In talloze commentaren van hoogopgeleide Nederlanders klinkt toenemende ontzetting door. De planeet warmt op, soorten sterven uit, personeelstekorten knellen, minderheden worden gediscrimineerd, rechtsstatelijke normen brokkelen af en aan de randen van Europa woedt oorlog. Maar waar gaan verkiezingen, campagnes en debatten keer op keer over? Migratie en asiel! Terwijl immigratie een doodnormaal verschijnsel is, van alle tijden, waar asiel momenteel maar een klein onderdeel van uitmaakt, toch?
De wens om het eindelijk over iets anders te hebben, is begrijpelijk. Toch is het precies deze relativerende visie op migratie die verklaart waarom het thema ons politieke debat blijft domineren. Het institutionele establishment heeft structureel te weinig oog voor de uitzonderlijkheid van de huidige migratiepraktijk. Die blinde vlek verhindert dat een groot democratisch verlangen wordt vertaald in effectief beleid: de wens om eindelijk grip te krijgen op migratie. Het zijn met name zorgen over de gevolgen voor de woningmarkt, culturele identiteit en veiligheid die daarbij opspelen.
Vaak wordt die wens meteen weggewimpeld. Grip op migratie zou een illusie zijn. Het bouwen van grenzen en muren is zinloos, zo stelde Frans Timmermans in zijn pamflet Broederschap: „overal waar het geprobeerd is, heeft het hooguit even gewerkt, en is het vervolgens jammerlijk mislukt”. In de bestseller Hoe migratie echt werkt noemt migratiewetenschapper Hein de Haas het idee van effectieve grensrestricties een „mythe”. Sterker nog: „grensbeperkingen leiden tot méér migratie”. Deze krant nam dat over en kopte: Migratie is niet tegen te houden, ook al beweren politici het tegendeel.
Maar dat fatalisme klopt niet. Weliswaar kunnen restricties onder specifieke omstandigheden averechts uitpakken, maar zowel in het heden als in het verleden wemelt het van doeltreffende migratiebeperkingen. De Verenigde Staten, bij uitstek een immigratieland, legde eind 19de eeuw de migratie uit China grotendeels stil en vanaf de vroege jaren 1920 deed men met de instroom uit Zuid- en Oost-Europa hetzelfde. Vandaag de dag tonen onder andere Canada, Australië, Singapore, de Golfstaten, Japan, Zuid-Korea en opnieuw de VS dat meer controle op de omvang en samenstelling van migratie wel degelijk kan – als de politieke wil er maar is.
Zulke restricties zijn in hun motivaties en uitvoering potentieel verwerpelijk. Vroegere Amerikaanse beperkingen kenden uitgesproken racistische motieven. Singapore weigert elke vluchtelingenopvang en duwt boten terug de zee op. Saoedi-Arabië schiet ongewenste migranten aan de grenzen zelfs bij honderden dood. Maar dat beperkingen moreel onjuist kunnen zijn, bewijst nog niet hun onuitvoerbaarheid. De vraag of specifieke migratierestricties wenselijk zijn, is een politieke en morele kwestie – en niet per se een technisch onoplosbaar probleem.
Uitzonderlijke aantallen
Laten we die vraag dan vooral beginnen bij het heetste hangijzer: immigratie van vluchtelingen. Is dat werkelijk zo’n klein en stabiel fenomeen als vaak wordt gesteld? Hein de Haas ontkent een stijgende trend in asielmigratie; het zou eerder een „pingpongballetje” zijn „dat voortdurend op en neer stuitert”. Ter ondersteuning gebruikt hij een grafiek vanaf 1990, die inderdaad een wat op- en neergaande lijn in asielaanvragen toont. Arjen Lubach wijst erop dat asielmigranten maar 11 procent van de totale immigratie uitmaken.
