Column | Icecoffee

Wrange week met veel gewonden. Zowel fysiek als mentaal. Ik beperk me tot de laatste groep.

Zo hoorde ik op de radio een meneer bloedserieus uitleggen dat het stikstofprobleem kan worden opgelost door koeien te kweken die minder winden laten en ook niet zo vaak boeren. Dus we gaan gewoon lekker genetisch fröbelen aan koeien die na een weggenomen kalfje een leven lang uitgemolken worden door een door de mens aangestuurde melkrobot. De interviewer vergat een psychiater te bellen of een liedje van Madness te draaien. Methaanvrij vee moet de opgewarmde wereld redden.

Over de opgewarmde wereld gesproken: heeft u de oude paus door België zien scharrelen? Hij vond het een beetje ongemakkelijk toen het over de roomse viespeuken ging. Die door het celibaat opgezweepte wriemelaars die in de loop der jaren duizenden kinderen seksueel misbruikt hebben. En nog steeds misbruiken. Of denkt u dat ze er nu mee gestopt zijn? Had de paus die smeerlappen niet moeten verplichten om vanaf nu hun smachtende knuppeltje iedere avond in een bak met ijsklontjes te dompelen? Dit alles onder het toeziend oog van een ziedende Wim Hof, die sinds vorig weekend alle tijd heeft voor dit soort klusjes. En wie niet lang genoeg met zijn snikkel on the rocks gaat krijgt er van Wim een kokendhete koffie overheen. Daar schijnt hij namelijk ook heel goed in te zijn. Veelzijdig man die Hof.

Hoe zal Wim op dit moment ademhalen? Zuchtend? Wel jammer dat die film over hem voorlopig niet doorgaat. Het was toch prachtig geweest als je had gezien hoe hij die karatetrap aan die zwangere vrouw had uitgedeeld? Liefst in slow motion. Met wat bemoedigend commentaar van de altijd begripvolle Johan Derksen erbij. Dat hij dan zegt dat die vrouw die trap in haar buik verdiend heeft. En ook een lekker muziekje natuurlijk. De soundtrack van One Flew Over the Cuckoo’s Nest? Doe die maar.

Misschien ook leuk als Wim Hof in die film geconfronteerd wordt met een vrouwelijke patiënt die met een bord loopt waarop staat: ‘Hier werken wij aan uw terugkeer’. Het staat er in veertig talen. De vrouw zelf zegt voortdurend dat ze minister is. Ze loopt naar patiënt Omtzigt, die bij het aquarium zit te simmen. Ook hem houdt ze het bord heel lang voor.

„Maar ik wil niet terug”, huilt Pieter. In de gang loopt een man zwaaiend met een stroomstootwapen „minder, minder, minder” te roepen. Hij heeft geen idee waarover het gaat. Volgens hemzelf zit hij ook in de regering. Faber kijkt hem angstig aan. Volgens haar is de regering namelijk al lang uit elkaar. Eigenlijk nooit bij elkaar geweest.

„Niet mijn regering”, roept patiënt Rutte die eraan toevoegt dat Erdogan een van zijn absolute helden is, net als de in zijn ogen zachtmoedige Orbán, de empathische Donald Trump en hij vertelt dat hij met Kim Jong-un een weekje in een caravan weggaat. Volgens hem is Kim ook een buitengewoon aardige kerel. Net als Nicolás Maduro van Venezuela. Hij zegt ook dat hij met Boris Johnson ooit op een missie wilde om bij Sywert en zijn criminele kompanen Bernd Damme en Camille van Gestel vijf miljoen gestolen mondkapjes terug te halen. Met geweld. Patiënt Johnson hangt ondertussen boven de stortbak van zijn wc om te kijken of er geen afluisterapparatuur in verstopt zit. Op dat moment zwaait de deur open en komt er een iel bang mannetje binnen.

‘Stilte”, roept hij, „allemaal mobieltjes inleveren en luisteren want ik ben jullie premier en ik ben dus de baas!”

Iedereen begint keihard te lachen. Behalve patiënt Omtzigt, die nog harder gaat snikken.

Het iele mannetje herhaalt dat hij de baas is.

„Wie zegt dat?”, vragen de andere patiënten.

„Geert”, zegt het iele mannetje, „en als Geert het zegt dan is het zo.”

„Waarom?”, vragen de andere patiënten.

„Omdat Geert de baas is”, roept het mannetje iets te stoer.

