging van de defensie-uitgaven richting 3,5 procent van het bruto binnenlands product (bbp) en nog eens 1,5 procent voor veiligheid. In Nederland heeft de Eerste Kamer reeds ingestemd met het wetsvoorstel, waarmee Nederland zich committeert aan een getal in het midden: twee procent. Europa heeft als geheel 650 miljard euro vrijgemaakt voor defensie-investeringen

Lees ook

Premier Schoof kan met ruim mandaat van Tweede Kamer naar komende NAVO-top

Dilan Yesilgöz (VVD), Ruben Brekelmans, demissionair minister van Defensie, Caspar Veldkamp, demissionair minister van Buitenlandse Zaken, en demissionair premier Dick Schoof tijdens het Kamerdebat over de NAVO-top.

Maar de Europese of NAVO-strategie ten opzichte van Rusland is niet duidelijk. Het gegooi met percentages helpt daarbij niet. Zonder een betere rechtvaardiging van de cijfers voor de publieke opinie kunnen de stijgende defensie-uitgaven makkelijk afgeschilderd worden als tegemoetkoming aan de eisen van de Amerikaanse president. Het is daarom belangrijk om Russische strategische cultuur en logica structureel beter te begrijpen.

Karikatuur van de werkelijkheid

Er is kritiek op de grote stijging in defensie-uitgaven. Het is voor hen niet duidelijk of Rusland daadwerkelijk een dreiging is. Er wordt schamperend gesproken over de voorstelling dat Rusland Europa onder de voet zou kunnen of willen lopen. Daarbij merken ze op dat het Europese bbp veel groter is dan dat van Rusland, waarmee de vergelijking oneerlijk uitvalt en dat de NAVO collectief meer uitgeeft aan defensie

Deze kritiek is een karikatuur van de werkelijkheid. De Russische strategie ten opzichte van de NAVO is om de bondgenoten uit elkaar te drijven, zowel binnen Europa als tussen Europa en de VS. Rusland speelt daarbij effectief in op de begrijpelijke Europese angsten voor kernwapens. Het ondermijnt onder andere de informatie- en maritieme-infrastructuur en dreigt met dezelfde soort conventionele raket- en droneaanvallen als die het gebruikt in Oekraïne.

Het gevaar is niet grootschalige invasie maar, bijvoorbeeld, een klein aantal Russische soldaten in Estland waarbij de NAVO-lidstaten voor moeilijke keuzes gesteld worden. Oftewel: het gevaar is minder groot dan dat Rusland doet lijken. Zou de NAVO politiek verdeeld raken, dan stelt Rusland zijn ambities. Dan stelt Rusland zijn ambities weer naar boven bij.

Angsten

De nervositeit rondom de NAVO-top in Den Haag is internationaal intussen aanzienlijk. De Amerikaanse minister van Defensie heeft in februari duidelijk gemaakt dat Europa niet meer de eerste prioriteit is voor de VS; dat zijn China, de nationale landsgrenzen, en belangen in het Midden-Oosten – zoals ook de laatste weken blijkt. Europa zal daarom zijn eigen afschrikking en verdediging op orde moeten hebben. Zonder een sterke Amerikaanse rol in Europa is de krachtenverdeling ten opzichte van Rusland veel minder voordelig voor de NAVO, gezien de afhankelijkheden van Amerikaanse kernwapens, luchtmacht, en ondersteunende middelen zoals observatiesatellieten.

De Europese kernwapenmachten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben niet vergelijkbare aantallen kernwapens voor escalatie – en dus afschrikking – als Rusland. De westerse aanpak is de laatste tien jaar reactief geweest en te zeer gericht op het voorkomen van escalatie. Maar we moeten durven de Russische angsten over zijn eigen zwakheden te gebruiken.

Zo weten wij dat Rusland de conventionele lucht- en precisiewapens van de NAVO vreest. Wij weten ook dat Rusland bang is voor aanvallen op kernwapenfaciliteiten en dat het bang is voor protestbewegingen zoals eerder in Georgië en Oekraïne. Op die angsten moet worden ingespeeld met het uiteindelijke doel dat Rusland opnieuw de afgesproken grenzen respecteert, inclusief die van Oekraïne, en afziet van het ondermijnen of intimideren van Europese samenlevingen.

Risicobeheersing

Kennis van de tegenstander is noodzakelijk om die af te schrikken en naar de onderhandelingstafel te dwingen. In de Koude Oorlog leidde de kwalitatieve voorsprong van NAVO-systemen tot een bereidheid aan de Sovjetzijde om te onderhandelen over wapenbeheersing. De aangekondigde plaatsing in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw van de middellangeafstandsraketten op Europees grondgebied waren dan ook een gecalculeerd risico.

