We hebben ons goed voorbereid op zeven weken Japan, vooral wat de taal betreft. Mijn vriend heeft een vertaalcomputertje gekocht en ik heb via een app een aantal maanden Japans geleerd. Ik vind vooral de uitspraak super moeilijk, maar ben best trots dat ik hele zinnen kan fabriceren. In een onsen (heetwater bron) begin ik vol goede moed een gesprek met een vrouw die alleen Japans spreekt. Ik vertel dat ik uit Rotterdam kom. Ze kijkt verbaasd en verlaat snel het bad. Als ik de zin herhaal op het vertaalcomputertje, vertaalt die mijn Japans met: Ik ben hier dood.
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
De Smibanese University is er voor iedereen. We zijn er voor mensen van alle hoeken en standen, jong en oud, en welke geloofsovertuiging je ook mag hebben. Zelfs atheïsten kunnen hun thuis vinden bij ons. Wij discrimineren niet in dat opzicht. Zolang je in jezelf gelooft, kan je student worden en als dat nog niet het geval is, kunnen we je ook daarbij helpen.
Ben je al eens bij de Smibliotheek geweest? Onze boekenhoek in de OBA Amsterdam aan de Oosterdokskade of in de Bijlmer? Die fungeert als onze eigen mediatheek. We hebben daar een brede boekencollectie, veelal gevuld met non-fictie, hoewel we ook de gehele One Piece-collectie en andere manga’s ertussen hebben. Toch zijn de meeste boeken real life, gecureerd vanuit een educatief oogpunt, veelal boeken waar-je-van-kan-leren-type shit, zelfhulpboeken enzo.
Maar in onze collectie kom je echt van alles tegen. Je kan de grondwet vinden, maar ook The Green Book van Moammar Gaddafi, of HetRode Boekje van Mao Zedong naast een boek van 50 Cent of Rick Ross. Onlangs vertelde iemand me die de Smibliotheek bezocht had dat zij de Koran, Thora en Bijbel naast elkaar zag staan, een samenstelling die in mijn ogen illustrerend is voor waar wij op uit zijn.
Wij leren zelf namelijk ook van alle hoeken en standen. Een goed voorbeeld hiervan is een christelijke takkie waar mij vorige week tijdens het eten van mijn iftar-maaltijd over werd verteld. Hetgeen wat ik hoorde was zo accuraat, zo treffend, dat het voor mij de les der lessen is die ik tot me heb genomen deze ramadan.
Niet zozeer omdat het iets was wat ik niet wist, maar de paradoxale van die takkie hitte me gewoon some type of way. „Wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden, en wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden.”
Vernederen in deze context moet je associëren met nederigheid. Niet in beschamende zin, als in dat iemand je vernedert of iets. Grappig hoe het leven soms werkt. Hoogmoed komt voor de val is iets waar ik altijd al bewust van ben geweest, maar het tegenovergestelde daar stond ik nooit eerder zo bij stil. Wanneer je hoogmoedig bent, duurt het niet lang tot iets je zal overkomen wat je met beide benen op de grond brengt.
Hoogmoed is ook gewoon een illusie, want je overschat jezelf op een manier die simpelweg niet in lijn staat met de realiteit. „Wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden” heeft een tegenovergestelde werking, want het is namelijk binnen de nederigheid van ons zijn waar we geestelijk tot hogere hoogtes kunnen reiken.
Deze shit heeft te maken met frequenties, de denkniveaus waar wij ons mentaal op kunnen begeven. Het hogere bewustzijn, iets waar ieder mens in potentie toegang tot heeft, kan alleen worden bereikt vanuit een nederige modus. Logischerwijs zal een nederige houding jou als persoon verhogen, want vanuit zo’n houding krijg je als het ware de sleutel tot je higher self. Hoog denken over onszelf heeft het tegenovergestelde effect. Hoogmoed, wat vaak gepaard gaat met een bepaalde arrogantie, met het overmatig centraal stellen van jezelf, maakt dat je dus in feite toegang tot je higher self in de weg gaat zitten. Je begeeft je dan op een lage frequentie, de frequentie van het ego, de vijand van onze higher self.
Wijsheid kom je in elke hoek tegen als je ervoor openstaat. Ik wilde dit met jullie delen deze week omdat ik het mooi vond hoe zo’n takkie uit het christendom mijn les van deze ramadan samenvat. Denk voorbij grenzen, want wijsheid kent geen grenzen. Wijsheid is alomvattend.
