Openbare toiletpaleizen in Tokio spelen hoofdrol in Wim Wenders film ‘Perfect Days’

Een film die het bekijken waard is binnen en buiten het voorjaarsschoonmaakseizoen is Perfect Days (2023) van de Duitse cineast Wim Wenders, over een Japanse toilettenschoonmaker. Die beleeft elke dag een welhaast spiritueel plezier aan het schoonmaken van de openbare designtoiletten in de wijk Shibuya in Tokio.

Aanvankelijk was Wenders gevraagd een korte documentaire te maken over deze zeventien beroemde ‘Tokyo Toilets’. Ze zijn ontworpen door bekende ontwerpers en architecten. Zo is de wc van doorzichtig glas, dat ondoorzichtig wordt zodra iemand van binnenuit de deur sluit, ontworpen door Shigeru Ban, die ook Centre Pompidou-Metz ontwierp. En de schoonmakers dragen overalls die zijn ontworpen door de Japanse mode-ontwerper Nigo, de creatief directeur van modehuis Kenzo.

Wenders was vlak na de coronapandemie in Japan zo onder de indruk van de ‘toiletpaleizen’ in mooi onderhouden parken, dat hij er samen met de Japanse schrijver Takuma Takasaki een speelfilm over maakte, in plaats van een documentaire. Voor Wenders stonden die mooie toiletten en parken voor een „beeldschoon collectief optimisme in Japan” tegenover „wantrouwen en opvallend verminderde burgerzin” in het Europa van na de pandemie, vertelde hij eerder in NRC.

Openbare toiletten in Europa, ook in Nederland, zijn meestal duister en vies, als ze er al zijn. Juist om het imago van openbare toiletten te verbeteren, heeft mode-zakenman Koji Yanai (Uniqlo) in 2020 het Tokyo Toilet-project opgezet, samen met de non-profitstichting Nippon Foundation en het stadsbestuur van Shibuya. Het toerismebureau van Shibuya organiseert vanwege de belangstelling door de film inmiddels toeristische tours langs de zeventien designtoiletten.

Wenders’ film is een spirituele ode aan deze openbare toiletten in Tokio, waarvan de kern goed samengevat werd door acteur Koji Yakusho, die de designtoilettenschoonmaker Hirayama speelt in Perfect Days: Japanners geloven, zei hij in The Guardian, dat „God in alles woont, ook in toiletten”. Dat water-closetrespect is af te zien aan de Japanse toiletontwerpen.

De film Perfect Days van Wim Wenders is onder meer te zien via Pathé Thuis en Prime Video.


Column | Wat je zegt is de waarheid

Feiten, ook wetenschappelijke, zijn wat we feiten noemen, heeft Trudy Dehue meer dan eens uitgelegd. We beweren bijvoorbeeld rustig dat bij onderzoek bepaalde gebieden in de hersenen ‘oplichten’. Nee, zegt Dehue, wat oplicht is de weergave op een scherm die het onderzoekers mogelijk maakt gegevens uit te wisselen. De hersenen zelf blijven donker als altijd.

