Haken in tofu slaan: Japanse spreekwoorden verbeeld (3 en slot)

Spreekwoordentekenaar Kuwagata Keisai (ook wel Kitao Masayoshi) werd officieel als Akabane Sanjiro geboren in Edo (nu Tokio) in 1746. Hij was de zoon van een vlechter van Japanse slaapmatten, tatami’s. Hij was, zoals dat in biografische schetsen heet, van ‘eenvoudige komaf’.

Maar, zo schrijft Henry D. Smith II in zo’n schets (Japan and the World, 1988), Keisai zou flink in sociale status stijgen, in feodaal Japan rond 1800: tot bijna-samoerai status (een samoerai was een Japanse aristocratische krijger). Want op zijn 33ste kwam Keisai in dienst als officiële kunstenaar van de krijgsheer, de daimyo, van de Japanse stad Tsuyama.

Blijkbaar was Keisai zo’n talentvol kunstenaar dat de daimyo hem wilde steunen. Doordat Keisai een stipendium kreeg (en een sjieke, samoerai-familienaam Kuwagata) kon hij zich artistiek verder ontwikkelen – hij hoefde niet meer de hele dag prenten voor houtblokdrukwerk (ukiyo-e) te maken. Keisai tekende in die periode onder meer beroemd geworden prenten in vogelvluchtperspectief van heel Japan. Ze waren zowel kunst aan de muur als (strategische) landkaarten.

Lees ook

Japanse spreekwoorden verbeeld deel 1

‘Water in het oor van een slapende gieten’.  Japanse variant van de Nederlandse uitdrukking  ‘als een donderslag bij heldere hemel’

Het officiële kunstenaarschap voor de daimyo was geen voltijdsbaan. En Keisai kon in Edo blijven wonen. Zo had hij de tijd om zijn eigen tekenstijl, de ‘verkorte tekenstijl’ (ryakuga), te ontwikkelen. De kwieke kernachtige en schetsmatige tekeningen die hij in die stijl maakte van mensen en beroepen, van vogels en andere dieren en van spreekwoorden, werden in prentenboekvorm uitgegeven een groot succes rond 1800. Zo groot dat zijn uitgever ook prentenboeken van hem in een andere stijl, zoals tekeningen van vissen (onder meer in bezit van het Rijksmuseum) onder de naam ‘verkorte tekenstijl’ ging uitgeven.

Lees ook

Japanse spreekwoorden verbeeld deel 2

Koop je sake, word je toch nog op je kont geslagen’. Keisai’s meesterlijke tekening, vol beweging, lijkt een Japanse variant op ‘Ondank is ’s werelds loon’.

Kuwagata Keisai was een vernieuwende kunstenaar, die Japanse prenttradities een nieuwe impuls gaf, ook door boeken over Nederlandse tekenkunst te bestuderen en te verwerken. Zo nam hij in zijn eerste ‘verkorte tekenstijl’-boek Ryakugashi (1796) een tekening op die ontleend was aan Gerard de Lairesse’s Groot Schilderboek uit 1740, als een soort tekenlestip voor de menselijke figuur. Dat is te lezen in Keisai, le maître du dessin abrégé, tous les albums de style Ryakuga. In dat verzamelboek zijn in 2013 voor het eerst al Keisai’s ‘verkorte stijl’-prentenboeken samen in facsimile uitgegeven, door kunsthistoricus Matthi Forrer bij uitgeverij Hazan in Parijs. Forrer besloot ook daarin Keisai’s prentenboek De tuin van de spreekwoorden (Kotowazagaen) in op te nemen, die inderdaad ook in die stijl is getekend. Die ruim twee eeuwen oude tekeningen van Keisai (1764-1824) zijn nog altijd zo fris, zo elegant en vaak humoristisch, dat ze ook de Japanse spreekwoorden die ze illustreren weer tot leven wekken. En uitnodigen daar de Nederlandse variant bij te zoeken.

