Opinie | Zelfscankassa

Het is dinsdagavond en ik sta in de Albert Heijn een grote kar boodschappen bij de zelfscankassa af te rekenen. Totale kosten: € 90,81.

Steekproefsgewijs word ik gecontroleerd. De medewerkster scant een aantal artikelen en ontdekt dat ik de maiswafels ben vergeten te scannen. Nu moet de hele tas ondersteboven, en moet zij álles opnieuw scannen. Duurt even, maar alles is oké, geen verdere fouten van mijn zijde. Nieuwe totaalprijs: € 83,50.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


DJ Frietmachine weet: de aardappel werkt verbindend

Hoe het kwam, kwam het, maar op een goede donderdagmiddag stond ik met een vergrootglas te zoeken naar het gezichtje van de aardappel die ik in mijn hand hield. Ik had hem net daarvoor hoogstpersoonlijk gekozen uit een kast waarin verschillende knappe bintjes uitgestald waren, elk in hun eigen compartimentje.

Dat ik hier was beland, was waarschijnlijk geen toeval. Bijna was ik langs het kleine, houten paviljoen gelopen dat zich wat afzijdig hield van het muziekfestival dat gaande was, maar ik zag de naam DJ Frietmachine en remde subiet af. Ik hou van muziek, maar bijna nog meer dan van muziek hou ik van friet.

En nu stond ik te luisteren naar ‘The Mashed Potato’, opgezet door DJ Frietmachine, en opgedragen aan de aardappel vóór ons – Martin. Het leven kan soms onverwacht kloppend zijn, maar je moet het wel willen zien. „Zoveel connectie met deze aardappel, dat is erg fijn om te merken!” klinkt het uit de DJ-booth.

„Ja, de aardappel is een verbinder,” zegt DJ Frietmachine, ook bekend als Martijn Jansen, later. „Iedereen kent hem en het mooie is dat de aardappel van iedereen is. Terwijl: hij komt helemaal niet uit Europa, hij komt uit Peru. Het is uiteindelijk een vreemdeling die door iedereen is geaccepteerd, sterker, die mensen zich toe-eigenen. Want in welk land je ook komt, de inwoners denken dat hij uit hun land komt. De boodschap van de aardappel is: Kijk eens naar een ander zonder vooringenomen blik, durf er eens overheen te kijken.”

Geef je aardappel een naam

Mooier kun je het bijna niet bedenken – was de gemiddelde vluchteling maar een aardappel, dan zou de wereld er heel anders uitzien. Jansen en zijn partner Selina Houwing kunnen het weten, want met hun aardappel-installaties reizen ze langs festivals in heel Europa. Taal is geen barrière en het proces is eenvoudig. Na bekijken, meten en wegen geef je je aardappel een naam, en onderbouw je de keuze voor juist deze bint. Dan volgt het meten van de energie die de verbinding tussen mens en aardappel oplevert. Het ene eind van een stroomkabeltje in de aardappel, het andere tussen de vingers van de bezoeker.

Je jast je pieper persoonlijk mechanisch bij DJ Frietmachine, voor je hem snijdt en dansend frituurt.
Foto Tom Arran/ via DJ Frietmachine

Met twee vrienden hou ik het vast. Op een aan de kabeltjes verbonden schermpje is af te lezen hoeveel energie aardappel en bezoeker samen produceren. Er blijkt meer energie vrij te komen naarmate meer mensen zich verbinden met de aardappel.

En verbinden, dat is precies het doel van DJ Frietmachine. „We maken er even een momentje van om samen alles los te laten en met je gedachte bij een aardappel te zijn. Het geeft meteen meer connectie,” zegt Selina.

