Opinie | Puppylove

Nu de schoolvakanties weer voorbij zijn, loop ik met onze elf weken oude pup Abel langs de basisschool om de hoek. Dat is goed voor de ‘socialisatie’ van de jonge hond, hoor je van de kenners. Een groepje jongens komt belangstellend naar het hek waar ik even stilsta en vinden de pup best leuk. Maar ze komen ook direct met een dringende vraag: of ik snel weer weg wil gaan want anders komen alle meisjes hierheen naar de pup kijken en kunnen ze de rest van de pauze niet meer voetballen.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Ambtenaar ontfermt zich over een kleuter in Deventer mini-biebboek

Een beetje boekenstad maakt werk van zijn boekenkastjes. Ten zuiden van het station van Deventer, tussen ijzerbaan en IJssel, wordt de fraaie Bergkerk geflankeerd door een noordkastje en een zuidkastje. In de eerste van die twee heeft een lezer van de oude stempel haar of zijn sporen nagelaten: een oude Leerschool der liefde, Nobelprijswinnaar Wole Soyinka en liefst drie boeken van György Konrád (1933-2019).

Zeg Konrád tegen een Nederlander en die zal ‘Kayzer’ mompelen. Wim Kayzers monumentale interviewdocumentaire Nauwgezet en wanhopig (1989, nog steeds online) bracht de Hongaar literaire faam in het laagland. Vijfendertig jaar verder heeft een lezer zich dus van drie Konráds ontdaan. Tuinfeest heb ik al. De medeplichtige wordt op de flap aangeprezen door Jacq Firmin Vogelaar met de verzekering dat het verhaal bijzonder gecompliceerd is (een compliment dat ook, eh, van de oude stempel is). Ik kies De bezoeker, het debuut van Konrád, vertaald door Hans Hom.

Dat dit een treurig verhaal met scherpe randjes wordt, blijkt al op de tweede pagina. De hoofdpersoon is ambtenaar bij de sociale dienst – Konrád deed gelijksoortig werk – en vertelt over de dagen waarin de conciërge van „dit fantasieloze omhulsel van de sociale ordeningsdrang” een hydraulische sluiting op de toegangspoort had laten aanbrengen. Een oudere vrouw kreeg de poort niet open, binnen zag men haar gestalte in de stuifsneeuw. Dan versnelt de verteller: „De oude vrouw gaf het op, ze staakte haar pogingen, ging naar huis en hing zich op aan een gordijnroe […] De directeur was woedend, gaf de conciërge een uitbrander en de gaf de monteur opdracht de sluiting te vervangen. Dat is dan ook gebeurd, de hele affaire nam niet meer dan een maand in beslag.”

Als je ondersteuning nodig hebt, is de staat een onneembare vesting vol harteloze bureaucraten. Zo ging dat in een communistische dictatuur (De bezoeker is uit 1969), ben je geneigd te denken. Al weten we sinds de Toeslagenaffaire dat sommige landen geen totalitarisme nodig hebben om hulpbehoevende burgers bij duizenden de vernieling in te helpen, maar goed. Ook bij Konrád gaat het meer om de menselijke staat dan om de staatsvorm.

De bezoeker is het verhaal van een menswording. De held begint als een klassieke radertje-in-het-systeem-ambtenaar. Wat hij aan mededogen heeft, gaat schuil achter de smaak waarmee hij vertelt over het ontluisterende bestaan van de armen aan de Boedapester zelfkant. Alles stinkt en plakt, iedereen is kwaad of wanhopig, men wordt ziek en sterft – en niemand ruimt de resten op. Tot onze ambtenaar geconfronteerd wordt met de gehandicapte kleuter van twee zelfmoordenaars. De jongen zit naakt, onzindelijk en onhandelbaar vastgebonden aan een traliebed in een huis vol gespuis, prostituees en misdeelden.

