Opinie | Down the Rabbit Hole is juist de plek voor activisme

FestivalWake-up call van Massive Attack was nodig

Wat een out of touch-recensie van Frank Provoost over Down The Rabbit Hole 2025 (Op doorgaans sprookjesachtig Down the Rabbit Hole was Gaza onontkoombaar, 6/7). Als hij naar optredens van Saint Levant, Amyl and the Sniffers, Sami Galbi, Hang Youth, Greentea Peng of Zaho de Sagazan was geweest had hij gezien dat de huidige generatie snakt naar eerlijkheid, een politieke stand en empathie. Dat Live Nation (eigenaar DTRH) ook aandeelhouders heeft met banden met Israël (waaronder Vanguard en Blackrock) en bedrijven als Starbucks (zelfde aandeelhouders) en Rabobank (betrokken bij de illegale nederzettingen in Israel die in strijd zijn met het internationaal recht) een prominente plek krijgen op het festival laat maar zien hoe nodig de wake up call van Massive Attack was. De tijd van wegkijken is voorbij, ook op festivals!

Saskia Haverkamp Den Haag


FestivalGemaakte tegenstelling

Wat een rare, gemaakte tegenstelling creëert Frank Provoost in zijn recensie van popfestival Down The Rabbit Hole, afgelopen weekend in Beuningen. Hij voert Gaza op als ongenode gast die een ongedwongen feestje komt verpesten, maar ik ervaarde iets totaal anders.

Provoost schetst een karikaturaal beeld van festivalbezoekers die even aan de werkelijkheid willen ontsnappen, maar vervolgens van een koude kermis thuiskomen door een activistische show van Massive Attack. Nu waren er ongetwijfeld argeloze feestbeesten die een dansje dachten te doen op de hoofdact van de vrijdagavond, maar de gemiddelde festivalbezoeker zal bij de naam Massive Attack echt wel een vermoeden hebben gehad van een duister slotakkoord. En dat werd het inderdaad.

Maar Gaza was niet onontkoombaar, zoals Provoost stelt, het was prominent aanwezig. Veel bands toonden zich solidair met hun vakgenoten die eerder hun nek uitstaken. En bezoekers verwelkomden de diverse statements met luid gejuich en Palestijns vlaggenvertoon.

Het hoogtepunt hiervan was het optreden van Saint Levant, geboren Gazaan, die de recensie van Provoost helaas niet haalde. Levant toverde het podium om tot een Arabisch huwelijksfeest, inclusief tuinstoeltjes, een feest-dj en thee. Zijn opgewekte show werd een euforische viering van saamhorigheid in een uitpuilende tent. En zijn indringende speech over het koesteren van je roots als immigrant, zorgde ervoor dat menig traantje werd weggepinkt.

En zo kozen artiesten hun eigen weg om het grootse onrecht in de wereld niet te negeren, maar te benoemen. Van terloops tot prangend, van confronterend tot mobiliserend. De solidariteit met Palestina was geen verstoring van een idylle, maar een belangrijk onderdeel van de saamhorigheid waar het festival op dreef en waar bezoekers ongetwijfeld zo naarstig op zoek zijn in deze barre tijden.

Teun Meurs Amsterdam

Lees ook

Na Bob Vylan op Glastonbury: hoe gaan festivals om met activisme op het podium? ‘Wij laten ons niet forceren’

Politieke uitingen op Best Kept Secret in juni dit jaar.


FestivalNatuurschade blijft onbenoemd

Ik begrijp niet hoe NRC al die openluchtfestivals, waar tienduizenden mensen de natuur molesteren, kan verslaan zonder zelfs de milieuschade te noemen. Een massale boycot door het publiek van deze festivals zou op zijn plaats zijn.

Joost van Leeuwen Soest


AsielPolitiek debat behoeft nuance

Er is nu sprake van veel politieke retoriek rond de asielnoodmaatregelenwet die de nodige nuance behoeft. Het zou veel waard zijn de maatschappelijk crisis rond immigratie, na decennia maatschappelijk ongenoegen, op weg te helpen naar meer grip op immigratie.

De aanname van de twee wetten ter beperking van de immigratie ging gepaard met de (onbedoelde) aanname van een amendement gericht op het strafbaarstellen van illegaliteit met een maximum straf van zes maanden. Theoretisch kan dan ook de hulpverlener van illegalen gestraft worden omdat je als burger niet mag bijdragen aan
strafbare handelingen.

Deze situatie valt te repareren langs de weg van een novelle [een wetsvoorstel tot wijziging van een wetsvoorstel dat nog bij de Eerste Kamer ligt, red.]. Los hiervan kan het Openbaar Ministerie in de praktijk van de wetstoepassing kiezen voor het opportuniteitsbeginsel en van vervolging afzien. Uit de strafrechterlijke statistiek blijkt dat vaker niet dan wel vervolgd wordt. Dit komt onder meer door de grote capaciteitstekorten in de strafrechtketen. Het cellentekort maakt het in het bijzonder niet snel denkbaar dat zelfs bij het ongewijzigd passeren van de wet snel tot vervolging zal worden overgegaan.

Overigens zou met de mogelijkheid tot opsluiting van notoire overlastgevers uit de welbekende landen die geen kans op asiel geven  wel aan een maatschappelijke behoefte worden voldaan. Dit zou aan de veiligheid van de burger en het draagvlak voor asiel sterk bijdragen.

Tenslotte merk ik op dat bij het toepassen van de wet gaat om het oordeel van de rechter in iedere individuele zaak. Weging van persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke context worden altijd meegenomen. De rechtspraktijk redelijk kennende verwacht ik bij dit type casus een uiterst terughoudende opstelling van de
rechter gelet op de maatschappelijke impact.

Ruud Nijhof Amsterdam

Lees ook

De Tweede Kamer kreeg meermalen het advies ‘neem de tijd bij amendementen’ om ongelukken te voorkomen. Hoe nu verder?

Demissionair minister David van Weel (Asiel en Migratie) voorafgaand een debat in de Tweede Kamer deze week over de wijziging van de vreemdelingenwet. Foto LINA SELG/ANP


AsielGeen kabinet houdt ons tegen

Op 3 juli werd de asielnoodmaatregelenwet door onze volksvertegenwoordigers aangenomen (NSC akkoord met asielwet na toezeggingen Van Weel rond strafbaarstelling illegaliteit, 3/7). Illegaal verblijf in Nederland wordt strafbaar, evenals mogelijk het bieden van humanitaire hulp aan mensen die hier zonder vergunning verblijven.

Dit is in strijd met het werk en moreel besef van veel Nederlanders, evenals met de artseneed. Het is voor mij, internist in opleiding, en andere zorgverleners ondenkbaar om een patiënt vanwege zijn of haar verblijfsstatus geen noodzakelijke zorg te bieden. Geen kabinet houdt ons daar in tegen.

Anna-Sophie Vinke Groningen

Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’


Column | Jodenhaat in de gangen van het Pentagon

Nu het hysterische spektakelstuk rond Douwe Bob voorlopig lijkt afgerond, met een arrestatie (de hooligan-voorman van de Amsterdam Defence Force) en een halve spijtbetuiging (de hooligan-partijleider van de Haagse liberalen), kunnen we misschien een ander, publicitair hier wat minder belicht stukje ophef onder de loep nemen, daar verderop in Trump-land.

