We hoopten op een goede uitslag, maar omdat het looponderdeel moeizaam ging, was er nog wat twijfel. Uiteindelijk hoorde ik dan toch mijn naam omroepen: ik had zilver gewonnen op de NK triathlon in Amsterdam op de Olympische afstand. Het stond meteen ook op de site:
665 vrouwelijke deelnemers.
In de categorie 60-64: 2 deelnemers
Marjan van Wijk (64)
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Het is wel raar om vast te stellen dat je van alles tegen de vage plannen van de nieuwe coalitie hebt, en ook vreest voor de toekomst, en dat je toch niet veel zin hebt om het erover te hebben. Zo gaat het mij tenminste. In de kranten die ik lees zie ik weerlegging en verontwaardiging en ja, ze hebben gelijk, degenen die protesteren tegen het negeren van afspraken over mensenrechten, het negeren van de klimaatproblematiek, het toegeven aan de agro-industrie, de vaagheid als het gaat over Europa of over defensie, de nu al getoonde afkeer van kunst en cultuur, enzovoort. Het is verkeerd en het is gevaarlijk.
Ik las het zeer heldere essay Duidelijkheid van Tom-Jan Meeus waarin hij laat zien wat er is gebeurd met de politiek, hoe kreten en imago niet alleen het uiterlijk maar ook het innerlijk van de politiek hebben veranderd. Hoe gebrek aan rechtsstatelijkheid min of meer normaal is geworden en hoe de democratie daardoor wordt ondermijnd. Het is angstaanjagend.
Meeus onderbouwt zijn betoog met talloze voorbeelden, je ziet dat hij heel goed weet waar hij over praat. Ik heb er niets aan toe te voegen, alleen maar van alles van op te steken. Dus houd ik mijn mond maar. Wat heeft het voor zin om onder gelijkgestemden de meningen die je hebt opgedaan te herhalen en dan allemaal te gaan zitten knikken? Het is saai en levert niets op. Tijdverdrijf.
Dus dan maar gewoon een gedicht lezen, naar de merel kijken die over het gras hipt, een lezing houden over ouder worden, het leven van wie het zwaarder hebben dan ik proberen te verlichten.
Hm, dat bevalt toch niet helemaal. Je kunt die houding beschrijven als ‘niet zinloos kletsen’, maar ook als afzijdigheid. Het is net of je besloten hebt dat de wereld elders is, dat het je allemaal niet aangaat. Maar de geschiedenis houdt geen verjaarsfeestje waarop je al dan niet kan besluiten te verschijnen. Ze komt zelf wel langs, op een ongelegen tijdstip, en het is beter als ze je niet zorgeloos in pyjama aantreft maar met je koffertje gepakt.
Wat dat dan ook voor koffertje mag zijn. Dat is het probleem. Een koffertje vol meningen zal je niet helpen. Het huis barricaderen dan? Ook niet. Zorgen dat ze niet langs kan komen, met haar nare bedoelingen, onrechtvaardigheden, niet alleen bij mij niet, maar liefst ook niet bij anderen. Maar hoe doe je dat? Ik voel me vaak als iemand die in het verkeerslawaai ‘houd de dief’ roept maar zelf nu niet bepaald de dief tot stilstand weet te brengen.
Enfin, genoeg metaforen, daar schieten we ook niet mee op. Binnenkort dan maar eens wat demonstreren, petities ondertekenen, geld geven waar dat nodig is?
We mochten gelukkig net weer stemmen, dan laat je tenminste zien dat je de nu alom aangeroepen ‘democratische instituties’ in ere wilt houden.
En dan verder maar gewoon leven zo goed en zo kwaad als het gaat, proberen ergens voor te staan. Ik las weer eens in de nog altijd verpletterend sterke poëzie van de 20ste-eeuwse Poolse dichter Zbigniew Herbert, die heel wat meer met de geschiedenis te stellen heeft gehad dan wij en die hardnekkig bleef weigeren mee te doen met waar hij het niet mee eens was, toen juist communistische terreur: „in de grond was het een kwestie van de smaak Ja de smaak/ die je gebiedt naar buiten te gaan zuur te kijken je spot uit te zeuren”. Hij nam zichzelf niet al te serieus, maar zijn rug hield hij recht. Nu wij nog.
