Omdat ik niet de gehele achterpagina heb voor dit stuk kom ik deze week gelijk ter zake, met om te beginnen een disclaimer.
Dit bericht is geen politiek stuk. Hoewel wij van de Smibanese University te alle tijden geïnformeerd blijven over wat de actualiteiten zijn binnen de politiek, boeit die shit ons vrij weinig. Wij zijn namelijk van mening dat of je nou hoog of laag springt, de orde in de grote lijnen al is bepaald, want de westerse grootmachten rollen al eeuwen hun agenda uit. Wij van de Smibanese University zijn niet links, al helemaal niet rechts, en ook niet in het evenwichtige midden. We zijn er gewoon, nek je die. Maar voor alle duidelijkheid, ik schrijf dit artikel niet met een politiek standpunt als beweegreden. Ik schrijf dit omdat het moet. Het moet, omdat wat nu gaande is belangrijker is dan al het andere waar ik op zou kunnen komen. Verder moet je vanaf nu alles wat je leest letterlijk nemen zoals het er staat. Ik ben niet verantwoordelijk voor een ander zijn of haar interpretatie.
Hoor dan, wij van de Smibanese University zijn niet geïnteresseerd in subjectieve waarheden. Terwijl jij en ik onze waarheden kunnen hebben, geloven wij dat er altijd een opper-waardheid is, een die boven onze gebrekkige meningen staat en resoneert met de wetten van het universum. Dat is ook wat het model uiteindelijk is, de wereld waarin we leven. Alles is onderhevig aan de wetten van het universum. Wat er nu speelt op Palestijns grondgebied moest gisteren al stoppen, niet nu. Sterker nog, het moest allang stoppen. Een conflict vecht je niet uit. Die shit analyseer je tot op het bot, om vervolgens vanuit daar met weloverwogen keuzes gedreven door een zuivere intentie tot een oplossing te komen. Het is eigenlijk al parra dat het normaal is dat er iets bestaat als oorlogen, dat dit binnen de mogelijkheden der keuzes ligt voor overheden. En ja, genoeg mensen noemen het zelfverdediging, maar als je ook maar even jezelf inleest tav je dat dit niet is wat nu gaande is. Wat gaande is moet je zien voor wat het is, en niet voor waar je in gelooft. Die shit ontstijgt politieke voorkeuren. En ja, je kan wel in het evenwichtige midden staan en zeggen dat die shit ingewikkeld is, maar zo ingewikkeld is het niet. Je hebt namelijk de wet van oorzaak en gevolg in die libi. In deze hele tori worden gevolgen en oorzaken door elkaar gehaald, maar als je vanuit de chronologie shit bekijkt is er altijd eerst een oorzaak, die vervolgens wordt vergezeld door een gevolg.
Wat Nederland doet, de VS, en alle andere landen die Israël steunen, is niet waar het moment om vraagt. Het moment vraag om een oplossing, terwijl al deze landen het probleem alleen maar lopen te voeden. En laten we eerlijk zijn, kijkend naar de trackrecords van al deze landen, hebben de meeste niet vaak aan de juiste kant van de geschiedenis gestaan. Sterker nog, het zijn vaak dezelfde naties die een groot aandeel hebben gehad in de oorzaken van mondiale problematieken. Dus gaan we nu doen Hollanda? terwijl we hier in ons eigen land zo bezig zijn met het herdenken van zaken die „niet meer van deze tijd” zijn. De enige steun is bemiddeling, en al het andere vergroot de misère
Prof. Soortkill is oprichter van Smib Worldwide, een creatieve organisatie uit de Bijlmer. En van de Smibanese University, waarvoor hij het Smibanese woordenboek 2.0 publiceerde (in 2020 genomineerd voor Taalboekenprijs) en onlangs Smibologie. Each one, teach one.
Een zeldzame gewaarwording: een boek lezen van iemand die in vrijwel dezelfde omstandigheden is opgegroeid als jij. Zijn geboortejaar (1946), de samenstelling van het gezin (vader, moeder, enkele jaren oudere broer) en het type woning, een stadsflat van 90 vierkante meter – het klopt allemaal.
Het grote verschil is alleen dat ik er geen boek over heb geschreven en Otto de Kat wel. Het is onlangs uitgekomen en heet Autobiografie van een flat. Het had ook Autobiografie van Otto de Kat kunnen heten, want het draait om de herinneringen van Otto de Kat aan alles wat met zijn leven in die flat in Rotterdam te maken heeft.
