Column | De Vijf Redders

Gistermiddag nam ik me dan toch echt voor nooit meer over Vitesse te schrijven. Had ik net een niet ongeestig stukje af over de raadsels rondom de identiteit van de vijf nieuwe eigenaren (aandeelhouders) die scheidend crisismanager Edwin Reijntjes bij wijze van afscheid op ons afvuurt (‘Onder anderen twee ex-profs uit de lagere regionen van het Duitse voetbal die hun sporen op bestuurlijk vlak verdiend hebben.’), kwam Omroep Gelderland met de namen van de aandeelhouders.

– DMW Vista, „eigendom en beheerd door Dane Murphy”, een Amerikaan die bij New York Cosmos, VFL Osnabrück en D.C. United voetbalde.

– Flint Reilly, „een echte professional in de sport”.

– Timo Braasch, „een Duitse ondernemer gespecialiseerd in complexe probleemoplossing en strategische groei-investeringen”.

– Leon Mueller, medepresentator van een voetbalpodcast met nauwe banden binnen de voetballerij.

– Bryan Mornaghi, een Italiaan die grote kapitaalcontracten heeft uitonderhandeld en ondertekend (!) met Nederlandse bedrijven in de offshore windsector.

Zo, en nu jullie weer. De tijd van het grote uitlachen is voorbij, dit zijn vijf echte toppers die in Vitesse uit Arnhem wel een groeibriljant zien. Ik geloof ze zonder ze in de ogen gekeken te hebben dat ze geen banden met de vorige eigenaar hebben. Alle twijfel is weg, dit riekt naar kwaliteit.

De club is voorlopig gered, bedankt Edwin Reijntjes. Veel plezier in Zweden. Bedankt Arnhemse ondernemers voor het overbruggingsjaar. Bedankt KNVB voor de tientallen minpunten.

Zo veel vragen. Zijn het maatjes? Wat doen ze ’s morgens in de kwark?

We kunnen weer door, het circus trekt verder met als hoofdact dit kwintet experts. Wat ook prettig is: ze komen er niet vandaan, de meesten zijn er ook nog nooit geweest, maar allemaal voelen ze iets warms voor de regio Arnhem. Ik hoop dat er de komende weken een persconferentie komt in Gelredome, maar Papendal mag ook, met De Vijf naast elkaar aan een lange tafel. Laat Lex Lammers van De Gelderlander zich hier maar eens de gele tanden op stukbijten.

Zo veel vragen. Zijn het maatjes? Komen ze ook naar de wedstrijden? Wat doen ze ’s morgens in de kwark?

Even later kwam de club, als vanouds, met een heerlijk ronkend persbericht dat meer vragen oproept dan antwoorden geeft. Dane, Flint, Timo, Leon en Bryan doen het nu al slimmer dan Maasbert Schouten en Coley Parry om maar eens twee oud-aandeelhouders met een vlekje te noemen. Er komt helemaal geen persconferentie, ze gaan „voorlopig” geen media-activiteiten doen. ‘De beginperiode wordt gebruikt om de club beter te leren kennen. Er wordt aandachtig gekeken naar de historie van Vitesse, de clubcultuur en haar rol in de regio en de maatschappij.’

Want daar waren ze nog niet helemaal van op de hoogte.

Dit vond ik de mooiste zin: „Eén ding is al wel helder: de aandeelhouders zijn jong, ambitieus, realistisch en vastberaden om Vitesse weer te krijgen waar het hoort.”

Als we nu niet heel snel terug zijn aan de top weet ik het ook niet meer.

Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.


Opinie | Hondje

Ik sta na mijn zwemmetje even te kletsen met een moeder met een klein dochtertje. Dan horen we een vrouw, met paniek in haar stem, herhaaldelijk roepen: „Max, nu bij mama komen!” Na een tijd komt er een hondje aangehuppeld dat uitbundig door de vrouw wordt geknuffeld. Het kind heeft al die tijd niets gezegd, maar duidelijk wel goed opgelet. Ze vraagt: „Mama, vind jij ook niet dat dat jongetje heel erg op een hondje lijkt?”