Het is bladstil. Verwonderd kijk ik naar de opkomende nevel boven het rimpelloze water van het Mývatn-meer. De ondergegane zon trekt traag de kleuren uit het IJslandse landschap tot alleen grijstinten resteren, wanneer van ver weemoedige klanken over het wateroppervlak echoën. Het is de mysterieuze roep van een ijsduiker (Gavia immer), die in de avondschemering contact zoekt met zijn partner.
De melancholie die het schouwspel oproept is precies hetgeen mij aantrekt in de arctische toendra en de reden waarom ik hier steeds naar terugverlang.
Het zet als vanzelf aan tot reflectie en stelt me open voor de tijd die niet meer is. Al even mis ik haar nu; mijn sterke vrouw met wie ik dertig jaar mijn leven deelde en vier kinderen kreeg. Diep ligt mijn verdriet verborgen, tot het soms uit het niets aan de oppervlakte verschijnt. Het is niet koud, pijnlijk of kil, maar meer een warm gevoel van missen, van terugverlangen naar toen en me gelukkig voelen met de jaren die we deelden.
Rouw is een uitputtend én verrijkend proces dat een beroep doet op ons aanpassingsvermogen en de plasticiteit van ons brein.
Nieuwe ervaringen en de stress van het verlies activeren en reorganiseren hersennetwerken waardoor met de jaren de nieuwe werkelijkheid eigen wordt en het verlies dat ondraaglijk leek, verandert in een draaglijke herinnering. Zo resoneert de nachtelijke roep van de ijsduiker in mij.
IJsduikers broeden in hun groen iriserende zwart-witte prachtkleed langs afgelegen meren van Alaska, Canada, Groenland en IJsland.
Met hun aan het achterlijf geplaatste poten, torpedovormig lijf en dolkvormige snavel glijden deze schuwe noorderlingen ogenschijnlijk moeiteloos door het water om soms opeens geruisloos in de diepte te verdwijnen en in een minutenlange duik naar vis te jagen.
Eenmaal bovenwater wordt de vis in zijn geheel ingeslikt, waarna de graten met behulp van gastrolieten – een twintigtal erwtgrootte kiezels – in de spiermaag worden vermalen.
Een ijsduikergezin verorbert zo in de korte noordelijke zomer enkele honderden kilo’s vis.
Na de broedtijd verhuizen de ijsduikers naar zee, alwaar ze hun strakke zomerkleed verruilen voor een grijsbruine winteroverall.
Groenlandse en IJslandse ijsduikers overwinteren langs de kusten van Noorwegen en de Britse Eilanden. Enkele dwalen nog verder zuidwestwaarts en doen ook onze wateren aan.
In stilte hoop ik komende winter de zeldzame ijsduiker terug te zien om zijn unieke roep over het water te horen klinken en weer even weg te dromen naar de tijd die niet meer is.
Op de middelbare school waar ik werk, experimenteren we met een volledig mobielvrije dag. In de gang bij de receptie zie ik vanaf een afstand een collega aan komen lopen, zwaar geconcentreerd starend naar een zwart dun langwerpig kastje in zijn handen. „Het is een mobielvrije dag, hè”, roep ik door de gang.
De collega, lichtelijk geagiteerd: „Dit is een rekenmachine.”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Laatst was ik in Zandvoort op het strand en zag mensen vol hectoliters opgedroogde inkt die daar in de zinderende zon lagen te keren en te smeren. Er ging een mild medelijden door me heen. Vooral met de beeldschone jonge meisjes van amper twintig die zich nogal stevig hadden laten onderkliederen door amateurs met parkinson.
De kleinschalige graffiti was met een niet al te vaste hand aangebracht. Zullen die kinderen ooit spijt krijgen? Bijvoorbeeld als het vel over een aantal jaren een beetje gaat lillen. Of wordt er dan een botoxspuit bij gehaald? Alleen maar om de tattoos een beetje toonbaar te houden.