Op dat moment hoort hij zijn eigen logica, kijkt naar Wim Hof en smeekt: „Mag ik een kwartiertje vrijwillig in het wak?”


Opinie | Skater

Aan het begin van het schooljaar proberen mijn leerlingen altijd een beetje te peilen wat voor docent ze voor de klas hebben. Een leerling uit 4 havo komt na de les naar me toe en zegt: „Mevrouw, bent u een skater? U ziet er een beetje uit als een skater.” „Nee, helaas”, zeg ik, „ik had graag een skater willen zijn, maar ik kan absoluut niet skaten.” Die avond tijdens mijn voetbaltraining verdraai ik mijn knie, waardoor ik de volgende dag met krukken op school rondloop. Ik kom dezelfde leerling tegen. Grijnzend zegt hij: „Ah, ik zie het al: zeker geprobeerd te skaten.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Hufters in Amsterdam

De Amsterdamse krant Het Parool is een serie begonnen over een interessant onderwerp: de hufterigheid in Amsterdam. Belangrijkste conclusie: liefst 92 procent van de Amsterdamse bevolking ervaart hufterigheid in de eigen stad, maar ziet het eigen gedrag „nauwelijks als asociaal”.

Verslaggever Hans van den Beek, opende de serie met een incident waarbij zijn eigen vrouw was betrokken. Zij wilde oversteken bij een zebrapad op het Hugo de Grootplein in West, een plek die ik goed ken en waarvan ik altijd denk: hier word ik nog eens morsdood gereden. Een motorrijder naderde het zebrapad en de vrouw wachtte eerbiedig af, omdat ze nog niet dood wilde. Gelukkig stopte de motorrijder keurig en kon de vrouw haar weg vervolgen. Maar als ze halverwege het pad is, roept de motorrijder: „Hé, kankerhoer, kun je niet eens bedanken?”

Ik wens mevrouw Van den Beek toe dat zij deze motorrijder nooit meer tegenkomt bij een zebrapad, de volgende keer zal ze het niet overleven. Ik zie de kop in Het Parool al voor me: „Dodelijke wraak op vrouw verslaggever.” De advocaat van de dader zal bij de rechtbank begrip vragen voor zijn cliënt, die zich getergd voelde door de beschrijving in de krant.

Is dit incident veelzeggend? De verslaggever vindt van wel, en ik zou dat misschien ook vinden als het mijn eigen vrouw was geweest, maar ik voel hier toch de nodige twijfel. Hoe onveilig het voor voetgangers ook is bij de zebrapaden, zo’n staaltje van cynische onbeschoftheid heb ik nooit eerder gezien of gehoord. Wat die paden zo onveilig maakt, is niet zozeer de onbeschoftheid als wel de onverschilligheid van de fietsers en scooterrijders. Jij bestaat als voetganger niet voor hen, ze doen ook altijd letterlijk alsof ze je niet zien staan.

Maar noem je die onverschilligheid een vorm van hufterigheid, dan heeft Het Parool gelijk. Zo ervaren de ondervraagde Amsterdammers het in ieder geval: hufterigheid vooral in het verkeer en op straat, zowel bij voetgangers als bij (brom)fietsers. Het hoogst scoorden berijders van elektrische fietsen of fatbikes. Een grote meerderheid ervaart ook hufterigheid van automobilisten en – op de derde plaats – hufterigheid op straat.

Een hufter wordt gedefinieerd als iemand die zich asociaal gedraagt. Als het om hufterigheid op straat gaat, denken we vooral aan afval, hondenpoep en schreeuwen. Ik zou er subtielere vormen van hufterigheid waaraan we ons vrijwel allemaal schuldig maken, aan willen toevoegen. Wat te denken van het negeren van bedelaars op straat? We zien ze wel, maar we hebben haast of last van ‘geefgêne’: we schamen ons voor de fooi waarmee we ons schuldgevoel kunnen afkopen.

Laatst zag ik een eigenaardige variant hiervan. Voor de etalage van een chique winkel voor woninginrichting zat een haveloze bedelaar te huiveren in de wind. Enkele meters voor hem stond de winkelier de opstelling in de etalage met enkele mensen te bespreken. Een schrijnend contrast: die bedelaar en de verlichte winkel met de duurste meubels achter hem. Hij zat in de weg, de bedelaar, want ze wilden een foto van de etalage maken. Vragend keken ze elkaar aan. Wie ging het hem zeggen? Wie durfde onbeschoft te worden?