Margreet van Schie

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Geen moederskind

Op de tentoonstelling Anne Frank The Exhibition in New York ligt een brief in het Engels, die vader Otto Frank op 20 april 1973 schreef aan een groep schoolkinderen uit New York. Een sympathieke brief waarin hij hen bedankt voor hun aan Anne gerichte brieven. Een opmerkelijke brief ook omdat hij nader ingaat op de verhouding tussen Anne en haar moeder, tevens zijn vrouw.

Otto constateert dat sommige briefschrijvers zich sterk identificeerden met Anne, maar dat anderen met haar soms stevig van mening verschilden, bijvoorbeeld waar het haar relatie met haar moeder betrof. Zo konden zij niet begrijpen dat Anne haar moeder zo ruw kwetste door te weigeren samen met haar te bidden. Otto keurt dat in zijn brief ook af, maar vraagt tegelijk begrip voor haar omdat een mens nu eenmaal soms emotioneel reageert zonder na te denken. Hij voegt eraan toe: „Jullie zullen hebben gemerkt dat Anne later in haar dagboek schrijft dat ze beseft hoe vaak ze haar moeder verkeerd heeft bejegend. In de loop van de twee jaar in de onderduik ontwikkelde ze een zeer sterke zelfkritiek.”

Klopte dit wel helemaal, vroeg ik me af. Ik had het dagboek te lang geleden gelezen om te kunnen oordelen, dus moest ik opnieuw het boek De Dagboeken van Anne Frank uit 1986 raadplegen; het bevat de drie versies van het dagboek van Anne. De samenstellers merken terloops op dat Otto Frank een aantal opmerkingen van Anne over zijn overleden vrouw in zijn versie wegliet.

Wat mij al bij vluchtige herlezing opviel, was het grote aantal keren dat Anne een zekere afkeer van haar moeder uit. Op 3 oktober 1942 schrijft ze deze typerende passage in haar oorspronkelijke versie: „Moeder kan ik nu eenmaal niet uitstaan, en ik moet me met geweld dwingen, haar niet altijd af te snauwen en kalm te blijven, ik zou haar wel zo in haar gezicht kunnen slaan, ik weet niet hoe het komt dat ik zo een verschrikkelijke antipathie tegen haar heb.”

En ja, er zijn ook enkele passages waarin Anne enig berouw toont, zoals haar vader schrijft, maar die wegen nauwelijks op tegen de blijken van afwijzing die blijven terugkeren. Ik noteer: „Ik begreep dat ik moeder kan missen, helemaal en volledig, dat deed pijn…” (7 maart 1944), (…) behalve dat ik met de dag koeler en minachtender tegenover Moeder sta” (16 maart 1944), „Als ik van iemand houd, moet ik in de eerste plaats bewondering voor hem hebben, bewondering en respect en deze twee vereisten mis ik bij moeder volkomen!” (17 maart 1944), „Ik mag me in m’n onverschilligheid en minachting tegenover haar niet te ver laten gaan.” (20 maart 1944). „Moeder is tegen me en ik tegen haar, Vader sluit voor de stille strijd tussen moeder en mij z’n ogen. Moeder is verdrietig daar zij nog van mij houdt, ik ben helemaal niet verdrietig, daar zij voor mij afgedaan heeft.” (28 maart 1944.)

Kortom, het beeld dat Otto Frank schetst van de houding van Anne tegenover haar moeder lijkt mij te positief. Hier is de wens een gedachte van de vader. Anne was bepaald geen moederskind.

Dat dagboek is trouwens de moeite van een grondige herlezing waard. Anne had kijk op mensen en veel taalgevoel, ze zou een goede schrijver zijn geworden. „Liefste Kit, Kun jij me misschien vertellen hoe het komt dat de mensen zo angstvallig hun innerlijk verbergen?”


Een Bernlef die je nooit meer kwijt wil in Houten

Hoewel het concept van deze rubriek helder is (lezer haalt boek uit kastje, leest het en geeft het door), had ik de sterke aanvechting om De man in het midden zelf te houden. Het werk van (in deze uitgave uit 1982 nog J.) Bernlef is mij om persoonlijke redenen zeer dierbaar. Bovendien werd ik aangegrepen door de kalme wijze waarop de hoofdpersoon probeert de geest van zijn grootvader te vangen aan de hand van de materie die deze heeft achtergelaten.