Hier op Sicilië is het nog veel erger. Daar is op mijn strandje bijna iedereen van oorlel tot kleine teen besmeurd met tegelwijsheden en niet al te beste tekeningen. Of ik deze mensen snap? Natuurlijk. Ze hebben bijna allemaal lijven die wel een likje van de winterschilder konden gebruiken. Ikzelf heb dat niet nodig. Mijn vrouw zeker niet.
Maar waarom gebeurt het zo massaal? Echt bijna iedereen zit hier vol. Ze vinden het zelf ongetwijfeld hartstikke mooi. En dat is natuurlijk het belangrijkste. Dat je er op vooruit bent gegaan. En voor je partner lijkt het me ook gezellig. Er valt wat te koekeloeren tijdens de seks.
In mijn vorige leven als cabaretier mocht ik mij samen met mijn publiek graag vrolijk maken over kuddeleed. Hockeyers die in de jaren ’80 van de vorige eeuw massaal in ruiten broeken liepen, voetballers met permanentjes, vrouwen op Crocsen, mannen met een pratende kut en zo zou ik een column of zes door kunnen gaan. Laatste trend? Suïcidale boomers die op opgevoerde fatbikes door binnensteden razen.
Maar dat zijn allemaal dingen die je weg kunt doen. Bij tattoos is dat ingewikkelder. Hoewel ik begrijp dat er inmiddels klinieken zijn waar je je voor veel geld en nog meer pijn kunt laten ontinkten. Ik wens iedereen succes in de nabije toekomst. Ook de dames met de lubberende Donald Ducklippen. Om over al die clowneske wenkbrauwenteefjes nog maar te zwijgen.
Door al dit soort uiterlijke poespas heb ik hier op het strand een hoop lol. Ik val als enige zonder inkt op mijn lijf echter wel op.
Wanneer besloten deze mensen eigenlijk om zichzelf zo toe te laten takelen? In een dronken bui? Op de rand van een psychose? Of toch gewoon geheel helder van geest op een doordeweekse donderdag na een uurtje bladeren in het voorbeeldboek van de plaatselijke Schiffmacher?
Ondertussen vertelt mijn telefoon mij hoe het met de rest van de wereld gaat. Ik neem het zacht tot me. Allereerst het mestoverschot: de grote Noord-Koreaanse leider Kim Jong-un stuurde met poep gevulde ballonnen naar zijn zuiderburen. Nog meer mestoverschot? Jack van Gelder heeft op de PVV gestemd en komt ongetwijfeld in aanmerking voor een ministerspost.
Verder vertelt Angela de Jong mij dat ze SP’er Lillian Marijnissen op televisie zag rondrennen in een oranje overall met een camera op een selfiestick. Uiteraard in een of ander tweedehands SBS-programma. En ook nog samen met onze nationale toypoedel Rutger Castricum. Was hij niet ooit enfant terrible in de tijd dat Plasterk nog links was? Ik denk aan papa Jan Marijnissen die dit op zijn oude dag ook heeft gezien. Hij vraagt zich hardop af of hij dementeert.
Ik denk dat over mezelf als ik lees dat Ajax geïnteresseerd is in Wappie Weghorst. Hij moet de sensatie van het seizoen worden. Ali B appt me dat hij een charmeoffensief-advocaat heeft gevonden die Harlequin heet. Zij moet vooral liegen dat het goed met hem gaat. Goeie naam, Harlequin. Bijnaam? Ali ontkent dat. Maar Ali ontkent alles.
Ik vraag me na al dit nieuws serieus af of ik een zonnesteek heb. Ik moet een arts raadplegen. Maar ik verdwijn vanzelf in de tattooshop. Ik kies voor: Vanitas vanitatum, omnia vanitas! Groot op mijn rug. In gotische letters. En nu lig ik hier lekker te slapen tussen de Sicilianen. Heerlijk onopvallend. Eindelijk geheel anoniem.
In de Engelse luistertoets gaat het over griepepidemieën in de Middeleeuwen. Na de toets komt een leerling enthousiast naar mijn bureau en zegt: „Hèhè, meneer, eindelijk een keer een luistertoets over een leuk onderwerp waar ik iets van wist. Superfijn!” Ik vraag enigzins verbaasd: „Welk deel sprak je zo aan in deze toets dan…?” Zij: „Nou, social media enzo, en influenza’s. Ja, goed gevoel over!”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Ik kwam het stemlokaal binnen met mijn rechterhand in het gips. Ik gaf mijn kiezerspas en ID aan het eerste stembureaulid. Hij keek naar mijn rechterhand en toen naar mij en vroeg zorgelijk: „Bent u links?”