Daar ontmoeten we Pete Hegseth, de frisse en vrolijke minister van defensie die aan de voeten van zijn godgelijke leider, de Grote Gouden Bitcoin, het Amerikaanse leger aan het omkneden is tot een slagorde Rambo’s. Deze Pete heeft een woordvoerder, de frisse en vrolijke Kingsley Wilson, een echte Trumpista met het bijbehorende golvende lange haar en gave gebit. Ze twitterde voor haar aantreden graag: vóór massadeportaties, tégen trans personen (zouden geen vuurwapens mogen hebben en „niet zichtbaar” moeten zijn in een „gezonde samenleving”) en „Ausländer Raus!”, een diplomatieke steunbetuiging aan de AfD.

Tot zover niks aan de hand. Allemaal modale meningen in Trumps frisse en vrolijke Washington. Toch kwam Kingsley onlangs in opspraak door haar tweets en werd er door onpatriottische Congresleden om haar ontslag gevraagd – tevergeefs natuurlijk, want Pete staat pal achter haar.

Wat had Kingsley – die zichzelf „onbeschaamd rechts” noemt – nu misdaan? Ontdekt was dat ze kort voor haar aantreden ook herhaaldelijk twitterde over Leo Frank, een man die in 1913 in Georgia een 13-jarig meisje had „verkracht en vermoord”. Die oude zaak, destijds een nationale sensatie, is online herontdekt en een cause célèbre voor Amerikaanse neonazi’s.

Leo Frank was namelijk Joods.

De feiten in het kort. Frank, directeur van een potloodfabriek in Atlanta, werd ter dood veroordeeld voor de moord op zijn jonge werknemer Mary Phagan, vooral op basis van een verklaring van de zwarte portier van de fabriek. Omdat er achteraf sterke twijfels rezen aan de kroongetuige – van wie werd vermoed dat hij zelf de moordenaar was – zette de gouverneur van Georgia de straf om in levenslang.

Daar legden de notabelen van Atlanta zich niet bij neer. Opgelierd door de lokale pers sleurde een meute Frank uit de gevangenis en hing hem op. Geheel volgens de regels van het duo dat in het Zuiden de dienst uitmaakte: Jim Crow (rassenwetten) en Judge Lynch (eigenrichting).

Franks gruwelijke lot had grote gevolgen. De zaak leidde tot de oprichting van de Joodse Anti Defamation League, die strijdt tegen antisemitisme. Maar het blies ook de Ku Klux Klan nieuw leven in. Kleinkinderen van de witte puntmutsen scandeerden in 2017 in Charlottesville (Virginia) de leus „Jews will not replace us” en gebruiken de zaak-Frank nu als antisemitisch hondenfluitje.

Wie oude kranten van Atlanta erop naslaat, ontmoet een giftige walm van racisme en Jodenhaat. Hoe diep het laatste zat blijkt uit het feit dat – ongehoord in die streken – het woord van een zwarte getuige werd geloofd boven dat van een witte verdachte. Maar ja, Frank was Joods.

Frank had ook verdedigers in de pers, maar die legden het af tegen de hetze tegen „rijke Joden” Hoe komt het toch, sneerde The Jeffersonian, dat „alle Kaukasische rassen ‘vooroordelen’ hebben over joden?” En, klassiek: „Rijke Joden kopen en verkopen ons – en lachen ons achter onze rug uit.” Geen wonder dat een tijdgenoot in Wenen, een zekere Hitler, aandachtig keek naar het Amerikaanse Zuiden.

Goed, dit is dus de zaak waar Kingsley Wilson, woordvoerder van de Amerikaanse minister van defensie, graag over twitterde – om Frank postuum opnieuw te lynchen.

Je kunt je druk maken om Douwe Bob en zijn instant-engagement op een kinderpodium, of je fixeren op Gaza-protesten en een nieuwe draai geven aan de gebedsmolen van publieke ophef, maar echte haat huist vaak onderhuids – tot in de frisse, fruitige gangen van het Pentagon.

Sjoerd de Jong is redacteur van NRC. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.


Opinie | Het woonprobleem van asielzoekers is eenvoudig op te lossen

In een week met chaotische taferelen bij de behandeling van de nieuwe asielwetgeving in de Tweede Kamer slipte één element er bijna ongemerkt tussendoor. Tegen de wens van vele gemeenten, corporaties en het COA in wordt het onmogelijk om statushouders voorrang te geven op een sociale huurwoning. Deze woningzoekenden kunnen dan niet meer geholpen worden en zullen via alternatieve kanalen moeten wonen. Het is waarschijnlijk dat een grote groep onder andere in de (hele dure!) daklozenopvang en soortgelijke voorzieningen terecht komt. Daarbij ligt het voor de hand dat de COA locaties steeds verder vollopen, waarbij zeer dure crisisnoodopvanglocaties zoals cruiseschepen moeten worden ingezet. COA voorspelt nu al dat volgend jaar de helft van alle plekken bezet worden door statushouders.

Maar hoe groot is het probleem eigenlijk? Bij het COA zitten een kleine 20.000 statushouders te wachten op doorstroming naar een woning in een gemeente. De schatting is dat met circa 11.000 woningen deze prop in de keten opgelost kan worden. In de sociale huursector komen per maand ongeveer zoveel woningen vrij, doordat de zittende huurder verhuist. Als we samen het moedige besluit zouden nemen om gedurende één maand alle vrijkomende sociale huurwoningen in Nederland naar deze groep statushouders te laten gaan, dan is het probleem opgelost. Echt waar.

En de bestaande woningzoekenden dan, zult u zeggen? „Die moeten langer wachten, schandalig!”, je hoort het politici met een bepaalde politieke agenda al roeptoeteren. Die bestaande woningzoekende moet in Nederland nu gemiddeld 7 jaar wachten op zijn of haar woning. Daar komt dan dus één maand bij. Knap vervelend, maar toch niet heel veel erger dan nu.

Het goede nieuws is dat onze oplossing een besparing oplevert van minimaal 600 miljoen euro per jaar aan kosten van noodopvang. Met dat bedrag kunnen we elk jaar 3.000 woningen toevoegen aan de woningvoorraad. Zo maken we er ook een blijvende oplossing van die voor alle woningzoekenden, statushouder of niet, gaat helpen.

Nog een ander voordeel: Voor de politici die het vreemdelingenprobleem tot hun totale politieke agenda maken, laten we het ergste gebeuren dat hen kan overkomen. We lossen het probleem op.


Opinie | Campagne 2025: het urgente is zelden belangrijk, en het belangrijke zelden urgent

Is de democratie te langzaam? Nu het land in oktober voor de derde keer in vier jaar naar de stembus gaat, en terugkijkt op een van de zwakste kabinetten sinds de Tweede Wereldoorlog, is het niet vreemd dat de vraag opkomt.

De baas van de grootste partij, Geert Wilders, eiste het laatste jaar grotere voortvarendheid bij vrijwel elk vraagstuk. En nadat hij het kabinet liet vallen omdat het asielbeleid volgens hem niet streng en snel genoeg werd ingevoerd, steeg hij in opiniepeilingen.

Ook mensen met heel andere opvattingen en ervaringen dringen aan op bezinning. Oud-topambtenaar Bernard ter Haar (onder meer Financiën en Sociale Zaken) schreef in 2021 op zijn blog dat “de Nederlandse overheid deze eeuw nog niets substantieels tot stand heeft gebracht”.