‘Haken in tofu slaan’, met andere woorden iets nutteloos doen, want een haak houdt niet in de zachte tofu. Variant op de al eerder genoemde spreekwoord ‘spijkers in een vat rijst slaan’, of zoals wij zeggen: ‘water naar de zee dragen’
‘Erwten laten rollen over een liggende deur’ dat wil zeggen heel veel woorden gebruiken, breedsprakig zijn. Iemand die al pratende “een boom in de lengte doorzaagt”.
Hoe klein de naald ook is, je moet hem toch niet doorslikken’. Iets kleins kan ook gevaarlijk zijn, Japanse variant van ‘Ook een klein lek doet een groot schip zinken.’
‘Met een zijden doek iemand wurgen’ de Japanse variant van poeslief zijn, iemand met zijden (of fluwelen) handschoenen dwingen.
‘De scheet van een kappa.’ Een kappa is een Japans mythisch watermonster dat mensen graag lastig valt, onder meer door scheten te laten. ‘Veel lawaai om niets’.
‘Een kind dat niet op zijn ouders lijkt is een kind van de duivel’. Het kind met een hoorntje op het hoofd in de illustratie is een ‘buitenbeentje’ in de oude betekenis van het woord, namelijk een buitenechtelijk kind. Japanse variant van ‘De appel valt niet ver van de boom’ of ‘Zo de tronk, zo het jonk.’
‘We willen kogelvis eten maar toch in leven blijven’. Japanners eten graag de niet-giftige delen van de kogelvis (fugu); bij een kleine vergissing bij het schoonmaken van de vis is die dodelijk. Niet kunnen kiezen tussen genot en gevaar, een variant van ‘wie honing wil eten moet lijden dat de bijen hem steken’.
‘De kop van een vlo met een bijl splijten’ de Japanse variant van ‘met kanon op een mug schieten’.


Jonge oorlogs-doden op een rij, terug in museum

Om de tentoonstelling ‘Paris 1874 Inventer l’Impressonisme’ in het Musée d’Orsay te bekijken, moet je bereid zijn om deel uit te maken van een grote massa mede-kunstliefhebbers. In een klein wak in de drukte werd ik, met een groeiende groep medebezoekers, aan de grond genageld door een schilderij getiteld ‘Morts en ligne‘. Doden op een rij. Wat we zagen: een lange rij dode soldaten, verspreid over een kale vlakte. In de achtergrond wat over was van het verslagen Franse leger, keurig opgesteld inclusief een muziekkapel. Daar weer achter het in as gelegde stadje Bazeilles, onder dikke rookwolken.

Dit schilderij noch de maker Auguste Lançon kende ik, maar nu opeens, kijkend naar de voorstelling, begreep ik niet hoe het mogelijk was dat Déjeuner sur l’herbe van Manet destijds zoveel opwinding had veroorzaakt. Een picnic in the park vergeleken met het tafereel dat Auguste Lançon zijn publiek voorschotelde. Hoe had dit schilderij zo’n verscholen bestaan kunnen leiden in het depot van het ‘Musee de la Guerre de 1870’ in Gravelotte? En waarom was het nu weer te voorschijn gekomen?

Wat op die tentoonstelling in het Musee d’Orsay scherp tot me doordrong, is hoezeer je waarneming van kunst wordt gestuurd door de omstandigheden. Dat was toen zo en het is nog steeds zo. Destijds, ontdekte ik, lezend in de catalogus, was dit schilderij helemaal niet verscholen maar een bron van consternatie. De brandende stad, de karren waarop de lijken vervoerd worden. En helemaal vooraan tot helemaal achterin, de dode jongens omringd door hun spullen. Bajonetten, rugtassen van koeienhuid, kleren, eetgerei en heel opvallend, dobbelstenen her en der. De grote, blote voet van de dode man rechtsvoor. Zometeen komen de lijkwagens die achterin al klaarstaan. Dan gaat het zand erover en begint het vergeten.

Horrible vonden critici en publiek dit schilderij eensgezind, des te meer omdat het zo goed is, van voor tot achter gevuld met pijnlijk sprekende details. Het was het jaar 1874, de Franse nederlaag tegen de Pruisen was een nationaal trauma.

Lançon werkte als illustrator, in de tijd toen foto’s nog schaars waren. In die hoedanigheid was hij in 1870 terechtgekomen in een ambulance, tijdens de fatale slag tussen de Fransen en de Pruisen. „Dag na dag”, vermeldt het tekstbord op de tentoonstelling, „observeerde en documenteerde hij het hartverscheurende schouwspel van een vervloekte oorlog.” Vergeefs, zijn naam raakte in vergetelheid en zijn schilderij verdween in een depot van een museum in de Franse provincie. Destijds was het de pijnlijke herinnering aan een mislukte oorlog die de grondslag vormde voor het Duitse keizerrijk. Een geschiedenis die de Fransen het liefst zo snel mogelijk begroeven. Met succes.