De hoofdpersoon kan het niet over zijn hart verkrijgen de wees naar een inrichting te brengen, besluit zich over het kind te ontfermen en dat te beschermen tegen het systeem. Je kunt niet zeggen dat de ‘dressuur’ die hij zich voorneemt een groot succes is. De man ziet de parallel met zijn oude leven: „Toen liet ik schriftelijke bevelen uitgaan, nu sla ik.” Dit gaat niet over hoe een held een kind uit de ellende weet te tillen, maar over hoe hij dat kind in de troosteloosheid vergezelt. Daar kan grote menselijkheid in schuilen, dat had György Konrád goed gezien.

Wilt u het besproken exemplaar De bezoeker hebben? Mail dan naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.


Column | Het leven wordt duurder

Terwijl de wereld om mij heen zo ongeveer ontplofte van de dreiging en het geweld, bestelde ik op een zonnig Amsterdams terras een gin-tonic. Het leven gaat door, althans, het doet alsof. Doorgaans drink ik overdag alleen tonic, maar nu had ik kennelijk toch behoefte aan iets sterkers.

De prijs van deze gin-tonic stond niet op de kaart vermeld. Daarom was ik een kwartiertje later nogal onaangenaam verrast door de rekening: 12,50 euro. „Voor één zo’n glaasje?”, vroeg ik de jeugdige serveerster. „Ja, ik vind het ook te gek”, zei ze met ontwapenende eerlijkheid die mij meteen de mond snoerde.

Op de terugweg ging ik nog even langs bij een ander café om te vragen naar de prijs van hún gin-tonic. Die bleek niet veel te schelen: 12,35 euro. Ja, gin-tonicdrinkers van Nederland, wen er maar aan. Alcohol is dit jaar weer een stuk duurder geworden, net als tabak, benzine en al die andere dingen die het leven aangenamer kunnen maken als je ervan houdt.

Als het nu alleen zou gaan om genotsmiddelen zou ik er goed mee kunnen leven, maar het overkomt me steeds vaker dat ik verbluft de prijzen moet aanhoren van allerlei noodzakelijke ingrepen in mijn leven. Een werkman – meestal zijn het mannen, wat het er niet leuker op maakt – over de vloer? Zet de rekenmachine maar aan. Voorrijkosten, dure materialen, prijzen altijd exclusief btw en steeds weer die gespeelde verzuchting van de werkman bij nadere inspectie van de haperende apparatuur: „Tja, een oud gevalletje, meneer!” Hij kan ook mijzelf bedoelen, maar daar ga ik nu even niet vanuit.

Ik weet wat er gaat komen: de aanbieding van het allernieuwste en allerduurste model van dit lieve, oude apparaat waar ik zo aan gehecht was. „Dit wordt niet meer gemaakt, meneer, dit is volledig uit de tijd.”

De loodgieter is een voorbeeld apart. Met mijn vorige loodgieter kreeg ik ruzie omdat hij het verdomde om in het weekend, voor hem te beginnen bij vrijdagmiddag, een grote lekkage in mijn keuken te bestrijden. Tijdens onze woordenwisseling maakte hij me duidelijk dat ik eigenlijk blij mocht zijn dat ik klant bij hem was. Loodgieters behoren bij gebrek aan concurrentie tegenwoordig tot de machtigen der aarde.

Mijn nieuwe loodgieter is aardiger, maar zeker niet goedkoper. Hij inspecteerde mijn cv-installatie en installeerde een nieuwe kraan: 560 euro voor twee uur werk. „Heel normaal”, verzekerde een familielid me.

„Neem een zwartwerker”, wordt me weleens geadviseerd, maar dat durf ik me als NRC-columnist niet te veroorloven. Stel je voor dat het een PVV’er is en hij me bij Wilders aangeeft. Bovendien had ik een vervelende ervaring met iemand die zich ontpopte als zwartwerker toen de klus geklaard was. Hij wilde alleen cash betaald worden. Vervolgens zei hij: „En nu blief ik wel een kop koffie. Zwart graag.”

