Mijn Rotaryclub organiseert jaarlijks activiteiten voor eenzame alleenstaande ouderen. Zo gaan we met een groep mensen naar de Euromast.
De lokale krant besteedt er aandacht aan en plaatst een foto op de voorpagina. Op deze groepsfoto veel kale en grijze mannen. Trots laat ik het zien aan mijn goede vriend Henk.
Hij kijkt even, er verschijnt een gemene grijns en zegt dan: „Wie zijn nou de Rotaryleden en wie de eenzame alleenstaande ouderen?”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Misschien moet ik voortaan alleen nog op Paaszaterdag naar goed bezochte tentoonstellingen. Dat deed ik afgelopen zaterdag in het Kunstmuseum in Den Haag, waar nog tot 20 mei een deel van het beste werk van de Duitse schilder Max Beckmann (1884-1950) te bewonderen valt.
Het was er aangenaam rustig. Op zeker moment stond ik zelfs moederziel alleen in een zaal met wat mij betreft Beckmanns beste meesterwerk: Dubbelportret. Max en Mathilde Beckmann, uitgeleend door het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Beckmann, gevlucht voor het nazi-regime, schilderde het tijdens zijn verblijf in Amsterdam dat van 1937 tot 1948 duurde en de vruchtbaarste periode van zijn artistieke bestaan werd: hij maakte er bijna 300 van zijn in totaal 800 schilderijen. Op Dubbelportret beeldde hij zichzelf af, samen met Mathilde, zijn tweede vrouw, die ik verder Quappi zal noemen omdat Beckmann dat troetelnaampje voor haar bedacht had.
Het is een liefdevol portret uit 1941 van een echtpaar dat kennelijk even rust heeft gevonden in een tumultueuze periode. Beckmann staat erbij zoals hij zich bij voorkeur afbeeldde: als een gedecideerde man met een waakzame blik. Quappi staat iets achter hem terwijl ze een bemoedigende hand op zijn schouder legt – een hand waarmee ze hem ook kan bijsturen als hij uit de bocht van zijn tomeloze energie mocht vliegen.
Beckmann schilderde ook een prachtig dubbelportret – hier niet aanwezig – met zijn eerste vrouw, Mina Beckmann-Tube, maar dat schilderij straalt een zekere melancholieke afstandelijkheid uit, alsof de echtgenoten al met een afscheid rekening houden.
Quappi was de liefde van zijn leven. „Zij is een engel, die men mij gestuurd heeft, met wie ik mijn werk tot stand kan brengen”, schreef hij. Hij doorstond met haar de oorlogsjaren in Amsterdam toen ze zich moesten redden in een povere huurwoning aan het Rokin 85. „De temperatuur in dit vertrek kwam niet boven de vijf graden”, schreef Quappi in haar memoires. „Steeds weer moest Max zijn werk onderbreken om naar onze kleine slaapkamer te gaan die we enkel tussen elf uur ’s ochtends en 8 uur ’s avonds met een grotere oven verwarmden. Daar warmde hij dan zijn door de arbeid in het koude ‘atelier’ stijf geworden handen omdat hij anders het penseel niet kon hanteren zoals hij wilde.”
Ik vond dit citaat in het interessante boek Max Beckmann – leven en werk in Nederland 1937-1948 van Jan G. Geerts, een van de grootste Beckmann-kenners in Nederland, dat eind april verschijnt. Het boek wemelt van dit soort citaten, omdat Beckmann ook zelf een gretig schrijver van dagboeken en brieven was.
Beckmann hield meer van Nederland dan Nederland van hem. Hij maakte graag fietstochten en was dol op de zee. Op de tentoonstelling hangt een Schevenings zeegezicht dat je buiten op loopafstand in de realiteit kunt vinden. Nederland zag hem als schilder nauwelijks staan, alleen zijn Dubbelportret werd aangekocht.
In Amerika kreeg hij wel de erkenning die hij verdiende. Hij overleed aan een hartaanval toen hij in New York naar een museum wandelde waar een van zijn vele zelfportretten hing. Hij werd ook in New York gecremeerd. Quappi overleed in 1986, liefst 36 jaar later, in Jacksonville, Florida.