Dehue kwam ook even langs in het fascinerende boek van Mary Kemperink Anders dan de anderen, over ‘homoseksualiteit op het snijvlak van literatuur en wetenschap’, vooral in de loop van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Kemperink staat even stil bij het gebruik van de term ‘homoseksualiteit’, omdat die de schijn wekt dat het om iets duidelijks gaat, een feit. Maar het is een door de 19de-eeuwse wetenschap ontwikkeld begrip dat allerlei connotaties en overwegingen met zich meebrengt. Erotische gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht zullen wel altijd bestaan hebben, en dus zou je kunnen concluderen dat ‘homoseksualiteit’ altijd bestaan heeft – maar alles wat wij daaronder verstaan, of daarbij denken, het geheel van associaties en (voor)oordelen, dat bestond niet altijd. De toenmalige wetenschap ontwierp als het ware de homoseksueel, en de definitie beïnvloedt de feiten, ook voor de betroffenen. „Van buitenaf werd er door de maatschappij een bepaald beeld van hen verwacht waaraan zij bewust of onbewust gingen voldoen,” schrijft Kemperink. „Van binnenuit was er de drang om de eigen persoonlijk gevoelde identiteit stem te geven. Deze twee bewegingen zijn doorgaans moeilijk uit elkaar te houden, ook voor de personen in kwestie zelf, omdat ze elkaar ook over en weer bepalen.” Dat blijft een eindeloos fascinerende kwestie, dat alles samenhangt met de manier waarop erover wordt gesproken. Als het gaat over identiteit, is het zelfs mogelijk om zichzelf eigenschappen, gevoelens of voorkeuren toe te dichten die men misschien niet eens heeft, zelfs op heel alledaags vlak.

Aan tafel met vrienden vroegen we ons onlangs af of er mannelijk en vrouwelijk eten bestaat. We hadden de vraag nog niet opgeworpen of we wisten het antwoord al: een grote gegrilde steak is manneneten, avocado is iets voor vrouwen, net als taartjes. De aan tafel zittende mannen waren gretige sla-eters en stonden zeker niet afwijzend tegenover een taartje – maar ineens leken ze geschikter voor vlees dan de vrouwen.

Wie denkt dat wetenschap wél alleen met feiten werkt, vergist zich, zegt Dehue en toont Kemperink. Het is niet zo dat er ergens feiten klaarliggen die door de wetenschap aan het licht worden gebracht, het is zo dat we wat de wetenschap definieert als feiten gaan zien. En dus, zegt Dehue, is het van belang om te weten wat de ingrediënten van die definities zijn.

In een gesprek met Pieter van der Wielen maakte ze de vergelijking met een kok die je vertelt welke ingrediënten hij voor zijn gerecht gebruikt heeft en waar die vandaan komen. Als je dat niet wilt weten, zei Dehue, als je gewoon alleen maar wilt eten, dan beledig je de kok.

Hm. Dat leek me ineens iets anders. Wie voor een schilderij staat dat haar treft wil toch ook niet dat er iemand om de hoek komt kijken die vertelt in welke verhoudingen de kleuren zijn gemengd?

Met deze vergelijking trok ik de kok met een ruk uit zijn of haar maatschappelijke verantwoordelijkheid de wereld van de kunst in, waar het resultaat en het effect op de toeschouwer belangrijker zijn dan de manier waarop die tot stand zijn gebracht. Meteen was ik al van kok naar kunstwerk naar beleving gesprongen – zó makkelijk voert een metafoor je mee naar ergens anders. Onthutsend makkelijk.


Opinie | Brokkenpiloot

Mijn studentikoze neef staat nog geen uur op z’n snowboard als hij een sleutelbeen breekt. „O no, not you again”, zegt de Franse dokter die hem herkent van de vorige avond, toen hij zich bij de eerste hulp meldde met een flinke jaap in z’n onderarm. Twee dagen later treint neef terug naar Delft om zich te laten opereren aan zijn geknakte sleutelbeen. Eenmaal uit de narcose voelt meneer zich prima en rammelt z’n maag. De verpleegkundige vraagt wat hij op z’n brood wil hebben. Hij denkt even na en vraagt: heeft u gerookte zalm?

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Fabelachtig wonen

Het bekendste Sprookjesbos van Noord-Brabant mag dan in de Efteling liggen, in Eindhoven kunnen ze er ook wat van. In een van de noordelijkste puntjes van de stad werd begin jaren negentig de ‘sprookjesbuurt’ aangelegd, als onderdeel van de wijk Blixembosch. Fabelachtig wonen is het er zeker.