Maar dergelijke correcte cijfers kunnen toch misleiden. Als we de statistiek enkele decennia eerder laten beginnen, in 1960 bijvoorbeeld, dan blijkt hoe uitzonderlijk de recente vluchtelingeninstroom is, en al helemaal als je ook de ruim 120.000 Oekraïense vluchtelingen meeneemt – zij hoefden voor verblijf geen asielaanvraag in te dienen. De jaren negentig vormden al een volstrekt ongekend naoorlogs record, dat in de afgelopen jaren ruimschoots is overtroffen. Bovendien gaat de 11 procent waar Lubach naar verwijst over de instroom bij binnenkomst, waar ook studenten en arbeidsmigranten onder vallen – zij vertrekken vaak weer snel. Asielmigranten daarentegen blijven gemiddeld veel langer. Demografische analyses van Jan van de Beek tonen dat hun aandeel in de migrantenbevolking met de tijd scherp stijgt, na vijf jaar vormen zij zo’n 25 procent van die groep.
Een andere veelgehoorde dooddoener is dat internationale verdragen de inperking van vluchtelingenmigratie onmogelijk maken. Dat miskent hoe internationale afspraken tot stand komen: door mensen, en ze zijn dus ook door mensen weer aan te passen. Bovendien zijn het vaak niet de verdragen zelf, maar steeds ruimere interpretaties door rechters die nationale beleidsruimte beperken. Artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (1950) verbiedt foltering en onmenselijke behandeling. Maar mede op basis daarvan oordeelden Europese rechters dat België een zieke Georgische man niet mocht uitzetten omdat de zorg in Georgië niet op vereist niveau was, en dat Zwitserland een Afghaanse familie niet mocht terugsturen naar Italië vanwege een mogelijk gebrek aan sociale huisvesting.
Zo vragen rechters feitelijk garanties – hoogwaardige huisvesting, zorg, veiligheid – voor potentieel onbeperkte aantallen nieuwkomers. Dat is onuitvoerbaar. Tot nu toe hebben Europese politici zulke onmogelijke juridische eisen ‘opgelost’ door de toegang tot Europa extreem moeilijk en gevaarlijk te maken. De Duitse bondskanselier Angela Merkel sloot deals met regimes tot diep in Afrika om migratieroutes te blokkeren. Maar om zulke blokkades te omzeilen is een steeds complexer mensensmokkelsysteem ontstaan dat tienduizenden migranten de dood in jaagt.
Dat is onnodig, want Canada en Australië tonen hoe het anders kan. Ongevraagde asielzoekers worden daar direct teruggezet naar het veilige land waar ze net vandaan kwamen, of krijgen asiel in een niet al te aantrekkelijk derde land. Zo verdwijnt het verdienmodel voor mensensmokkel. Daarnaast maakt het de handen vrij voor een gecontroleerd en meer humaan alternatief: hervestiging van tienduizenden gescreende vluchtelingen op basis van uitnodiging. De potentiële voordelen hiervan zijn eindeloos: geen overtochten in gammele boten, geen oververtegenwoordiging van jonge mannen, geen peperdure asielprocedures in Nederland, minder kans op meereizende extremisten, en geen afgewezen asielzoekers die niet vertrekken.
Arbeidsmigratie in de luwte
In Canada en Australië zien verkiezingsuitslagen er ook echt anders uit: progressieve regeringen werden er onlangs nog herkozen. Als internationale verdragen, of eigenaardige rechterlijke interpretaties daarvan, de overstap naar dit gecontroleerde model blokkeren zit er maar één ding op: die verdragen zodanig aanpassen dat het wel kan. Gelukkig is er op dit punt eindelijk wat aan het verschuiven, zelfs D66 lijkt sinds deze week om.
Dan is er de arbeidsmigratie. Waar links nogal eens de impact van asielmigratie bagatelliseert, zien we hier vooral afleidingsmanoeuvres op rechts. VVD-leider Mark Rutte won vele verkiezingen met de belofte om met name laaggeschoolde immigratie terug te dringen. ‘Orde op zaken’ en ’doorpakken’ waren zoal de leuzen. Maar ondertussen brak arbeidsmigratie, ook van laaggeschoolden, onder zijn kabinetten record na record.