Ik vond het boek in Houten, waar de trap van het perron merkwaardig genoeg rechtstreeks de fietsenkelder in leidt, alwaar nog voor de uitcheckpoortjes een grote boekenkast staat, opgetrokken uit metaal dat her en der al wat roest: de goederentrein onder de straatbibliotheken. Met daarin deze dunne Bernlef, een herdruk uit 1982 die bestaat uit twee delen. In ‘Gebroken wit’ heeft de verteller het over zijn grootvader, in ‘Een jongen van veertig’ over zijn vader. Het tweede deel is zeer de moeite waard, maar over het onvergetelijke eerste deel ga ik het hebben.

„Met een lift zakt hij de vergetelheid in”, begint de verteller het verhaal over zijn grootvader. „Ik hoor het ding in de stilte van de aula zoemen. Zijn hele leven had hij zich met kranen, bruggen en liften bezig gehouden. Heel consequent dus eigenlijk.” Op zijn werk werd hij de ‘machinedokter’ genoemd. Na de plechtigheid sluit de kleinzoon zich niet aan bij de rouwenden in de koffiekamer, maar gaat hij naar het verlaten huis.

Scharrelend tussen de spullen van zijn grootvader haalt hij herinneringen op. Orde woog zwaar; hier hadden de dingen een vaste plaats. Het leven werd naar vermogen vastgelegd in harde feiten, zoals de afmetingen van een kamer. De overledene liet een grote hoeveelheid lijsten na, zoals die van alle ontvangen salarisverhogingen 1901-1946. Om zachte dingen gaf hij niet: „Hij hield niet van pruimen, kersen, fluwelen stoffen. Hij had geen belangstelling voor kleren, maar wel heb ik hem eens met oneindige zorg een schroef in hout zien draaien.”

Als een vriend of kennis overleed dan pakte hij een pen en liniaal, om op de verjaardagskalender de betreffende naam secuur door te strepen. Dat deed hij ook met die van zijn vrouw, toen zij overleed.

In boeken onderstreepte hij graag, schreef hij opmerkingen met potlood. Met name in het zesdelige De Socialisten, personen en stelsels van mr. H.P.G. Quack, dat hij uit zijn boekenkast met glazen deurtjes haalde en aan zijn kleinzoon gaf met de woorden: „Hier staat alles in.” In het midden blijft of hij naar de tekst van Quack verwees of dat hij bedoelde dat zijn bijdragen in de marge alles over zijn innerlijk leven vertelden.

Zijn hele bestaan was hij communist geweest, tot het neerslaan van de Hongaarse Opstand hem van die ankers lossloeg. 1956 was ook het sterfjaar van zijn vrouw. Daarna begon hij met drinken en verdween hij in een mist die vooruit lijkt te wijzen naar Hersenschimmen, de roman die Bernlef een paar jaar later schreef.

De laatste lijst van de grootvader is er een van de afstanden tussen zijn stoel bij het raam en andere locaties in zijn woning: drie stappen naar de tafel, tien naar ‘Dressoir (thee)’, vijfentwintig naar de wc. Dan schrijft Bernlef: „De sleutel tot de betekenis van dit lijstje is misschien dat de afstand van zijn stoel tot de buitendeur ontbreekt.”

Zo’n boek wil je bij je houden. Gelukkig ontdekte ik op de tweede rij van de boekenkast dat ik het al in bezit had. Een erfstuk.

Wilt u het besproken exemplaar van De man in het midden hebben? Mail [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.


Opinie | Dwangstoornis

Als psychologe verdiep ik mij in dwangstoornissen. Die middag in de Albert Heijn opent een lange man de deur van de diepvries, precies vier keer: open, dicht, open, dicht. Hij doet het langzaam en zorgvuldig. De deur ernaast ook vier keer. Zo gaat hij alle deuren af. De andere klanten kijken niet naar hem: ze willen hem natuurlijk niet in verlegenheid brengen. Zou hij weten dat hij een dwangstoornis heeft? Peinzend pak ik mijn boodschappen in. Dan loopt de diepvriesman langs me, gereedschapskist onder de arm. „Hij sluit weer mooi af!”, roept hij nog.