Op een zonnige middag verwelkomt de centrale uitvalsweg Sprookjesbosch de verslaggever met open armen. Wie op de straatnamen let, ziet overal geestigheden. De korte weg Eenoogje kent steeds maar aan één straatkant voordeuren. In Reiskameraad laat iemand een hond uit die als goede reismakker kan dienen. De straat Dwaallichtje loopt dood voor auto’s, maar wordt aan het einde goed bijgelicht door Vuurvogel. In Wildeman loopt een groep kalme mensen.

Hondje uit de Gelaarsde Kat

In Meesterdief staat Jacoba Pieternella haar bezoek op te wachten, die niet bang zijn hun mooie auto te parkeren in een straat met zo’n onheilspellende naam. „Ik woon zelf in de Gelaarsde Kat”, zegt ze bij het uitlaten van haar hondje. „Die straat komt uit op Pieternelletje, bijna precies mijn tweede naam, haha.”

De groep loopt met de hondjes naar Eeuwig Licht, waar de zon vol op de bloesembomen staat en op de auto van Daan de Vries, die met zijn moeder Astrid van den Broek onder de motorkap kijkt. ,,Wanneer ik mijn adres noemde, werd er altijd een grapje gemaakt”, zegt De Vries. Dat beaamt een passerende buurvrouw. „Heb je Jezus daar al gezien, vroeg iemand een keer.”

Dat het er goed toeven is voor lange tijd, staat vast. „Er zijn hier nog veel oorspronkelijke bewoners, er verhuist zelden iemand, ze moeten bijna uit hun huizen getrokken worden”, zegt Van den Broek, die er zelf al twintig jaar woont. Dat is niet gek, de grote huizen hebben veel ruimte eromheen en in het midden van de straat zelf ligt een mooi stuk groen met bomen, een voetbalveldje en een speeltuin.

Met zo’n mooie straatnaam is het niet zo’n crime dat hier mogelijk sprake is van een foutje. Een sprookje met de naam ‘Eeuwig Licht’ is niet te vinden, vermoedelijk wordt gedoeld op ‘Het blauwe licht’ van de gebroeders Grimm, van wie tal van sprookjes in de buurt in straatnamen vereeuwigd zijn. Assepoester, Sterredaalder en Aardmannetje passeren ook de revue.

Wethouder in tovenaarskostuum

Toenmalig wethouder Nico van der Spek (1948 – 2012) hees zich treffend in een tovenaarskostuum toen hij in februari 1994 de bouw van de wijk van start liet gaan. De namen moesten „het sprookjesachtige imago versterken” van de nieuwe buurt. De straat Sprookjesbosch komt uiteindelijk uit op Opera, waaromheen wegen naar andere mooie verhalen als Aida, Nabucco en Rigoletto vernoemd zijn. Verder naar het noorden ligt een brede weg langs het kanaal met forse woonhuizen – die desondanks toch Klein Duimpje heet. De verslaggever verlaat de wijk in de buurt van Dorstige Smid. Die is vermoedelijk uitgedroogd omdat de straat ernaast, Kooltje Vuur, te veel hitte afgeeft. Een straat met de naam Doornroosje was wel gepland, maar werd nooit gebouwd. Gelukkig is die in Nijmegen te vinden in de naam van een poppodium.


Opinie | Telwoorden

Dat Nederlands een lastige taal is voor buitenlanders, realiseerde ik me weer eens in een gesprek met mijn taalmaatje. Hij kwam tweeënhalf jaar geleden uit Afghanistan en spreekt al behoorlijk Nederlands. Op de vraag hoelang hij al in Nederlands is, antwoordt hij „half drie”.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Tegen machtsmisbruik

Deze week nam Joep Dohmen afscheid van zijn krant, NRC. Hij gaat als 64-jarige met prepensioen. Hij was eraan toe na een stressvolle loopbaan als onderzoeksjournalist, een van de beste die de Nederlandse journalistiek heeft gehad.