Tegelijkertijd is ook risicobeheersing noodzakelijk, want er zijn wel degelijk risico’s dat signalen verkeerd worden begrepen. Poetins Rusland is namelijk ook weer anders dan de Sovjetunie.

Zeker met een afnemende rol van de VS benadrukt dit de noodzaak van zowel gedegen kennis binnen Europa over Rusland als de noodzaak van hogere defensie-uitgaven. Als Rusland voorzichtigheid namelijk interpreteert als zwakte, is vrede in Oekraïne en in Europa nog verder weg.

Lees ook

‘We gaan tijdens deze NAVO-top weer een golf aan desinformatie zien’

Pekka Kallioniemi, een Finse expert op het gebied van sociale media en online desinformatie. Foto Petri Juntunen


Opinie | Aanval VS dwingt Iran tot herbezinning nucleaire strategie

De Amerikaanse president Donald Trump kwam afgelopen zondag met deze mededeling: „De Amerikaanse strijdkrachten hebben massale precisieaanvallen uitgevoerd op drie cruciale atoomcomplexen van het Iraanse regime: Fordow, Natanz en Isfahan. Ik kan de wereld melden dat deze aanvallen een doorslaand militair succes waren. De belangrijkste uraniumverrijkingsinstallaties van Iran zijn volledig verwoest.” De secretaris-generaal van de VN, Antonio Guterres waarschuwde na de aanval dat het Amerikaanse geweld een gevaarlijke escalatie is in een toch al zo gespannen regio, die de internationale vrede en veiligheid in gevaar brengt.

Op 13 juni was Israël begonnen met een reeks gecoördineerde lucht- en cyberaanvallen op de militaire en nucleaire infrastructuur in Iran, waarbij meerdere kerngeleerden en hoge militaire commandanten werden omgebracht. Iran sloeg terug met honderden raket- en drone-aanvallen op militaire installaties en gebouwen van inlichtingendiensten in Israël.

Beëindiging van het Iraanse kernwapenprogramma was niet het hoofddoel van Israël. Al sinds begin jaren negentig zegt de huidige premier Benjamin Netanyahu elk jaar weer dat Iran binnen een jaar of twee in staat zal zijn een kernbom te bouwen. Al dertig jaar lang wordt deze leugen steeds weer herhaald. De waarheid is dat Netanyahu vooral aanvalt om de regering omver te werpen, de stabiliteit zodanig te ondermijnen dat Iran net zo’n failed state wordt als Syrië, Libanon en Libië, en dan te zorgen dat het land uiteenvalt. De consequenties van deze Amerikaanse en Israëlische aanvallen zullen de regio en de rest van de wereld nog jaren achtervolgen. Ik stip hier de belangrijkste gevolgen aan.

Nucleair akkoord

Het staat buiten kijf dat Israël de aanval op Iran heeft afgestemd met de VS, Europa en de NAVO, en de strijd voortzet met hun directe en indirecte steun. Al sinds de jaren negentig tracht Netanyahu de VS mee te slepen in een oorlog tegen Iran, maar tot nu toe was geen enkele Amerikaanse president erin getrapt. Onder druk van Netanyahu maakte Trump in zijn eerste termijn al een eind aan het nucleaire akkoord met Iran, door de VN vastgelegd in resolutie 2231 van de Veiligheidsraad, en nu heeft hij in zijn tweede termijn binnen enkele maanden een aanval uitgevoerd op Iraanse atoomcomplexen.

Netanyahu complimenteerde Trump met zijn besluit om Iran aan te vallen. „Gefeliciteerd, president Trump. Uw dappere besluit om de geduchte en rechtvaardige macht van de Verenigde Staten in te zetten tegen de nucleaire installaties van Iran zal de loop van de geschiedenis veranderen,” zei hij. Wrang genoeg kwam de aanval nadat Trumps speciale gezant Steve Witkoff eerder met de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Abbas Araghchi overeengekomen was dat de eerste drie rondes van de nucleaire besprekingen in Oman en Italië een goede basis hadden gelegd voor een akkoord.

