Vier volleybalvelden in een sporthal is best veel en regelmatig rollen ballen van buurwedstrijden ons veld in en wordt de rally stilgelegd om blessures te vermijden. Laatste wedstrijd kwam behalve de bal ook een speelster ons veld in getuimeld. Het zag er heftig uit, een bezorgde teamgenoot stond vlakbij en ontfermde zich over de jonge vrouw. Het was echt ernstig, ze kon haar hoofd niet meer bewegen. Ze leek wat te willen zeggen maar haar stem ging verloren in het rumoer. Mijn teamgenoot boog zich nog verder voorover, en verstond haar toen: hij stond op haar haren.
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Snoop Dogg is altijd een rapper geweest die veel mensen aanspreekt, een vriendelijk gezicht van de gangsta rap, die in de jaren negentig beroemd werd, maar zichzelf nooit te serieus nam. In het begin noemde hij zich Snoop Doggy Dogg. Doggystyle, zijn debuutalbum waarvan 11 miljoen verkocht werden, hielp hiphop de wereld veroveren. Er stond een spotprent op de hoes, en bevatte zijn grappige doorbraakhit, ‘Gin and Juice’.
Die lichtheid is de reden dat maaltijdbezorg-gigant Just Eat dertig jaar later Snoop als gezicht koos voor zijn reclamecampagne. „Just eat,” zingt hij me toe; welke andere rapper hadden ze voor zo’n gezinsvriendelijke dienst kunnen kiezen? Snoop is de huiselijke homie: Calvin Cordozar Broadus Jr., zoals zijn doopnaam luidt, bracht, nu hiphop zijn vijftigste verjaardag viert, een gezonde sportfilm uit (op Prime Video), uiteraard met de titel The Underdoggs.
„Wees eerlijk”, zegt hij op zijn weloverwogen lijzige toon. „Er zijn meer mensen die het gevoel hebben Snoop Dogg te kennen dan dat ze mijn muziek leuk vinden.” Hij haalt zijn schouders op, altijd de man die op zijn gemak is. „Maar ik doorbreek de vierde muur – dat was het verschil tussen mij en alle anderen. Ik begreep dat het de mensen zijn die je tot kampioen maken, dus ik wilde handen schudden en de baby’s kussen – benaderbaar zijn. Ik was nooit een ster aan de hemel, ik ben de twinkeling in je ogen.”
„Ik wilde nooit lawaaiig en aanstootgevend zijn. Ik wist niet hoe ik met succes om moest gaan, dus ik ben altijd met beide benen op de grond gebleven, hoe high ik ook was.”
Hij neemt een trekje van een flinke joint. Hij bevindt zich in zijn donkere studio in Los Angeles, de Compound – een uitgestrekt complex net voor de kust van Long Beach, waar Snoop in 1971 werd geboren. Zijn moeder, Beverly, gaf hem de bijnaam Snoopy vanwege de gelijkenis met de hond uit de Peanutsstrip. Zijn vader, Vernell, vertrok toen Snoop drie maanden oud was.
Vanuit de Compound runt Snoop zijn bedrijf, zijn eenmans-merk, met de hulp van zijn vrouw Shante. Muziek is tegenwoordig eigenlijk maar een bijzaak. The Underdoggs was het idee van Snoop. In 2005 richtte hij de Snoop Youth Football League op, een sportclub en competitie om kinderen in „door bendes geteisterde gemeenschappen” te helpen uit de problemen te blijven – jonge deelnemers zijn artsen, politiechefs en professionele American-football spelers geworden. Die verhalen waren de inspiratie voor de film. Maar The Underdoggs is een komedie, geen drama. Snoop weet nog steeds dat ernst niet verkoopt. De rapper speelt Jaycen Jennings, een uitgerangeerde National Football League-ster die een hopeloos team er boven op wil helpen. Op foto’s in de aftiteling is te zien hoe de echte Snoop American-football coacht.
Een rapper die brandjes blust in plaats van ze aan te steken, dat lijkt een zeldzaamheid. Maar hij was altijd al zo. Over Doggystyle, uitgebracht in 1993, zei Snoop destijds: „Ik ga proberen bendegeweld uit te bannen.” En het beste nummer ‘Doggyland’ op zijn vervolgalbum was een gevoelige oproep voor een betere, veiliger wereld. Dat was midden jaren negentig, toen een wit publiek de verhalen oppikte van rappers over de problemen in de zwarte gemeenschap. Het nummer ‘Doggyland’ met de versregel „Stop, the life you save may be your own” was het tegenovergestelde van hoe de media, platenlabels en rapsterren zoals Notorious BIG en Ice-T de rapmuziek wilden verkopen.