Maar de tijd doet haar eigen werk, op de duur. En nu hangt het weer in het Musée d’Orsay. Slagveld, rookpluimen, dode jongens, dit schilderij resoneert met onze eigen wereld, nu. Ver weg, maar toch, de associatie is helder. Maatschappijkritiek uit een tijd toen mensen zich nog druk maakten over schilderijen met bloemenvelden.

Tentoonstelling 1874 Inventer l’Impressionnisme tot 14 juli 2024 in het Musée d’Orsay Parijs


Column | Hoe Franz Kafka stierf

Er werd onlangs veel aandacht besteed, en terecht, aan de honderdste sterfdag van Franz Kafka, maar daarbij ging het weinig over die sterfdag – 3 juni 1924 – zelf. In welke omgeving stierf Kafka, hoe gedroeg hij zich en wie bewogen zich rond zijn sterfbed?

In de periode tussen 2005 en 2007 raakte ik zo gefascineerd door Kafka dat ik voor NRC Handelsblad een serie van ongeveer dertig columns over hem schreef (later gebundeld in het boekje Dagen met Kafka). Ik herlas al zijn boeken, raadpleegde biografieën en reisde af naar de plekken in Tsjechië en Oostenrijk waar hij geleefd had.

Mijn reis eindigde in het Oostenrijkse Kierling, waar Kafka de dood vond. „Misschien moet je een keer in Kierling geweest zijn om te weten dat je daar niet wilt sterven”, schreef ik destijds.

Het bleek een dorpje bij een voorstad, het boven Wenen gelegen Klosterneuburg, en het bestond uit een smalle doorgaande weg, een kerk en verspreide huizen tegen beboste hellingen. Kafka was al doodziek toen hij er arriveerde. Hij leed aan tuberculose aan het strottenhoofd en woog nog maar 49 kilo.

Vooral zijn nieuwe vriendin, Dora Diamant, had erop aangedrongen dat hij, na behandeling door de beste specialisten in Wenen, naar Kierling ging. Daar bevond zich een klein sanatorium, waar hij kon rusten.

Kafka praatte moeizaam en leed bij elke hap en slok helse pijnen. Hij besefte dat „alles uitzichtloos is, afgezien van wonderen.” Hij logeerde in een kamer aan de achterzijde van het vrijstaande huis, vermoedelijk op de tweede verdieping, waar hij uitzicht had op de groene heuvels.

Kafka had Dora Diamant, een 22-jarige Joodse vrouw, een jaar eerder leren kennen. Zij hield veel van hem en verzorgde hem met grote toewijding, samen met Robert Klopstock, een student medicijnen die in een ander sanatorium een medepatiënt was geweest.

Dora onderhield het contact met Kafka’s ouders die hij zoveel mogelijk op afstand hield; nog een dag voor zijn dood ontraadde hij ze te komen. Ik vermoed omdat hij geen behoefte had aan een hereniging met zijn vader.

Bij Kafka voltrok zich in die periode een grote verandering. Hij die ooit zelfmoord overwogen had, bleek aan het leven te hechten bij het naderen van het einde. Toen een Weense arts hem misleidde met de verzekering dat zijn keel vooruitging, huilde hij van vreugde.

Zijn laatste uren waren hartverscheurend. Hij eiste morfine-injecties, maar hield zoveel pijn dat hij na de tweede tegen Klopstock zei: „Hou me niet voor de gek, u geeft me een tegengif.” Hij voegde er deze paradoxale woorden aan toe: „Doodt u mij, anders bent u een moordenaar.’’

Hij wilde niet dat Dora hem zag sterven en stuurde haar voor een boodschapje weg. Klopstock mocht blijven, al zag hij hem toen de pijnstilling begon te werken opeens voor zijn zus Elly aan terwijl hij zei: „Weg Elly, niet zo dichtbij, niet zo dichtbij….ja, zo – zo is het goed.”

In Kierling vond ik het uitzicht dat Kafka in zijn laatste weken dagelijks zag. „Een diepe, boomrijke tuin’’, schreef ik, „een groene heuvelrug tot zover het oog reikt. Ergens daarachter had de dood op hem gewacht – als een bedreiging, maar misschien toch vooral als een bevrijding van een te zwaar leven.”