Otto de Kat is het pseudoniem van Jan Geurt Gaarlandt, uitgever bij Balans, en daarnaast schrijver van een dichtbundel en zeven romans, alle uitgekomen bij uitgeverij Van Oorschot.
Zijn nieuwste boek verraste mij omdat hij mij een schrijver leek die zich liever wijdt aan fictieve romanpersonages dan aan onverhuld autobiografisch werk; alleen in zijn prozadebuut Man in de verte uit 1998 vermoedde ik sterk autobiografische sporen.
Autobiografie van een flat hoort tot het bloeiende genre van de ‘memoir’, waarvoor we nog geen goede Nederlandse benaming hebben gevonden – ‘memoires’ of ‘gedenkschrift’ zijn te zware woorden. Het is een mooi genre, mits niet al te ijdel of zelfgenoegzaam beoefend.
Bij De Kat is daar gelukkig geen sprake van, althans, niet zichtbaar voor de lezer. Zijn boek is voor mij juist een schoolvoorbeeld van een geslaagde memoir; een boek waarin de schrijver zichzelf en zijn omgeving niet spaart en typeringen geeft van familieleden en vrienden die je als lezer diep raken.
Er gebeurt veel verdrietigs in dit boek, maar De Kat is zo’n goede stilist dat je steeds gestimuleerd wordt om dóór te lezen, dwars door al die treurigheid heen. De Kat is zelf ook al achterin de zeventig, dus wordt er onvermijdelijk veel gestorven in zijn boek.
Door zijn ouders, zijn oudere broer (tevens een rivaal in de liefde voor hetzelfde meisje), zijn beste vriend. Al die mensen worden door De Kat zonder sentimentaliteit beschreven in scénes en situaties die de lezer nog lang zullen bijblijven.
Dit schrijft hij als hij zijn moeder, inmiddels weduwe, heeft afgehaald in het revalidatiecentrum waar ze moest herstellen van een val in haar keuken.
„Ik zag haar in de hal staan, zij wist niet dat ik er al was. Haar jas aan, koffer naast zich, klaar om te vertrekken, stond ze daar te huilen. Er was verder niemand in de hal, het moet haar overkomen zijn, vanuit het niets in tranen. Vanuit het niets en naar het niets, ze heeft in die hal begrepen dat haar leven voorbij was. Zo zag ik haar, zo wist ik wat haar overvallen had, ik hoefde er niet naar te vragen. En toen ze thuis was, die laatste twee maanden, begonnen de wanen.”
Die flat in Rotterdam is voor de schrijver De Kat een soort uitvalsbasis naar de levens – ook het zijne – die hij beschrijft. Hij heeft de flat zelfs een poosje geleden teruggekocht. Uit pure nostalgie? Of om het verleden beter te kunnen oproepen omdat hij toen al wist dat hij erover zou gaan schrijven?
Dat legt hij verder niet uit. Dat hoeft ook niet. De Nederlandse literatuur heeft er een goed boek bij, daar gaat het om.
Lichtzwaarden! Ruimteschepen! Aliens! Liefhebbers van Star Wars konden hun geluk niet op toen Disney in 2022 de Galactic Starcruiser opende, een ‘interactief thema-ervarings hotel’ in een Disneypark in Florida. Twee dagen en nachten lang mocht je rondwaren op een tot in de puntjes nagebouwd Star Wars-ruimteschip, terwijl er een groots avontuur om je heen plaatsvond – een avontuur waar je zelf als hotelgast onderdeel van kon zijn. Als lid van de goede Rebellion, of als stiekeme bondgenoot van de kwaadaardige First Order, of iets er tussenin.
Voor Disney leek de Starcruiser een no-brainer. De redenatie zal simpel zijn geweest: Star Wars-fans zijn nerds, nerds houden ervan om helemaal ondergedompeld te worden in nerd-werelden, en waar zijn wij als pretparkmakers beter in dan het creëren van alternatieve werkelijkheden? De recensies van hotelklanten, betogen betrokkenen, waren goed. En toch, anderhalf jaar later sloot de Starcruiser zijn deuren, na maandenlang half leeg te staan. Op zeer korte termijn, tot verrassing van fans die een bezoek geboekt hadden.
Nu staat de Galactic Starcruiser te verpieteren ergens in de achtertuin van het Walt Disney World Resort in Bay Lake, Florida. Een blamage. Maar waarom? Wat maakte dit ervaringshotel tot zo’n fiasco? Hoe kan het dat een hotel op basis van één van de populairste filmseries ter wereld, een gedetailleerd nagebouwd ruimteschip van 400 miljoen euro, zo snel zijn waarde verloor?