„Seks. Geweld. Moord,” zegt hij met een raspende stem. „Daarmee werd rap verkocht in de jaren negentig. Dus toen ik, in de hitte van het gewelddadige raptijdperk, zei: ‘Ik maak wel deel uit van die beweging, maar ik wil vrede, positiviteit en liefde bevorderen’, zei de industrie: ‘Weg met hem, voordat alle anderen zulke shit gaan doen!’”
„Maar wat ze zich niet realiseren is dat ik me destijds moest verweren in een moordzaak”, vervolgt Snoop. In 1993 werd hij beschuldigd van de moord op Philip Woldemariam, maar hij werd in 1996 vrijgesproken nadat zijn advocaten stelden dat het Snoops lijfwacht was geweest, die uit zelfverdediging geschoten had. „Ik wil daar niet op ingaan, maar daar had ik mee te maken en ik had een baby gekregen, dus ik kon het leven zien. Ik wilde niet de dood zien … Ik kom uit de wereld van schietgage straatbendes, en er zijn dingen die je niet doet als je wilt overleven. Dat was mijn tijd om me uit te spreken.”
Zo bracht Snoop in 2013, tijdens een kortstondige reggaeperiode, het nummer ‘No Guns Allowed’ uit – „Ik was het beu om kinderen vermoord te zien worden” – en twee jaar later begon hij zijn American-football-vereniging. Hij maakte naam als gangsta rapper, maar liet dat achter zich. Niets maakt dat duidelijker dan zijn lange vriendschap met Amerika’s lieveling op lifestylegebied Martha Stewart. Hij maakte aardappelpuree tijdens haar kookprogramma en nu runnen ze samen verschillende bedrijven.
Snoops liefde voor cannabis overtuigde Stewart er zelfs van om dure cannabisolie snoepjes, CBD gummies, te verkopen.
De man is een doener, precies het tegenovergestelde van zijn decennialange imago als, nou ja, een beetje stoner. Hij maakt zelfs een educatieve tekenfilm voor kleuters. Snoop is nu 52 en staat al 30 jaar in de schijnwerpers. Heeft hij een pensioenplan? „Je hebt het P-woord ter sprake gebracht – daar houden we niet van,” zegt hij met een grimas. „Er zijn dingen die ik nog moet doen, omdat je wilt dat je nalatenschap groeit, ook als je er niet meer bent.”
Ja, een leuke kattentekening van Roos de Lange – dat leek me wel een geschikt verjaardagscadeau voor mijn vrouw, en ook voor mezelf, dacht ik er stiekem bij. Een jaar of dertig geleden hadden we al zo’n kleurpotloodtekening gekocht, en we keken er nog steeds met plezier naar. Het betrof een kat die bedaard loensend uit een hoog raam keek, gezeten op een bruinwit geblokte deken. Zou Roos – zo noemden we haar altijd, ook al kenden we haar niet – er in de loop van de jaren nog veel hebben bijgemaakt?
Dat bleek inderdaad het geval toen ik de website (huiskamermuseum.nl) van haar galeriehoudster Janna van Zon bekeek. De ene na de andere begerenswaardige voltreffer. Vaak katten die autonoom waren neergezegen in een kamer met verweerde spulletjes. Waarom staren jullie zo naar mij, leken ze te vragen. „Een kat is voor mij het symbool van een mens”, zei Roos. „Hij kan alleen niet praten. Hij lult niet.”
Helaas bleken al die tekeningen al verkocht, maar gelukkig waren er nog enkele vrij recente te koop. Want Roos was tot op hoge leeftijd blijven tekenen. Niet alleen katten, maar ook verstilde interieurs en afbladderende gevels van huizen. Alles even precies van lijn en stemmig van kleur. Ze had er vanaf de jaren tachtig een trouwe schare van bewonderaars mee opgebouwd.