Dat is geen toeval. Werkgeversbelangen zijn bij de VVD sterk vertegenwoordigd. Voor hen is een grote poel van goedkope arbeid aantrekkelijk. Hetzelfde geldt voor de BBB, die campagne voerde tegen migratierecords, maar zich in het verkiezingsprogramma vrijwel exclusief richtte op asiel – een prioriteit die de belangen van de agro-industrie niet schaadt. Sinds enige tijd zien we bij deze partijen wel iets van een retorische kentering. Maar de recente strijd om de gewilde demissionaire asielportefeuille doet vermoeden dat men arbeidsmigratie toch graag in de luwte houdt.
Ook links heeft het hier te lang laten afweten. Ooit viel bij vakbonden en linkse politieke partijen in westerse democratieën scherpe migratiekritiek te horen: men wilde arbeiders beschermen tegen loondruk. Maar doordat migratiekritiek op links de afgelopen decennia in de morele taboesfeer is getrokken, heeft men werkgeversbelangen een grote dienst bewezen. Geen wonder dat politiek links in Nederland relatief goed overeind blijft bij elites – zie de uitslagen in bloeiende steden en rijke randgemeenten – terwijl het in de arbeidersklasse en achterstandsregio’s wegkwijnt.
Dit kan anders. Er liggen allang concrete voorstellen om arbeidsmigratie beheersbaarder te maken: betere registratie, hogere looneisen, scherpere handhaving, en herstructurering van sectoren die sterk afhankelijk zijn van laaggeschoolde arbeid – zoals de vleesindustrie, tuinbouw en distributie. De uitdaging: de lusten van arbeidsmigratie worden vooral ervaren door de invloedrijke bovenlaag, die profiteert van goedkope arbeid, terwijl de lasten met name op de meer machteloze onderkant drukken, in de vorm van loonconcurrentie en overlast. Aan zowel politiek rechts als links de taak dit eindelijk recht te zetten.
De kunst is beleid te voeren dat die weerstand serieus neemt zonder in onmenselijkheid te vervallen
Er is nog een belangrijke categorie die uit de hand is gelopen: studiemigratie. Tussen 2006 en 2023 is het aantal internationale studenten aan Nederlandse universiteiten bijna verzevenvoudigd. Universiteiten zien ze graag komen; ze vullen collegezalen, leveren inkomsten op en dragen bij aan een kosmopolitische oriëntatie. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen zette pogingen van de overheid om aantallen te reguleren – via gedeeltelijke handhaving van het Nederlands als onderwijstaal – onlangs zelfs neer als een bedreiging voor de academische vrijheid.
Maar dat is een inflatie van het begrip. Ook de maatschappelijke impact van deze groei, op huisvesting, de Nederlandse taal en voorzieningen, is te groot om aan universiteiten over te laten. Hier zal de politiek moeten optreden tegen een machtige lobby, net zoals bij arbeidsmigratie.
Grip op migratie is vanzelfsprekend geen toverformule. Maar het kan wél ontspanning brengen. Begin twintigste eeuw kenden ook de Verenigde Staten migratierecords en leidde het thema tot ontwrichtend maatschappelijk debat. Vanaf begin jaren 1920 bracht een quotasysteem de instroom radicaal onder controle. De sociale ongelijkheid, politieke polarisatie en onderlinge wantrouwen namen in de daaropvolgende decennia af. In de jaren zestig was het onderwerp migratie zelfs zozeer gekalmeerd dat men openstond voor een nieuwe grote toestroom.
Migratie is van alle tijden, en kan veel goeds brengen – voor migrant én samenleving. Ons vergrijzende land vormt daarop geen uitzondering. Maar ook weerstand is van alle tijden. De kunst is beleid te voeren dat die weerstand serieus neemt, zonder in totale afgrendeling of onmenselijkheid te vervallen. Zolang onze bestuurlijke elite geen werkelijke grip op migratie weet te krijgen, zal het thema als borende koppijn ons politieke en maatschappelijke debat blijven beheersen.