De aardappel toedansen

Onderzoek wijst trouwens ook uit dat mensen die dezelfde zintuiglijke ervaring hebben meer wij-gevoel ervaren, bovendien krijg ik een samenzweerderig gevoel als we eerst samen onze aardappel (Oskar) door de frietsnijder jassen, wassen en droogföhnen, en vervolgens frituren terwijl we twisten op ‘Now that I can dance’ van de Contours. Voorbakken op de ene, afbakken op de andere kant van het singeltje, en onderwijl de aardappel toedansen. Maar het is nog niet alles. Want naast verbinden kan de aardappel ons ook nog wat leren, denken Selina en DJ Frietmachine. „Neem eens een voorbeeld aan de aardappel. Die zit daar gewoon rustig zichzelf te zijn, en is uiteindelijk hier om iemand een mooie dag te bezorgen. Hij heeft ook een hele tijd in de grond gezeten, en nu is hij even in ons midden, in de spotlight. Voor hij het weet is hij weer friet.”

Er is veel te somberen over de wereld, en over een paar jaar lig je zelf ook weer onder de grond. Maar de aardappel weet: het is óók feest.

Optredens DJ Frietmachine: zie superhallo.nl; bijv. za 29 juli op festival Zomerbries in Ede.

Natalie Hanssen is schrijfster en tekenaar en publiceerde onlangs het autobiografische boek ‘Doodgaan doe ik later’.


Column | Thuiszijn en uitzicht

Ik zit in de tuin en zoals gebruikelijk kost het me moeite om te lezen. Niet vanwege het lezen maar vanwege de tuin. Zoveel afleiding geeft het deinen van de laatste vlierbloesem op de wind, twee koolwitjes die als een perfect cliché om elkaar heen fladderen. Die zonneplekken op het gras!

Ongelooflijk dat ik hier woon denk ik, niet voor het eerst, en ik kijk naar de overvloedig gevulde rozen (en sta even op om aan ze te ruiken), naar de kerktoren in de verte, naar de hoog oprijzende es, en stel voor de zoveelste keer vast dat roze, rood en oranje in het groen zo prachtig combineren – zit ik alweer niet te lezen.

Dat ik me hier toch echt wel thuis voel denk ik ook, ondanks die verwondering. En wat dat dan is, je thuis voelen. Het is het vijfde jaar in dit huis en ik moet nog steeds aan mezelf vragen of het er is, het thuis-zijn, terwijl het er tegelijkertijd helemaal is.

Ik zat te lezen in Om en nabij van Yolanda Entius, dat als ondertitel heeft ‘Langs de grenzen van mijn tuin in Frankrijk’, maar dat net zo goed gaat over waar je je thuis voelt en waarom. En waar niet.

Ze schrijft over hoe dat Franse huis, waar ze zich meteen ‘thuis’ voelde, eruitziet en hoe de tuin, maar ook over vroeger thuis. Door alles heen borrelt iets anders, iets dat niet afhangt van uitzicht en vlierbloesem, iets veel diepers in jezelf dat voor een belangrijk deel afhangt van wie er zoal in je huis en in je leven zijn.

En ook dat is het niet alleen. Onlangs is mijn moeder, 93, verhuisd naar een kamer in een verzorgingshuis.

Het is een mooie lichte kamer, haar spullen staan er leuk bij, gezellig, er is een grote tuin om het huis. Ik prijs dat alles aan. Mijn moeder doet haar best. Maar het is alsof ik een plant uit de grond heb gerukt en die zonder hem weer in te graven in een zonnig hoekje heb gezet: hier jongen dat is fijn voor jou. Dat vindt die plant niet.

Er is eigenlijk niets veranderd, jubel ik, je hebt hier alleen meer zorg. Maar mijn moeder zegt: „Mijn leven is over. Alleen ik ben er nog.”

De mensen zijn allervriendelijkst, jazeker, dat vindt ze ook. Maar ze zegt ook tegen hen: er is niets meer om naar uit te kijken. Al die mensen die er niet meer zijn, die uit haar jeugd, die uit de latere jaren, die zoon die er nog beslist wel had moeten zijn. Soms vraagt ze bezorgd of er toch niet ineens nóg iemand is verdwenen? Soms zegt ze dat ze zal wennen, heus. En dat de tuin mooi is ja.

Mensen voelen zich beter in het groen, dat is onderzocht. Ik neem het meteen aan, uitzicht op stenen en asfalt maakt het moeilijker om nog een beetje geloof in het leven te hebben, al is ook niet alle groen even opwekkend. Je hebt er bijzonder geestdodend groen bij, geen vlinder te zien, geen vogel te horen, geen bloem die wiegt op de wind. Dan zit ik liever in een Amsterdamse straat.