Terwijl ik met Janna van Zon over mijn keus overlegde, kwam ze met een somber bericht: Roos was ernstig ziek geworden. Twee dagen later, afgelopen zaterdag, overleed ze, 87 jaar oud. Ik had de tekening toen al gekocht. „Een tragische samenloop van omstandigheden”, zei ik tegen iemand. „Een mooie samenloop, kun je het ook noemen”, zei hij, en daar zat wat in.
De afgelopen dagen bleek dat ze niet bekend genoeg was geworden voor overlijdensberichten in de media. Jammer, want ze was er wel goed genoeg voor geweest. Maar ze was niet iemand die aan de weg timmerde, ze bleef bescheiden en leidde als alleenstaande vrouw een onopvallend leven in haar huis in de Amsterdamse Jordaan. Op internet vond ik maar één interview met haar, uit de jaren tachtig in het lesbisch-culturele blad Lust en Gratie. Daarin typeert ze haar werk feilloos: „Op mijn tekeningen staat mijn levensgevoel: wezenlijk treurig, maar niet volslagen troosteloos.”
Ik schrijf levensverhalen voor uitvaarten en heb zodoende een beetje ervaring met de bonte revolutie binnen de crematiemuziek. Live Tiroler jodelen, een cd vol denderend overvliegende ooorlogsvliegtuigen, rappende kleinkinderen: alles voor de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Nu sprak ik laatst nabestaanden die zó ongemakkelijk leken dat ik me afvroeg hoe extreem hún muzikale keus dan wel niet was: „Oma wou graag Mieke Telkamp met Waarheen Waarvoor. Mag dat nog?”
Trees Roose
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Geen niet-kippenmens weet van kippenwiskunde, maar kippenwiskunde is genadeloos. Eén verdwaalde straatkip wordt er drie (‘een kip alleen is zo zielig’), drie kippen worden er vier (‘Kip dood? Je kan niet maar één vervangend kuiken nemen, dan groeit ze niet goed op’), worden er zeven (‘Twee broedeieren? Er zijn altijd eieren die niet uitkomen, neem er voor de zekerheid maar vijf’).
Op een dag word je wakker en kijk je om je heen – naar het zorgvuldig op maat gebouwde kippenverblijf in de achtertuin, de gemakkelijk wasbare kussens voor de luxekipjes die graag binnenshuis dutten, de dure tripjes naar die fantastische vogelarts een half uur verderop – en denk je: shit.
Niemand vertelt je over kippenwiskunde voordat je eraan begint. Waarom zouden ze? Niemand zonder kippen denkt zo hard na over de kip. We eten haar graag, kopen massaal haar eitjes, maar als we al aan haar denken, zien we een dom tok-tokkend vleesbeest. Zelfs vogelaars denken soms stiekem dat kippen eigenlijk niet meetellen.
Kussenkip
Wie een kip neemt, veroordeelt zichzelf daarom tot een eindeloze zoektocht naar informatie, naar die paar mensen die wél over de kip nadenken. Deze maand hebben we er weer twee bij: Jan Hamstra en Evelien De Vlieger, die in het prachtig geïllustreerde Het grote kippenboek voor kinderen alles over de kip op een rij zetten. Opdat we allemaal wat vaker over de kip denken, mompel ik stilletjes tegen mezelf, terwijl ik samen met mijn eigenwijze kussenkip Pluisje blader door de prachtige platen van koninklijke kippen in Egypte en broedende mamahennetjes. Misschien herkent ze wel iets van zichzelf?
Verwarde punker op biefstukjacht
Jan Hamstra maakte prachtige linosneden, een tijdrovende techniek waarbij je telkens een stukje linoleum wegsnijdt en dan een nieuwe afdruk maakt. In zijn linoleum veranderen grappige kippetjes in nobele goden. Met het hoofd omhoog, koninklijke kleurvlakken en lange veren die met dikke zwarte strepen zwierend naar de grond lonken.
Ik kijk van dat sierlijke beest naar Pluisje: ze heeft weer eens haar kop volledig in de waterbak gestopt, haar hoofdveren staan alle kanten uit, als een verwarde punker die in een bad haargel gevallen is. Ik haal een handdoek. „Ze gooien hun kop naar achteren om het water in hun bek te laten zakken”, doceert Evelien De Vlieger in het boek. „Alsof ze een borrel achterover slaan.” Pluisje zou niet heel populair zijn op borrels, gok ik.