Op een hoek van de Rotterdamse wijk Katendrecht hangt een voorstelling van een man, op de rug gezien, die zijn hand op zijn hoofd legt, alsof hij daar iets zoekt. De grond is bedekt met dode bladeren. Boven zijn hoofd, door de lucht, waaien hoeden. Het kunstwerk beslaat vier blinde bogen boven ijssalon HIJS. De hoeden waaien hoog boven het terras waar ’s zomers mensen ijsjes komen eten.
Dit werk is gemaakt door Teun Hocks, en je kunt het zien als zijn vaarwel. Voor hij overleed in februari 2022 woonde hij korte tijd op Katendrecht, net als ik. We zagen elkaar als er iets te vieren was, en ook als dat niet speciaal zo was. Teun maakte werk waar meer mensen van houden dan er kunstliefhebbers zijn: toegankelijk, subtiel, melancholisch en grappig, altijd met hemzelf (‘het mannetje’) centraal, bezig dromen te vangen of te bestrijden, pogend zich staande te houden tegenover krachten die veel groter zijn dan hijzelf.
In hetzelfde jaar, 2022, overleed tekenaar Sempé: hij schiep een soortgelijk figuur, hij was de Franse vader van het kleine mannetje in een complexe wereld. En kortgeleden tekenaar Benoit van Innis, de Belgische vertegenwoordiger van deze benadering. Alleen Joost Swarte, de andere Nederlandse broeder van het genootschap, leeft nog en is nog volop actief. Genootschap is een groot woord voor vier kunstenaars die elkaar niet altijd persoonlijk kenden. Ook zijn er grote verschillen in stijl en persoonlijkheid.
Toch past het. Alle vier bedienen ze zich van een middel dat niet per se gerespecteerd wordt in de kunst, van de glimlach, en de visuele pointe. Alle vier worden ze graag en veel gebruikt voor covers van boeken en tijdschriften, waaronder die van The New Yorker. Op tentoonstellingen van hedendaagse kunst kom je ze niet tegen. Alle vier zijn ze zowel heel beroemd als een beetje marginaal.
Toen ik na het overlijden van Teun Hocks de toenmalige directeur van Museum Boijmans benaderde, of het niet tijd werd om een werk van hem aan te kopen, haalde die beleefd zijn schouders op. Teun mag meedoen op een tijdelijke tentoonstelling. Maar in de vaste collectie, nee. Dat geldt voor de andere leden van de broederschap ook enigszins.
Toch hebben ze alle vier een benadering met een stevige artistieke basis, samengesteld uit een grote kennis van zowel het idioom van Hergé (Kuifje) als surrealistische kunstenaars Magritte en Man Ray.
Zo kwam de gedachte in mij op dat hier wel eens sprake zou kunnen zijn van een voorbijgaand genre. Hedendaagse kunst gaat over grote thema’s, en daar past geen lichte touch, laat staan een eenzaam mannetje. Immers. ‘Het mannetje’ was tot voor kort het symbool voor doodgewone middelmaat. Meneertje, klein van stuk, correct gekleed. Antiheld. In de hedendaagse kunst is iedereen welkom, en dat is geweldig, alleen het heertje valt een beetje buiten de boot.
‘Generiek’ riekt naar ‘normatief’, dat wat we herkennen als de maat van alle gewoonheid. En hoezo zou het mannetje – altijd wit, altijd man – de maat van alle gewoonheid zijn?
Dat is waar. Maar zo vormt de kleine antiheld een lege plek binnen het veelsoortige gezelschap dat de hedendaagse kunst bewoont. Op een dag komt hij hopelijk weer terug, in het gezelschap van een ander personage dat inmiddels ook aan alle normen van doodgewoonheid voldoet.
De tentoonstelling Het Verhaal van Teun Hocks is za 30 maart geopend in het Verhalendepot, op de 3de etage in Depot Boijmans, Museumpark 24, Rotterdam. Kaarten voor via boijmans.nl/tickets
Ik zat bij klasgenoot Marieke thuis op de bank. Een jaar of zestien waren we, we hadden gewoon een keer na school afgesproken. Ik zag badmeester Smeets voorbij het kamerraam lopen. Mijn trauma van het schoolzwemmen kwam boven. Ik ging los: „Oh daar liep badmeester Smeets! Wat een eikel! Vreselijke man! Jaren nog nachtmerries van gehad. Hij dwong me te duiken door mij van de duikplank te duwen! Ik haat zwemmen door hem.” De achterdeur ging open. Een man kwam via de keuken de kamer binnen: de vader van Marieke Smeets… badmeester Smeets.