YouTube-influencer Jenny Nicholson bezocht het hotel-ruimteschip, maar niet om antwoorden te vinden op die vragen. Zeker niet om een necrologie te filmen. Ze wilde, zoals ze al zo vaak had gedaan, simpelweg een videorecensie maken van een interessante pretparkervaring. Maar een necrologie is wat het geworden is. Afgaand op de meer dan vijf miljoen views van haar uiteindelijke video, een vier uur durend magnum opus dat deze maand online kwam, houdt de Galactic Starcruiser de gemoederen nog altijd bezig. Nicholson wil haar werk gedegen doen; ze onderzoekt in de video nog net niet de staat van de schroeven aan boord van het schip. Ja, de grootste drempel was de prijs – ze betaalde zelf 6.000 dollar voor twee personen, twee nachten. Maar veel erger, betoogt ze, was dat Disney niet wist wat dit eigenlijk moest zijn. Een familie-uitje of een nerd-walhalla? Wie ooit iets geeks heeft moeten uitleggen aan een Zeven Zussen-minnend familielid weet: dat maakt nogal verschil.
In de kern ging de Starcruiser-ervaring om iets dat onder ingewijden bekend staat als live-action roleplay (LARP). Dat is een soort improvisatietheater, waarin iedereen een paar uur of een paar dagen lang een eigen personage belichaamt, in bijpassende kleding. Onder leiding van een spelleider spelen de deelnemers fysiek samen een verhaal. Maar hoe leg je zoiets uit aan papa’s en mama’s die hun met Star Wars geobsedeerde kroost gewoon een leuke vakantie willen geven? Vinden die dat überhaupt leuk? En wat als je Star Wars-superfan bent, maar geen zin hebt in zoiets extroverts als een openbaar toneelstuk?
Moeilijk. Wilde Disney er die honderden miljoenen dollars uithalen, dan moest het simpeler. Daarom was er een app en acteurs die het verhaal in goede banen moesten leidden. Bezoekers moesten zich aan strikte tijdsschema’s houden, mochten geen eigen personages verzinnen en kregen veel bezigheidstherapie. Maar wat blijft er dan over? Aan Nicholsons verslag af te lezen, een ervaring die te intens en vermoeiend is voor een fijne vakantie, en te oppervlakkig om de echte LARP-ers te bekoren. En erger voor Disney: een vakantie die erg lastig te marketen was. Zelfs als alles goed werkt – tijdens het bezoek van Nicholson gaf de app er de brui aan, waardoor de acteurs niet meer wisten aan welke kant zij stond.
Was het dan onmogelijk om zo’n ruimteschip succesvol te runnen? Mwah. De afgelopen jaren zijn er genoeg ‘interactieve ervaringen’ opgezet die prima werkten. Denk aan escape rooms, ‘real life gaming’-evenementen of interactieve toneelstukken – dit jaar eindigt Sleep No More, een hertelling van Shakespeare’s Macbeth in een New Yorks hotel die bezoekers zelf mogen doorwandelen. Nicholson deed zelf al eens mee aan kleinere ruimteschip-ervaringen, vertelde ze later op sociale media. Dat was leuk, dat werkte prima. Disney had onnodig besloten het wiel opnieuw uit te vinden, concludeert ze.
Je kan je afvragen: waarom had Disney niet gewoon LARP’ers in dienst? Die doen het voor hun eigen plezier, en weten goed hoe je massa’s tegenstrijdige neuzen de juiste kant op krijgt. Een interactieve ervaring neerzetten die voor iedereen leuk is – dat is een kunst op zich, die moet je aan de kunstenaars overlaten.
<dmt-util-bar article="4200385" headline="Hoe Disney’s Star Wars -hotel, gebouwd als ruimteschip, na anderhalf jaar al weer sloot ” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/05/30/hoe-disneys-star-wars-hotel-gebouwd-als-ruimteschip-na-anderhalf-jaar-al-weer-sloot-a4200385″>
Mijn zoon is een echte gadgetman. Alle binnenverlichting bedient hij via de app, hij heeft een brievenbus-buzzer die zijn mobiel waarschuwt als de postbode is geweest. Als ik voor de katten zorg omdat hij met zijn vriendin op vakantie is, zie ik hun robotstofzuigertje braaf rondjes draaien door de huiskamer. Dan rolt het apparaat naar me toe en zegt: „Hoi mam”. Mijn zoon zag vanuit het buitenland via het controleoogje mijn schoenen. Voordat ik het weet heb ik vanaf de bank een uitvoerige conversatie met een stofzuiger, gadegeslagen door twee verbijsterde katten.