Prof. Soortkill is oprichter van Smib Worldwide, een creatieve organisatie uit de Bijlmer. En van de Smibanese University, waarvoor hij het Smibanese woordenboek 2.0 publiceerde en Smibologie. Each one, teach one.
Ze is de meest beluisterde Franstalige zangeres ter wereld op dit moment, de Frans-Malinese Aya Nakamura (28). In Nederland had ze in 2018 een nummer-1-hit met het lied ‘Djadja’. Nadat vorige maand in de Franse pers gesuggereerd werd dat president Macron graag wil dat ze bij de Olympische Spelen in Parijs zingt deze zomer, bij voorbeeld een lied van de Franse chansonnière Édith Piaf, volgde een golf van racistisch en extreem-rechts protest. Ze zou „niet Frans genoeg” zijn, omdat ze haar Franse popteksten doorspekt met straattaal en Engelse woorden. Bovendien zou ze „vulgair” zijn, aldus radicaal-rechtse politieke leider Marine Le Pen.
Aya Nakamura lijkt nu haar haters te hebben geantwoord met een swingend lied dat ze vorige week uitbracht, getiteld ‘Doggy’. Het refrein bevat zinnen als „Ik heb geen vijanden, zij zijn het die mij niet mogen. Een heleboel vijanden, maar ik ken ze niet eens.” („J’ai pas d’ennemis moi, c’est eux qui m’aiment pas. Un tas d’ennemis mais j’les connait même pas.”)
Het is een trots en uitdagend lied waarin ze een minnaar („Tu veux doggy, doggy, doggy, doggy, dogguiner”) die haar afwees in feite laat weten: ik heb schijt aan je, ik heb je bevestiging niet nodig, ik bestuur mijn eigen leven. Dat zie je ook in de videoclip waarin ze zingend achter het stuur met vriendinnen in een Lamborghini rondrijdt. Nakamura maakte de song jaren geleden maar bracht die tot nu toe nooit uit, al lekten delen ervan uit online. Na de ophef over haar vermeende Olympische optreden playbackte de Franse regeringsfunctionaris voor jeugdzaken Mathieu Maucort een stuk van ‘Doggy’ („Ik heb geen vijanden…” etc.) op Tiktok, met de tekst „Aya heeft gelijk” erbij. Daarop bracht Aya het lied ‘Doggy’ vorige week officieel uit. Intussen heeft noch het organiserend Franse Olympisch-comité, noch president Macron, noch Aya zelf officieel bevestigd dat zij zal zingen bij de Parijse Spelen. Wel hebben de erven van Édith Piaf laten weten dat zij graag willen dat Aya Nakamura daar iets van Piaf zingt, bijvoorbeeld ‘La Vie en Rose’.
Mijn vader is op 2 april overleden. Verwacht en toch onverwacht. We krijgen uit het ziekenhuis in een plastic tasje zijn persoonlijke spullen mee waaronder zijn telefoon. Na een week van zorgen, snotteren en regelen zetten we zijn telefoon weer aan. Op het scherm verschijnt direct een boodschap op een licht verwijtende toon. „U heeft uw schermtijd gemiddeld meer dan 2 uur per dag minder gebruikt”. Mijn broer grapt dat er zo geen overlijdensakte meer nodig is. Je bent vandaag de dag met dit soort berichten pas écht officieel overleden.
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Wie treurt er nog om dat de scene waarin de tong uit de kleine zeemeermin gesneden wordt, in ruil voor benen, al lang verdwenen is uit moderne versies van Hans Christian Andersens sprookje De kleine zeemeermin uit 1837?
Verhalen veranderen steeds als ze opnieuw doorverteld, herschreven of verfilmd worden. Zo was de nieuwe Disney-verfilming van De kleine zeemeermin’ in 2023 nog reden voor protesten in de Verenigde Staten, toen voor de hoofdrol van zeemeermin Ariël de gekleurde actrice Halle Bailey was gekozen. Onder de kreet #NotMyAriel – niet mijn Ariël – kwam er kritiek van mensen die vonden dat de kleine zeemeermin wit moet zijn, omdat anders het erfgoed van Andersen verkwanseld zou worden. Maar ging het Andersen om een witte meermin? Hij schreef het verhaal waarschijnlijk om zijn gefnuikte liefde voor een mooie jonge man (die voor een vrouw koos) te verwerken; fictie over gedoemde gelijkgeslachtelijke liefde dus, waarover je in negentiende-eeuws christelijk Denemarken je tong niet mocht roeren,
Van wie is een verhaal, dat met de tijd voortdurend anders herverteld wordt, eigenlijk? Over die vraag gaat de expositie Het echte verhaal? Van Anansi tot De kleine zeemeermin in Huis van het Boek in Den Haag. Aan de hand van westerse en niet-westerse verhalen in boeken en films – en poppenspelen (de Turkse Karagöz en Indonesische Kantjil) – wordt daar tot en met 1 september stil gestaan bij voortdurend veranderende verhalen.