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Pfrfffiieefiieeeeee. Iedereen heeft het wel eens gedaan: met een natte vinger over de rand van een wijnglas draaien. Hoe voller het glas, hoe lager de toonhoogte. Er zijn artiesten die optreden met een serie wijnglazen en daar een liedje op spelen.
Dat moet handiger kunnen, dacht wetenschapper, staatsman en diplomaat Benjamin Franklin, die ook de bliksemafleider uitvond en in 1776 als een van de ‘founding fathers’ de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring ondertekende. Nadat hij een paar jaar eerder in Londen de Ier Richard Pockrich had horen spelen op zijn glasharp – een tafel met tientallen glazen – vond Franklin in 1761 de glasharmonica uit, een instrument dat snel populair zou worden – zelfs Mozart en Beethoven schreven er muziek voor. Hypnotiseur Mesmer bespeelde de glasharmonica bij zijn groepssessies. Vele duizenden zijn er gemaakt. Iedereen vond de klank ‘hemels’.
Pas in de vorige eeuw raakte het instrument in de vergetelheid, al wordt er nog steeds nieuw werk voor gecomponeerd. Op YouTube laat Dennis James zien en horen wat een glasharmonica allemaal kan en muziekmuseum MIM in Leuven heeft een mooi exemplaar uit 1786.
Ook de Duitse romantische schilder Caspar David Friedrich (1774-1840) kende de glasharmonica, blijkt uit de online catalogus (cdfriedrich.de) van Friedrich-jaar 2024 ter ere van zijn 250ste geboortedag. Friedrich schilderde vaak landschappen met mensen die intens in hun omgeving opgaan. In de natuur zag hij een soort religieuze schoonheid en hij wilde dat mensen die via zijn werk ook konden beleven. Om ze te helpen bedacht hij rond 1830 een ‘kunstinstallatie’, waarbij onder andere een glasharmonica moest zorgen voor de juiste sfeer.
Friedrich schilderde vier werken op transparant papier en die moesten bij lamplicht, begeleid door muziek, één voor één gepresenteerd worden. In brieven aan zijn Russische vriend, de dichter Vasili Zjoekovski, die de schilderijen kocht voor de latere tsaar Alexander II, legt Friedrich uit hoe de muziek „de overgang moest voorstellen van de demonische staat van de wereld, via de wereldse naar de spirituele en tot slot de transcendente staat”. Bij het eerste schilderij hoorde de toeschouwer zang en gitaar, bij het tweede zang en harp, bij het derde de hemelse glasharmonica en bij het transcendente slotschilderij „ruisende muziek uit de verte”.
Om echt muziek te kunnen maken met de klank van wijnglazen had uitvinder Franklin een paar problemen opgelost. In zijn ‘armonica’ monteerde hij 37 glazen schalen met een doorsnee geleidelijk oplopend van ongeveer 7 tot 23 centimeter. Samen drie octaven, inclusief halftonen. Om ruimte te besparen schoof hij de schalen in elkaar. Hij verbond ze met een centrale ijzeren as en hing de hele stapel horizontaal in een van boven open houten kast op poten. Via een vliegwiel en trapmechanisme – zoals bij oude naaimachines – liet Franklin de as met schalen ronddraaien, zodat de muzikant slechts zijn natte vinger tegen de randen hoefde te houden.
„Het voordeel van dit instrument”, schrijft Franklin aan een collega-uitvinder, „is dat de tonen onvergelijkbaar zoeter zijn vergeleken met andere, dat je ze luider en zachter kunt maken door harder of zachter te drukken en dat je een toon zo lang je wilt kunt aanhouden”. Muzikaal was de grote winst dat je meerdere schalen tegelijk kon bespelen, met de vingers van beide handen, zodat akkoorden mogelijk werden. Luxe versies hadden een ingebouwd waterbakje om snel de vingers in te dippen.
Friedrichs kistje met de vier transparante schilderijen is bij de toekomstige tsaar Alexander in Sint-Petersburg aangekomen, blijkt uit een administratieve notitie uit 1836. Maar daarna is er nooit meer iets over vernomen. Wel zijn er drie tekeningen van hem bewaard die naar de schilderijen verwijzen. Op de tekening met de spirituele wereld zit een slapende muzikant tussen hoge planten in het gras. Een mandoline is uit zijn handen gegleden. Boven hem in de lucht bespelen drie engelen een orgel: de glasharmonica! Zo klinkt volgens Caspar David Friedrich de hemelse muziek die de slapende muzikant droomt.