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Bij ons is het geen Gaza en geen Oekraïne, maar dat betekent niet dat wij zonder problemen zijn. Wij hebben Zebra en Utrecht – ook niet mis. Wat te doen? Ik pleit, geheel volgens de tijdgeest, voor radicale oplossingen.
In Nederland ontstaat steeds meer onrust over de situatie op en rond de zebrapaden. Fietsers doen alsof een zebrapad alleen bedoeld is voor Artis en knallen er zonder aanzien des voetgangers overheen. Wie niet maakt dat hij wegkomt is gezien. Het leidt tot handgemeen, ongelukken en rechtszaken.
Mijn ervaring is dat alleen vrouwen van – ruwe, persoonlijke schatting – ongeveer 32 jaar nog bereid zijn te stoppen voor de oudere voetganger. Waarom zij? Zij kunnen zich nog voorstellen dat het hun eigen vader of moeder is die daar bevend staat te aarzelen aan de rand van het zebrapad. Zullen pa of ma zich in het aanstormende, fatbikende gevaar storten of zullen ze maar wachten tot de avond valt?
Zo’n vrouw stopt met een lieve glimlach en maakt een uitnodigend gebaar, waarbij ze zich helaas niet bewust is van het gevaar dat nu toch nog kan ontstaan: de fietser die razendsnel aan de onzichtbare kant naast haar opduikt om alsnog de oudjes aan een plek op de intensive care te helpen.
Als ervaren voetganger in een drukke stad zie ik dergelijke taferelen vrijwel dagelijks. Ook op het internet zijn er op dit gebied instructieve filmpjes en foto’s te vinden. De woedende voetganger die de fietser van zijn fiets trekt en dan moet vluchten voor de wraaknemer; de automobilist die een vrouw met kinderwagen op het zebrapad schept; twee voetgangers die (in Hoorn) zodanig worden aangereden dat er een traumahelikopter aan te pas moet komen.
De regels voor een zebrapad, zoals vastgelegd in artikel 49 van het reglement Verkeersregels en Verkeerstekens, zijn glashelder: „Bestuurders moeten voetgangers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig, die op een voetgangersoversteekplaats oversteken of kennelijk op het punt staan zulks te doen, voor laten gaan.”
Ook fietsers behoren tot die ‘bestuurders’ die de voetganger, ook al staat die alleen nog maar te wachten, moet laten voorgaan.
De vraag is of zebrapaden nog wel geschikt zijn voor drukke binnensteden. Ze veroorzaken voortdurend onveilige situaties, vooral als er geen verkeerslichten bij staan. (De fietsers trekken zich overigens ook van die lichten vaak niks aan). Enkele schrijvers van ingezonden brieven over dit onderwerp in Het Parool stelden voor om de zebrapaden, en zeker die op de drukke fietsroutes, maar af te schaffen. Weg met dat valse gevoel van veiligheid dat die paden geven! Ik ben het met hen eens. Liever wachten tot er ruimte is om over te steken dan een aanrijding op een zebrapad riskeren.
Zodra we het zebrapad hebben afgeschaft, kunnen we in één moeite door naar het betaald voetbal. Burgemeester Sharon Dijksma van Utrecht wil FC Utrecht bestraffen met één wedstrijd zonder publiek om nieuwe weerzinwekkende rellen te voorkomen. Wat te doen als die rellen na deze maatregel gewoon doorgaan? Mijn radicale voorstel: heel FC Utrecht afschaffen, net als die zebrapaden. Als ze voetbal willen zien, gaan ze maar naar Amsterdam, naar Ajax. Ajax? Tja, als dat dan nog bestaat.
Vier studenten in de trein op weg naar Leiden. Zegt er een: „In welke plaats in Nederland lopen geen honden? Na een korte stilte, roept hij: Katwijk! „Ik ken er nog een: Wat zeggen twee Engelse soldaten die in een bos lopen?” De anderen hebben geen idee. „We are under a tak.” „Waarom zwaait Máxima nooit met deze hand?” Hij steekt een hand op. „Omdat het mijn hand is!” Tot zijn spijt en onze opluchting rijden we station Leiden binnen.