Zijn staat van dienst puilt uit van de opzienbarende onthullingen: over knoeiende Limburgse bestuurders, seksueel misbruik door katholieke geestelijken, wantoestanden bij de Belastingdienst (al in 2008!) en de Nederlandse Zorgautoriteit – om er maar enkele te noemen.

De macht controleren – dat was zijn ambitie. De machtigen hebben het geweten. Dohmen zelf ook, want de machtigen probeerden soms uit alle macht terug te slaan.

Waar kwam die ambitie, geworteld in een sterk rechtvaardigheidsgevoel, vandaan, werd hem op zijn afscheidsavond door collega’s gevraagd. Hij vertelde toen het verhaal over de katholieke kostschool in Vlaanderen waar zijn ouders hem als 12-jarige heen stuurden. Er heerste daar een fysieke terreur waar niet aan te ontkomen viel.

Het was niet zozeer seksueel misbruik – hoewel ook dat gebeurde – als wel geweldpleging door allerlei paters en broeders. Grensoverschrijdend gedrag, zou je het nu noemen. Kinderen werden geregeld in het openbaar afgetuigd. Hij herinnerde zich vooral een voorval waarbij een jongen in elkaar werd geslagen en geschopt door een geestelijke terwijl niemand ingreep – ook hij niet. Als al die jongens gezamenlijk de dader te lijf waren gegaan, was er een einde aan gekomen, besefte hij later.

Niet wegkijken, maar ingrijpen, werd zijn devies. De macht mocht nooit ongehinderd zijn gang kunnen gaan. En hij koos, al dan niet bewust, het beroep dat hem daartoe in staat stelde.

Iets in zijn verhaal kwam mij bekend voor. Waar had ik het meer gehoord? De volgende dag schoot het me te binnen: George Orwell in zijn wrange essay Such, Such Were the Joys over zijn verblijf op de christelijke kostschool St Cyprian in Engeland waar hij in 1911 als 8-jarige terechtkwam. Hij viel meteen in een oude gewoonte terug: bedplassen. Het kostte hem een pak slaag, toegediend met rijzweep door de directeur zelf. De zweep brak en „het benen handvat vloog door de kamer.” „Kijk nou eens, dat is jouw schuld!’’ zei hij razend, de kapotte zweep ophoudend.’

Dergelijke scènes kwamen niet vaak voor, schrijft Orwell, en ze gebeurden zelden in het openbaar, maar ze maakten niettemin een onuitwisbare indruk. Ze veroorzaakten „een gevoel van wanhopige eenzaamheid en hopeloosheid, van opgesloten zijn (…)”.

Later is Orwell verweten dat deze jeugdherinneringen deels fictief waren, maar zijn biograaf Bernard Crick hield vol dat er een kern van waarheid in zat: „St Cyprian was vreselijk volgens elke humane standaard, maar niet zo vreselijk als hij suggereert.’’

„Kostscholen zijn erger dan dagscholen„”, concludeerde Orwell. Joep Dohmen kent dit essay van Orwell overigens niet en hij brengt bovendien een accent aan dat bij Orwell ontbreekt: het religieuze. Op zijn afscheidsavond benadrukte hij dat de katholieke kerk altijd een sterk moraliserend instituut was geweest: men legde de gelovigen op hoe te leven. Dat juist die kerk zoveel seksueel misbruik had toegelaten en later toegedekt, vond hij onaanvaardbaar.


Opinie | Zakjes

Tijdens mijn bekkenbodemspreekuur zie ik, gynaecoloog, een vrouw die klaagt over een moeilijke stoelgang.

Ik informeer of ze laxeermiddelen gebruikt en vraag: „Gebruikt u voor de ontlasting zakjes?”