Tja, tafelmanieren. Ze houden zich er niet graag aan. Een paar pagina’s verder stuit ik weer op kennis die zoveel mensen niet over kippen hebben: dat ze alles eten. Oók vlees, kikkers en muizen. Vorig jaar griste kip Brownie nog een reep biefstuk van mijn bord, waarna totale wanorde uitbrak in het kippenhok. De dames renden als gekken rond met vlees in de bek, en bewierookten piepend de steak alsof het manna uit de hemel was.
Hoezo tokkende kippen?
Piepen, ja. Gek word je als kippenmens van al dat neppe getoktoktok op televisie, alleen broedende kippen praten zo. Het grote kippenboek maakt de leek vertrouwd met brrrr, kgrrrr en piep-woorden die voor de kip net zo essentieel zijn. Ik mis wel de puh-DUH-duh-DUH, constateer ik: het geluid van de kip die héél graag een nieuwtje met je wil delen.
Ik ben wel in mijn nopjes met dit kippenboek. Wie het leest, begrijpt misschien eindelijk dat kippen niet een soort wandelende vlees- en eifabriekjes zijn, maar gewoon beestjes met een eigen wil en rare maniertjes. „Zoals jij, Pluis”, besluit ik. Ze kijkt me raar aan, ik mag haar even aaien.
Ik wijs op de prachtig bewegelijk getekende uitleg in het kippenboek over hoe een kip een stofbad neemt. Maar Pluisje heeft het te druk, ze rolt inmiddels over de handdoek. Leuk boek, Evelien en Jan, maar ook jullie weten nog niet alles: sommige kippenprinsesjes nemen hun stofbad het liefst op badstof.
Voor de reünie van de bevallings-pufcursus, namen we ons eenjarige kroost mee naar het babytoneelstuk Mèh in Amsterdam. Al meezingend op de mèhlodie kon je je kind wegwijs maken op de boerderij. Makkie, dacht ik na menig kinderboerderijbezoek. Maar ook hier bleek ik me flink te hebben vergist. Ik wees mijn zoontje op de babykoetjes die te zien waren op het podium. Ik werd verbeterd door andere toeschouwers, dat het lammetjes waren. En mochten het koeien zijn, dan waren het kalfjes.
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
‘Het water”, zegt fotograaf en regisseur Anker van Warmerdam, „kan alles wat lelijk is mooi maken”. Het is daarom dat hij Amsterdam, vanaf zijn bootje, via de grachten fotografeerde. „Het water is in feite één lange golvende spiegel van onze stad, en alles wat daarin gebeurt – maar dan met een soort space-effect.”
De foto’s die hij maakte waren in eerste instantie vooral bedacht voor het nieuwe kookboek van zijn vriendin, Welmoed Bezoen, genaamd Welmoeds Wilde Keuken. „Het is een heel persoonlijk kookboek, dus ik wilde dat de gerechten getoond werden op bijzondere ondergronden. Het water heeft natuurlijk ook iets wilds, iets onvangbaars.”
Omdat hij „ongeveer een miljoen gerechten” moest fotograferen, die allemaal een ondergrond nodig hadden, voer hij eindeloos op zijn bootje door de grachten. Plat op zijn buik op het voordek, camera in de hand. Hij zag feloranje afvalcontainers, hekken om bouwplaatsen, ruisende bomen en rijen grachtenpanden. Allemaal Amsterdam, maar dan golvend. De foto’s die hij maakte deelde hij laatst ook los op social media.
Hallucinant en onherkenbaar
Dat via het water naar de stad kijken is niet nieuw voor hem. Van Warmerdam is opgegroeid op een woonboot. Die blik op het water was er dus al van jongs af aan. „Het waren ook niet mijn eerste foto’s van het water. Met mijn iPhone had ik al eens reflecties gefotografeerd. Dat zag er zo te gek uit dat ik dat ben gaan uitwerken.”
Hij raakte gefascineerd door het hallucinante dat het water met de stad deed. Zijn foto’s hebben dan ook vaak iets onherkenbaars, iets surrealistisch. „Zoals die foto bij de Prinsengracht. Je wéét dat je naar een grachtenpandje kijkt, maar het is helemaal bloep.” En ook het NEMO is niet meer herkenbaar als het NEMO, behalve de kleur dan. Andere kleuren zijn totaal niet herkenbaar. Zoals de karamel-foto, waarbij het lijkt alsof er vloeibaar, kolkend karamel is gefotografeerd. „Maar het is toch écht een gracht. Die kleur komt van een container, die reflecteert op het water.”