En dan heb ik het nog niet over de schoonheidsspecialiste gehad. Mannen worden steeds trotser op hun gezichtsbeharing, maar vrouwen willen er liever vanaf. Zo wilde mijn vrouw dat haar bovenlip ‘geharst’ werd. Prijs: 19,50 euro. Voor tien minuten werk. Pas na afloop ontdekte ik ook enkele haartjes op haar kin, maar die waren niet bij de prijs inbegrepen en zouden ongeveer vijf euro per haartje hebben gekost.


Opinie | Vier minuten

De trein stopt op 4 mei om 20.00 uur bij een natuurgebied. Na twee minuten vertrekt hij weer, om na een paar meter opnieuw te stoppen. We zien de machinist en de conducteur de trein verlaten. Een moedereend is voor de stilstaande trein de rails overgestoken. Met kuikentjes die wel de eerste rail over konden, maar niet de tweede. Ze kunnen geen kant op. De machinist en de conducteur vangen de eendjes één voor één en zetten ze neer aan de goede kant van de rails, bij de kwakende moedereend. Even later rijdt de trein verder, met vier minuten vertraging.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Bloemrijke mode, vlinders en ‘naked dressing’ tijdens het Met Gala, ofwel de ‘Oscars van de mode’

Veel uitbundige modecreaties vol bloemen en takken kwamen langs op het Met Gala in New York afgelopen maandagavond, een fondsenwervingsavond waar Amerikaanse sterren de ‘Oscars van de mode’ vieren. Want de dress-code van het jaarlijkse mode-galafeest van het Metropolitan Museum was dit jaar dit jaar The Garden of Time (‘De tuin des tijds’), naar een kort verhaal uit 1962 van science fiction-auteur J.G. Ballard. Daarin plukken de hoofdpersonen bloemen om de tijd stil te zetten.

Veel sterren en hun topmode- ontwerpers namen dat tuin-en- bloemen thema letterlijk, aldus de BBC. Zo verscheen zangeres Lana del Rey met echte meidoorntakken rond haar hoofd, waar een sluier aan hing die overging in haar corsetjurk van zijde en tule, ook vol doornige takken van Seán McGirr van modehuis Alexander McQueen.

Lees ook
ophef over AI-foto’s van Kate Perry op Met Gala

Een van de nepfoto's van Katy Perry, die in werkelijkheid helemaal niet bij het Met Gala was.

Uitgestorven vlinder

Een en al bloem was zangeres Nicki Minaj met kleurige bloemsculpturen op haar schouder en over haar gele jurk. Kleurige bloempatronen overheersten op jurken van Queen Latifah, Erykah Badu, Gigi Hadid en Demi Moore.

Een en al bloem: rapper Nicki Minaj op het Met Gala 2024.
Foto Angela Weiss/ AFP

Actrice Uma Thurman eerde een uitgestorven blauwe vlinder, de Amerikaanse Xerces Blue, op haar schouders: blauw als de ogen van de actrice, volgens mode-ontwerper Tory Burch. Actrice en zangeres Zendaya stal volgens The Guardian de show met haar hoed vol echte bloemen en lange zwarte jurk van Givenchy. Er waren ook niet-bloemige varianten op klassieke jurken, zoals de enorme zwartwitjurk van Nicole Kidman, of Cardi B’s gelaagde zwarte jurk.

Mannen met bloemen

Soms werden niet-bloemige modecreaties met gecombineerd met een meegedragen boeketje bloemen of bloem, zoals rapper Usher, met zwarte cape en hoed, die een rode roos droeg.

Bad Bunny in zijn op de Renaisance-mode geïnspireerde pak met hoed
Foto Justin Lane/ EPA

Of rapper Bad Bunny, een van de gala-gastheren, die een zwarte roos droeg, passend bij zijn zwart pak en zwarte hoed, geïnspireerd op herenmode uit de Renaissance, naar een ontwerp van Maison Margiela.