Eerlijk gezegd vond ik de vragen van Jesse aan Thierry over eerdere jaarcijfers van het Forum voor Democratie nogal dom. Klaver wilde afgelopen woensdag weten of Baudet ooit door Poetin betaald is. Natuurlijk is hij dat, maar die transacties gaan we echt niet vinden in zijn boekhouding. Of is Thierry net zo dom als prins Bernhard, die jarenlang vergat om zijn lidmaatschapskaart van de NSDAP in een van de koninklijke open haardjes te verfikken?
Maar de smeergeldbetalingen van Vladimir aan Thierry staan uiteraard nergens genoteerd. Die gingen natuurlijk handje-contantje of na een tip van Wopke via een zeer schimmige Maagdeneilandenconstructie. Georganiseerd en goedgekeurd door KPMG. Ongetwijfeld in bitcoins of andere criminele valuta. Toen Jesse een beetje pesterig bleef aandringen bij de geïrriteerde FVD-voorman, dacht ik: kijk nou uit Klavertje. De Russen luisteren mee en voor je het weet kukel je binnenkort uit een hotelkamerraam. Of krijg je in een Haagse tram een parapluprikje polonium in je kuit. En als ik Jesse was zou ik voorlopig ieder aangeboden kopje thee categorisch weigeren.
Omdat Thierry onze Jesse dreigde op zijn bek te slaan bemoeide Kamervoorzitter Bosma zich ook nog even met dit puberale schoolpleinruzietje. Maar of dat nou zo handig was? Deze PVV’er zou namelijk zelf ook wel eens op het smeergeldlijstje van de Russen kunnen staan. Net als Wilders. Die heeft dat inmiddels hardnekkig ontkend. Sterker nog: Geertje wil de onderste steen boven. Of ik hem geloof? Ik geloof Geert altijd. Onvoorwaardelijk zelfs. Of moeten we toch nog eens in de vriesvakjes van een van zijn tientallen ijskasten gaan kijken? Even goed zoeken tussen de godsdienstvrijheid, de moslimhaat en andere meurende ijsklontjes.
Heerlijk om te lezen dat het door de Russen gespekte nieuwsplatform Voice of Europe nog niet zo lang geleden door Wilders uitgebreid bejubeld werd. Als tegengif van de fake media. Hij had toen ook nog begrip voor de Russische inval in Oekraïne. En het lekkerste bericht is natuurlijk dat van PVV’er André Elissen die verkiezingswaarnemer in Rusland was. Op kosten van het Kremlin. Ik vrees dat hij geen onregelmatigheden heeft gezien. De Russische verkiezingen verliepen zoals altijd voorbeeldig.
Ook een interessante reactie op dit kleine Binnenhof-relletje kwam van voormalig PvdA-politicus Rob Oudkerk, die zich bij Op1 afvroeg hoelang de nu 2-jarige zoon van Thierry zich later zou schamen voor zijn vader. Ik ben gek op dit soort humor. Vooral uit de mond van de voormalig huisarts, die ooit regelmatig uitgemergelde heroïnehoertjes op de Amsterdamse Theemsweg goed onderzocht. Vooral vaginaal. En dat hij de dames er ook nog een beetje voor betaalde. Goed? Ik gok twee tientjes.
Maar dan durf je wel. Deze uitspraak was nog maar het begin van zijn totaal clowneske optreden aan deze talkshowtafel van de NPO. Meteen daarna begon hij namelijk als dokter over de fysieke uitstraling van ‘patiënt’ Baudet. De grote pupillen van Thierry wezen op…
En daar liet de dokter het gelukkig bij. Hiermee suggereerde hij wel dat de politicus iets via mond, neus of naald tot zich zou hebben genomen. Kroegpraat op het niveau van Boulevard en Shownieuws. En zonder dat een van de presentatoren ingreep. Het had die Charles of die Carrie gesierd als ze hem beleefd hadden gevraagd om zijn laffe dronkenmanspraatjes voor zich te houden en zich als een echte middenstander te beperken tot het aanprijzen van zijn boekje over zijn heldhaftige moeder.