Tot nu toe was geen enkele Amerikaanse president in Netanyahu’s voorstel getrapt

Zoals een goed ingelichte Iraanse bron me vertelde: „Over de hoofdonderdelen van het akkoord tussen Witkoff en Araghchi werd overeenstemming bereikt gedurende drie onderhandelingsrondes in Muscat en Rome. Het akkoord zou er zo uitzien: Iran zou akkoord gaan met maximale inspecties van en transparantie over zijn atoominstallaties, en met implementatie van de zogenaamde gewijzigde Code 3.1, de strengste internationale inspectieprotocollen voor nucleaire programma’s.” En daarbij zei mijn informant: „Ten tweede zou Irans voorraad van tot 60 procent verrijkt uranium, genoeg voor tien kernbommen, worden omgezet of geëxporteerd. Ten derde zou Iran zijn huidige procedé’s voor verrijking tot 60 en 20 procent afschalen naar verrijking voor burgerdoelen, namelijk 3,67 procent. En ten slotte zegde Iran toe volledig met de IAEA te zullen samenwerken om alle technische onduidelijkheden op te lossen.

Lees ook

Gaat nu ook het Iraanse regime eraan?

Gaat nu ook het Iraanse regime eraan?

In ruil daarvoor zouden de Verenigde Staten een eind maken aan de sancties die vanwege het nucleaire programma waren opgelegd. Er was afgesproken dat de technische teams van beide partijen op basis van deze vier punten een concept-akkoord zouden opstellen. Maar na een telefoongesprek tussen Netanyahu en Trump wilden de Amerikanen hun technische team ineens niet meer naar Muscat sturen en maakten ze een draai van honderdtachtig graden: ze eisten nu dat het vreedzame verrijkingsprogramma van Iran volledig werd stilgelegd.

Dat vertraagde het sluiten van een akkoord tot na de door Trump gestelde deadline van twee maanden. En de zesde onderhandelingsronde stond gepland voor dag 63, maar op dag 61 lanceerde Israël zijn aanval op Iran. Dat was de valstrik van Israël, bedoeld om Amerika en Trump mee te slepen in een oorlog met Iran.”

De buitenlandministers van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland en de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van de EU, Kaja Kallas, hebben vrijdag gesprekken gevoerd met Araghchi en afgesproken om binnen een week opnieuw bijeen te komen. Deze ministers werden aangespoord om met de Iraanse minister te overleggen doordat Trump op 19 juni een termijn van twee weken had gegeven voor het zoeken naar diplomatieke oplossingen. „Vorige week voerden we onderhandelingen met de VS en werden die getorpedeerd door Israël. Deze week waren we in overleg met de grote Europese landen en besloot de VS dat te torpederen. Welke conclusie zou u daaruit trekken?” schreef Araghchi aan het Verenigd Koninkrijk en de hoge vertegenwoordiger van de EU.

Nederlaag

Het Amerikaanse besluit om Iran aan te vallen toont aan dat de tiendaagse Israëlische militaire operatie tegen Teheran niet alleen is mislukt, maar dat Israël op het randje van een nederlaag stond. Waarom zou de VS tussenbeide komen als Israël niet in gevaar was? Het is het enige land in het Midden-Oosten dat daadwerkelijk over kernwapens beschikt (volgens sommige schattingen over wel vierhonderd kernkoppen), dus als bestrijder van nucleaire proliferatie is Israël weinig geloofwaardig. Bovendien bevestigen alle rapporten van het IAEA en Amerikaanse inlichtingendiensten van de afgelopen twintig jaar dat er geen bewijs is dat Iran een kernwapen probeert te maken. „We hebben, als u het mij vraagt, op dit moment geen tastbaar bewijs dat er een programma of een plan bestaat om een kernwapen te fabriceren,” zegt het hoofd van het atoomagentschap.

Als bestrijder van nucleaire proliferatie is Israël weinig geloofwaardig

Het punt is vooral dat er geen sprake was van een ernstige directe dreiging. De bewering dat Iran over genoeg verrijkt uranium beschikt om in twee weken tien kernbommen te kunnen maken, is een halve waarheid. De andere helft is dat als Iran al zou besluiten zo’n bom te maken, het nog een of twee jaar nodig heeft om systemen te bouwen waarmee zo’n bom kan worden ingezet, zoals kernkoppen. „Tot de Israëlische aanval was er geen sprake van dat Iran dicht bij het maken een kernwapen was,” aldus de American Arms Control Association.

Dit is de eerste keer dat twee kernmogendheden een militaire aanval hebben uitgevoerd op een land zonder kernwapens. Dat toont aan dat het non-proliferatieverdrag met name door Israël en de VS alleen maar als politiek drukmiddel is gebruikt. „Israël is niet aangevallen door Iran, het is deze oorlog zelf begonnen. De Verenigde Staten zijn niet aangevallen door Iran, ze zijn op dit punt zelf de confrontatie aangegaan,” zegt Trita Parsi, vicevoorzitter van het Amerikaanse Quincy Institute.