Violet Brüggen

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Daciërs

Door de roof van een ‘gouden helm’ uit een museum in Assen zaten we opeens midden in de Daciërs, een door de Romeinen opgeslokte beschaving, waarvan de Roemenen denken dat ze ervan afstammen. Veel oud-Roemeense tradities zouden overeenkomen met die van de Daciërs, denk daarbij aan woordenschat, kleding en eetgewoonten.

In Nieuwsuur draafde ‘onze’ Hendrik Spiering op. Eva Hoeke, die Hendrik alleen van de NRC-podcast ‘Onbehaarde Apen’ kent, viel van de bank. Ze had altijd gedacht dat Hendrik een dertiger was, maar dat zijn alleen zijn stem en geest.

Niettemin zaten we wel meteen in kamp-Spiering, een prettige duider, met hem hoopten we heel erg dat de dieven losgeld vragen voor de door hen gestolen de gouden helm. Als ze hem maar niet omsmelten tot een blok goud. De helm kon wel tegen een stootje, Hendrik vertelde dat de Roemeense vinders het ding destijds een tijd als voederbak voor de schapen hadden gebruikt.

Zo gaan die dingen.

Eind 1944 – Oirschot was bevrijd, de boerderij was afgebrand – vluchtten mijn grootouders van moederskant op een kar naar een ‘heeroom’, zo werd een oom die priester was genoemd. Ze zouden er twee jaar in een schuur wonen, een periode waarin de drama’s zich opstapelden. Zo viel mijn moeder met haar been in een eg.

„Dat zal wel pijn gedaan hebben”, zeiden we tegen mijn moeder als ze het verhaal voor de duizendste keer vertelde. Dan zei ze altijd zuchtend, maar de klemtonen zorgvuldig plaatsend: „Ach het bloed gutste eruit, het was met geen lap te stelpen, maar ik voel vooral de verschrikkelijke draai om mijn oren die ik van ‘ons pap’ kreeg nog. Daarna gingen we pas, met paard en wagen.”

Later werd haar door zorgen gekwelde moeder er ook nog ongeneeslijk ziek en raakte haar vader aan de drank. En toen overleed ook nog de hond van Heeroom. Bij het graven van een gat om de hond in te kieperen stuitte hij met de schep op een aardewerken pot met steentjes. Hij smeet het ding bij de varkens, na een paar regenbuien bleken de steentjes gouden muntjes. Onze Lieve Heer had geholpen: de boerderij kon worden opgebouwd, Heeroom kocht in Tilburg een doos sigaren en de rest van het geld ging naar een missiepost in Belgisch Kongo.

„Uiteindelijk hielden we er niets aan over”, zei mijn moeder, behalve dan dat nogal wat ooms en tantes in de herfst van hun leven regelmatig met metaaldetectoren naar potten met muntjes zochten.

Misschien stam ik van moederskant ook wel af van de Daciërs, want qua kleding en eetgewoonten kon ik al die broers en zussen van haar, een uitzondering daargelaten, moeiteloos in vorige eeuwen plaatsen. Als ik hem spreek zal ik Hendrik Spiering vragen of ze ook nederzettingen in Noord-Brabant hadden.

Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.


Opinie | Klokhuis en klepel

Mijn vader heeft dementie maar is zijn gevoel voor humor niet kwijt. Tranen van het lachen stromen over zijn wangen als ik hem verslag doe van het gesprek dat mijn vrouw en ik met onze kinderen hadden over zijn ziekte. Op onze vraag aan de kids of ze misschien weten dat opa zijn vergeetachtigheid door een ziekte komt, roept ons zoontje van 10 meteen: „Ja hoor, heb ik bij Klokhuis gezien. Dat komt door de Ziekte van Oldtimer.”

Jesse de Metz

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Stil baby stil

Euforie. Wie wil dat niet? Ik zag Elon Musk Hitlergroetend van blijdschap op het feestje van zijn opgewonden baasje Donald Trump. Over die Hitlergroet is uiteraard een discussie ontstaan. Links zag iets nazistisch, terwijl rechts volhoudt dat hij naar Mars wees. Hij bedoelde: daar komt mijn vakantiehuis.