Diplomaat Peter Knoope zag vorig jaar in de Clingendael Spectator een “maatschappij waarin de onmiddellijke vervulling van wensen de norm is”. Daar tegenover leidt de “werkelijkheid van langzame beleidstrajecten” en “traagheid van uitvoering” tot “een vertrouwensbreuk met de kiezer”. 

Tegen die achtergrond begonnen de VS het afgelopen halfjaar een spectaculair experiment. Het was veelzeggend dat een scepticus van de democratie, de conservatieve blogger Curtis Yarvin, het weekeinde voor Donald Trumps inauguratie in The New York Times zijn kritiek op de ineffectiviteit van democratie uiteen mocht zetten.

Trump keerde zich als president tegen de traagheid. Hij omarmde de zogenoemde unitary executive theory, die de president onbegrensde macht toekent. „Hij die zijn land redt overtreedt geen enkele wet”, schreef hij op X.

Een regeringsleider die zichzelf ziet als eigenaar van zijn land. Een president die regeert alsof de democratie geen verleden heeft: alles begint opnieuw.

Land of the free

Een half jaar later is het resultaat verbluffend en verontrustend: hij heeft ook de rechtelijke macht, de laatste institutie die hem mogelijk kon intomen, zijn wil opgelegd. Een alleenheerser die per decreet regeert.

Aanvankelijk haalden lagere rechters nog een streep door veel van die decreten – over migratie, nationaliteit, media, diversiteit, wetenschap, etc. Maar eind vorige week beperkte het Hooggerechtshof het belang hiervan vergaand: afwijzingen van lagere rechters hebben volgens het Hof geen nationale geldigheid. Die kan alleen door het Hof zelf worden bepaald.

Het betekent dat Trumps decreten vaak nog jaren aan burgers kunnen worden opgelegd, omdat een bezwaarprocedure doorgaans pas na twee jaar bij het Hooggerechtshof belandt. Tot die tijd heeft Trump zo’n beetje de vrije hand. Land of the free – voor de president.

De ontzetting onder kenners is groot. Zo ging de neoconservatief Bill Kristol, jaren vaste gast op Fox News, na het besluit van het Hooggerechtshof op The Bullwark helemaal los op gematigde conservatieven die amper in verzet tegen “de slopers” kwamen.

Zelf was hij een van de Republikeinen die in 2024 uit bezorgdheid over Trumps persoonlijkheid Kamala Harris steunde. Nu hebben “de barbaren” de macht en “meer terreinwinst geboekt dan wij, alarmisten, ooit voor mogelijk hielden”, aldus Kristol. “En de slopers hebben nog drieëneenhalf jaar te gaan.”

Feit is dat het laatste half jaar bij de PVV vergelijkbare opvattingen en aspiraties in beeld bracht. Veelvuldig bleek het besef afwezig dat een minister bij zijn aantreden verantwoordelijkheid aanvaardt voor keuzes en besluiten van voorgangers, die immers ook democratisch gelegitimeerd opereerden.

Een minister die niet wil dat bepaalde vrijwilligers een lintje krijgen of dat asielkinderen soms naar de Efteling mogen, kán voorstellen dit in de toekomst anders te doen. Maar als die keuzes zijn gemaakt op grond van bestaande afspraken of bepalingen, komt bezwaar daartegen in feite neer op minachting voor voorgangers en eerdere stembusuitslagen: democratisch vandalisme.

Traditioneel kent Nederland hoge beschermingswallen tegen revolutionaire verlangens. De eerste politieke partij was eind negentiende eeuw de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), een voorloper van het CDA die zich keerde tegen de ideeën van de Franse Revolutie. En de enige poging de parlementaire democratie via een revolutie omver te werpen, van de socialist Pieter Jelles Troelstra in 1918, was een kansloze zaak.

Ontegenzeggelijk bevat het bestel elementen uit het denken van de Brits-Ierse filosoof Edmund Burke (1729-1797), een conservatieve antirevolutionair die Reflections on the Revolution in France (1790) schreef. Voor hem waren politici en burgers geen eigenaren maar beheerders van maatschappelijke verworvenheden. Ze kunnen die erfenis verrijken maar nooit ongedaan maken. Wie dit laatste meent is zelfgenoegzaam en arrogant, meende Burke.

Hierbij past dat de overheid procedures voor inspraak, juridische en parlementaire toetsing inlast voordat ze nieuwe wetgeving invoert. Het verklaart de traagheid van de democratie. Een verschijnsel dat de PVV niet toevallig als ‘tegenwerking’ interpreteert.

Tegelijk heeft de moderne overheid steeds indringender te maken met geprofessionaliseerde inmenging van belanghebbenden. Zo zien ervaren volgers van het stikstofdossier, zoals ikzelf, al een jaar of veertig hoe een verfijnde agrolobby effectief stikstofbeleid ondermijnt: een deelbelang dat het algemeen belang eindeloos gijzelt.

Opportunistische handelaren

Michel Houellebecq typeerde Hollanders ooit als “opportunistische handelaren” en noemde Nederland “geen land, hoogstens een bedrijf”. Er zit iets in. In Den Haag is ook de bedrijvenlobby van VNO-NCW een machine waartegen kabinetten zelden bestand zijn. Het migratievraagstuk bijvoorbeeld is mede het product van de liberalisering van de Europese arbeidsmarkt die de bedrijvenlobby jaren propageerde. 

Onevenwichtig kortetermijndenken dat de democratie telkens in een cyclus van onmacht en traagheid brengt. Toen Vladimir Poetin in 2000 president werd, rapporteerden inlichtingendiensten meteen dat hij een corrupte spion met een gevaarlijk wereldbeeld was. Toch wilden Nederlandse premiers bij hem in het gevlei komen, want dat was in het belang van Shell, toen nog half Nederlands, en Gasunie. Koningin Beatrix ging al in 2001 op staatsbezoek.

Diezelfde premiers – Wim Kok, Jan-Peter Balkenende en Mark Rutte – verwaarloosden intussen de krijgsmacht totdat de uitgaven in 2015 een naoorlogs dieptepunt bereikten. Pas toen Poetin in 2022 Oekraïne binnenviel, en Trump het niet meer pikte dat de VS de Europese defensie betaalden, moest ook Nederland een lange sprint trekken om voor het eerst in twintig jaar aan zijn NAVO-verplichtingen te voldoen.

Resultaat: de recente vleierij op de NAVO-top. Hoewel er reden genoeg is voor scepsis over Trumps democratische gezindheid, moesten Rutte, nu als NAVO-chef, en zijn opvolger Dick Schoof gênant diep door de knieën om hem binnen de NAVO te houden. Met opnieuw het Koninklijk Huis als smeermiddel. 

Een democratie, kortom, die zichzelf voortdurend klem laat zetten door deelbelangen en nieuwe urgentie. Het is wat oud-generaal Dwight Eisenhower, president van de VS in 1953-1961, uiteenzette na een jaar in het Witte Huis: „I have two kinds of problems: the urgent and the important. The urgent are not important, and the important are never urgent.”

Ook in het huidige Den Haag, zei oud-topambtenaar Bernard ter Haar in een interview over de achterblijvende prestaties van het Rijk, gaat bijna alle energie zitten in urgentie. Vroeger had je twee weken voor een Kamerbrief. “Vandaag zegt de Kamer: ‘Morgen voor twaalf uur.’ En geen minister die zegt: ‘Bent u helemaal gek geworden?’”

“Het zit”, aldus Ter Haar, “het toekomstdenken in de weg”. 