Column | Houten getuige

In ons nieuwe huis staat een notenhouten dressoirkastje dat in mijn ouderlijk huis in Velp stond, waarde onbekend. Ik erfde het van mijn moeder, het bleef onduidelijk of het de brand in de boerderij in Oirschot in 1944 overleefde, of dat het uit de inboedel van een heeroom kwam. Het kastje was het altaar van mijn moeder, ze noemde het plechtig ‘het antieke kastje’.

Jaren stond de grijze telefoon met draaischijf op de rechterhoek, dan stond ze ernaast, ze belde altijd staand als een generaal naar haar troepen.

Soms, bij bezoek, zei ze terwijl ze bovenkant streelde: „Dit is echt antiek.”

Als het bezoek meer wilde weten zei ze zinnen als: „Ja, echt heel oud. Het komt helemaal uit Brabant.”

Toen we, ik was kind, wel eens samen op de groene bank zaten, zei ze: „Als dat kastje kon praten zou het verschrikkelijke dingen zeggen. Die heeft alles gezien.”

Mijn moeder had gevoel voor drama.

Het kon zomaar zo zijn dat ze erge dingen had meegemaakt.

„Wat dan?”

„Alles.”

Het kastje reisde met haar mee naar het einde, van het verzorgingshuis in Velp naar het verzorgingshuis in Mook, waar ze het tot het eind tweemaal daags afstofte.

Haar geheugen mocht haar dan in de steek laten, de houten getuige stond er nog.

„Als ze dat weghalen, ben ik weg.”

Na haar overlijden stond het antieke kastje een tijd in een loods en daarna in de schuur van het nieuwbouwhuis van mijn zus. Weggooien, weggeven of verkopen was geen optie, tegelijkertijd wilde niemand het echt hebben.

Met onze verhuizing naar Amsterdam kwam het antieke kastje mijn kant op. Er zaten krassen in het notenhout, het was in het busje dat mijn zus en zwager gehuurd hadden omgevallen omdat ze het niet hadden vastgesnoerd.

Het stond eerst onder de kapstok in de hal, waardoor de voordeur amper open en dicht kon. Gisteren sleepten we het ding naar binnen en sindsdien staat het vol zelfvertrouwen in ons nieuwe oude huis.

‘God, wat ben je lelijk’, dacht ik toen ik het vanmorgen zag staan met een vaas met bloemen erop. Tegelijkertijd wist ik: die gaat nooit meer weg. Niet omdat ik het wil hebben, maar omdat ik het niet weg kan doen.

Een beetje zoals zij over de andere mensen dacht.

Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.


Opinie | Autocorroleance

Mijn man is overleden en ik ontvang veel lieve reacties. Sommige zijn handgeschreven brieven en kaarten. Er worden bloemen bezorgd met geprinte kaartjes eraan. Ook komen er e-reacties binnen: mails, messenger-berichten en whatsappjes. De laatste categorie vormt een bron van vermaak vanwege de autocorrect. Ik kan in mijn diepste verdriet toch erg genieten van taalfouten door de techniek. Mensen slaan de handen ineen: „Gecoördineerd met dit verlies!” Ze hebben het er samen over: „Wat erg, geconverseerd!” En ze checken even of het wel klopt: „Afschuwelijk… Gecontroleerd.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Gehinnik

Elke zondag haal ik moeder op. Ze zegt geen woord, laat zich gewillig een jas aandoen, en volgt. We verlaten het domein door een opening in de haag, nemen altijd dezelfde weg.

Ze weigert een hand, een arm, ze loopt alleen. Ze sloft vooral. Stof danst om haar voeten. Ze heeft geen oog voor slangenkruid of klaprozen, niet voor de kever die ons kruist, alleen voor de punten van haar schoenen.

Bij de omheinde weide houdt ze halt en wacht. Het duurt nooit lang. Ze heft beide armen, reikt naar iets of iemand en begint dan in de lucht te strelen.

De wei is zoals altijd leeg. Maar ik zou zweren dat ik snuiven, blazen en zelfs zacht gehinnik hoor.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Logerende pubers

Onlangs sprak ik een werkende moeder van middelbare leeftijd die het beheer voerde over enkele pubers. Ze had buitenshuis een drukke baan van veertig uur per week en binnenshuis een minstens zo drukke baan.