Dat historische modecitaat verwijst ook naar de voorjaarstentoonstelling vn de mode-afdeling van het Metropolitan Museum, ‘Sleeping Beauties: reawakening Fashion’ waar kwetsbare, zelden getoonde modestukken getoond worden. Dat was ook de aanleiding voor de tuin-en-bloemige dresscode van het Met Gala, bedoeld om geld te werven voor de modeafdeling van het museum.

Zwart was ook de roos die de Amerikaanse zangeres Camila Cabello, gehuld in een lange lovertjesjurk, meedroeg, maar die was ingevroren in een enorm blok ijs als ijskoude handtas.

Paradijselijk naakt

Opvallend was de bijna-niks-om-het-lijf-modetrend, „naked dressing” volgens The New York Times, zoals zangeres Rita Ora gekleed in slechts een kralenjurk (en vleeskleurige bodysuit) van Marni en rapper Doja Cat die druipend verscheen in louter een lang nat wit T-shirt van Vetements. Die (bijna) naakte-modetrend past in de Met Gala 2024-dresscode, als je de naaktheid als paradijselijk, de mode in de Tuin van Eden, beschouwt.

Rita Ora in haar kralenjurk op het Met Gala: ‘naked dressing’ volgens The New York Times
Foto Angela Weiss/ AFP
Kleurige bloempatronen bij Erykah Badu op het Met Gala
Foto Dia Dipasupil/ Getty/ AFP
Gigi Hadid in een bloemenjurk op het Met Gala
Foto Evan Agostini/AP
Uma Thurman met vlinderjurk op het Met Gala 2024
Foto Andrew Kelly/ Reuters
Camila Cabello met haar ijsblok-met-roos als handtas op het Met Gala
Foto Getty Images
Demi Moore (links) bij het Met Gala
Foto Justin Lane/ EPA


In ’68 was de NY Times tegen studentenprotesten

Objectiviteit is een groot goed in de journalistiek – zolang je het kunt volhouden, tenminste. Onder Amerikaanse journalisten klonk tijdens de Black Lives Matter-protesten in 2020 de roep om „morele helderheid”, duidelijke stellingname in plaats van bleke quasi-neutraliteit. Bij flagrant onrecht was het niet verantwoord om zogenaamd afzijdig te blijven. Met de Gaza-oorlog en de massale studentenprotesten op Amerikaanse campussen is die roep om journalistiek engagement ook nu nadrukkelijk te horen.

Maar partij kiezen kan natuurlijk ook een heel andere kant opgaan.

In de lente van 1968 bezetten studenten ook toen al eens de prestigieuze Columbia Universiteit in New York, dezelfde die nu inzet is van protesten tegen de oorlog in Gaza. Toen ging het – onder meer – om Vietnam. Studenten bestormden enkele gebouwen, en drongen door tot in het kantoor van de bestuursvoorzitter van de universiteit, Grayson Kirk. En net als nu rukte na een paar dagen de politie massaal uit om de boel te ontruimen.

Abe Rosenthal, adjunct-hoofdredacteur van The New York Times en een man met een uitgebreid netwerk in New York, was tevoren door een hoge politiebron getipt over de aanstaande ontruiming. Als ware krantenman vroeg hij of de politie alvast kon beginnen vóór de deadline van de Times. Maar dat ging de dienders te ver. Zelfs een Times-man moest maar even geduld hebben.

Niet getreurd. Toen het rond middernacht zover was en de gehelmde brigades de universiteit binnentrokken stond nieuwsmanager Rosenthal in de voorste linies. Als kind van laag opgeleide ouders had hij zich kwaad gemaakt over studenten die hun opleiding te grabbel gooiden, de verslagen erover in zijn eigen krant vond hij veel te begripvol. Nu zou hij het varkentje zelf wel even wassen. Rosenthal, later hoofdredacteur, stond bekend als een hard boiled verdediger van professionele objectiviteit. Feiten eerst, laatst en altijd, hamerde hij er bij zijn redactie in. Meningen hou je maar voor jezelf, net als moralisme en helden-verering.