Hoe actueel dat thema is, illustreert de nieuwe directeur van Huis van het Boek, Yoeri Meessen als hij in maart, samen met museummedewerker Aafke Boerma een rondleiding door de expositie geeft. Meessen: „Juist in de week dat deze expositie open gaat, verscheen in Amerika een nieuwe roman van de zwarte schrijver Percival Everett getiteld James, die het verhaal van de beroemde De avonturen van Huckleberry Finn van Mark Twain, ook op onze expositie, opnieuw vertelt vanuit het perspectief van de zwarte slaaf ‘Jim’.” Het boek kreeg al juichende kritieken in de VS: de New York Times noemde deze hervertelling een ‘meesterwerk’. Meessen: „Huis van het Boek wil een ontmoetingsplaats van mensen en verhalen zijn, van heden en verleden. Perspectieven veranderen, en cultuur is niet een lineaire ontwikkeling, dat willen we hier laten zien.”
Inspiratie voor de expositie vormde Springlevend. Hoe klassieke boeken van betekenis veranderen, een boek waarin Saskia de Bodt uitzoekt wat er gebeurde met klassieke boeken als Heidi, Pinokkio en Bambi. Dat verhaal over het jonge hertje werd door Disney ontdaan van zijn politieke lading en als tekenfilm in 1942 enorm populair. Maar, zo toont de expositie, het oorspronkelijke verhaal over het door jagers opgejaagde hertje stamt uit de tijd van opkomend fascisme, en is in 1932 geschreven door de Oostenrijkse schrijver (en jager) Felix Salten. Zijn onlangs door Jet Quadekker vertaalde orginele Bambi kan opgevat worden als een verhaal over de dreigende vervolging van Joden in Europa.
Ook de verhalen over Heidi en Pinokkio veranderden in de tijd.
Net als populaire niet-westerse vertellingen. Zo is er de boekversie van de verhalen van de spin Anansi die de Surinaamse schrijver Anton de Kom maakte voor zijn kinderen, gebaseerd op zijn oma’s vertellingen. De schelmachtige spin Anansi stamt oorspronkelijk uit West-Afrika; via de slaventransporten reisden de verhalen mee met de tot slaaf gemaakten naar Amerika en het Caribisch gebied, waar ze vaak stiekem werden doorverteld en aangepast: als troost en als mogelijkheid tot onderhuidse kritiek op de slavernij. Met Surinamers en Antillianen kwamen ze mee naar Nederland, waar ze nu onderdeel zijn van de kinderliteratuur.
Nop Maas, de biograaf van Gerard Reve, lijkt bezig een klein, maar indrukwekkend monument op te richten voor de dichteres Hanny Michaelis (1922 – 2007) in de Nederlandse literatuur. Een poos geleden bezorgde hij twee prachtige oorlogsdagboeken van haar en een boekje met haar jeugdherinneringen, Verst verleden.
Zijn inspanningen lijken mij alleen al op grond van haar geslaagde dichterschap – zie haar Verzamelde gedichten – volkomen terecht. Nu voegt Maas er in eigen beheer een ander interessant boek aan toe: ‘Vastgenageld aan de rand van het niets’ met herinneringen en opinies van Michaelis. Het boek komt in de plaats van een biografie, begrijp ik uit zijn inleiding, die hij „door omstandigheden” niet kon realiseren. Hij was in de jaren negentig met haar bevriend geraakt en had vele gesprekken met haar op de band opgenomen. De neerslag daarvan troffen we al eerder aan in Verst verleden, maar er bleef genoeg materiaal over voor een fors boek.