Opinie | Zwolle

Na een avondconcert in Zwolle stond ik bijna vooraan in de rij voor de parkeerautomaat van een ondergrondse garage. Vóór mij een paar jonge dames die hoorbaar ergens uit de provincie kwamen. Zij hadden moeite met de automaat en beklaagden zich erover dat het parkeren hier wel erg duur was. In mijn reactie wees ik hen erop dat ze dan blij mochten zijn dat ze niet in de Randstad waren, want daar zouden ze minstens het dubbele aan parkeergeld kwijt zijn geweest. Hun reactie daarop was: „Maar meneer, voor ons is Zwolle al de Randstad!”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Bij de Ikjesmarathon in Utrecht gaan inzenders nonstop eigen ikjes voorlezen

Het ‘ikje’ wordt groots gevierd deze zomer. Het internationaal literatuurfestival Utrecht (ILFU) organiseert een landelijke ‘Ikjes-marathon’ de komende maanden. Heel Nederland mag een 120-woorden-ervaring insturen, en de inzenders van deze ikjes maken kans om zondag 22 september mee te mogen doen aan de non-stop Ikjes-voorleesmarathon in Utrecht.

Uitverkoren inzenders lezen daar op het podium van de Utrechtse Boekenmarkt op het Vredenburgplein hun eigen ikje voor. Ze krijgen gezelschap van bekende schrijvers, nationaal en internationaal, die ook hun ikje voorlezen, als gast van het literair festival ILFU dat van 22 september tot en met 5 oktober wordt gehouden.

Het ILFU ziet het ikje, de rubriek waarin lezers van NRC al 21 jaar hun persoonlijke ervaringen beschrijven in maximaal 120 woorden, als een literaire vertelvorm: het ultrakorte verhaal (UKV).

In de woorden van het festival zelf: „Het Ikje, waarin de persoonlijke ervaring centraal staat, sluit aan bij de huidige hausse aan autofictie, autobiografie en memoires, én bij het motto van ILFU van dit jaar: I am many stories.” Vandaar dat het literair festival met instemming van NRC het ikje omarmt en op een internationaal literair podium wil tillen. Ook op station Utrecht Centraal zullen marathon-ikjes in oktober een week te lezen zijn.

Speciale Ikjes-marathonsite en schrijfworkshop

De normale ikjes-inzendingen voor de NRC Achterpagina en online gaat in die periode gewoon door op het gebruikelijke mailadres [email protected].

Maar wie ikjes wil insturen voor de Ikjes-marathon, moet dat doen via de site van het festival ilfu.com. Dat kan vanaf vandaag tot 5 oktober. Je mag maximaal drie ikjes insturen, in de taal die je het beste past. Het ikje gaat daarmee, dankzij literair festival ILFU dus internationaal.

De eisen die verder aan het marathon-ikje gesteld zijn, zijn dezelfde als die van het NRC-ikje: „Een ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden.”

Vanaf 1 augustus lanceert het ILFU een speciale site, waarop alle aan het festival ingezonden ikjes tot en met 5 oktober te lezen zijn.

Welke inzenders hun ‘ikje’ mogen komen voordragen tijdens de non-stop Ikjes-marathon op 22 september in Utrecht, dat bepaalt het festival. Hun redactie kiest ook de tien origineelste ikjes uit de ILFU-inzendingen. Die worden met een prijs van elk 500 euro beloond. Tijdens de festivalweken (22 september t/m 5 oktober) zal een aantal geselecteerde ILFU-ikjes op de NRC Achterpagina gepubliceerd worden.

Het ILFU wil graag heel Nederland aan het ikjes-schrijven krijgen. Vandaar dat het festival ook voor deelnemers live en online speciale ‘ikjes-schrijfworkshops’ gaat organiseren. Bovendien wil het festival onder meer voor het onderwijs een ikjes-lesbrief ontwikkelen. Want „in iedereen schuilt een ikje” aldus het festival. En ILFU wil met hun eenmalige Ikjes-marathon helpen die beknopte literaire zelfexpressie te stimuleren. Eind 2024 wil ILFU een scheurkalender met de ingezonden ikjes voor de Ikjesmarathon uitgeven.

Internationale schrijvers

Daarnaast is ILFU ook een internationaal literatuurfestival, met verschillende programma-onderdelen: „14 dagen literatuur, muziek, feest”, aldus het festival zelf, waar zo’n 200 schrijvers, nationaal en internationaal, optreden voor ongeveer 20.000 bezoekers. De komende maanden zal het festival bekend maken welke internationale schrijvers te gast zullen zijn. Op eerder festivaledities waren dat onder meer Margaret Atwood, Jeanette Winterson, Chimamanda Ngozi Adichie en David Mitchell. Ook een dag voor young adult literatuur (YALFU, 29 september) en de Nacht van de Poëzie (op 5 oktober) zijn onderdeel van ILFU.