„Ja”, zei ik, „heel erg.” Nu was het aan mij om hem indringend aan te kijken. Toen bloosde hij…
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Een nooit doorgebroken dichter uit Franeker die eind vorige maand 89 zou zijn geworden, dichtte ooit: „Wy gongen nei Tsjom/ Dêr seagen wy goed rounom/ En giene doe wer werom.” Het blijkt poëzie met voorspellende gaven, want eenmaal in Tzum blijkt het aangeprezen boekenkastje onvindbaar. Weerom dus, naar Franeker. Daar staat in een groene woonwijk de imposante Minibieb Saar; vol schatten voor geïnteresseerden in het koningshuis én met een fraaie gebonden Carmiggeltbundel uit 1950: Klein beginnen. Avonturen met kinderen; geïllustreerd door Otto Dicke.
Er schijnen Nederlanders te zijn die de slaap kunnen vatten zonder dat er een boek van Simon Carmiggelt op hun nachtkastje ligt. Wonderlijk. Deze bundel bevat, de ondertitel verraadt het al, vooral stukjes over ouders en kinderen. Deels over Carmiggelts eigen kinderen en die van de buren, maar geregeld laat hij zijn ouderlijke vertedering voor wat die is en geeft hij zich over aan de verleiding om pootje te baden in de eigen kindertijd. Dan gaat het vaak over zijn vader, een man die elke dag ‘zeven couranten’ raadpleegde, „doch op Sinterklaasavond werden zij hem afgenomen”. Die dag leed vader als geen ander. „Hij zat dan, zeer onthand, in zijn leunstoel en zong, op onze last, de hymne van het huppelende paardje met de wrange gelaatsuitdrukking van iemand die tengevolge van een lage grap de mond vol sigarenas gekregen heeft.” Je ziet de man uit Willem Elsschots ‘Het huwelijk’, net vanuit een andere hoek vastgelegd – met een taalgevoel en menselijkheid dat de sublieme schrijver verraadt.
Maar goed, aardige dingen over Carmiggelt zijn al vaker gezegd en al kunnen ze niet vaak genoeg worden gezegd, beter kunnen we doorlezen. Op pagina 40 trof ik een fragment dat ik afgelopen mei online voorbij had zien komen. Mooier wordt het niet. Ook hier begint het met de vader die, trouw lid van de S.D.A.P., regelmatig een praatje maakte met de heer Cohen, uitbater van een kledingzaak én partijgenoot. „Samen bemompelden de mannen dan de politiek en ik voelde hoe de tederheid van gelijkgezinden dit gesprek beheerste en stond muisstil aan vaders hand, steeds vriendelijk lachend als de heer Cohen mij aankeek, want ik wilde de warme overeenstemming niet verstoren door onbeleefdheid of ruw gedrag.”
Voor moeder Carmiggelt was de heer Cohen vooral een winkelier bij wie je moest trachten af te dingen. Simon probeerde dat dan later „door overdreven petgroeten, te bewijzen dat de S.D.A.P.-vriendschap niet onder het incident had geleden. Soms liep ik daartoe speciaal door zijn straat.” Zelfs als hij al 31 is, krijgt Carmiggelt nog van de winkelier te horen dat hij al „een hele kerel” wordt.
Dat is al bijna een perfect stukje, maar er volgen nog vijf alinea’s, over de laatste keer dat Carmiggelt de heer Cohen zag. In de oorlog, voor het station. „Er stond weer een trein gereed, die naar Westerbork zou rijden. De schrijver ziet er bekenden van de markt, onder wie „een kleine felle” die vertelt wat hij in zijn bagage heeft: „Sigare, voor de SS!” Hij gaat verder: „Ik gá maar, want als ik rond blijf lopen, meneer, word ik een sluipmoordenaar.” De vergeefsheid.