Verschijnselen die zich sinds de campagne van 2023 stuk voor stuk versterkt voordoen. Talloze kwesties die urgent zouden zijn kregen aandacht (“Mevrouw kan niet wachten”) maar geen van allen – eigen risico, woningbouw, asiel, stikstof, ga maar door – waren blijkbaar zo urgent dat ze werden opgelost.

Het is de campagnelogica van politici die de onderbuik van kiezers willen raken. Dat is ze twee jaar eindeloos gelukt, in de campagne, in de formatie, in het jaartje dat er een kabinet was. Maar bijna alles dat is gezegd, bijna alles dat is gedaan: het was politiek waarvan vooral politici profiteerden, zelden burgers.

Illusiepolitiek

Geen illusies. De politiek van de onderbuik zal niet ineens verdwijnen, zie Yesilgöz en Douwe Bob. Maar na de wanprestatie van de laatste twee jaar zou het niemand schaden als lijsttrekkers afspreken dat ze zich in de campagne concentreren op hun oplossingen voor lange termijnvraagstukken – woningmarkt, zorg, migratie, stikstof, bestaanszekerheid, etc. – en de vicieuze cirkel van urgentie en ophef aan anderen overlaten.

De onderbuik van kiezers is nu wel genoeg geraakt. Game over. Uiteindelijk is niet de traagheid van de democratie het grote vraagstuk. Dat is de dominantie van deelbelangen en, vooral, dat alle urgentie het evenwichtig nadenken over de toekomst belemmert.

Verkiezingen heten een feest van de democratie te zijn maar dat is een halve waarheid: Trump, Poetin, Netanyahu en Erdogan kwamen ook via verkiezingen aan de macht. Verkiezingen zijn pas een feest als de winnaars ook daarná democraat zijn. Door instituties, voorgangers en critici te respecteren, door de democratie niet als hun eigendom te beschouwen.

En door het valse instrument van telkens nieuwe urgentie te laten voor wat het is: illusiepolitiek.

Ik ga met vakantie en doe daarna een tijdje iets anders. De nieuwsbrief is 13 september terug. Mogelijk in een hogere frequentie – moet nog nagaan of dat mogelijk en gewenst is. Reacties en ideeën graag naar [email protected] of mijn LinkedIn.


Opinie | Roep hulporganisatie GHF ter verantwoording

Al weken is er verwarring en verontwaardiging over het doodschieten van ongewapende burgers bij de distributiepunten van de nieuw opgerichte hulporganisatie Gaza Humanitarian Foundation (GHF). Vorige week stelde de Israëlische krant Haaretz op basis van gesprekken met Israëlische militairen dat deze burgers doelbewust door het Israëlische leger zijn aangevallen. Dit is een schokkende onthulling en moet niet alleen het Israëlische leger maar ook de GHF in ernstige verlegenheid brengen.

Het heeft er alle schijn van dat het optreden van de GHF, een door de Verenigde Staten en Israël gefinancierde organisatie, de humanitaire crisis in Gaza nog verder heeft doen ontsporen. De GHF lijkt een middel dat erger is dan de kwaal. Het optreden van deze organisatie in Gaza verdient dan ook onze uitdrukkelijke aandacht.

De VN schatten onlangs dat meer dan vierhonderd Palestijnen door het Israëlische leger zijn doodgeschoten terwijl zij bij de GHF in de rij stonden te wachten op een hulppakket. Het beschieten van ongewapende burgers is een oorlogsmisdaad, en kan onder omstandigheden ook als een misdrijf tegen de menselijkheid of zelfs als genocide worden gekwalificeerd. Als medewerkers van GHF weten dat er op burgers zal worden geschoten of als zij weten dat er een aanzienlijke kans is dat dat zal gebeuren, kan hun deelname aan de distributie van hulpgoederen door de GHF hen medeplichtig maken aan internationale misdrijven.

Schokkende publicatie

Humanitaire organisaties volgen het principe van do-no-harm: hun hulp mag mensen geen schade berokkenen. De GHF lijkt zich hier weinig van aan te trekken. Het doodschieten van burgers bij distributiecentra zou voor iedere zichzelf respecterende organisatie aanleiding zijn om alle hulpverlening stop te zetten, zeker na de reeks van moordpartijen die we de afgelopen weken hebben gezien. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat 170 hulporganisaties, alle actief in Gaza, onlangs hebben opgeroepen een einde te maken aan de voedseldistributies door de GHF. De beslissing van de organisatie om haar activiteiten desondanks voor te zetten, in nauwe samenwerking met het Israëlische leger, kan de organisatie en haar medewerkers in juridisch gevaarlijk vaarwater brengen, medeplichtig als ze mogelijk zijn aan die moordpartijen.

Na de schokkende publicatie van Haaretz liet de GHF in een verklaring weten niet op de hoogte te zijn van incidenten bij de voedseldistributiecentra, een verklaring die iedere geloofwaardigheid tart. De VN zijn namelijk niet de enige organisatie die over de dodelijke schietpartijen hebben gerapporteerd, het is al weken wereldnieuws. In het nauw gedreven door de publicatie van Haaretz, riep de GHF het Israëlische leger op onderzoek te doen naar het laatste incident, waarop het Israëlische leger na twee dagen liet weten dat het van het incident had geleerd en dat de conclusies van het onderzoek met de troepen zouden worden gedeeld. De knecht vraagt aan zijn slager om het eigen vlees te keuren.

Geen genoegen

Er zijn verschillende manieren waarop medewerkers van de GHF ter verantwoording kunnen worden geroepen. Dit kan via het Internationaal Strafhof dat individuele oorlogsmisdadigers vervolgt. Het kan ook via nationale rechtbanken op basis van het beginsel van universele jurisdictie. Staten zoals Nederland, die partij zijn bij het Verdragen van Genève, zijn verplicht om naar vermeende daders in hun eigen land te zoeken en hen óf zelf te vervolgen, óf uit te leveren op verzoek van een andere staat. Dit betekent dat de medewerkers van de GHF ook door een rechtbank in de Verenigde Staten of elders kunnen worden berecht.

De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, mag geen genoegen nemen met de pogingen van de GHF om de handen in onschuld te wassen. Er is dringend behoefte aan onafhankelijk onderzoek naar de moordpartijen bij de distributiecentra van de GHF en de rol die deze organisatie daarbij gespeeld heeft. Het is zeker niet uitgesloten dat de organisatie of haar medewerkers als medeplichtig moeten worden aangemerkt.


Column | Trump lijkt vastbesloten om juist de Europese bondgenoten te ‘naaien’, maar uiteindelijk ‘naait’ Amerika zichzelf

In augustus 1971 kondigde president Richard Nixon aan dat Amerika op vrijwel alle import 10 procent ging heffen. Ook de Europese Economische Gemeenschap moest eraan geloven, de voorloper van de Europese Unie, toen nog een West-Europees clubje van zes landen die de opmars van het communisme hielpen stoppen. Die importtarieven waren deel van de ‘Nixon-shock’, waarbij Amerika dollar en goud ontkoppelde en het systeem van vaste wisselkoersen beëindigde. Zo wilde Nixon het Amerikaanse handelstekort verminderen en andere landen zover krijgen dat ze hun munten herwaardeerden tegen de dollar. Het idee kwam van zijn minister van Financiën, John Connally, die zei: „Alle buitenlanders zijn erop uit om ons te naaien, dus onze taak is om hen eerst te naaien.”