Hans Oerlemans
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Onlangs was in grote delen van Nederland het noorderlicht te zien. Als docent aardrijkskunde behandel ik het ‘aurora borealis’ in de les. Een leerling uit havo 3 vraagt bij het zien van een afbeelding van het natuurverschijnsel op het bord : „Is dat niet het Heineken-licht?”
[De leerling verwijst naar een reclamefilmpje van het biermerk uit 2016, ‘Nature’s Wonders’, waarin een zondoorstraald bierflesje van een astronaut in de ruimte op aarde voor groen hemellicht zorgt, red.]
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Toen de gemeente Parijs allerlei eisen begon te stellen aan de relingen rondom zijn penthouse boven op Champs-Élysées 136 kwamen er heggen. Charles (of Carlos) de Beistegui, erfgenaam van een schatrijke Baskische familie die fortuin had gemaakt in Mexico, kon de heggen naar believen automatisch opzij schuiven, waarna een prachtpanorama zichtbaar werd. Vier kilometer kabel was nodig om alle wensen van deze societyfiguur te verwezenlijken: van mobiele muren tot een filmscherm vanuit het plafond. Er kwam ook een periscoop die de blik op Parijs haarscherp op een soort tafel kon projecteren. Al die moderniteit combineerde De Beistegui graag met een barokke inrichting: alles was overdaad om zijn feestgasten te amuseren en te imponeren. Van wonen kwam het nooit.
De totstandkoming eind jaren twintig van de vorige eeuw en de korte glorieperiode van het appartement vlakbij de Arc de Triomphe staat beschreven in het onlangs verschenen boek Machine à Amuser. The Life and Death of the Beistegui Penthouse Apartment. In de hal van het Maastrichtse appartement van auteur Wim van de Bergh, voormalig architect en emeritus-hoogleraar woningbouw en ontwerpen aan de technische universiteit van Aken, getuigt een houten maquette in een vitrine („Ooit eens gemaakt door een student van me”) van zijn jarenlange fascinatie voor het project.
Van den Bergh raakte bijna veertig jaar geleden geïntrigeerd door het penthouse en verzamelde sindsdien materiaal. „Je hebt verschillende soorten ‘autobiografische huizen’. Je hebt er waarbij architecten een woon- of buitenhuis voor zichzelf ontwierpen zoals Fallingwater van Frank Lloyd Wright. Bij sommige werkten opdrachtgever en ontwerpers behoorlijk eendrachtig samen. Denk aan het Rietveld-Schröderhuis. Bij het penthouse van De Beistegui heerste voortdurend spanning tussen die twee partijen. En dan wordt het spannend.”
Ook mooi: met alle architectuurgeschiedenis komt een enorme hoeveelheid cultuurhistorie mee. De Beistegui behoorde tot een coterie van de puissant rijken, waarvan velen net als hij adellijke titels hadden, en kunstenaars.
Parijs hoorde bij de favoriete bestemmingen van dit reizend circus van feestgangers. Op het dak van een ooit door zijn familie neergezet pand wilde hij een penthouse laten bouwen. Hij liet diverse zeer gerenommeerde architecten meedingen naar de opdracht. Die ging uiteindelijk naar het duo Le Corbusier en Pierre Jeanneret.
Le Corbusier had zo’n twintig jaar eerder werkend op het bureau van een ander al ervaring opgedaan met penthouses, destijds een nieuw fenomeen. Wonen op of onder het dak was voorheen iets voor het personeel. Tot artistiekelingen de mogelijkheden ontdekten, waarna de elite het licht, het uitzicht en het verheven zijn boven de stad omhelsden.
De Beistegui bleek een bemoeizuchtige, veeleisende opdrachtgever. Van den Bergh: „Le Corbusier onttrok zich daar nog weleens aan dankzij buitenlandse reizen. Jeanneret kreeg alles over zich heen.” Zeven ontwerpen kwamen eraan te pas.
Ook na het gereedkomen van het penthouse overvleugelde De Beistegui de ontwerpers van zijn Parijse speeltje. Niet de architectuurbladen besteedden de meeste aandacht aan het wonderlijke appartement maar de lifestylebladen als Vogue en Harper’s Bazaar. De artikelen prezen steevast de opdrachtgever als excentrieke, creatieve vernieuwer. Een man van naam als Le Corbusier werd gereduceerd tot een soort technisch hulpje, goed om de ideeën te verwezenlijken.