Roze als een Monet-schilderij
En als het niet surrealistisch is, dan lijkt het toch op zijn minst alsof het een foto is die in het buitenland is genomen. Want die foto met dat roze gekleurde water en die lelies, dat kan niet Amsterdam zijn. „Toch wel. Er stond een stalen hek om een bouwplaats heen vlakbij het Olympisch Stadion. Aan dat hek zat van dat doek zodat je er niet doorheen kan kijken en om het puin tegen te houden.” Dat doek, dat roze was, geeft een Monet-esque effect. Het is een tip voor iedereen, zegt Van Warmerdam. Ga naar het water, bekijk en fotografeer het: „Kijk hoe het constant verandert, hoe de kleuren zich mengen en scheiden aan het oppervlak. Het is betoverend. Het is één rimpeling en daarna is het weer helemaal anders. Hoe je het net nog zag, zo komt het nooit meer terug.”
De sinds november aan de Zoetermeerse Plas overwinterende waterspreeuw (Cinclus cinclus) bezocht ik meerdere keren, maar even zo vaak bleek de zeldzame wintergast niet thuis. Dit weekend had ik meer geluk. Verscholen in het riet zag ik op slechts enkele meters afstand het onrustige vogeltje uit het water opduiken, een zoetwatergarnaal wegslikken en onmiddellijk weer onderwater verdwijnen. Druk in de weer verscheen en verdween de foeragerende waterspreeuw; zwemmend, duikend, soms kort opvliegend en steeds weer met opgewipte staart op en neer verend, zijn Engelse naam ‘dipper’ eer aandoend.
Wat bracht hem hier, nu al maanden moederziel alleen? Waterspreeuwen zijn territoriale zangvogels die langs snelstromende bergbeken leven en zich voeden met waterinsecten. Nederland bevindt zich op het scheidingsvlak van de verspreidingsgebieden van twee ondersoorten; dat van de Scandinavische zwartbuikwaterspreeuw (C.c. cinclus); een sporadische overwinteraar in Noord-Nederland en dat van de Centraal-Europese roodbuikwaterspreeuw (C. c. aquaticus); een zeldzame broedvogel langs Limburgse beken.
Scandinavische waterspreeuwen overwinteren doorgaans nabij hun broedgebied. Wanneer gedurende strenge winters rivieren en meren langdurig dichtvriezen, overleven deze standvogels de winter maar zelden. Een deel van hen trekt in de herfst echter zuidwaarts en belandt in Denemarken waar hij een vrij algemene wintergast is. Een enkele waterspreeuw brengt de winter bij ons door. De fascinatie voor de waterspreeuw alhier is groot. De Zoetermeerse zwartbuikwaterspreeuw heeft deze winter honderden vogelliefhebbers aan zich voorbij zien trekken. Zijn zeldzame verschijning en unieke gedrag voeden de verwondering, zoals beeldend beschreven in The Dipper van Schotlands’ dichter des vaderlands Kathleen Jamie. Van de zesduizend wereldwijd bekende zangvogelsoorten gebruiken alleen waterspreeuwen hun vleugels om zich onderwater voort te bewegen. In de loop van miljoenen jaren hebben waterspreeuwen zich in de niche van onderwaterjagers ontwikkeld en aangepast aan het zoeken van voedsel op de bodem van snelstromend water. Hun dichte waterafstotende verenkleed, met klepjes afsluitbare neusgaten, sterke accommodatievermogen dat scherpzien boven- en onderwater snel faciliteert en hoge hemoglobinegehalte met overeenkomstig grote zuurstofopslagcapaciteit, maken gezamenlijk de waterspreeuw tot een succesvolle onderwaterjager in zelfs de wildste stroomversnellingen. Met zijn krachtige poten struint hij derivierbodem af op zoek naar larven van eendagsvliegen, zoetwatergarnalen, kokerjuffers, en kikkervisjes. Maar bovenal is de waterspreeuw een genot voor het oog.