Beschamend en een dokter onwaardig. Moet het grensoverschrijdend gedrag van deze charlatan onderzocht worden? Misschien wil de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten er even naar kijken. Dan hoeft Rob zich in elk geval geen zorgen te maken.
Maar Thierry heeft excuses gemaakt en het knokpartijtje gaat voorlopig niet door. Dus geen rechtse hoek of een onverwachte linkse directe.
We gaan vrolijk Pasen vieren en ik ga bidden voor de diepverdrietige Utrechtse Anne-Fleur, die dit weekend huilend thuiskwam omdat ze op niet een bangalijstje staat. Misschien wil Tom Egbers daar een docu over maken.
Voor je lezers moet je veel overhebben, dus heb ik aandachtig het omvangrijke ‘Plan van aanpak’ gelezen waarmee de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) de rust in de roerige, eigen gelederen probeert te herstellen. Eén gevolg van dit plan staat voor mij nu al vast: voorlopig zal er voor de NPO-leiding en de omroepen nauwelijks meer tijd zijn om programma’s te laten maken.
Misschien zullen in een eindeloze herhaling nog wat gedateerde natuurdocumentaires en vergeten programma’s van Ivo Niehe en Sonja Barend worden uitgezonden, maar nieuwe programma’s? Uitgesloten. Er moet vergaderd worden.
Het ‘Plan van aanpak’ is opgesteld door de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (OGCO, uit te spreken als „Och, Co”). ,,Dit overkoepelende plan van aanpak is het startpunt van een lerend proces’’, schrijft de commissie. „Dat gaan we samen met al onze medewerkers doen, waarbij we openstaan voor nieuwe inzichten en aanbevelingen.”
Een lerend proces? Zou dat iets anders zijn dan een leerproces? Of kunnen processen misschien zelf ook leren? Maar laten we hier niet te lang bij stilstaan, want de omroepen moeten dóór, er valt nog zoveel te doen om „een veilige werkomgeving te realiseren”. De OGCO heeft hiertoe drie invalshoeken gekozen. Men moet „doorleven wat er gebeurd is” (1), daarna moet er „een focus op het heden” komen waarna meteen alle acties beginnen om „een andere cultuur te realiseren” (2) en ten slotte moet gelet worden op preventie (3).
Ik moet hier helaas nog een suggestie aan toevoegen. Als alles achter de rug is, zal er toch ook tijd moeten worden ingeruimd voor het „doorleven” van wat er besloten is?
Lees nog deze typerende passage: „De publieke omroep kent 14 individuele werkgevers met een eigen organisatiecultuur en structuur. Om recht te doen aan alle aanbevelingen is het noodzakelijk dat alle individuele werkgevers naast dit gezamenlijke actieplan ook met een eigen aanpak komen, waarin ze de gemeenschappelijke waarden vertalen naar hun eigen context en hiermee hun individuele verantwoordelijkheid nemen. Tenslotte zijn er nog aanbevelingen die zich richten tot de individuele raden van toezicht.”
Dat worden dus in totaal 15 plannen van aanpak. Voordat al die plannen opgesteld en, niet te vergeten, „geïmplementeerd’’ zijn, zijn we jaren verder. Intussen draait de wereld maar door – toevallig ook de titel van het programma waarmee al deze ellende zo ongeveer begonnen is – en is de vraag wat er nog is overgebleven van de publieke omroep. Als het aan de nieuwe, ongetwijfeld zeer rechtse regering ligt: niet veel. Terwijl de PVV de guillotine optuigt, zijn ze bij de omroepen nog bezig met klachtenevaluaties, kern- en deelacties, leiderschapsassessments, metingen medewerkerstevredenheid, opstellen gedragscodes en voorzieningen voor competentieontwikkeling – allemaal termen die ik in dit rapport aantrof.
Zo zijn en blijven het in omroepland gouden dagen voor de gebakken lucht van organisatiedeskundigen en leiderschapstrainers, en verandert Hilversum in één grote vergaderzaal voor beleidsbepalers terwijl op de gangen wat uitgebluste figuren rondhangen die vroeger iets maakten wat dan een zeldzaamheid is geworden: goede programma’s.
Mijn collega is moeder van twee kleine meiden en dat maakt dat haar verjaardag een speciale dag is. De verjaardag van je moeder is een groot feest voor een kind.
Tenminste dat dacht ik.