Ja, tot de pleuris uitbrak bij dat Amerikaans instituut dat Rosenthal zelf aan zijn hart ging, de gevierde Columbia universiteit. En niet alleen hem: de uitgever van de Times, Arthur Sulzberger, was aan Columbia afgestudeerd en zat in de Raad van Toezicht van de universiteit.

De reportage die Rosenthal schreef was indringend, emotioneel en een toonbeeld van morele helderheid – van een bepaald soort. Onder de – toch nog krampachtig evenwichtige – kop Conflict en compassie op Columbia beschreef de adjunct hoe hij werd rondgeleid door de puinhopen die de studenten hadden achtergelaten. Half opgegeten broodjes, frisdrankblikjes, „stripboeken”. In de gangen van de universiteit „hing een sfeer alsof je kopje onder ging in een stroom van obscene verwensingen”, schreef Rosenthal, dolend tussen de agenten en gearresteerde studenten. De arrestanten riepen „harde, kille obsceniteiten, gericht tegen een politieman, een journalist [hijzelf, vermoedelijk] en vooral tegen iedereen die wat ouder was.”

En daar lagen de studieboeken, uit kasten getrokken en over de vloer gekwakt. Hier werd Rosenthal – die volgens het verhaal als jongen uit de Bronx boterhammen met ketchup had gegeten om te sparen voor college – ronduit sentimenteel. „Een politieman raapte een boek op en zei: ‘De hele wereld staat in zulke boeken. Hoe kunnen mensen dit boeken aandoen?’” Ook voorzitter Grayson Kirk kwam handenwringend en asgrauw aan het woord: „Mijn God, hoe kunnen mensen zoiets doen?” Kortom, Abe Rosenthal was erbij geweest toen de Vandalen Rome hadden geplunderd. „Hoort het bij je studie om ruiten in te slaan?” citeerde hij een boze niet-demonstrant. Eerlijk is eerlijk, Rosenthal citeerde ook de repliek van een activist: „Ik ben er ook niet voor, maar het bestuur deed helemaal niks.”

En zo schreef deze buldog van de objectiviteit dwars door zijn eigen principes. Zijn opinie lag duimendik op het stuk, en wie de morele helden van de vertelling waren was duidelijk: de beschaafde en bedremmelde bestuursvoorzitter – en die brave politieman die tenminste nog respect had voor geleerde boeken.

De reportage, afgedrukt op de voorpagina van 1 mei, leidde tot grote woede onder de studenten. Waar was opeens die saai neutrale en objectieve Times gebleven? Het duurde jaren voor de verhoudingen met de rebellerende jeugd weer een beetje waren genormaliseerd (volgens een kroniekschrijver van de krant mede dankzij een profiel van Jimi Hendrix dat in de smaak viel).

Rosenthal had geen spijt van zijn moment van morele helderheid. Hij ging er prat op de krant „op koers” te hebben gehouden. Dat werd na zijn overlijden in 2006 ook het opschrift op zijn grafsteen in Hastings-on-Hudson: He kept the paper straight. Een epitaaf waar critici van hem besmuikt op reageerden. Want Rosenthal had niet alleen een hekel gehad aan studenten die er met de pet naar gooiden, hij gold ook als een homofoob die bezorgd was over „homoseksuelen” op de redactie. Toch niet helemaal wat je verwacht van morele helderheid in de media.