Op de herdenkingsbijeenkomst voor zijn moeder vertelde de man over hoe na haar dood de kamer weer werd leeggehaald, het bed werd weggehaald, de kleren opgevouwen: „En toen was het ineens weer gewoon een kamer. Maar het was een wéreld.”
Ja. Hoe tijd en ruimte zich verdichten en er niets anders meer bestaat dan die paar vierkante meters in de datumloze tijd waarin je je bevindt. En hoe je daar weer uit gegooid wordt en al die tijd, die helemaal niet per se zo prettig was, ineens onherroepelijk verleden tijd is geworden. Zoals alle voorbije dagen dat zijn natuurlijk, maar nu is het of je iets fragiels bent kwijtgeraakt dat je eerst in je handen droeg. Stukgevallen zijn de warme aanrakingen bij het ondersteunen, de kleine lachjes en de gesprekken in de respijt-uren, het stille zitten en tot niets komen dan een kopje afwassen, een glas vol schenken, een wasje draaien, telefoontjes, telefoontjes, telefoontjes met instanties en hulpverleners. Lege tijd die tegelijkertijd zo tot de rand toe gevuld was met nabijheid.
Allemaal voorbij nu.
Je zegt dat het goed is zo, ja het is goed, het lijden is voorbij, de ziekte hoeft niet meer verduurd. Maar het is niet goed want het had allemaal nooit mogen gebeuren. Nog steeds is de tijd verdikt en werpt dit ene zijn schaduw over alles heen, tot straks de dagen weer dagen zullen worden, de weken weken.
Intussen kijk je wel eens televisie en leest soms de krant en elke keer voel ik mijn hart bonzen bij het nieuws, maar tegelijkertijd twijfel ik aan het invoelend vermogen van de mens. Want natuurlijk besef ik dat het verschrikkelijk is om in Oekraïne of Gaza te wonen en praat ik verontwaardigd en machteloos over ons, ‘ons’, onvermogen om iets te doen – maar ik leef me niet echt in.
En eerlijk gezegd: dat wil ik ook helemaal niet.
Ik vind mijn eigen dode al erg genoeg, ik vind hem al te jong, zijn leven te wanhopig. Hoe zou ik moeten verduren, zoals zoveel mensen dat wel moeten, dat je jongste broer onder het puin was komen te liggen en je helemaal niet meer dichtbij hebt kunnen zijn? Hoe leven mensen die zulke dingen hebben meegemaakt en die nu verblijven in een tent op een zanderige vlakte met te weinig water, te weinig wc’s, te weinig eten?
Ik zie de uitgeteerde zieke voor me, maar wel in een comfortabel bed. In een warme kamer. Wel konden we iets doen al konden we niets doen. We konden bij elkaar zijn.
Dankbaarheid, daar hebben mensen het altijd vooral over als er iets ergs gebeurd is, of juist net niet, en het klinkt gauw nogal wee. Maar helaas zit de mens, in de meest voorkomende vorm, wel zo in elkaar, dat-ie pas dankbaar is als er iets verloren is of bijna. Het is een raar gevoel, want ik wil niet dankbaar zijn dat anderen niet maar ik wél in een land woon met hospices en stromend water, met ambulances en verpleegkundigen (oh de verpeegkundigen! hoeveel monumenten en loonsverhogingen wil je voor díé mensen regelen!) en zo veel aardige mensen die niet alleen willen, maar ook kunnen helpen. Dankbaar klinkt zo gauw alsof je denkt dat dit er allemaal voor of om jou is, je toegedacht. Dat is natuurlijk niet zo. Toch hoor ik mezelf al weken steeds maar tegen iedereen ‘dank je wel’ zeggen. Dank je wel dat je dit doet. Dank je wel dat je bestaat. Dank dat het zo kan. Dank dat we hier zijn. Dank dat de wereld behalve verschrikkelijk ook zo zorgzaam is.
De ‘Flipperkast des Vaderlands’ Joost Klein heeft afgelopen donderdag zijn songfestivalnummer ‘Europapa’ gepresenteerd en dat deed hij vrolijk. Met schoudervullingen, een Nederlands vlaggetje en zijn goede vriend Arjen Lubach.