De aanval van de VS druist duidelijk in tegen het VN-handvest. „Met zijn aanval op vreedzame nucleaire installaties in Iran maakt de VS, permanent lid van de Veiligheidsraad, zich schuldig aan een ernstige schending van het VN-Handvest, het internationaal recht en het Non-proliferatieverdrag,” aldus de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken.

Veeg teken

Trumps nationale veiligheidsteam heeft de consequenties van een Amerikaanse aanval op Iran niet goed doordacht, of het wist Trump zo’n actie simpelweg niet uit het hoofd te praten. Hoe dan ook is deze aanval een veeg teken van de grote invloed die Netanyahu op het Witte Huis heeft. „Benjamin Netanyahu heeft deze oorlog uitgelokt om zijn eigen politieke hachje te redden, en Donald Trump geeft hem de militaire kracht van Amerika in handen om de oorlog voort te zetten. Amerika is geen loopjongen van andere landen, en onze strijdkrachten zijn geen wisselgeld in onderhandelingen,” zei Congreslid Bonnie Watson Coleman (dem).

In Iraanse ogen betekenen deze aanvallen door twee kernmachten dat het Non-proliferatieverdrag niet alleen waardeloos, maar ook schadelijk is. Landen als Noord-Korea, India, Pakistan en Israël, die zich er nooit bij aansloten en gewoon kernwapens hebben ontwikkeld, zijn verschoond gebleven van aanvallen door kernmogendheden. Het zou dus niet meer dan logisch zijn dat Iran zich nu gaat bezinnen op zijn nucleaire strategie, en ook op zijn aansluiting bij het Non-proliferatieverdrag.

Iran heeft onherstelbare schade opgelopen, maar de negatieve gevolgen van deze aanval beperken zich niet tot Iran. Ook de Verenigde Staten en de vrede en veiligheid in de regio zullen eronder te lijden krijgen. Het is goed mogelijk dat deze oorlog geen duidelijke winnaar of verliezer zal kennen. Wel zitten Iran, Israël en de VS nu met het vooruitzicht van wederzijdse vernietiging, destabilisering van de regio en een langdurig nationaal trauma. In dat scenario zullen alle partijen op den duur veel meer verliezen dan ze er ooit bij kunnen winnen. De internationale gemeenschap moet daadkrachtig optreden om de situatie te de-escaleren. Gebeurt dat niet, dan dreigt een catastrofaal conflict te ontstaan in het Midden-Oosten, en misschien ook daarbuiten.

Dit artikel is vertaald door Frans Lekens in samenwerking met 360 Magazine en verscheen eerder in Middle East Eye.


Column | De eenzame mond

Zaterdag vierden we de verjaardag van mijn tante en terwijl het jongere deel van de familie half gecremeerd van het A10-feest terugkeerde, stak mijn oom de barbecue aan. Meteen steeg vanachter de heg gemopper op.

„Onze buurman”, fluisterde mijn tante. „We hebben al weken geleden een briefje door de brievenbus gedaan en hem ook nog eens persoonlijk uitgenodigd, maar hij is – zoals ieder jaar – weer eens woedend. Omdat er rook zijn tuin in kan waaien.”

Wat gespannen legde mijn oom de eerste groenteburgers op het rooster. De wind stond echter zo dat de walm richting de coniferen van de ándere buren voerde, die daar verder geen last van hadden omdat ze naast mijn oom bier stonden te drinken.

Het werd stil achter de heg van de boze buurman. Maar na een tijdje begon hij, telkens wanneer er in onze tuin werd gelachen, te roepen of het iets zachter kon.

„Verbijsterend”, zei mijn oom. „Hij wist al weken dat we een feestje hadden, wéken!”

„Misschien voelt hij zich alleen”, probeerde een neef.

„Hij is uit-ge-no-digd!”, kreunde mijn oom.

„Voor mensen zoals hij is de werkelijkheid optioneel”, mompelde mijn net gescheiden nicht.

„Hè?” zeiden we.

„Het gaat hen er niet om wat er speelt”, vervolgde ze, „maar om hun humeur. En vervolgens zoeken ze iets om dat humeur op af te reageren. Hij ervaart overlast omdat hij die bokkenpruik al ophad.”

Ze knabbelde wat op een blad sla.