In het kort beschreef ze me hoe haar dagen verliepen. Vroeg opstaan, de kinderen naar school helpen, dan zelf aan de slag voor het bedrijf waar ze werkte. ’s Avonds, na thuiskomst, begon die tweede baan: het op orde brengen van het huishouden. „Ik denk weleens en ik zeg het ook soms hardop: ‘Ik voel me een sloof.’”

Ze zei het zonder overdreven bitterheid, het klonk eerder als een zakelijke vaststelling van de feiten.

Nee, aan haar partner lag het niet, die hielp waar hij kon, maar hij had ook een baan en moest vaak werken op uren waarin de drukte in het gezin toenam. Zo lag het primaat in de huishouding, zoals meestal, toch bij haar, de vrouw.

Ik begon onrustig in mijn stoel te schuiven omdat de situatie me maar al te bekend voorkwam. Ik herkende de rol van mijn moeder, lang geleden, in ons gezin. Hoe blij ze was als ze kon kiezen voor een vakantie waarin ze „niet hoefde te koken”. En, wees eerlijk, had ik zelf mijn vrouw voldoende in staat had gesteld om de Aletta Jacobsprijs te krijgen voor een voortrekkersrol op emancipatiegebied? Néé. Als ze die prijs desondanks toch had gekregen, zou ik ongetwijfeld op de eerste rij hebben gezeten met het air van iemand die trots is dat hij een en ander heeft ‘gefaciliteerd’.

„Een sloof”, kuchte ik. „Dat is wel een heel zwaar woord.”

„Maar wel een wáár woord’’, zei ze strijdvaardig.

Ik voelde dat een nederlaag voor de man in het algemeen, dus ook voor mij, moeilijk af te wenden was. „Kunnen de kinderen dan niet mee helpen?”, vroeg ik, alsof ikzelf als kind voortdurend bezig was geweest de nood van mijn moeder te lenigen.

„De kinderen? Helpen?” Ze gaf me een meewarig lachje. „Het zijn schatten. Maar helpen? Nou nee. Ze weten wel leukere dingen om te doen.”

Ik bleek haar in het zadel van een stokpaardje te hebben geholpen. Het stokpaardje heette: logé. „Die logeer-rage onder pubers – daar word ik zó moe van”, zei ze. „Elke week krijg je er een aantal kinderen gratis bij. Je zoontjes nemen hun vriendinnetjes mee, je dochters hun vriendjes. Ze komen eten, slapen, telefoneren en, liefst in je huiskamer, tv-kijken. Als ze weggaan laten ze hun wasgoed achter en sta ik weer te graaien in hun vuile ondergoed. Ik zit vaak op één volle wasmand per dag. Ik heb ze nu verboden in de huiskamer voor de tv te hangen. Naar de zolder dus. Zijn de gasten érg boos over! Want bij hún thuis mag alles!”

„Waarom verbied je dat logeren dan niet?”, vroeg ik. „Bij ons kwamen vroeger zelden of nooit vriendjes zomaar logeren.” Ze schudde het hoofd. „Het is een andere tijd. Men vindt het normaal. Sommige mensen vinden het juist leuk: een huis vol kinderen. Het kán ook leuk zijn, maar na een poosje wordt het mij te veel. Dan wil ik rust en mijn privacy terug.”

Ik knikte en wees haar op een oud gezegde: een gast en een vis blijven maar drie dagen fris. Ze haalde haar schouders op. „Wie kent dat gezegde nog?”


Column | Lubach en de westerse beschaving

Het was echt grappig wat Arjen Lubach laatst deed: hij toonde de tweet van minister Faber die een foto van zichzelf plaatste waar ze triomfantelijk onder had geschreven dat ze zojuist de Europese Commissie had verzocht om een uitzonderingspositie voor Nederland inzake asielbeleid, hoewel de Commissie daar niet over gaat. Daarna liet hij een foto van zichzelf zien: ‘hier bel ik met de Donald Duck om te zeggen dat het defensiebudget omhoog moet’.

Fijn, satire. En nuttig ook. En je relativeert het geheel weer een beetje.

Toch werd ik er niet vrolijk van, ik relativeerde eigenlijk niks en het nut leek me hooguit dat ik de grappen zou kunnen herhalen tegen anderen die er hetzelfde over denken. Dan kunnen wij gezellig in een klein hoekje gaan lachen.

Het is goed om te blijven lachen en spotten natuurlijk. Maar is dat dan alles?