Maar ook een sympathieke tuin is geen wondermiddel. Als er geen vooruitzichten meer zijn, alleen nog maar uitzicht op onverschillige bomen: misschien wel mooi, maar ze hebben niets met mij te maken. Alsof je niet te midden van dit alles leeft, als een onderdeel ervan, maar als een achtergelaten bloempot in de tuin staat.

Dan kan die vlierbloesem nog zo deinen, je raakt niet thuis.


‘AI-foto’ blijkt echte foto

Met een echte, surreëel ogende foto van een flamingo die zijn buikveren poetst, heeft een Amerikaanse fotograaf deze maand een prijs gewonnen voor AI-fotografie. Zowel de vakjury als het publiek beloonde Miles Astray (38) met prijzen (de derde en eerste) in de categorie ‘door kunstmatige intelligentie gegenereerde foto’s’. Hij kreeg de prijzen voor zijn inzending getiteld Flamingone, in de 1839 Color Photography Award. Noch de vakjury (met specialisten van The New York Times en Getty Images), noch het publiek had door dat het om een echte, door een mens gemaakte natuurfoto ging: een flamingo op Aruba.

Het is voor het eerst dat een echte foto bij een fotowedstrijd voor AI-beelden in de prijzen viel. Andersom gebeurde wel al vaker: dat een AI-beeld voor echte foto werd aangezien. Zo won vorig jaar fotograaf Boris Eldagsen de Sony World Photography Award voor echte fotografie met zijn AI-foto, De elektriciën. Dat inspireerde Astray om nu eens het omgekeerde te doen, een echte foto voor AI door te laten gaan, zegt hij op zijn website: „Om te bewijzen (…) dat Moeder Natuur en mensen die haar vastleggen nog steeds de machine kunnen verslaan, en dat creativiteit en emotie meer is dan een reeks cijfers.”

De wedstrijdleiding heeft Astray zijn fotoprijs weer ontnomen, nadat bleek dat hij de jury (en het publiek) misleid had. Hij zit daar niet mee. Hij is blij dat de wedstrijdleiding zijn standpunt deelt: dat zijn actie mensen bewust maakt van de mogelijkheden en beperkingen van AI-beeld.


Opinie | Alleen proeven

Mijn broer, schoonzus, mijn man en ik, zitten in een restaurant. Mijn man bekijkt de wijnkaart en bestelt een mooie fles wijn. Als de serveerster komt zegt mijn broer, wijzend op mijn man: „Hij wil graag proeven.”

De serveerster schenkt eerst de glazen van drie personen vol en mijn man krijgt een klein slokje in zijn glas. „U wou alleen proeven,” zegt ze.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Vrouwenvoetbal

Met mijn Keniaanse voetbalteam is het altijd een vrolijke chaos op het veld. De helft van het team is islamitisch en voetbalt in een jurk, en er is altijd wel iemand die zijn voetbalschoenen is vergeten. Dan wordt er zonder blikken of blozen een paar schoenen gedeeld: de keeper een schoen, de spits de andere. We hebben geen vaste keeper, dus wisselen we door. Met elke week discussie: is het wel eerlijk als de keeper een jurk aan heeft? Kan er dan nog wel door de benen gescoord worden? We komen er nooit helemaal uit, voetballen door, en verplaatsen de discussie.

, Nairobi

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | De oplawaai van Cremer

Was het maar bij Jan Cremer 1 en 2 gebleven, dacht ik toen ik na het nieuws over zijn dood nog eens door zijn boeken bladerde. Achttien jaar was ik bij het uitkomen van het eerste deel in 1964 en ik had het met plezier gelezen, deel 2 vond ik twee jaar later nog vermakelijker.

Cremer kon met veel gevoel voor het humoristische detail schrijven over álle lichaamsfuncties. Zo moest hij als lichtmatroos op een coaster ervaren hoe vervelend het is als je etend op je kooi hoorde hoe je collega’s in een belendend hok zaten te poepen. „Op het laatst herkende je iedereen aan het geluid, zoals harde scheten, grommen en harde plonsen.”