Trumpiaanser, zou je denken, kan haast niet. Maar helaas gaat de vergelijking mank. In 1971 was dit Amerikaanse importtarief na vier maanden alweer van de baan – en geen Amerikaanse president heeft zich er ooit meer aan gewaagd, totdat Donald Trump opnieuw het Witte Huis betrok. De tarieven die Trump op „bevrijdingsdag” aankondigde, 2 april, is waarschijnlijk een langer leven beschoren.

Komende week, op 9 juli, loopt Trumps ultimatum af: als er dan geen Amerikaans-Europese deal ligt over handelstarieven, slaat hij Europa met 50 procent om de oren. Het Verenigd Koninkrijk, Vietnam en naar het lijkt India hebben de kop al gebogen. Of Trump ook Europa met 10 of 20 procent laat wegkomen, is twijfelachtig. Europa is – of was, tachtig jaar lang – een bondgenoot. En de grootste markt ter wereld. Maar Trump lijkt vastbesloten om juist die te „naaien”. Brusselse onderhandelaars vertellen dat Trump, steeds als Europese en Amerikaanse delegaties bijna een deal hebben, de ontwerptekst verscheurt en meer concessies uit Europa wil persen. Vervolgens klaagt hij dat Europa niet serieus is en treuzelt. Zelfs Amerikaanse onderhandelaars weten niet wat Trumps rode lijnen zijn. Dit lijkt verdomd veel op een persoonlijke vendetta.

Zelfs Amerikaanse onderhandelaars weten niet wat Trumps rode lijnen zijn

„Trump veracht ons”, zei François Heisbourg, buitenlands-politiek adviseur van de Parijse Fondation pour la Recherche Stratégique, deze week op de Franse radio. „Hij veracht Duitsers meer dan andere Europeanen, en veracht Europeanen meer dan andere geallieerden van de VS. Hij veracht geallieerden van de VS meer dan revisionistische autocratieën als China of Rusland.”

In zijn nieuwe boek Le Suicide de l’Amérique – dat verschijnt in een week waarin Amerika allerlei defensieve wapens voor Oekraïne, die soms al onderweg waren, terughaalt omdat hun eigen reserves opraken –, waarschuwt Heisbourg dat Trump „een vandaal” is die altijd alles wil winnen en anderen niets gunt. Hij haat losers. Losers verdienen straf. De Europese kruiperigheid op de Haagse NAVO-top noemt Heisbourg „een complete blunder die Europa en [secretaris-generaal] Rutte zeer duur komt te staan”. Dat Trump de NAVO niet opblaast, schrijft hij, komt niet doordat hij om Europa geeft, maar vooral doordat de organisatie militaire bases heeft in Europa (zoals het Duitse Ramstein) die handig zijn voor de bevoorrading van Amerikaanse troepen elders ter wereld.

Helaas weet Rusland, keihard in het offensief nu, dat ook. De grootste schadepost van het tijdperk-Trump „kan weleens zijn dat de oorlog in Oekraïne zich uitbreidt”, zodat Europeanen straks misschien nog méér dan 5 procent aan defensie moeten uitgeven om een Russische victorie te voorkomen. Dat tijdperk kan volgens Heisbourg wel even duren. Als vicepresident JD Vance Trump in 2029 opvolgt, „komt er een ideoloog in het Witte Huis. Een bolsjewiek. Ik vrees Vance veel meer dan Trump”.

Zijn advies aan de Europeanen: hou op met smeken en paaien, verkoop je huid (en Ramstein) zo duur mogelijk en trek collectief je eigen plan. Wat trouwens in 1971 ook gebeurde. Het eind van de gouden standaard leidde tot Europees wisselkoersenbeleid, en uiteindelijk de euro. Anno 2025 ontvluchten beleggers de chaos in Amerika om eurobonds (collectief schuldpapier) te kopen. En daarvan gaan we er straks meer uitgeven om onze eigen defensie te bekostigen. Uiteindelijk, wil Heisbourg maar zeggen, naait Amerika vooral zichzelf.


Opinie | In steden bloeit de duurzaamheid op

Een paar jaar geleden was ik in Parijs, en wat me nadien bijbleef was de lucht: zwaar, grijs, met een randje uitlaatgas. Door de hele stad stonden auto’s vast in eindeloze rijen, toeterend naar elkaar. Fietspaden waren er nauwelijks. Volgens Europese metingen overschreed Parijs destijds regelmatig de grenswaarden voor fijnstof en stikstofoxiden. Parijs ademde niet – het hijgde.

Toen ik er onlangs terugkwam, herkende ik de stad bijna niet. Opvallend veel straten zijn vergroend, en trottoirs verbreed. De stad heeft honderden kilometers aan nieuwe fietspaden aangelegd. Veel vierbaanswegen zijn versmald naar één rijstrook, en parkeerplaatsen zijn ingeruild voor bomen en bankjes. En niemand leek dat erg te vinden. Integendeel: het voelde alsof de stad eindelijk weer ruimte had gemaakt voor leven.

Dat soort plekken stemt me hoopvol. Niet alleen omdat ze groen of slim of toekomstbestendig zijn, maar omdat ze iets laten zien wat in de rest van de politiek zo zeldzaam is geworden: daadkracht. Durf. Niet praten óver de toekomst, maar eraan bouwen, letterlijk. En het zijn niet de premiers of klimaatgezanten die dit regelen. Het zijn de steden.

Op nationaal niveau sneuvelen klimaatambities in coalitie-overleggen, worden doelen vaak afgezwakt of simpelweg teruggedraaid. In de Verenigde Staten probeert Donald Trump de kern van Joe Bidens klimaatbeleid te ontmantelen. Hernieuwbare energie moet wijken voor olie en gas. In Europa worden duurzaamheidsregels die eerst als historisch werden gepresenteerd alweer afgezwakt. Een Europese richtlijn die transparantie moet afdwingen bij bedrijven is deels vertraagd en afgezwakt. In Indonesië dreigt nationaal beleid klimaatmaatregelen van de hoofdstad Jakarta steeds weer te overrulen – hoewel de stad langzaam wegzakt in zee.

Terwijl de grote systemen vertragen of terugkrabbelen, zijn het steden die de urgentie wél omzetten in actie. Neem Amsterdam. Daar rekent de gemeente sinds kort niet alleen met euro’s, maar ook met CO2: elke investering wordt gespiegeld aan de klimaatdoelen. Een klimaatbegroting, noemen ze dat – een systeem waarin je niet alleen vraagt ‘wat kost het?’, maar ook: ‘wat doet het met onze uitstoot?’

Duurzaamheid als meetlat

Maar het gaat verder dan cijfers. Amsterdam is de eerste stad ter wereld die expliciet de principes van de ‘donuteconomie’ van de Britse econome Kate Raworth omarmde: een economie die opereert binnen ecologische grenzen, en tegelijk sociale fundamenten respecteert. Dat klinkt abstract, maar in de praktijk betekent het bijvoorbeeld: minder parkeerplekken, meer buurttuinen. Renovatie boven sloop. Lokale energiecoöperaties in plaats van nog een datacenter. Zo wordt duurzaamheid geen apart beleidsterrein, maar een meetlat onder alles.

En het werkt. Niet als perfecte blauwdruk – daarvoor zijn de spanningen met marktpartijen te groot – maar als richtinggevende keuze. Amsterdam probeert de stad niet te verduurzamen via een los project of een slimme campagne, maar via het hele systeem. Niet via de marge, maar in het midden.