Michaelis bleek een ideale gesprekspartner voor de interviewer: ze was openhartig en niet bang anderen én zichzelf kritisch te belichten. Het resultaat is een mengsel vol onderhoudende ontboezemingen, soms met roddelachtige kantjes, maar ook met serieuze delen over haar eigen poëzie, haar jeugd en haar relaties met mannen als Gerard Reve, Louis Lehmann, André Volten, Han Lammers („Hij was een schurk”) en vooral („Hij was mijn grote liefde”) Meik de Swaan, een succesvolle zakenman en de vader van Bram. „Zijn vliegtuigongeluk in 1957 is na de deportatie van mijn ouders het allerergste wat me is overkomen.”
Ze noemt de gedichten die ze na zijn dood over hem schreef. De Swaan was een getrouwde minnaar, zoals veel van haar minnaars. „Ik had nooit aan mij verslaafde minnaars”, zegt ze. „Voor een deel is dat mijn eigen schuld. Waarom ik met een feilloos instinct steeds minnaars uitkoos die om een of andere reden mij niet verkozen, weet ik nog steeds niet.”
Haar verbintenis met Reve noemt ze „geen slecht huwelijk”. „Ik voelde me vertrouwd en geborgen bij hem. Daarom heeft het zo lang standgehouden.” Ze beschouwt hem achteraf als „75 procent homoseksueel en 25 procent heteroseksueel.” Er was wel degelijk een seksuele relatie tussen hen. „Als Gerard te veel wilde, riep ik: ‘Steek hem maar tussen twee kussens en doe er wat glycerine bij.’”
Hun psychiater wist haar van Reve „los te weken”. Reve voelde daar aanvankelijk weinig voor, omdat hij vreesde dat haar wereld – na de moord op haar ouders in Sobibor – door een scheiding voor de tweede keer zou instorten.
Ook over Karel van het Reve heeft Michaelis een uitgesproken mening. „Ik denk dat Karel mij een vervelende tegenspreekster vindt, maar ik vind weer dat zijn schoolmeesterachtige, met aplomb gebrachte stellingen vaak op handig geformuleerde simplificaties berusten. Net als Gerard kan hij er niet goed tegen om tegengesproken te worden. Met de homoseksualiteit van Gerard wist Karel gewoon geen raad. Daar schaamde hij zich eigenlijk voor.”
Ergens in de gesprekken met Maas geeft ze toe dat ze soms een grote bek had en kwetsend kon zijn, „maar direct daarna had ik daar weer spijt van”. Zou ze van dit boek ook spijt hebben gekregen? Ik vermoed van niet.
Vriendin en ik waren vrijdag in een grote modezaak in Friesland. Vriendin in de paskamer en ik sta op wacht er naast. Op gehoorafstand zegt de vrouw van een echtpaar tegen de verkoopster: „Ik heb een probleem. Ik moet naar een trouwerij en daarvoor zijn kledingvoorschriften; niet in lange jurk en broek. Kan ik inkomen, maar in de uitnodiging zat ook een kleurenstaal. Ik moet in pastelkleuren verschijnen.”
Vriendin roept vanuit de paskamer: „Ik zou niet gaan.”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
De vooroordelen over en weer lijken onuitroeibaar. Een deel van Nederland lijkt Limburg te beschouwen als een soort geografische vergroeiing, een wormvormig aanhangsel bewoond door een al even eigenaardig volkje. Een deel van Limburg blijft maar jeremiëren dat de provincie er niet helemaal bij hoort en stelselmatig tekort wordt gedaan.
Roel Willems, zelf afkomstig uit het diepe Zuiden maar inmiddels elders wonend, probeert te kloof te overbruggen met het vorige week verschenen boekje Limburgers voor beginners. Omgaan met de meest zuidelijke Nederlanders. „Limburg is prachtig, alleen jammer dat er zoveel Limburgers wonen”, hoorde de schrijver iemand zeggen tijdens een netwerkbijeenkomst. De uitspraak werd met schatergelach ontvangen. Iets soortgelijks valt vaker te horen uit de mond van bezoekers van of nieuwkomers in Limburg: „Mooi gebied, maar je komt er zo moeilijk tussen.” Ook in de rest van Nederland hebben Limburgers de neiging om samen te klitten en ook in bijzijn van anderen in het dialect te gaan spreken.