Zij antwoordt: „Nee, maar wel voor de ontlasting van mijn hond.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


In Alphen: weggejaagd bij de kachel, de toekomst in

De mare gaat dat er via de straatboekenkastjes in de Edelstenenbuurt in Alphen aan den Rijn elke twee weken een doos boeken doorheen gaat. Veel ervan worden geleverd door de bibliotheek, maar de beste vondsten omvatten een tijdreis. Bijvoorbeeld naar de laatste weken waarin Nederland zich een onschuldig land kon wanen: het voorjaar van 2002. Aankomend politicus Pim Fortuyn had De puinhopen van acht jaar Paars gepubliceerd en de cabaretiers Viggo Waas, Peter Heerschop en Hans Sibbel kwamen met een tegenzet: De puinhopen van professor Pim Fortuyn.

Wonderlijk boek. In 180 pagina’s laveert het tussen niet bijzonder geestige satire en niet onverstandige aanmerkingen. Maar ook staat er een zinnetje waar je destijds overheen kon lezen, maar nu niet meer: „Pim is een boodschapper en natuurlijk is de uitdrukking ‘Don’t kill the messenger’. Maar het is soms wel zo lekker om het wel zo lekker om het toch te proberen.” Au.

Een van conclusies van de cabaretiers is dat hun studie-object in veel opzichten terug lijkt te willen naar de jaren vijftig. Het fijne van de Alphener boekenkastjes is dat ze ook de échte jaren vijftig in de aanbieding hebben. En een wereldreis bovendien, naar het Kerstfeest 1955 op de zondagsschool van de Emmakerk op Curaçao, waar Paulientje Qualm een cadeau kreeg: Ik ben een oude juffrouw van tekenaar en schrijver W.G. van de Hulst Jr. (1917-2006).

De eerste zin is niet erg Caraïbisch: „Ik ben een oude juffrouw en de kachel is mijn beste, oude vrind.” Ja, ook de tropenkinderen moesten over kachels lezen. Overigens blijkt Van de Hulst er genoegen in te scheppen om zijn lezertjes in de war te brengen. Cornelia vertelt over haar leven en dat van de kachel: „Als wij héél hard en héél mooi snorren, dan krijgen wij wat lekkers. Dan geeft tante Neeltje mij een kommetje melk en mijn vrind krijgt een hapje kolen uit de kolenkit.”

Dat snorren geeft het al een beetje weg. Juffrouw Cornelia is geen mens maar een poes (de kachel is wel gewoon een kachel). Het aardige is dat we te maken blijken te hebben met een buitengewoon humeurige poes. Vanuit de dakgoot heeft ze zicht op het huis van Beppie, een meisje dat nog te jong is voor school, maar dat wel vrolijk naar Cornelia zwaait. Die moet niets van dat druktemakertje hebben. „Ik ben een nette oude juffrouw en ik houd niet van wilde kinders en van lawaai. Ik vind dat helemaal niet netjes. Foei!” Zo moppert zij zich een weg door het leven.

In weerwil van zijn brave reputatie blijkt Van de Hulst een vileine schrijver die het zijn mokkende poezebeest niet makkelijk maakt. Het drukke buurmeisje belandt bij Cornelia in huis. De pop van het kind deugt ook al niet: „Die domme pop, die lelijkerd”. Uiteindelijk slaat Cornelia op de vlucht, maar er is geen redden meer aan. Overal herrie (duivenhokken op zolder, boze buren, gillende katten, een „gevaarlijke wilde bijter” (vuilnisbakkenras) en speciaal voor de winterloze lezertjes op Curaçao: sneeuwballen.

Arme poes. Uiteindelijk wordt ze met een gewond pootje gevonden door de kleine Beppie. Met juffrouw Cornelia komt het goed, maar W.G. van de Hulst blijkt hier niet zozeer de chroniqueur van voorbije tijden, maar een profeet van de wetenschap dat je vroeg of laat van je warme kachel de toekomst in wordt gejaagd – en dat je maar moet afwachten of er een weg terug is.

Wilt u het besproken exemplaar van Ik ben een oude juffrouw hebben? Mail dan naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.