Het waren schelmenromans met veel hilarische overdrijvingen die je vooral niet te letterlijk moest nemen. Toch gebeurde dat wel – tot genoegen van Cremer zelf, die bij herdrukken de negatiefste reacties in extenso liet afdrukken.

Zo schreef de criticus B. Roest Crollius: „Aan de Nederlandse preutsheid is door Cremers boek zulk een oplawaai gegeven dat men op het ogenblik niet meer met goed fatsoen tegen bepaalde van zijn uitdrukkingen kan protesteren. Men wordt dan uitgemaakt voor… preuts, ouderwets, bekrompen, burgerlijk en schijnheilig en wat niet al. Is het niet om zich de ogen uit te wrijven dat een boek als dat van Cremer waarin zoveel vieze, platte, schuine en lelijke woorden staan zo’n gunstig onthaal bij het publiek én…bij vele critici heeft gevonden?”

Het pleit voor Cremers boek dat zelfs deze criticus elders in zijn recensie moest toegeven: „Ik kan niet ontkennen dat ik me met Ik Jan Cremer wel heb geamuseerd. Ik heb iets meegevoeld van zijn plezier om te choqueren (…).” Maar hij blijft bij zijn afwijzing en noemt „toch een groot bezwaar”: „Dat is de fascistische mentaliteit die sommige pagina’s als het ware stinkend maakt van sadisme.” Hij beschuldigt Cremer van het verheerlijken van geweld.

Dat lijkt me overdreven, al viel me nu – meer dan vroeger – op dat Cremer inderdaad nogal wat (ook eigen) geweld beschrijft. Ik zag in Ik Jan Cremer ook zinnen met een racistische ondertoon die nu geen uitgever meer van een (debuterend) auteur zou accepteren. In Made in USA uit 1969 beschrijft hij een bezoek met ,,de lange Hollandse Uitgever’’ aan een bar in New York. De racistisch getinte dialoog over daar aanwezige prostituees die dan tussen uitgever en schrijver ontstaat, zou de uitgeverij van het boek – toen A.W. Bruna & Zoon – én de schrijver nu op een golf van publieke verontwaardiging komen te staan.

Made in USA was voor mij trouwens toch al een mislukt boek, waarin Cremer ook in zijn plastische beschrijvingen van seks steeds meer een karikatuur van zichzelf werd: een vagina werd een „enorme vleestulp” en zijn penis een „doornige stengel”. Hij begon zich steeds meer te herhalen in zelfgenoegzame beschrijvingen van vrouwen die zonder uitzondering maar één wens hadden: met Jan naar bed.

Het leek alsof hij zelf begon te geloven in de mythe die hij al schrijvend van zijn leven maakte.

Cremer was met zijn eerste twee boeken een opzienbarende belichaming van de rebelse tijdgeest van de jaren zestig. Daarna viel hij als schrijver met bijna elk boek dieper in het zwarte gat van de tijd.


Opinie | Samen tanken

„Heb je de wedstrijd gezien gisteren?” vraagt de man voor me in de rij voor de kassa van het tankstation aan de vrouw naast hem. Ze schudt nee en vertelt dat ze alleen nog maar series en programma’s streamt. „Echt?” Ik hoor het ongeloof in zijn stem. Ze zijn geen stel, concludeer ik, maar wat wel? Zij geeft nu het pompnummer door en hij haalt zijn pinpas tevoorschijn. Zijn ze vrienden? Is hij haar kwarrel*? Of zij die van hem? Ga je dan samen tanken?

Als ik naar buiten loop, zie ik ze nog net in een lesauto stappen.

* kwaliteits scharrel (red.)

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Zoenen en Parijse geesten in Haarlems druipend groen

Er zijn straatbibliotheken die vol in het licht aan de trottoirrand staan, haast zwaaiend om aandacht, wars van valse bescheidenheid – kasten waar je Grote Dikke Mannenboeken (vult u zelf maar in) in verwacht. Het andere uiterste is in Haarlem te vinden, half verscholen achter een kliko en door het verzadigde voorjaar van 2024 flink opgeschoten, druipend groenwerk. Daar houdt zich een verhalenbundel van Ethel Portnoy schuil, De eerste zoen uit 1991.