Geen gemakkelijk volkje
Willems, psycholoog en in het dagelijks leven sociaalwetenschappelijk onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, schreef zijn compacte ‘limburgeringscursus’ niet alleen voor buitenstaanders, maar evengoed voor de autochtone bewoners van het Zuiden. Want, zo stelt hij, „wij Limburgers zijn geen gemakkelijk volkje.” Herkenning en tijdens het lezen opgedane kennis kunnen hen volgens de auteur helpen uitvinden „waarom het soms niet zo makkelijk gaat tussen ons en de rest van Nederland”. Soms heeft Willems’ boekje iets van een reeks tips voor omgang met honden of een vreemde diersoort: niet te abrupt benaderen, voorzichtig contact maken en dan pas aaien. Waar veel Limburgers in elk geval op zijn minst stilletjes van gaan grommen zijn in hun ogen botte en directe Hollanders (elke Nederlander van buiten Limburg). Meteen ter zake komen, meningen poneren of je op een andere manier al te direct manifesteren wordt niet gewaardeerd. Vermijd daarom dit soort als lomp beschouwde gedrag.
Andersom zullen Limburgers zich niet meteen laten gelden. Of zelfs niet of slechts versluierd zeggen wat ze vinden. Berucht zijn de vijftig soorten “ja” die iemand van inwoners van de provincie te horen kan krijgen. Een deel daarvan betekent “nee”. Willems vindt dat daar niet meteen etiketten als stug, achterbaks of hypocriet op moeten worden geplakt.
Net als Chinees: toontaal
Hij pleit ook voor openstaan voor het belang dat Limburgers meestal hechten aan tradities en aan de groep, de gemeenschap en de familie (plus de ruime definities daarvan). En al die Limburgse dialecten? Zie de rijkdom die het te bieden heeft: het idee dat ze zorgen voor taalachterstanden is allang achterhaald. Het tegendeel is het geval. Sprekers hebben er gemak van bij het leren van andere talen. Een van de schoonheden is dat het Limburgs net als Chinees een toontaal is. Je kunt hetzelfde woord met toonhoogteverval uitspreken en dan betekent het iets anders.Wie het allemaal al te ingewikkeld vindt, kan eenvoudig beginnen. „Enne?” is een makkelijk te leren begin voor veel Limburgse gesprekken.
Geneet van ’t laeve
Het Bourgondische komt onder meer tot uiting in gul zijn met eten en drinken, kleden en opdoffen voor gelegenheden en het loslaten van het dictaat van uur en tijd. Geneet van ’t laeve is niet voor niets een van de grootste Limburgse evergreens. Limburgers voor beginners koestert de bestaande clichés, maar roept ook op om verder te kijken. ,,Ik zou zeggen dat Limburgers vooral een stuk ingewikkelder zijn dan je op het eerste gezicht zou denken”, concludeert Willems. Weinig is wat het lijkt. Vrijwel alles in Limburg lijkt omfloerst, versierd of allebei. Wie dat complexe, gelaagde niet kan waarderen of daar geen geduld voor heeft, is misschien op de verkeerde plek aanbeland.
Limburgers voor beginners. Omgaan met de meest zuidelijke Nederlanders. Roel Willems. Noordboek; 144 blz. € 17,90
Met mijn moeder zit ik op een terras aan de voet van de Sint-Jan. Aan het tafeltje naast ons strijken twee dames neer die zo te zien een dagje Den Bosch doen.
„De Sint-Jan,” begint de een uit te leggen, „is een gotische kathedraal.”
De ander knikt bewonderend.
„En weet je waarom dat gotisch heet?”
„Nou?”
„Al die ornamenten en die beelden die je daar ziet, dáár aan de buitenkant, die zijn állemaal gegoten.”
„Ach ja, natuurlijk!”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Op het Centraal Station in Amsterdam zit in de witte, glimmende middentunnel een filiaal van New York Pizza. Ik kwam daar een tijdje dagelijks langs, toen ik in Hilversum werkte bij een omroep waar ik mijn draai niet kon vinden. Daardoor had ik een toegenomen behoefte aan troost. Op een sombere herfstavond vond ik die, in de vorm van een pizzaslice bij New York Pizza. De schijfjes pepperoni krulden op van de hitte en het vet, na het eten van die pizzapunt, keek ik even rustig om me heen. Door de tunnel dromden de restjes drukte van de avondspits. Binnen vielen me naast het menu boven de kassa en het groen-rode behang op de muur enkele oorkondes op. ‘Franchisenemer van het jaar 2014: Daniël Ninor’, ‘New York Pizza, the Original Slice Award 2015: Daniël Ninor’.