Het was sowieso uitbundig daar in Washington. Een bonte avond die al om twaalf uur ’s middags begon. Veel poespas en nog meer bombarie. Heerlijk om naar de zacht verwarde Joe Biden te kijken, die weigerde om na iedere aangekondigde maatregel met de maffe meute mee te klappen. Behalve toen het over iets ging waar hijzelf aan meegewerkt bleek te hebben.

Wist hij eigenlijk nog wel op welk feestje hij zat? Kon hij zich nog herinneren dat hij de afgelopen vier jaar zelf de president was geweest? Of wachtte hij gedwee op het verder lege Democratenbusje dat hem zou komen halen? Zelden iemand zo breekbaar in zijn eigen mist zien verdwijnen.

Het grappigste van alles? Nee, niet dat dansje, maar de kus die Donald aan Melania wilde geven. Dat was een belangrijk moment. Niet alleen voor de president en zijn chronisch verbolgen echtgenote, maar voor de gehele Verenigde Staten. Dit leg ik uit.

Een Amerikaanse vriend van mij zit al jaren diep in de wereld van het Witte Huis en kent daarom zeer veel intieme details van veel presidenten. Zo ook over Trump. Hij vertelde dat Melania aan haar man had laten weten dat ze niet met hem ging dansen, laat staan dat die hoerenloper haar mocht zoenen. De letterlijke tekst van haar app luidt: die bronstige smeerlap huurt maar een afgelebberde pornoster in voor dit ranzige klusje.

Dit bericht maakte de president uiteraard woedend omdat dit een onbedaarlijk gezichtsverlies zou betekenen. Onmogelijk dat je net met een grote muil hebt aangekondigd dat je de naam van de Golf van Mexico gaat veranderen, het Panamakanaal van jou wordt, net als Groenland en Canada, maar dat je eigen vrouw je in de steek laat omdat ze je een tweederangs pussygrabbelaar vindt. Kortom: paniek in de tent.

Na veel mailverkeer van peperdure advocaten werd overeengekomen dat ze een hoedje op zou zetten waarin een helm verstopt zat en dat zij, als zij bij de zogenaamde kus zijn oude lippen hoe dan ook zou voelen, hem een meedogenloze kopstoot mocht verkopen. Met die helm. En een keihard knietje in zijn oude ballen.

Ook zou ze hem als hij iets te intiem met haar danste met een hele snelle judoworp in één klap plat op zijn rug op de dansvloer leggen. Voor het oog van miljarden kijkers. Op die worp heeft ze maanden in het geheim getraind met de judoka Andreja Leski uit haar geboorteland Slovenië.

Andreja won afgelopen zomer in Parijs een gouden judoplak. Zij trainde Melania gratis en deed dat uit solidariteit met alle vrouwen in de gehele wereld. Donald droeg uit voorzorg een tock. Die had hij geleend van een bejaarde ijshockeykeeper.

Dit zijn de feiten en hieruit blijkt dat Donald inderdaad een pluizig watje is en dat niemand echt bang voor hem hoeft te zijn. Ook de miljoenen illegale immigranten niet. Het is alleen maar een grote bek. Een hallucinerende fantast met een diep debiele aanhang. Wie krijgt er nou applaus als hij roept dat hij een vlag op Mars gaat zetten? Dan ben je met zijn allen toch verschrikkelijk in de war?

Met deze achtergrondinformatie keek ik naar de ceremonie. Ik wist ook dat Melania een jonge gespierde marinier als gezelschap had geëist. Daarna had de bibberende Donald iedereen maar een marinier gegeven. Dan viel het minder op.

Verder stond in de voorwaarden dat ze de marinier mee mocht nemen naar de slaapkamer van het Witte Huis en dat de president in het logeerbedje ging. Of dat laatste gebeurd is weet ik niet, maar mijn vriend vertelde dat hij Donald na drie glazen champagne tegen Elon hoorde pochen dat zijn vrouw tijdens het dansen in zijn oor had gesmeekt: „Drill baby drill.”


Opinie | Nakijken

Als hbo-docent ben ik er trots op maatschappelijk relevant werk te doen. Ik haal voldoening uit de gedachte nuttig te zijn, ook tijdens de minder interessante onderdelen van mijn werk. Aan het ontbijt met mijn 16-jarige zoon verzucht ik hardop: „Vandaag moet ik de hele dag projectverslagen van studenten nakijken. Saaaaai.” Zijn reactie: „Nou, ik denk dat de studenten het wel heel leuk vonden om ze te schrijven.”