Het tijdschrift Nexus bracht net een nieuw nummer uit onder het motto: ‘Draag de vlag!’ Die ‘vlag’ heeft alles te maken met waar Nexus altijd al voor stond: beschaving, geschiedenis, humanisme, redelijkheid. Het tijdschrift staat dit keer vol met korte essays van kunstenaars, filosofen, onderzoekers van uiteenlopende richtingen en herkomst, die zeggen wat voor vlag ze willen dragen of die een brief schrijven aan een denkbeeldige jongere vakgenoot.

Dat levert het een en ander aan gemopper op, zoals in het stuk van pianist David Dubal dat ik eerst voor satire aanzag, zij het veel minder leuke dan die van Lubach, zo driedubbeldik gaat hij tekeer tegen alles wat hij ‘rockmuziek’ noemt. Maar er worden ook verstandige dingen opgemerkt. Zoals door de vooraanstaande diplomaat Jean-Marie Géhenno, die begrijpt dat het merkwaardig is om de jeugd de les te lezen nu de wereld in deze toestand verkeert. Hij heeft het onder andere over de moeite die westerse samenlevingen hebben om te weten waar ze voor staan, nu ze geen ideologische vijand meer hebben.

Je gaat dan ook denken aan waar je zelf voor zou willen staan. Ik kan me makkelijk aansluiten bij waar Nexus voor staat, maar dat levert nogal grootse begrippen op: vrede, Europese samenwerking, ‘de toekomst van de westerse beschaving’, het belang van onderwijs en geschiedenis, ‘Bildung’, kunst. Hm, dan voel ik me toch wel een beetje als iemand in verkleedkleren, met die beruchte te grote broek aan.

Maar eigenlijk gaat Lubach ook over ‘de toekomst van de westerse beschaving’, en over het belang van onderwijs en onderzoek en kunst. Dat programma steekt het in een vrolijk giletje, en het houdt het gesprek concreet in plaats van abstract.

En wat je ook ziet, is dat Lubach en zijn redactie niet zozeer mopperen, maar werkelijk ergens in geloven.

Dat is denk ik waar het om draait. Echt in iets geloven, binnen dat hele veld van vrijheid, redelijkheid en menselijkheid enz. Echt van iets houden. David Dubal houdt hartstochtelijk van klassieke piano, dat is dan weer sympathiek. Zodra je enthousiasme voelt en toewijding, voel je ook weer moed en vitaliteit. Of iemand zich nu wijdt aan de zangkunst, de economie of aan de klassieken, maakt dan niet uit.

Echt niet? Het maakt natuurlijk wel uit, maar als er verschil van inzicht is weet je in elk geval dat je binnen dezelfde ruimte discussieert en uitgaat van hetzelfde. Dat je geen brieven stuurt naar instanties van wie je geen antwoord te verwachten hebt.

Dus ik kijk naar Lubach, lees Nexus, probeer van het een en ander te houden, ergens voor te staan, te zwaaien met mijn kleine vlaggetje, terwijl intussen de telefoon bij de Donald Duck roodgloeiend staat.


Opinie | Naar boven

Omdat we niet van tevoren kunnen inschatten hoe lang onze vader nog in leven blijft, hebben we de offerte toch maar aangevraagd. Zijn falende hart pompt onvoldoende om hem op eigen kracht boven te krijgen. Een begripvolle vertegenwoordiger komt langs, bekijkt met zijn timmermansoog de trap, laat zijn meetlint het werk doen en vertrekt weer. De productie van de traplift wordt meteen in gang gezet. Levertijd twee weken. Twee dagen later sluit onze pa zijn ogen voorgoed. Verdrietig bel ik de firma op om de opdracht te annuleren. „Mag ik vragen wat de reden is?”, vraagt de stem aan de telefoon. „Mijn pa heeft voor een andere lift gekozen,” zeg ik.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Alleen

Op een vrolijke zaterdagmiddag liep ik een bekende Utrechtse boekwinkel binnen. Vlak voor mij liep een echtpaar met een groot aantal ervaringsjaren; zij leidde de optocht, hij sjokte er achteraan. Tegelijkertijd hoorde ik een medewerker van de winkel aan zijn collega vragen: „Hebben wij Alleen op de wereld?” Waarop ik de man voor mij binnensmonds hoorde meesmuilen: „Ja, die loopt hier voor mij.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]