Daarom vroeg ik of er bij ontbijt voor haar was gezongen.
Ja, antwoordde ze droog: Europapa.
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Whaddup dan beste lezer? ik hoop dat het goed met je gaat. We zitten officieel in de lente, dus alleen al om dat feit is er genoeg reden om het goeie van het moment in te zien. Momenteel zitten we ook in de maand waarin alle moslims vasten ten behoeve van de ramadan. En hoewel ik mij als professor van de Smibanese University verdiep in alle religies die er zijn in mijn zoektocht naar wijsheid, heb ik tijdens de ramadan van vorig jaar besloten me te bekeren tot islam. Tot dat moment had ik al drie keer meegedaan, en alle kennis die ik had opgedaan tot dan toe maakte dat het voor mij een Smibologisch besluit was om te nemen, dus deed ik dat.
Dit jaar begon de ramadan voor mij best stroef. Hier was eerlijk gezegd geen reden voor besides dat ik simpelweg niet goed wilde zijn, nek je die? Zomaar ook gewoon. Maar goed, Inmiddels vergaat het me goed met de dag beter, want in de eerste anderhalve week deed ik meer plichtmatig mee dan doelbewust. Daar zit echt een groot verschil in. Buitenstaanders denken vaak dat het alleen gaat om vasten, en dat het allemaal draait om het eten en drinken waar je gedurende de dag jezelf van ontneemt. Zo beleefde ik het in de eerste week ook. Maar ik zeg je eerlijk, dat ervaar ik vooral als de oppervlakte van de ramadan. Waar het voor mij, en denk iedere praktiserende moslim vooral om gaat is het doelbewust naleven van de voorschriften, en dat zit ’m vooral in de zuiverheid van je bewustzijn disciplineren dankzij ramadan. Vasten is in dat opzicht meer een tool dan een doel.
Wanneer je de ramadan doelbewust naleeft, verkeer je in een soort ultra- bewustzijn, ultra bewust van wat je denkt, waar je aan denkt, hoe je spreekt, leeft, en waar je jouw tijd aan besteedt. Het keerpunt na anderhalve week zat ’m voor mij in iets heel simpels, een moment waarop ik een ander adviseerde. Mooi hoe ons advies aan een ander vaak onszelf evengoed verder helpt. Een andere professor van de Smibanese university was ik aan het vertellen dat hij geduldig moest zijn omtrent bepaalde zaken waar wij binnen de university mee te maken hebben. Toen hij me vroeg hoe hij dat geduld moest opbrengen, zei ik dat je dat gewoon moet doen, punt. De avond na dit gesprek stuurde ik hem wat screenshots van artikelen die ik opzocht omtrent geduld, en toen ik die vervolgens ook deelde via me Instagram reageerde een kennis van me met “Sabr”. Blijkbaar is dit een gedeelte van de tweesplitsing van het geloof naast “Shukr”. Het een (Sabr) gaat om geduldige volharding van de belijdenis, waar het ander (Shukr) gaat om het uitzenden van je dankbaarheid aan Allah en daarmee ook het geloof.
Maar ook los van Islam, als je stilstaat bij geduld is het iets heel verrijkends. Je moet die shit niet zien als een keuze, zo van „ga ik geduld opbrengen?”. Geduld is iets wat je jezelf moet opleggen, als een verplichting. Zie ongeduld als een zonde, als iets wat je jezelf aandoet. Funny thing about it is ook dat geen geduld hebben in geen enkel opzicht bevorderend is, want het verandert de situatie waar je geduld voor moet opbrengen totaal niet. Sterker nog, het maakt het alleen maar moeilijker. De ongeduldige onder ons verstrikken hun rust. Geduld verrijkt je ziel. Het brengt berusting, want je berust jezelf in het geloof dat hetgeen waar je naar verlangt wel gaat gebeuren. Vandaar dat men zegt; geduld is een schone zaak. Geduld verschoont je geest van al het hunkeren, en versterkt je manifesterende kracht. Dus breng geduld op, anders brengt het jou ten onder. Puur!
Prof. Soortkill is oprichter van Smib Worldwide, een creatieve organisatie uit de Bijlmer. En van de Smibanese University, waarvoor hij het Smibanese woordenboek 2.0 publiceerde (in 2020 genomineerd voor Taalboekenprijs) en onlangs Smibologie. Each one, teach one.