Vera Hollink

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Verdwenen dichteres

In een boekenkastje op straat vond ik het jubileumnummer – het 200ste – uit 1974 van Tirade, het nog steeds bestaande literaire tijdschrift. Op de achterkant stonden in alfabetische volgorde de namen van de 44 auteurs die hadden meegewerkt. Mijn god, kreunde ik, wat heb je weer huisgehouden. Vrijwel niemand leefde nog.

De lijst begint met A. Alberts en eindigt met Kees Winkler. Daartussen staan veel grote reputaties, zoals Jeroen Brouwers, Remco Campert, Simon Carmiggelt, Elisabeth Eybers, F. Harmsen van Beek, Judith Herzberg, Pierre Kemp, Rutger Kopland, Adriaan Morriën, Karel van het Reve, Alfons de Ridder (Willem Elsschot), A. Roland Holst, M. Vasalis en Leo Vroman.

Van de hele lijst zijn alleen Judith Herzberg, Janne Wijnalda en L.H. Wiener nog in leven. (Onder het voorbehoud dat ik van één schrijver geen nadere gegevens kon vinden.) De schrijvers waren doorgaans favorieten van uitgever Geert van Oorschot, van velen had hij zelf werk gepubliceerd. In zijn inleiding vraagt Van Oorschot, de enige redacteur van dit nummer, zich met een zweem van zelfkritiek af of Tirade een ‘uitstekend’ blad is. „Nee, dat is het niet”, moet hij toegeven. „Tirade is een áardig, leesbaar blad. En zo af en toe heeft het een volwaardig excellent nummer.”

Hij zocht competente redacteuren en noemde voor hen alvast wat interessante onderwerpen, zoals „de domme en geborneerde literaire naschrijf-kritiek in dag- en weekbladen” en „de verontrustende neergang van een groot literair talent (G.K. van het Reve)”. In de slotregel sprak Van Oorschot de hoop uit dat „misschien na het lezen van dit nummer sommigen zullen zeggen: hè, Tirade heeft toch een duidelijk en eigen gezicht.”

Zijn vriend Jeroen Brouwers dacht daar anders over. Hij noemde de redacteuren van het blad in een brief uit 1979 „on-waakzaam en on-attent”. Van Oorschot vroeg hem daarop het blad zelf te runnen, maar Brouwers weigerde: „Mijn opvattingen zijn andere dan jouw opvattingen.”

De lijst in het jubileumnummer bevatte enkele mij onbekende namen, één naam herinnerde ik mij vaag: Agnes de Graaf, een dichteres van quasi-naïeve poëzie, die in 1970 op 22-jarige leeftijd bij Van Oorschot debuteerde met de bundel Gotweet wat voor ongelukken hiervan komen. Leefde zij nog?

Joris van Casteren zocht haar in 2001 op voor een serie over vergeten schrijvers in De Groene Amsterdammer. Ze was toen 53 jaar en woonde „met haar Schotse vrijer” in een huisje in de heuvels van Wales. Ze vertelde hoe graag Theo Sontrop haar gedichten bij Meulenhoff zou hebben uitgegeven, maar dat ze gekozen had voor Van Oorschot. Hoewel Hollands Maandblad van K.L Poll en Tirade gedichten bleven afdrukken, weigerde Van Oorschot een tweede manuscript. De Graaf scheidde van haar man en begon een tweede leven in Wales. Ze probeerde nu in het Engels te dichten. Daarmee eindigt het verhaal in De Groene.

En daarna? Toen ging het helemaal mis met Agnes de Graaf. Op 11 september 2016 verdween ze, 68 jaar oud, uit haar huis in Wales en sindsdien is ze vermist. Er werd naarstig naar haar gezocht, een spoor leidde via een weiland naar een rivier, maar haar lichaam is nooit gevonden. Ze is later officieel doodverklaard.

Die titel van haar debuut zou je een macabere vooruitwijzing kunnen noemen.

Praten over zelfdoding kan bij de landelijke hulplijn 113 Zelfmoordpreventie. Telefoon: 113, 0800-0113 of www.113.nl.