Deze mentaliteit zie je op meer plekken. In Freetown, Sierra Leone, planten bewoners zelf bomen tegen erosie en hitte. In Bogotá in Colombia fietst men sneller dan ooit; de stad legde honderden kilometers fietspad aan. In Kopenhagen (Denemarken) wordt in de wijk Nordhavn het concept van de ‘vijf-minutenstad’ gerealiseerd, waarbij alle basisvoorzieningen binnen vijf minuten loopafstand zijn, wat duurzame mobiliteit en gemeenschapsvorming bevordert. En in Malmö (Zweden) is de wijk Hyllie ontwikkeld als een toonbeeld van klimaatbewuste stedelijke ontwikkeling, met een energiesysteem dat volledig draait op hernieuwbare en gerecyclede energiebronnen. Geen beleidsnota’s, maar concrete acties die de leefbaarheid en duurzaamheid van steden verbeteren.

Klimaat als ontwerpvraagstuk, niet als ideologisch strijdtoneel

Het is een wereldwijde beweging. Meer dan 110 steden zijn aangesloten bij het C40-netwerk, volgens de organisatie samen goed voor 700 miljoen inwoners en een kwart van de wereldeconomie. Het IPCC, het klimaatpanel van de VN, noemt steden het belangrijkste „window of opportunity” voor transformatief klimaatbeleid. Dat is wetenschappelijk jargon voor: als het ergens kán gebeuren, dan is het daar. In steden. Waar mensen dicht op elkaar wonen, waar mobiliteit, energie, bouw en leefbaarheid samenkomen. Waar elke vierkante meter telt – en dus ook elke beslissing.

Terwijl nationale politiek vaak wordt gekaapt door tegenstellingen (klimaat versus economie, boeren versus burgers, Randstad versus regio), laten steden zien dat het óók anders kan. Daar is klimaat geen ideologisch strijdtoneel, maar een ontwerpvraagstuk. Geen abstracte doelen, maar pleinen, gevels, regenpijpen. Het wordt concreet.

Niet wachten op toestemming

Critici zullen zeggen: steden zijn te klein. Wat is één gemeente op een wereldschaal? Maar dat is een gekke redenering. Alsof je het hele park laat verdorren omdat je een gieter te weinig hebt. Steden zijn verantwoordelijk voor ruim 70 procent van het mondiale energieverbruik en de CO2-uitstoot – en dus kunnen ze een beslissende rol spelen in de oplossing. Bovendien: ze doen het al. Zelfs zonder alle bevoegdheden. Zelfs met beperkte budgetten. Dáár zit de hoop: dat ze niet wachten op toestemming.

En nee, het zijn niet alleen de grote, rijke steden in het Westen die vooroplopen. Juist in armere steden zie je de slimste oplossingen ontstaan. In Medellín in Colombia werden kabelbanen gebouwd om arme wijken te verbinden met het centrum – schoon vervoer, minder isolatie. In Ahmedabad in India werd een hitte-actieplan ingevoerd dat levens redt tijdens extreme temperaturen, met koele zones, vroegtijdige waarschuwingen en bouwvoorschriften voor hittebestendige infrastructuur. Kigali in Rwanda investeert in e-mobiliteit en groene ruimten, met duidelijke beleidsdoelen om klimaatadaptatie te koppelen aan economische ontwikkeling. Deze plekken doen niet aan pilots, maar aan overleven. En precies daarom zijn ze vaak radicaler, eerlijker en creatiever dan welk klimaatakkoord dan ook.

Ook opvallend is dat steden minder over draagvlak praten en er meer aan doen. Via burgerpanels, participatief begroten, klimaattafels op buurtniveau. Politiek wordt er niet weggeorganiseerd, maar juist dichterbij gebracht. In Leuven besliste een burgerberaad over het omvormen van parkeerplaatsen tot buurttuinen. In Barcelona ontstaan energie-gemeenschappen waarin bewoners samen stroom opwekken. In steden is democratie nog geen sluitstuk, maar een beginpunt.

En ondertussen, terwijl steden hun beleid delen via netwerken als C40, ICLEI of Eurocities, beïnvloeden ze ook het internationale speelveld. Ze wisselen ideeën uit, bundelen inkoop, maken beleid zichtbaar. Het is stille diplomatie, maar wel diplomatie die iets oplevert. Nationale overheden mogen dan de grote podia hebben – steden bepalen het decor. En steeds vaker ook het licht.

Het is al begonnen

Je zou kunnen zeggen: dit is allemaal leuk, maar marginaal. Het échte klimaatbeleid moet toch van boven komen. Van het rijk, van Brussel, van de VN. En dat klopt, deels. Er gebeurt ook wel degelijk veel op die niveaus. Europese wetgeving, zoals de Green Deal van de Europese Commissie, maakt langzaam maar zeker verschil. Klimaatfondsen, emissiehandel, biodiversiteitsdoelen: het zijn logge, dure, maar noodzakelijke systemen. Ze bewegen alleen traag. Het is als een olietanker die pas kilometers verder echt van koers verandert.

De steden zijn de sleepboten. Klein, wendbaar, maar met onevenredig veel trekkracht. Ze testen beleid in het echt, laten zien wat werkt, en zorgen voor zichtbare resultaten die weer druk zetten op hogere bestuurslagen. Niet als tegenkracht, maar als katalysator. Terwijl de grote instituties zich hergroeperen, tonen steden alvast hoe de toekomst eruit kan zien, en maken ze die toekomst tastbaar, op loopafstand.

Misschien is het tijd om onze blik te verleggen. Niet om het grote schip af te schrijven, maar om te erkennen wie het nu al vooruitduwt. Misschien is de politiek die we zoeken al begonnen, gewoon op het kruispunt in je buurt, waar ineens een fietspad ligt. In de schaduw van een net geplante boom. In de buurtvergadering over wat er met het plein moet gebeuren.

Foto Getty Images

De hoop ligt dan ook op straat. Bij de stoep die groener wordt, de wijk die water vasthoudt, het station dat energie opwekt. Bij het fietspad dat niet eindigt bij een provinciale grens, maar bij een plein vol leven. Bij de burgemeester die niet roept dat het anders moet, maar het gewoon anders doet.

De toekomst is er al, maar soms zie je die pas als je even bent weggeweest, zoals ik in Parijs merkte. Maar soms hoef je de stad ook helemaal niet te verlaten om het verschil te zien. In de stilte van een straat waar minder auto’s rijden. In een boom die schaduw werpt op een plek waar eerst een parkeerplek lag. In een plein dat weer ruimte biedt aan ontmoeting.

Grote veranderingen beginnen zelden met grote gebaren. Ze sluipen de stad binnen, in stoeptegels, in besluiten van gemeenteraadsleden, in buurtoverleggen. Wie goed kijkt, ziet dat het al gebeurt. En dat het precies daar is, in die beweging van onderaf, waar de hoop het hardst nodig is, en het meeste oplevert.

Dit artikel stond op de shortlist van de Marc Chavannes-prijs 2025. De vraag van de essaywedstrijd was dit jaar: welke hoopvolle politieke ontwikkeling verdient nu alle aandacht?


Opinie | Minister Van Weel heeft het mis: Syrië is allesbehalve veilig

Tijdens ons laatste bezoek aan Syrië, begin deze maand, vertelde een vrijwilliger van de Syrische hulporganisatie Witte Helmen dat hij bijna dagelijks verontrustende telefoontjes krijgt van burgers uit het hele land. Telkens opnieuw worden er lijken gevonden, in een waterput of op een open veld. Of de Witte Helmen deze lichamen even komen opruimen.