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog begon het Parijse pent-house De Beistegui een beetje te vervelen. Hij kocht Château de Groussay, ten westen van de Franse hoofdstad, waarvan het (her-)inrichten hem de volgende dertig jaar zou bezighouden. En in 1948 werd hij eigenaar van het barokke Palazzo Labia aan het Canal Grande in Venetië. Terwijl in het nog van alle het strijdgewoel herstellende Europa karigheid troef was, organiseerde de Bask er drie jaar later een overdadig en gekostumeerd „bal van de eeuw” met prominente gasten als de Aga Khan, Orson Welles, Christian Dior, Salvador Dalí.
Wim van den Bergh: Machine à Amuser. The Life and Death of the Beistegui Penthouse Apartment. The MIT Press, 376 blz., € 77,95
Het veulen was nog heel jong, één en al lange benen. Het hoofdje was nieuwsgierig geheven, je zag zowel de onzekerheid als de kracht in dat lichaam. De merrie hield zich wat op de achtergrond, maar ze was er wel.
Waar heb ik toch net over haar gelezen? vroeg ik me af in het voorbijrijden. Maar ik lees helemaal geen boek over een veulen. Ineens wist ik het: Lore Segal, Huizen van anderen. Geen veulen maar een meisje. Segal, nu een bekende Amerikaanse schrijfster, vergelijkt haar jongere zelf, de tienjarige Oostenrijkse Lore, niet met een veulen, maar die mengeling van nieuwsgierigheid en vreesachtigheid, kracht en fragiliteit liep daar net zo in dat weilandje.
De kleine Lore wordt in de winter van 1938 met het eerste zogenoemde ‘kindertransport’ uit Wenen naar Engeland gestuurd, door haar ouders die uit alle macht doen of dat alleen maar fijn is. „[…] telkens als ik hun kant op keek was het mijn moeders kleine gezicht, verschrompeld en koortsig in haar vossenkraag, dat ik kalm en gestaag naar me zag lachen”. Verschrompeld en koortsig. Gestaag lachend.
Even later is Lore met haar koffer meegelopen in de rij kinderen en is dat gezicht nergens meer te zien. Alleen maar andere kinderen met koffers en rugzakken en een nummer op een bordje om hun nek, in een bomvolle trein.
Segal beschrijft de aankomst per boot in Engeland, hoe ze op het verlaten schip staat dat aan de Engelse kade ligt en kijkt naar de toekomst aan haar voeten. „De lucht was immens en hing zo laag dat hij tot aan de grond reikte in een miezer zo fijn als mist. Een brede houten plank lag tussen de boot en de kade. Er was niemand in de buurt om me te vertellen wat ik moest doen, dus liep ik de plank maar af.”
Het is bijna Pippi Langkous in dat bekende citaat dat niet in die boeken te vinden is: „Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk wel dat ik het kan.” Maar dan geladen met verlatenheid.
In het ‘echt’ ging het zo niet, schrijft Segal in een nawoord. Wat ze zich herinnert is een soort ontvangstkamer en dames die zeiden dat ze kon gaan en de verwarring over waar ze heen moest. Niets geen meisje alleen in een driezelige mist op een lege kade.
De waarheid ziet er anders uit dan de herinnering. Die is: „Mijn tien jaar oude zelf, in een vreemd land, zonder mijn Mutti, zonder een volwassene om me te vertellen wat ik nu moest doen of wat er zou gebeuren.” De waarheid is wèl een klein meisje in de mist op weg naar een leeg land. Geen merrie op de achtergrond.
Lores ouders belandden trouwens, in het echt en in het boek, in 1939 ook in Engeland, nog maar net op tijd. In Oostenrijk begon de jodenpesterij al veel eerder met intimidaties en vernielingen: „Zowel wij als zij hadden nog niet door wat er mogelijk was.”
Dit is bepaald geen zoveelste boek over de oorlogstijd, al rommelt de oorlog duister op de achtergrond. Het gaat over een veulen en over de hulpeloosheid van de liefde, over niet-thuiszijn, zoals de titel al zegt.
Maar waar het over gaat is eigenlijk punt twee, het is hoe dat proza loopt, ja, dát is waarom dat veulen me aan dit boek deed denken: licht, op kleine hoeven, springerig en met verrassend veel kracht. Hoofdpersoon en stijl zijn één.
Zo gaat dat met lezen, niets blijft hetzelfde. Een onzeker veulen danst als proza en lijkt sprekend op een meisje.