Dat het titelverhaal over een inauguratie gaat, is al snel duidelijk. De vertelster – nu ja, laten we het beestje bij de naam noemen, Portnoy’s verhalen gaan hoofdzakelijk over haarzelf – introduceert zichzelf in de eerste zin als een veertienjarige die verre van voorlijk is. Ze keek tegen de wereld aan „met de ogen van een onschuldige – om niet te zeggen die van een imbeciel”. Dit meisje moet op een feestje in een donker kamertje zoenen met een onbekende jongen. Je voelt de teleurstelling en de schaamte naderen. „Ik bewoog niet, maar stond daar als een plant die wacht op water.” Maar zie! De zoen blijkt fijn.

Nieuwe donkere wolken lijken op te doemen wanneer Ethel op school een opstel moet schrijven en voorlezen over haar ‘meest interessante ervaring’. Dat is de zoen en je vreest dat dit zal eindigen in een gewetenloze massagiechel van de leeftijdsgenoten, maar die hangen aan haar lippen. „Ik had de macht van het Woord ontdekt.” Portnoy zoekt niet de klacht, maar de kracht – zoveel is duidelijk. Dat doet ze in een prettig parlando, dat deels ook toe te schrijven is aan haar vertalers, zoals haar dochter Hepzibah Kousbroek en Tinke Davids. De van geboorte Amerikaanse Portnoy (1927-2004) schreef in het Engels, maar publiceerde in het Nederlands.

Die stijl komt mooi tot zijn recht in ‘Parijse spoken’, een verhaal over hoe zij met haar toenmalige echtgenoot een oud huis in Parijs bewoonde, waar vreemde zaken voorvallen met een schemerlamp. Haar man Rudy (ook bekend als de gestaalde rationalist Rudy Kousbroek) wordt op zekere avond in de keuken geconfronteerd met de kennelijke geest van de vorige bewoonster: „Hij stond letterlijk te dansen van angst.” Het is niet alleen een ontspannend spookverhaal, maar ook een stukje letterkundige geschiedenis, want in mensen die losjes worden aangeduid als Simon, Juc, Remco „en zijn bruid” zijn enkele Vijftigers en hun partners te herkennen, zoals ze zeventig jaar geleden kunstzoekend sappelden in de lichtstad. Overigens, na aankomst van de laatste twee verdween het spook: „Volgens mij hebben ze hem gewoon weggeneukt.”

De grote verrassing is het laatste verhaal: ‘Bijna, maar niet helemaal, „De dame met het hondje”’. Daarin vindt Portnoy met een vriendin een hond langs de weg, waarna ze op klungelige wijze proberen het dier via een wc-raampje terug het huis van de afwezige eigenaars in te krijgen. Daar wordt iets nieuws zichtbaar bij de auteur: ze wil het beestje houden. Dat gaat natuurlijk niet, houdt ze zichzelf voor, nee echt niet. Dus gaat het beestje terug het huis in, het blijft haken met een pootje achter het kozijn, maar daar verdwijnt het. Eenmaal onherroepelijk hondeloos thuis doet ze haar kleren (de hond had op haar schoot zitten verharen) in de wasmachine en staart ze naar het raampje waarachter het draait en schuimt en de resten van de gedroomde hond worden weggespoeld. Je leest het en denkt: misschien gaan al die verhalen over gemis.

Wilt u het besproken exemplaar De eerste zoen hebben? Mail dan naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.


Opinie | Efficiënte man

Toen ik kleuterleidster was, jaren geleden, mochten de kinderen een dier knutselen. Voor dierendag. Ze hadden er allemaal echt zin in. Iedereen was aan de beurt geweest behalve de 5-jarige Cor, die niet van knutselen hield.

Op mijn vraag welk dier hij wilde maken vroeg hij: „Juf wat is het minste werk?”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]