Meestal zijn de doden het gevolg van wraakacties, gepleegd tegen de achtergrond van een verwoestende oorlog waarin veertien jaar lang Syriërs tegenover elkaar stonden. Afrekeningen in criminele (drugs)kringen eisen eveneens hun tol. Maar ook de veiligheidstroepen van het nieuwe regime, aangevoerd door voormalig jihadistisch leider en nu interim-president Ahmed al-Sharaa, worden verdacht van moordpartijen en executies.

Na de val van het bewind van president Assad kan Syrië allesbehalve als veilig worden beschouwd. Toch is volgens demissionair minister van Asiel David van Weel (VVD) de situatie in Syrië nu „ten goede[…] gekeerd” en veilig genoeg voor gedwongen terugkeer. Hij hief het besluit- en vertrekmoratorium op dat sinds december vorig jaar van kracht was, toen Assad verjaagd werd. Syrische asielaanvragen mogen nu weer behandeld worden, wat waarschijnlijk in de meeste gevallen zal leiden tot afwijzing. De minister zegt dat zijn rooskleurige inschatting van de veiligheidssituatie in Syrië wordt gestaafd door een recent ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Te onveilig

Die inschatting staat echter in schril contrast met het feit dat de auteurs van het ambtsbericht over Syrië tot tenminste eind februari van de minister van Buitenlandse Zaken, Caspar Veldkamp (NSC), geen toestemming kregen om zelf in het land poolshoogte te nemen. Het was er te onveilig.

De Nederlandse ambassade in Syrië is ook nog steeds niet heropend, want het zou volgens de minister „ongelofelijk duur” zijn om die „in een land waarin zware beveiliging nodig is” afdoende te beveiligen. Het reisadvies van Buitenlandse Zaken: „Wat uw situatie ook is: reis niet naar Syrië. Het is er te gevaarlijk.”

Behalve dus als je zelf Syriër bent, dan kun je blijkbaar wel met een gerust hart naar huis.

De inschatting van het nu demissionaire kabinet staat ook haaks op de inhoud van het ambtsbericht. Waarschijnlijk was het ook om die reden dat het kabinet verordende dat het rapport niet openbaar werd gemaakt. Maar een rechterlijke uitspraak en een verzoek op basis van de Wet open overheid geboden tot publicatie.

En zo kunnen we toch op 164 pagina’s lezen hoe de ambtenaren denken over het gebrek aan veiligheid sinds de val van het Assad-regime. Aan het scala van geweld en dreigingen lijkt geen einde te komen: afrekeningen, gewelddadige incidenten, sektarische spanningen en moordpartijen, ontvoeringen, rondslingerende mijnen, een wirwar van gewapende groepen, gewapende acties door voormalige aanhangers van Assad, en een schromelijk gebrek aan capaciteit en discipline van de nieuwe veiligheidstroepen om dit alles te beteugelen.

Uitermate volatiel

Onze eigen waarnemingen in Syrië in de afgelopen maanden bevestigen dit. Het is in Syrië verre van veilig en de situatie is er uitermate volatiel, in die mate dat de veiligheid in bepaalde gebieden, steden en wijken van week tot week verandert en conflicten gemakkelijk escaleren in geweldsuitbarstingen.

Veel Syriërs zijn nog steeds opgelucht dat het oude repressieve regime weg is. Veel erger dan dat het toen was, kan het toch niet worden, zo is een veelgehoorde opvatting. Ook heerst er enig optimisme op economisch vlak, nu de Europese en Amerikaanse sancties tegen het land worden opgeheven. Maar of Syrië echt veiliger wordt, valt nog maar te bezien.

Er zijn de nog steeds onopgeloste politieke conflicten inzake de Koerdische eis voor autonomie in het noordoosten. Daarnaast voert Israël bijna wekelijks in het gehele land bombardementen uit om het gezag van de nieuwe regering te ondermijnen. Pogingen om een mate van gerechtigheid te bewerkstelligen voor slachtoffers van het geweld van het Assad-regime komen maar moeizaam op gang. De kans dat vrij rondlopende oudgedienden van het Assad-regime het doelwit worden van wraakacties wordt daarmee met de dag groter. Hierop anticiperend bewaren deze laatsten en sympathisanten van het Assad regime angstvallig hun dienstwapens.

Hele steden en dorpen zijn volledig verwoest en onbewoonbaar

Het nieuwe regeringsbeleid noemt twee categorieën Syriërs die wel een verhoogd ‘risicoprofiel’ krijgen en dus meer kans maken op een tijdelijke verblijfsvergunning: lhbtiq+’ers en alawieten. Deze uitzonderingen lijken eerder voort te komen uit een Nederlandse overtuiging en perspectief dan uit een genuanceerde lezing van de situatie in Syrië.

Alawieten werden afgelopen maart het slachtoffer van een slachting in de westelijke kuststreek nadat ‘overblijfselen van het regime’ een gewapende opstand waren begonnen. Maar het geweld richtte zich ook op andere bevolkingsgroepen. De terugkeer van soennieten naar hun dorpen leidde tot gewelddadige incidenten, omdat andere soennieten hun huizen of land hadden ingepikt of hadden gecollaboreerd met het Assad-regime. Zo veranderde het slaperige stadje As-Safirah in Oost-Aleppo begin juni plotseling in een slagveld waarbij met zware wapens diepgewortelde conflicten werden uitgevochten.

Oplevende strijd

Het massaal terugsturen van Syrische vluchtelingen is niet alleen voorbarig. Het zal zelf ook een negatief effect hebben op de veiligheidssituatie in Syrië. Als Europese landen tienduizenden of zelfs honderdduizenden Syriërs ineens naar huis sturen, zal dit de uiterst fragiele en volatiele toestand in Syrië zwaar belasten.

De infrastructuur schiet nu al schromelijk te kort. Hele steden en dorpen zijn volledig verwoest en onbewoonbaar, en meer dan 90 procent van de bevolking leeft onder de armoedegrens. Een oplevende strijd om behuizing, basisbehoeften en economische kansen voegt nog een extra dimensie toe aan het toch al complexe Syrische conflict.

Nederland kan beter een actieve en positieve rol spelen en het nieuwe Syrië een kans geven, hulp bieden bij de wederopbouw en op zijn minst, in afwachting van daadwerkelijke verbetering van de veiligheidssituatie, het besluit- en vertrekmoratorium verlengen.

Lees ook

Nour durft haar haar weer te verven, maar veel Syrische vrouwen vrezen nog altijd dat zij hun vrijheid kunnen verliezen

Kinderen vieren met hun moeders en leden van de vereniging Malad in Aleppo het begin van de zomervakantie.


Column | Arbeidstekort? Doe iets aan man-vrouwbeeld

Als migranten, mensen die net als hun ouders in het buitenland zijn geboren, net zo veel zouden werken als Nederlanders, zou dat 331.000 extra werkenden opleveren. Dat staat in een recent onderzoek van de Adviesraad Migratie. Het ‘onbenutte arbeidspotentieel’ onder deze groep bedraagt bijna 20 procent.

Migranten uit Turkije, Marokko, Syrië en Suriname vormen in absolute aantallen de grootste groep met gemist arbeidspotentieel. Relatief gezien is het onbenutte potentieel het hoogst onder migranten uit Jemen, Syrië, Eritrea, Somalië, Soedan en Ethiopië.