Opinie | Levenvragen

Een uur voordat de wekker gaat, word ik, half wakker, me bewust van een persoon die heel stil naast mijn bed staat. Net voordat een hartverzakking inzet herken ik één van mijn kinderen. „Hoe is het om volwassen te zijn”, vraagt hij (5) als ik vraag wat hij daar doet.

Er volgt een stilte. „Het is pas tien over zes”, zeg ik en daar laat ik het maar even bij.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Referendum-uitkomst ‘duiven nek omdraaien ja’ leidt tot ophef in Duitsland

De stadsduiven in de Duitse stad Limburg an der Lahn moeten dood gemaakt worden door ze de nek om te draaien. Daartoe heeft een krappe meerderheid van de stadsbevolking, 53 procent, besloten in een referendum op 9 juni, de dag van de Europese verkiezingen. Dierenbeschermers hebben juridische stappen tegen het besluit aangekondigd. Dat melden Duitse media.

Er zijn naar schatting 700 tot 1.000 stadsduiven in Limburg an der Lahn (tussen Bonn en Frankfurt), die voor overlast zouden zorgen. Een omstreden gemeentelijk voorstel om de bestrijding van de duiven te beginnen met ze doden door de nek om te draaien, op advies van een valkenier, werd in het referendum aan de bevolking voorgelegd. „We hadden deze uitkomst niet voorzien. De burgers hebben van hun recht gebruik gemaakt en besloten dat de dieren door een valkenier teruggedrongen moeten worden,” zei burgemeester Marius Hahn (SPD) in Der Spiegel.

Dierenbeschermers hebben onder meer juridische stappen aangekondigd omdat de dodingsmethode in strijd zou zijn met de wet. Het voorstel komt van een plaatselijke valkenier, die de duiven wil vangen, met een klap op de kop verdoven, en dan de nek omdraaien. Toen de gemeente het voorstel eind vorig jaar aannam, leidde dat al tot veel protesten en bedreigingen, aldus de regionale omroep Hessenschau. Woordvoerster Melanie Leonhardt van het burgerinitatief ‘Stop het duivendoden’ (Stoppt das Taubentöten) noemde de referendum-uitkomst „een slechte dag voor het dierenrecht”. Leonhardt denkt dat het plan om duiven te doden niet uitgevoerd zal worden. Andere Duitse steden bestrijden duivenoverlast onder meer door duiveneieren door gipsen eieren te vervangen.

De burgemeester denkt dat het nog twee of drie jaar zal duren voor het plan in werking treedt: eerst moet nog een duiventelling gedaan worden, om vast te stellen of er volgens de wettelijke norm écht sprake is van duivenoverlast in Limburg an der Lahn.


Opinie | Moreel beraad

We hebben muizen en dus een dilemma. Levend vangen en buiten uitzetten wil maar niet lukken. Gif is te gruwelijk. Muizenvallen? Ja. Nee. Auw. Mijn man oppert een buks. De ogen van onze zoon vullen zich met tranen. Nee, smeekt hij, terwijl mijn man de voordelen van zijn buks-plan opsomt. Ik sis dat papa een grapje maakt. „Hoeveel muizen zijn er eigenlijk”, wil mijn zoon weten. We denken twee, maar dat kunnen er gauw meer worden als ze kindjes gaan maken. Dat lijkt zoon onwaarschijnlijk. „De kans dat ze verliefd op elkaar zijn is wel echt heel klein.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


‘Van appeljood tot zuurjood’: cultuur van de Joodse straatventers in beeld

Als bijziend kind werd ik uitgescholden voor ‘brillenjood’. En als mijn moeder zich niet kon vinden in mijn kleding, zei ze: „Je lijkt wel een voddenjood”. De ongunstige bedoeling was duidelijk, maar waar de toevoeging ‘-jood’ voor diende, begreep ik niet. We waren thuis katholiek.

Dankzij het prachtige boek Van appeljood tot zuurjood ben ik nu helemaal bijgepraat. Schrijver Ewoud Sanders legt hierin de verloren cultuur van de Joodse straatventers bloot. Ooit waren ze een vertrouwd deel van het „rommelige, roezemoezende straatleven” van Amsterdam, zoals ze „zingschreeuwend” over de stille grachten gingen. Tot de oorlog ze wegvaagde.