Ook stond er een vergulde pizzaroller op een sokkeltje, erachter de ‘Slice of the year-award-2017’ met weer die naam: Daniël Ninor. Ik googlede hem en zag een korrelige Linkedin-foto van zijnn gezicht, over een pixelig plaatje van een verse pizza geshopt. Wonderlijk: wie wordt er zo goed in pizza’s dat hij er prijzen mee wint?
Verder dacht ik er niet meer over na, tot ik een paar weken later weer door de middentunnel op het station liep. Door het raam van het filiaal van New York Pizza zag ik een gezicht dat mijn hart sneller deed kloppen: Daniël Ninor. Zenuwachtig liep ik naar binnen, om in eerste instantie een slice te bestellen. Daniël nam de bestelling professioneel op, keurig. Pas toen ik de pizza op had, liep ik naar hem terug, om hem te vragen of hij inderdaad Daniël Ninor was, of hij inderdaad de man was die al die oorkondes aan de muur had gewonnen.
Studie bedrijfseconomie
Dan: iets onverwachts. Daniël Ninor leek op te stijgen. Daniël Ninor leek tien centimeter te groeien, door die ene vraag. Nooit eerder heb ik na het stellen van een vraag zoveel verbinding gevoeld. Het is moeilijk te verklaren, maar het voelde als een zeer warm en menselijk moment, alsof Daniël Ninor het misschien net als ik even moeilijk had gehad, en ik door hem naar zijn verworvenheden te vragen uit de beslommering van het alledaagse sleurde. Dit zal projectie zijn.
Feit is dat hij blij was met mijn vraag. Wat hij op dat moment precies antwoordde weet ik niet meer, het ging aan me voorbij zoals je ook direct iemands naam kan vergeten als je diens hand schudt bij een voorstelrondje. Gelukkig ging ik naar huis, om pas daar te bedenken dat ik hem wel langer wilde spreken. Kon ik als zoekende naar zingeving, het geheim van werkgeluk misschien iets van hem leren? Door de covid duurde een vervolgafspraak maanden, maar ondanks alles kwam ik via een paar Linkedin-berichten met Daniel Ninor te spreken in zijn andere franchise-winkel in de Leidsestraat.
Daar trakteerde hij me op een pizza en daar stak hij van wal, omdat ik hem vragen stelde. Zo vertelde hij over hoe hij als ondernemer was begonnen (studie bedrijfseconomie, bijbaan bij New York Pizza gehad, onder meer voor Philips gewerkt in Dubai), hoe hij als franchisehouder van New York Pizza was begonnen (oprichter Philippe Vorst had hem persoonlijk benaderd). Ik leerde dat New York Pizza een Nederlands bedrijf is, dat Daniël alle voedselproducten bij NY Pizza moet inkopen, maar verder zelf zijn beslissingen maakt. Hij zei dat hij als echte ondernemer altijd op zoek is naar groei, naar verbetering. „Met de jongens”, zei hij, hij sprak liefdevol over zijn personeel, „met de jongens zocht ik naar manieren om steeds de perfecte pizza te maken Jan.” Ze daagden elkaar uit, Daniel deelde geldprijzen uit, hij leerde zijn jongens hoe ze het deeg moeten kneden, hoe ze het moeten uitslaan, dat ze het deeg veel liefde moesten geven. Zo wonnen ze de prijzen. Daniel vertelde dat als je een foto van een pizza ziet op een van de New York Pizza-filialen in Nederland, dat die waarschijnlijk door hem zelf is gemaakt. Hij maakte ze op het hoofdkantoor, waarna ze gefotografeerd zijn.
Op zoek naar de geheimen van werkgeluk, van persoonlijke groei, bleef ik doorvragen. Daniël vertelde dat zijn ouders uit Syrië en Libanon kwamen, dat ze christenen waren. Hij vertelde dat zijn ouders overleden toen heel jong was, dat zijn zussen altijd goed voor hem hebben gezorgd, dat ze altijd het gevoel hadden het zelf te moeten rooien.
Toen de pizza en de cola die ik van Daniel had gekregen op waren, vroeg ik wat de toekomst voor hem in petto had. Hij vertelde dat hij bezig was nieuwe producten in de markt te zetten, zoals de sweet chili chicken. Ook zei hij dat hij zijn winkel weer nodig eens van een lik verf wilde voorzien. Het zat hem in de details, legde hij uit, als je goed op de kleine dingen lette, kwamen de grote dingen vanzelf.