Onder vrouwelijke migranten is het onbenutte arbeidspotentieel aanzienlijk groter dan onder mannelijke (23 tegenover 15 procent). Bij Syrische vrouwelijke migranten ligt het zelfs op 64 procent; bij vrouwelijke migranten uit Somalië en Ethiopië gaat het richting de 60 procent.

De cijfers hebben geen betrekking op tweede en latere generaties ‘allochtonen’, die immers in Nederland geboren zijn.

Als migranten net zo veel zouden werken als Nederlanders, zou drie kwart van de openstaande vacatures vervuld kunnen worden, aldus de Adviesraad.

Opvallend is overigens dat áls migranten betaald werk hebben, zij méér werken dan vergelijkbare Nederlanders zonder migratieachtergrond. Dit geldt het sterkst voor arbeidsmigranten van buiten de EU, onder meer uit de eerder genoemde landen.

Nu weten we dat er onder Nederlandse deeltijdwerkers (met name vrouwen zonder migratieachtergrond overigens) ook nog een behoorlijk arbeidspotentieel ligt: 508.000 extra werkenden. Het gaat daarbij om vrouwen die meer uren kunnen én willen maken. Om de een of andere reden lukt dat blijkbaar niet.

Het Nederlandse arbeidstekort zou dus in één klap opgelost kunnen worden als vrouwen meer zouden werken. Dat ze dat niet doen, heeft, vrees ik, te maken met ouderwetse opvattingen over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen.

Vrouwen waren in Nederland tot 1956 bij wet handelsonbekwaam. Daarvoor mochten getrouwde vrouwen geen eigen bankrekening hebben, en moesten ze hun man om geld en toestemming vragen als ze bijvoorbeeld kleren wilden kopen. De man was het sterke geslacht, de vrouw het zwakkere. Tot in 1970 was de man het hoofd van de echtvereniging, De vrouw moest gehoorzamen aan de man.

Wij vrouwen zijn dus nog geen zeventig jaar handelingsbekwaam en hoeven pas 55 jaar thuis niet te gehoorzamen. Dat werkt door in onze hoofden en los je niet op door wetgeving alleen. Dit zit bij ‘autochtone’ Nederlanders nog steeds tussen de oren, en bij migranten vaak nog veel sterker, vermoed ik.

Dergelijke rollenpatronen kunnen alleen doorbroken worden als vrouwen nog meer geprikkeld worden om te gaan werken. Het doel is natuurlijk niet alleen de arbeidstekorten oplossen. Werken zorgt voor onafhankelijkheid en zingeving, maar ook voor emancipatie en integratie.

Veel Turkse en Marokkaanse migrantenvrouwen zijn naar Nederland gekomen via een huwelijk. Deze vrouwen spreken de taal slecht, en kennen de cultuur en maatschappij nauwelijks. Dat hun echtgenoot een vrouw uit het land van zijn ouders of grootouders haalt, duidt over het algemeen ook niet op erg progressieve opvattingen op het gebied van geloof en gendergelijkheid. Als we niet uitkijken, dreigen deze vrouwen de rest van hun leven achter het aanrecht te slijten, zonder dat ze de taal goed leren of een netwerk in de maatschappij opbouwen. Bovendien blijf je de problemen die typisch zijn voor de eerste generatie migranten zo ook steeds behouden.

De overheid mag zich veel meer inspannen om de arbeidsparticipatie onder vrouwen en migrantenvrouwen in het bijzonder te vergroten. Vanwege de economie, maar ook omdat het vrouwen vooruit helpt. En heel simpel: omdat het ze gelukkiger maakt.

Aylin Bilic is headhunter en publicist.


Column | Dat de grenspolitie uitgerekend hém uit de treincoupé pikte, vond Raoul de Jong niet eens het ergste

Ik deed weer eens een poging om te mediteren, dit keer met behulp van de podcast van een Indiase goeroe, toen ik ruw uit mijn concentratie werd getrokken door een op mijn schouder tikkend vingertje en een tetterende Duitse vrouwenstem: „Vake up Zir!”

Mijn trein naar Berlijn bleek tot stilstand gekomen in het eerste station over de Duitse grens en in het gangpad stonden tien politieagenten met knuppels en geweren, die allemaal naar mij keken. „Reisepass!”, beval de voorste agent. Ze had iets weg van een knorrend herderinnetje, met blozende wangetjes en het haar in een strakke vlecht.

Terwijl ze wantrouwend door mijn paspoort bladerde, bestudeerde ik haar. Ik dacht aan wat de Schotse huursoldaat John Gabriël Stedman in 1777 was opgevallen aan het uiterlijk van zijn mede-Europeanen. Na vijf jaar in Suriname was hij zo gewend geraakt aan „de flitsende ogen, de ivoorwitte tanden, de glanzende huid” van de zwarte mensen die in Suriname op de meest gruwelijke wijze werden onderdrukt, dat hij bij terugkeer in Europa schrok van de mensen die hij daar aantrof op de kade: „[Ze] hadden varkensoogjes, hun gezichten hadden de kleur van gore lakens.”

Omdat de agent niets vreemds in mijn paspoort kon vinden, vroeg ze of ik messen bij me had. „Is this a serious question?”, vroeg ik. Ze ging van BLAF BLAF BLAF, dus rolde ik met mijn ogen en zei: „Nee, ik heb geen messen bij me, en ook geen harddrugs en marihuana.”

De trein reed verder, ik zette mijn koptelefoon weer op. Boven de stoel voor me popte het hoofd op van de bejaarde Nederlander die eerder luidruchtig had geklaagd over de fietsen in het halletje. Hij bekeek me priemend vanachter zijn brillenglazen. „Zo, hoe voelt dat nou, om als enige in deze coupé te worden gecontroleerd?” Het klonk als een beschuldiging.

Ik zocht naar woorden om uit te leggen dat ik veel te goed weet wat er werd overleefd om mij dit leven te geven en hoe groots dat is om door zo’n grenscontrole te worden geraakt. Maar deze man wilde vooral zelf even wat zeggen, zo bleek. „Zodra de politie binnenkwam, zei ik tegen mijn vrouw: let op, ze pakken die jongen achter ons.” Toen stond hij op, gaf me een schouderklopje en zei: „Sterkte, jongen”, alsof mijn leven onmogelijk uit meer kon bestaan dan een tragische opeenstapeling van racistische incidenten, en liep door naar de wc.

Het voelde alsof die man me alsnog had gekregen waar de politie me wilde hebben: klein. Ten overstaan van de hele coupé. Het moment om hardop tegen te spreken wat hij op me had geplakt was voorbij. Dus drukte ik maar weer op play, sloot mijn ogen, vervolgde mijn poging om groter te zijn dan mijn woede en trots, om uit te stijgen boven dit lichaam en alles wat daarop wordt geprojecteerd en zo besefte ik dat ik wel degelijk nog steeds een keuze had: om de wereld te bekijken met compassie, of niet. „Sterkte, jongen”, had de man gezegd, omdat we het in deze werkelijkheid moeten doen met tekortschietende woorden. Wat hij werkelijk bedoelde, besloot ik, was: „Jij en ik zijn onderdeel van dezelfde wonderlijke dans, we zijn samen.” En als hij dat niet bedoelde, zou ik toch blijven geloven dat dat wel zo was. En dat was mijn wraak.