Om de aandacht te trekken hadden de marskramers ieder een eigen straatkreet met een eigen melodie:

„De bolknak waar je nooit tabak van krijgt!”

„Sap, sap sapperde groentje!”

„Koop, koop, Hollandse nieuwe, ze springen echt.”

Twee nijvere volkskundigen hebben begin twintigste eeuw diverse straatkreten vastgelegd in notenschrift. Zo gebruikte een druivenverkoper begin twintigste eeuw de eerste noten van Beethovens Vijfde Symfonie: „Djisamiská… djisamiská!” Waarmee hij volgens Sanders op zijn muskaatdruiven doelde: „’t is als muskaat”.

Ansichtkaart van straatventer ‘Kleine Mozes’, rond 1900
Illustratie uit besproken boek

Voor veel gojse Amsterdammers waren de colporteurs de enige Joodse stadsgenoten die ze geregeld tegenkwamen. Voor het gemak werd hun handel aan hun afkomst gekoppeld: de ‘augurkenjood’, de ‘paraplujood’, de ‘pijpendoppenjood’. Vaak hadden ze trouwens een gevarieerder aanbod, of ze wisselden van handel, gedreven door vraag en aanbod. Zo kon de ‘komkommerjood’ de volgende dag plots de ‘hoedenjood’ zijn, met meerdere hoeden op zijn hoofd gestapeld.

Benamingen als ‘klerenjood’ raakte lang voor de oorlog al in onbruik omdat de termen meer en meer als beledigend werden gezien. Schrijver Cornélie Noordwal schreef in haar roman Ursule Hagen (1900): „Een appelen-jood! Mevrouw, daar is de appelen-jood. Maar nooit werd er gezegd: daar is de peren-katholiek of de aardbeien-protestant.” Die negatieve klank blijkt ook uit de toneelstukken en boeken die Sanders aanhaalt. Hierin worden de Joodse leurders steevast neergezet als opdringerige praatjesmakers en oplichters.

Straatverkopers werkten aan de onderkant van de markt, sappelende sjacheraars waren ze. Dat er zoveel Joden in de ambulante handel zaten kwam doordat Joden tot eind 18de eeuw waren uitgesloten van deelname aan een gilde. Lang daarna weigerden christelijke bedrijven vaak Joden aan te nemen. Ook in de straathandel werden ze tegengewerkt. Ze werden door voorbijgangers getreiterd, mishandeld en door de politie dwarsgezeten.

‘Voddenjoden’, litho van de Amsterdamse kunstenaar Johan van Hell
Illustratie uit besproken boek

Het boek begint met een opstand in de Amsterdamse Jodenhoek nadat de politie een stel venters probeerde te verjagen: „Van de daken van de huizen regende het dakpannen, stenen, stukken hout, emmers vuil, rotte vis en menselijke uitwerpselen.”

Omdat venters tot de allerarmsten behoorden, hebben ze weinig persoonlijke sporen nagelaten. Slechts een paar heeft Sanders een naam kunnen geven. Adolph Stein bijvoorbeeld, bekend als Bloemen Mozes. Hij leverde bloemen aan Leidse corpsleden die hem voor het lolletje wel eens in de gracht gooiden. Na goed sparen kon Bloemen Mozes de straat vaarwel zeggen en een bordeel openen. De Amsterdamse bloemenverkoper Sara Bacharach (1887-1982), bekend als Tante Saartje van het Rembrandtplein, werd diverse malen gehuldigd, ze verscheen twee keer op televisie. Er werd een brug naar haar vernoemd en een bloem.

Straatverkopers zie je nu alleen nog als je op vakantie bent. Afrikaanse migranten bijvoorbeeld, die verbazingwekkend snel hun doek met handelswaar onder de arm nemen als er agenten in aantocht zijn. Wees eens aardig en koop wat van ze – de ‘voddenjood’ van weleer indachtig.

Ewoud Sanders, Van appeljood tot zuurjood: Veertig portretten van Joodse straatventers. Uitgeverij Walburg Pers. € 29,90


Column | Tandeloos pensionadobankje

Begreep ik nou dat de van aanranding en verkrachting verdachte knuffelmarokkaan in de pauze van zijn rechtszaak gezellig stond te koffieleuten met jongens en meisjes uit de roddelindustrie? Geestig gegeven. Lekker klein landje zijn we toch.