„Maar goed, zo zijn er natuurlijk velen”, peinsde ze. „Ik vrees overigens ook dat hij er zo eentje is die denkt dat de wereld er is om hém gelukkig te maken. En vindt dat hij in actie moet komen zodra iets hem ook maar even uit die droom haalt.”

Ik vond dat verontrustend maar goed, we vierden feest, de zon straalde en er was nog geen Amerikaans bombardement op Iran.

„Bij types zoals de buurman moet ik altijd denken aan kuchisabishii”, zei mijn nicht. „Dat is Japans voor eten terwijl je eigenlijk geen honger hebt maar het toch doet omdat, en dat vind ik zo mooi, je mond anders eenzaam is. Deze man doet ook aan kuchisabishii, maar probeert de eenzaamheid van zijn mond op te heffen met getetter in plaats van met voedsel.”

Dat veroorzaakte een complete omslag in ons denken. Bij de daaropvolgende scheldkanonnades rolden we niet meer met onze ogen maar zeiden we tegen elkaar dat we het zo fijn vonden dat zijn mond niet meer alleen was. Dat wij, zonder er zelfs maar iets voor te hoeven doen of te laten, ons steentje bijdroegen in het verminderen van zijn eenzaamheid. We bleven maar proosten. Soms is de wereld gewoonweg schitterend in al haar eenvoud.


Opinie | Goed onderwijs kan niet gegeven worden in een verouderd gebouw

Een paar weken geleden deden schoolbestuurders in Overijssel iets dappers: ze trokken publiekelijk aan de bel over de erbarmelijke staat van hun schoolgebouwen. Niet om te klagen, maar om zichtbaar te maken wat al veel te lang wordt genegeerd. Een realiteit die – zeker op warme dagen als deze – moeilijk te negeren valt.

Die realiteit beperkt zich niet tot Overijssel. In heel Nederland zijn de gebouwen waarin kinderen leren en leraren werken in slechtere staat dan het gemiddelde kantoor: ruim 70 procent van de scholen heeft een slecht binnenklimaat. Blijkbaar eisen we meer comfort voor onszelf dan voor onze kinderen. Dat is niet alleen ongemakkelijk, maar schaadt ook de kwaliteit van het onderwijs. Een absurde, onhoudbare situatie.

Na de Tweede Wereldoorlog werden in hoog tempo scholen gebouwd. Vaak met goedkope materialen, zonder oog voor duurzaamheid, en bedoeld om na 25 jaar te worden vervangen. Maar dat is nooit gebeurd. Veel van die gebouwen (36 procent) zijn inmiddels 50 tot 70 jaar oud en kampen met een slecht binnenklimaat: gebrekkig licht, verminderde luchtkwaliteit, gehorige ruimtes, onaangename temperaturen, onpraktische indeling, lekkages en slechte toegankelijkheid.

Dat zou al problematisch zijn als we nog onderwijs gaven zoals in de jaren zestig. Maar dat doen we niet. We vragen van het onderwijs maatwerk, persoonlijke begeleiding, innovatie en inclusie. Maar de gebouwen waarin dat allemaal moet plaatsvinden, zijn daar totaal niet op ingericht. De ambities van 2025 passen niet in scholen uit 1965.

Geen sexy onderwerp

Ook het lerarentekort hangt hiermee samen. We willen dat mensen voor het onderwijs kiezen, maar bieden ze een werkomgeving die het predicaat ‘professioneel’ nauwelijks verdient. Wie wil er werken in een lokaal waar het in de zomer ondraaglijk heet is, of waar geen plek is voor overleg of concentratie?

Schoolgebouwen zijn politiek gezien geen sexy onderwerp. Je wint er geen verkiezingen mee. Maar juist daarom is de situatie zo schrijnend. We weten al jaren wat nodig is, maar we doen niets. Ondertussen loopt de rekening op. Het Rijk moet op dit moment jaarlijks 1,3 miljard euro extra investeren om scholen op orde te krijgen – en dan is de exploitatie nog niet eens meegerekend.

Maar de politiek kiest keer op keer voor uitstel. En niets doen is ook een keuze. Een hele dure keuze. Gezondheidsproblemen, teruglopende motivatie, hogere onderhoudskosten en gemiste onderwijskansen: de prijs is hoog.

Een schoolgebouw is meer dan een stapel stenen. Het is de basis voor goed onderwijs. We kunnen geen toekomst bouwen in gebouwen uit het verleden. De vraag is dan ook niet of we dit moeten aanpakken, maar: hoe lang durven we dit nog uit te stellen?