Opinie | Mat

„Laptops dicht, alsjeblieft”, vraag ik, als ik de les wil starten. Eén leerling gaat naarstig door met klikken en typen, ook na nog een keer vragen. „Wat is er zo belangrijk?” vraag ik haar. Geen antwoord.

„Kan iemand haar laptop zachtjes dicht doen?” vraag ik. Een klasgenoot maakt aanstalten. De leerling ontploft: „Ik heb ’m bijna schaakmat, meneer, bijna!” Ik zeg: „Stoppen nu, die AI wacht wel op je.” Zij: „Nee, nee, dit is tegen meneer De Boer van wiskunde! Als ik win, krijg ik vanmiddag een punt extra voor mijn toets.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


De wilde schoenen van Berlijn wachten op straat op een nieuwe eigenaar

Ze staan er nu een dag of drie. Op de brug die de wijken Kreuzberg en Neukölln verbindt, heeft iemand een paar witte Nikes achtergelaten. Dit model, ooit ontworpen voor basketballers en vernoemd naar het Amerikaanse presidenstvliegtuig, is alweer een tijdje in of misschien wel nooit uit geweest. De sneakers (maat 44) hebben duidelijk veel meegemaakt. Het leer is groezelig, de binnenkant bij de hielen versleten. De zolen zijn gelig in plaats van wit.

Wie door Berlijn wandelt, komt overal schoenen zonder mensen tegen. Stevige stappers, hippe gympen, kinderschoenen, hoge hakken, motorlaarzen, espadrilles. Ze duiken op in perkjes, op straathoeken en in portieken. Altijd een paar. Gedragen, maar meestal nog in prima staat.

De zwerfschoenen zijn een uiting van de weggeefcultuur die de stad kenmerkt. Wie ergens vanaf wil – een bankstel, koekenpan, of een paar jaargangen van het weekblad Der Spiegel – zet het gewoon op straat, al dan niet in een doosje met een briefje Zu verschenken. Ideaal: na elke opruimsessie waan je je een weldoener. Je hebt hulpbronnen gespaard en iemand blij gemaakt. Waarschijnlijk een van de 14,2 miljoen landgenoten die volgens recente cijfers in armoede leeft.

Goedbedoeld, maar sinds corona de opruimwoede aanwakkerde en duizenden informele rommelmarktjes in de stad deed bloeien ook problematisch. In 2022 betaalde de Duitse hoofdstad vijf miljoen euro om zo’n 35.000 kubieke meter aan illegaal grofvuil te verwijderen. Vorige maand kondigde de Berlijnse coalitie van CDU en SPD daarom een radicale verhoging van de boetes voor illegale afvaldumping aan. Het verwijderen van een kilo of twee ongeoorloofd afval kost volgens de plannen straks niet meer 100 euro, maar zó 4.000. Bij meer dan een kubieke meter zelfs het dubbele.

Kringloopwinkels, allerlei apps en officiële weggeefkastjes zouden gulle gevers een alternatief moeten bieden. Maar winnen die het van de straat? Ogenschijnlijk niet. Er wordt ook nauwelijks tegen daders/donateurs opgetreden. Meestal houden ze zich aan de ongeschreven regels: plaats niks in de doorloop, zet geen potentieel gevaarlijke voorwerpen neer en ook niet als het regent. Schenk alleen spullen die je zelf ook nog de moeite waard vindt.

Grote kans dus dat de schoenen in het wild blijven verschijnen. Als je niet weet wat erachter zit, zijn het intrigerende stillevens: alsof hun eigenaar ze heeft uitgetrokken en op sokkenvoeten verder ging – na een iets te wilde nacht misschien.

De Nikes op de brug bieden ook zo’n aanblik. Het zit ’m in de veters: keurig gestrikt en hagelwit. Dit zijn schoenen die nog wel zin hebben in een volgend leven, het is alleen wachten op een match. Ze verhuizen over de brug, worden opgetild en weer neergezet. Op de vierde dag zijn ze weg.