En dat een heuse advocate, die ook regelmatig als een soort objectieve deskundige roddeltante aan de dagelijkse achterklaptafel van SBS zit, de knuffelmarokkaan helpt om zo goed mogelijk over te komen bij het kappersblaadjesjournaille? Madurodam is inderdaad onze hoofdstad.

Inmiddels begrijp ik dat de knuffelmarokkaan, die aanvankelijk gezien werd als een soort gezellige teddybeer, al was het maar omdat hij vier jaar geleden op het hele land een verpletterende indruk maakte toen hij in het goed bekeken DWDD als een overbezorgde papa een ontroerend liefdesliedje voor zijn kinderen zong. In tranen uiteraard. Maar die zitten hoog bij deze meneer. Die laat hij graag stromen.

Als ik sommige dames moet geloven hield hij inderdaad van knuffelen, maar dan wel onder zijn eigen voorwaarden. En die waren niet mals. Hoewel hij dat zelf weer ontkent. Hij rekent op de rechtspraak. Ik ook.

In de tsunami aan informatie in deze slepende rechtszaak kreeg ik ook af en toe de slappe lach. Bijvoorbeeld toen hij vertelde over de schrijfcursus waar hij duidelijk met zijn mededocenten had afgesproken dat zij de cursisten uitsluitend privébijles op hun eigen kamer zouden geven. Toch trof hij een collega in zijn kamer die daar druk bezig was met een intensieve bijles aan een dame. Uit de geschetste situatie had ik meer de indruk dat de leerling de leraar iets leerde dan andersom. Maar in elk geval dacht de verdachte dat hij mee mocht doen.

„Opdonderen”, zei de cursiste en dat irriteerde de knuffelmarokkaan die thuis geleerd heeft dat je met volle mond niet mag praten. De schrijfcursus vond plaats in Heiloo. Is het dan een heilloze cursus?

Terwijl ik dit stukje tik in de zinderende Siciliaanse zon denk ik aan donderdagavond toen ik op het pensionadobankje van het dorpje met wat collega-bejaarden de wereld doornam. Een van de tandeloze mannetjes had gehoord dat wij in Nederland een premier krijgen met een oortje in en dat hij voortdurend opdrachten krijgt van vier fractievoorzitters. Zij vertellen hem wat-ie moet vinden en zeggen en antwoorden. Een ander oudje werd vrolijk van het feit dat onze aanstaande landbouwminister ooit kandidate bij de Nederlandse Boer zoekt Vrouw was geweest. Ik moest toegeven dat dat waar was.

En of het dan ook waar was dat het die arme Geert Wilders niet lukte om binnen zijn periferie überhaupt onbesmette bewindslieden te vinden. Met een zacht schaamrood gaf ik dat toe. Toen begonnen ze te lachen omdat ze de volgende roddel absoluut niet geloofden: onze koning zou gezegd hebben dat ambtenaren, die de opdrachten van het bruine kabinet niet wilden uitvoeren, ontslag mochten nemen. Toen proesten ze met zijn vieren tegelijk: „En wat doet de koning zelf?”

Ik kon er ook niks aan doen. Het zijn verwarrende tijden. Of ik nog terug wilde naar Nederland? Waarom bleef ik niet bij hen? Geen regen, lekker warm, heerlijk eten en veel vrolijkheid in de gezellige straten.

‘Onder Meloni?”, zuchtte ik. Dat snapten ze. Toen begon er gelukkig een roomse processie en begon iedereen zacht en devoot te zingen en te bidden. De Etna gromde zachtjes mee. Volgens de oude mannetjes doet de boze berg dat sinds de laatste verkiezingsuitslag.

Net liep een van mijn vrienden op leeftijd langs. Wat ik aan het doen was. Ik vertelde dat ik een stukje voor de krant tikte. Dat dat nog mijn enige werk is. Hij vroeg waarom ik een haarband in had. Of dat met het voetbal te maken had? Ik vertelde hem dat ik een nieuwe carrière overweeg. Maar ik was toch met pensioen als komiek?

Ja, maar niet als artiest. Het bloed blijft kruipen.

„Als je maar niet gaat kleien of kliederen met verf”, lachte hij. Dat vond hij altijd zo zielig. Ik vertelde hem dat ik wat anders ging doen.

Wat?

Ik word rapper!