Daarop volgt alleen nog maar het afscheid van de heer Cohen: „In het voorbijgaan gaf hij mij de hand, want hij wilde niet te laat komen. ‘Geef de groeten aan je vader’, zei hij.”
Wilt u het besproken exemplaar Klein beginnen hebben? Mail dan naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.
‘Ben je butje? Ben je een beetje butje?” Wie rond 2007 jong was, kan zich de hit van de Groningse hiphopformatie Huilende Rappers vol gekunstelde alliteratie in rijm vast nog goed herinneren. Minder bekend is dat Groningen een heuse Butjesstraat kent, die met een nare oorsprong tot een lokaal scheldwoord voor dom figuur leidde.
Middenin de straat ligt een hofje, waar kinderen van de Sint Michaëlschool, een katholieke basisschool, deze dinsdagmiddag joelend buitenspelen.
Vroeger was dit een LOM-school, vergelijkbaar met wat nu speciaal basisonderwijs is. Groningers noemden leerlingen die hierheen gingen spottend ‘butje’ – een behoorlijk politiek incorrect scheldwoord. Dit vond een eeuw geleden brede navolging in de hele stad en daarbuiten: veel studentenverenigingen elders in Nederland schelden er ook mee. „In Groningen kent iedereen het woord wel ja”, zegt Carmen, terwijl ze naar haar auto loopt. „Ik ben ook weleens voor ‘but’ uitgemaakt. Het is meer plagerig en speels bedoeld, niet echt als scheldwoord.”
Ze woont al twee jaar aan de straat, maar heeft er nog geregeld pret om. ,,Laatst belde ik de gemeente en mijn telefoonprovider. Als om mijn adres gevraagd wordt, moet ik meteen al gniffelen.”
Familienaam of munt
Over waaraan de Butjesstraat zelf zijn naam dankt, doen twee verschillende verhalen de ronde. Het zou kunnen komen van de familie Butken, een welvarend ondernemersgeslacht uit de late Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Een butken was ongeveer even lang geleden ook een lokaal muntstuk. Dit is mettertijd mogelijk verbasterd tot butje.
Groningen kent een schat aan maffe straatnamen. Op loopafstand van de Butjesstraat liggen op een steenworp afstand van elkaar de Pijpstraat en Wipstraat. Goud materiaal voor een puberale anekdote, maar de straten zelf konden nauwelijks saaier zijn.
In het Tingtangstraatje (de kleinste straat van Groningen) aan de Vismarkt staan een paar fietsen, verder is de gekke naam het enige dat er spannend is. De melodieuze naam is vermoedelijk afkomstig van een deurbel die hier in de Middeleeuwen aan een herberg hing. Door het aanpalende ’t Koude Gat waait een koude, stevige wind. Een straat met de naam De Fok sprak me ook wel aan, maar lag fokking ver uit de route.
Daar houdt het nog niet mee op.
De Oude Kijk in ’t Jatstraat
Neem de Oude Kijk in ’t Jatstraat. Een prominente weg met veel monumentale panden eraan. De aparte naam is afkomstig van een eeuwenoude gevelsteen, waarop bij huisnummer 79 naast een hoofd met krulsnor en -baard de tekst ‘Ik kick nog int’ staat. Daar stond vroeger nog ‘jatt’, dat refereert aan een oude vaarroute naar de stad. Een wachter hield daar zicht op, om te kijken of de belegerende Munsters een aanval over water beraamden. „Ik kiek nog in ’t Jat”, zei hij dus. Na het Gronings Ontzet werden deze woorden in een muur gebeiteld. Toen de gevelsteen verplaatst werd, werd echter de verkeerde maat gebruikt, waardoor ‘jatt’ verdwenen is.
Maar misschien wel de gekste straatnaam ligt net voorbij de Oosterkade. Daar lag tot medio negentiende eeuw een voetgangerspoort in de oude stadswallen, die het Klein Poortje genoemd werd. Eeuwenlang was dit een begrip in Groningen, maar bij aanleg van het Eemskanaal moest het poortje eraan geloven. Hij leeft echter voort in de straat binnen de oude stadswal: die heet Voor ’t Voormalig Klein Poortje.