<dmt-util-bar article="4198073" headline=" In ’68 was de NY Times tegen studentenprotesten” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/05/07/in-68-was-de-ny-times-tegen-studentenprotesten-a4198073″>

Opinie | Dodenherdenking

De dodenherdenking op het Martinikerkhof in Groningen is zoals het hoort: lage avondzon die over oude bomen strijkt, glashelder zingende merels, de heilige Martinus met zijn zwaard die ernstig op ons neerkijkt, de plechtige dodenmarsklanken van Gruno’s Postharmonie. Na de twee minuten stilte zet het Wilhelmus in, tekst op een scherm. Dan ontstaat er toch onverwachte beweging bij een hele groep mensen vlak voor mij. Ik schrik. Demo? Nee, hè. Niet nu. Maar dan blijkt dat dove mensen ook gewoon uit volle borst meezingen met het volkslied. In gebarentaal.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Doorzichtige dingen

Hé waar is die garage gebleven? vraagt de man aan het stuur terwijl hij naar een lege plek langs de ringweg kijkt. Ik kijk ook, niet dat er iets te zien is, een lege plek, gras, struikjes, niets opmerkelijks. „Die Alfa Romeo-garage”, insisteert de man. Hij kijkt opnieuw gespannen naar de lege plek. Het is duidelijk dat hij daar wel iets ziet, iets wat er niet is en er toch is.

Ik moet denken aan de schilderijen van Nathanaëlle Herbelin die ik onlangs in het Musée d’Orsay in Parijs zag. Het zijn vaak interieurs of voorwerpen, portretten ook, en meer dan eens zie je er iets op waarvan je je afvraagt of het er is. Een vrijwel doorzichtige stoel bijvoorbeeld: stond die daar ooit, zou die er moeten staan? Is het een herinnering van de schilder of van het geschilderde personage dat aan de tafel zit?

Herbelin is een soort moderne Pierre Bonnard, ze schildert haar man in bad, tafels met borden, mensen die in bed liggen onder kleurige dekens. Haar werk heeft dezelfde intimiteit als dat van Bonnard al is het natuurlijk, en gelukkig maar, anders.

Op één van haar schilderijen zit een vrouw op een bank, de bank is zwart net als haar trui, haar benen en armen zijn bloot en roze. Achter haar gordijnen met bladmotieven, je ogen dwalen snel naar links en naar rechts waar meer bladeren, een doorkijkje, kleuren te zien zijn – heel de wemeling van een interieur. Het duurt even voor je van haar oranje slippers naar de vloer kijkt, al zie je heel goed dat zij aandachtig naar de vloer kijkt. De lege, bruinhouten vloer. Of is die niet leeg en ligt daar een baby in een mandje? Ze kijkt zo intens naar die plek, naar het doorzichtige geluk dat er wel of niet is, het kan misschien nog komen of was het er al? Elené et le bébé heet het schilderij. Dat maakt ons niet veel wijzer.

Het is niet zo vaak dat je op een schilderij kunt zien wat iemand in gedachten al ziet. De zwangere vrouw in de badkamer heeft een baby in haar buik, dat zie je. Er is ook een grootmoeder die zowel op haar bruiloft als op haar begrafenis te zien is – en niet te zien. Alles was er en is er, of zal er zijn.

Vaker gaat het andersom: je kijkt naar een tafel die lang geleden in een ander huis stond en daar komt de vroegere huiskamer tevoorschijn, de tafel staat er onder een raam, er hangt een lamp boven, je vader zit erachter te werken. Op de vloer ligt een doorzichtig kleedje, tegenover de duidelijke bank staan doorzichtige stoelen, want er waren stoelen, maar hoe waren ze?

„Als de toekomst bestond, concreet en zelfstandig, als iets wat waarneembaar was voor een beter verstand, zou het verleden misschien niet zo verleidelijk zijn” schreef Vladimir Nabokov in zijn roman Doorzichtige dingen. De dingen ontsnappen ons vaak juist omdat we zo makkelijk door het oppervlak van het heden zakken en in de peilloze ruimte van het verleden terecht komen.