Of hij dat Eurovisiewedstrijdje gaat winnen? Zou zomaar kunnen. Zoals hij ook gemakkelijk laatste kan worden. Ik ben zo trots dat ik van deze onzin geen verstand heb. Gelukkig kwamen er nog wel wat songfestivalbeelden van vorig jaar langs. Dat krassende kraaienduo wier namen ik steeds vergeet. Toen ik Gordon onlangs vals hoorde kwelen dacht ik toch weer even aan dit in mijn oren legendarische tweetal. Als songfestivalscepticus beleef ik hier zoveel plezier aan. Hoewel die eenzame indiaan met die treurige tooi bij mij nog steeds op nummer één staat. Die naam vergeet ik nooit meer. Joan Franka!
Ik hou van dit soort belangrijk showbizznieuws. Zeker op het moment dat Poetin ons zachtjes voorbereidt op een stevige kernoorlog waarin ons vrije Westen weggevaagd schijnt te worden. Volgens kenners is het dan ook het einde van Vladimir zelf. En zijn maffiose miljardairsclan is dan ook kassiewijle. Dan zal onze Quincy Promes blij zijn dat hij op dat moment lekker veilig in Dubai zit.
Hoop wel dat we op het moment dat de Derde Wereldoorlog uitbreekt een beetje serieuze regering hebben. Liefst onder leiding van Geertje, die ooit nog openlijk met Poetin geheuld heeft. Wat zal Wilders doen voordat de bom valt? Geeft hij de Russische dictator vlak daarvoor nog een laatste waarschuwing? Of smeekt hij de Russen om genade en legt hij uit dat hij tot voor kort een groot fan van Poetin was? Wijst hij Moskou op zijn overvolle ijskast? Daar staat zijn liefde voor de meedogenloze Navalny-moordenaar naast het Koranverbod en andere ingetrokken idiote wetsvoorstellen. Of laat hij de laatste waarschuwing aan Volendamse Mona over en vlucht hijzelf in een nikaab? Maar waarheen? Waar is het nog veilig op onze planeet?
Op de televisie meldde een oorlogsdeskundige dat het van Poetin alleen maar woorden zijn. Wapengepruttel. Meer niet. Of mij dat geruststelde? Wat zei Colijn ook alweer in 1936? Iets met veilig slapen? Vier jaar later kwam de inval. Dus we hebben nog tijd.
In een talkshow ging het daar heel even over, maar gelukkig gingen ze daarna meteen over op echt belangrijke zaken. Of Bert Huisjes een Matthijs is? Huisjes is een of andere alom gevreesde hoofdredacteur van een splinteromroep binnen de NPO. Veel presentatiedames die met hem werken of werkten hebben over hem geklaagd, terwijl de mannen van de Omroep voor Wakker Nederland juist heel enthousiast zijn over briesende Bertje. Johan Derksen heeft het in zijn talkshow voor Huisjes opgenomen en dan weet je meteen dat Bertje hartstikke fout is. Heerlijk dat al dit intern omroepgeneuzel openlijk via juiceteefjes, roddelsites en talkshows wordt uitgevochten.
Ik moet er altijd wel om lachen. Net als om de Britten die het op dit moment nog veel bonter maken. Zij vragen zich af waarom Kate al maanden zoek is. De heerlijkste roddels gonzen door het Verenigd Koninkrijk. Ze zou haar kont hebben laten liften, over de paleismuur geklommen zijn, in verwachting zijn geweest van een roodharige baby en dat zou dan weer erop duiden dat dat kind van haar zwager en oude liefde Harry is, die zelf ook weer niet dezelfde vader als zijn broertje heeft.
De tabloids hebben het druk. Het zou ook nog kunnen dat ze een nier aan haar zieke schoonvader heeft gedoneerd. Alleen al voor dit soort heerlijke onzin moeten al die Europese koningshuizen blijven. Wat hebben we hier niet genoten van de oude Bernard met zijn steekpenningen en zijn bastaarddochters, zijn huisjesmelkende kleinzoon, Mabeltje die met Klaas Bruinsma op de wadden in het vooronder van een bootje sliep en Max met haar foute vader. Wat dat betreft is het nu een beetje saai.
Roddels zijn een mooie afleiding van de werkelijkheid. Ook nog iets positiefs? Het is goed dat Rutte de NAVO gaat leiden. Die wil namelijk nog wel eens wat vergeten. Bijvoorbeeld om een oorlog te beginnen.