Zodoende zit de wereld vol met doorzichtige dingen. Doorzichtige bomen in het uitzicht, doorzichtige mensen in tuinstoelen aan een doorzichtige tafel in het zonlicht. Er vliegen vogeltjes in de boom boven hun hoofd, hun borden staan in vrolijke kleuren op tafel. Ze zijn geschilderd door Nathanaëlle Herbelin, of ze worden gezien door iemand die zomaar uit het raam kijkt, nietsvermoedend, en daar op een kille voorjaarsdag zonlicht ziet en vrienden. Soms ligt er ook een baby op een dekentje op de grond.


Het is zwarte-wouwtijd

Ik werd vanochtend wakker van een schel gekrijs dat ik niet direct thuis kon brengen. Nieuwsgierig keek ik uit over de ontwakende metropool en zag tientallen donkere silhouetten zweven, moeiteloos meeliftend op de thermiek boven de opwarmende stad. Het waren roepende zwarte wouwen (Milvus migrans) die zich, net als miljoenen inwoners van het kleurrijke Mumbai, verzamelden voor het ontbijt. Ik schoof aan tafel in het consulaat waar mijn vriend Bart de Jong als consul-generaal gestationeerd is om de handelsrelaties tussen Nederland en India te bevorderen.

Zwarte wouwen behoren tot de meest wijdverspreide en succesvolle roofvogels die gedijen in de groene ruimte van Europa, Azië, Afrika en Australië, maar zich even gemakkelijk aanpassen aan het stadsleven. Zwermen zwarte wouwen kleuren het blauw boven Indiase steden, jagend op kleine vogels en knaagdieren of azend op restafval van vis- en vleesmarkten. Mumbai, met zijn nog immer groeiende bevolking, is rijk aan afval en daarmee een voedselrijke biotoop.

Malabar Hill, een beboste heuvel op een steenworp van het consulaat, kent nóg een voedselbron voor deze aaseters. Mumbai herbergt een kleine Parsi-gemeenschap. Deze uit het vroegere Perzië – nu Iran – afkomstige minderheid, begraaft of cremeert haar overledenen niet, maar geeft de doden een eeuwenoude rituele luchtbegrafenis. De lichamen van overleden Parsi worden tot op de dag van vandaag hoog op de Dakhma – de Toren van Stilte – neergelegd voor de roofvogels. Zwarte wouwen ontdoen de lichamen in korte tijd van vlees en dragen zo bij aan de overtocht van de overledenen van het tijdelijke naar de eeuwigheid.

Terugkomend uit het hectische India overweldigt de bijna saai aandoende orde in het Nederlandse landschap met haar strakgetrokken velden en schone, met fluisterasfalt overdekte, stille straten. De zwarte wouw is in Nederland hierom geen stadsvogel maar een zeldzame broedvogel van zuidelijke bossen.

Nadat in maart tienduizenden zwarte wouwen de straat van Gibraltar overtrokken, arriveren de eerste vogels deze maanden in Zuid-Limburg en Brabant op zoek naar een geschikte nestboom. Hier zal het vrouwtje gedurende dertig dagen haar eieren bebroeden waarna de jongen in slechts zeven weken opgroeien tot schitterende zwarte wouwen. Maar zelfstandig zijn de takkelingen dan nog niet. Spelenderwijs zullen ze in enkele weken hun vlieg- en jachttechnieken perfectioneren en bijgevoerd worden tot de oudervogels weer op weg gaan richting Afrika.

Met de voorjaarstrek op volle toeren en vele zwarte wouwen doortrekkend naar hun broedgebieden elders in Europa, is dit de tijd om deze ranke roofvogels in onze omgeving te zien.


Opinie | Ziekenhuis

Op weg om bloed te laten prikken, vraag ik bij de laatste halte van tramlijn 8 aan de bestuurder: „Hoe kom ik van hier het snelst bij het ziekenhuis?”

Zonder enig nadenken knikt hij naar de kop van de tram: „Dan moet je d’r voor gaan leggen.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]