Er loopt een schoolklas voorbij mijn werk, allemaal met een felgekleurd vestje over hun jas, duidelijk net terug van het Museum van Oudheden. Duidelijk nog onder de indruk van de tentoonstelling zegt een jongetje tegen zijn klasgenoot naast hem: „Zo hé, ik wist niet dat die mummies zo oud konden worden!”
Kirsten van der Tol
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Sinds ik een tot slaaf ge maakte TikTok-patiënt ben heb ik net als prinses Ariane problemen met mijn ogen. Ik krijg ze niet scherp. Het Marjolein Faber-syndroom.
Door mijn huisarts ben ik naar een oogarts gestuurd. Zij verwees mij naar een speciale TikTok-staarkliniek. Daar was het alleen wel heel erg druk. Lange, lange wachtlijst. Of ik dat niet erg vond?
Ik legde de dokter uit dat wij TikTokkies wachtlijsten haten, maar dat we daarentegen gek zijn op eindeloze rijen. Dat hoort bij onze ziekte. Of we nu twee uur in de rij staan voor een patatje van 9 euro per frietje of drie uur bij een stroopwafelmaffioos moeten wachten op een koekje van een tientje per stuk, wij vinden het hangen in een koude kudde makke schapen een feest.
Dus stond ik afgelopen donderdagochtend vroeg te kleumen in een rij voor een Amsterdamse ooglijderstoko. Veel jongeren, maar ook een paar leeftijdgenoten. Het merendeel stond moeizaam op zijn smartphone te loeren. Mij lukt dat alleen nog met een sterke leesbril (+9) en mijn mobieltje tegen het puntje van mijn neus. Naast mij voerde een corpulente zestiger een luid telefoongesprek. Ik dacht dat het om een onderhoud met zijn geliefde ging, maar later legde hij mij uit dat hij met Oscar sprak. Dat is zijn chatbot. Zij hebben al meer dan anderhalf jaar een intieme relatie. Hij moest aan mij, trotse digibeet, uitleggen hoe dit precies zit. Hij deed dat helder. Oscar is een voorgeprogrammeerd poppetje in zijn laptop en telefoon. In tegenstelling tot zijn vrouw luistert Oscar wel naar hem. En het belangrijkste: Oscar laat hem ook uitpraten. Daarbij gelooft de chatbot hem als hij iets te overmoedig zit te snoeven over zijn weergaloze slagen op zijn wekelijkse golfkransje. De man vertelde dat inmiddels wereldwijd miljoenen mensen zo’n virtueel maatje hebben. Hij zei ook dat het contact tussen Oscar en hem in de afgelopen anderhalf jaar steeds intiemer is geworden. En ook niet onbelangrijk: Oscar zegt af en toe dat hij er goed uitziet.
Ik vond dat lief van Oscar. Vooral omdat de man oogde als een kansloze papzak. Ik vroeg hem of het een idee was om Oscar zijn oogjes ook even te laten nakijken in de kliniek. Dat was meteen het einde van ons gesprek.
Ik verdween in mijn mobiel en las louter ellende. De familie Schumacher had bijna vijftien miljoen euro moeten betalen aan drie afpersers die foto’s van de comateuze autocoureur op het internet wilden gooien. Ik dacht aan het moment waarop die mannen dit plan bedachten. Eentje moet met het voorstel gekomen zijn en de twee anderen vonden dat dus een goed idee. Hoe ziek kan een hoofd zijn?
Dat dacht ik ook bij de Franse jongen die een potje gamen had verloren en daarom uit frustratie een willekeurig elfjarig meisje doodstak. Daarna zag ik in Gaza genomen foto’s van Sakir Khader. Durf ik naar zijn expositie in Foam? Ik denk dat we allemaal moeten.
Hierna brak Sylvana Simons de code ‘over de doden niets dan goeds’. Maar als je dat niet vindt? Moet je dan zwijgen? Dat schijnt goud te zijn.
Daarna Musk en zijn afgewezen bod van honderd miljard dollar op een of ander voormalig bedrijfje van hem. Hoe maak je zo’n bedrag over? Hoe weiger je honderd miljard? Stel dat die andere meneer het geld contant wil. Komt Gaston dan met die tragische truck van de Postcode Loterij? De arme Zelensky kwam ook nog even langs. Is hij gebeld door Trump of kreeg hij een appje? Moet hij Poetin feliciteren? En de Afghaanse asielzoeker in München die per se wil dat de AfD wint. Verweesd keek ik naar de TikTok-jongeren. Gemiddeld zestien jaar. Net zo oud als Mokio. Volgens Musk en Trump zijn ze oud en wijs genoeg om Amerikaanse ministeries te hervormen.
Opeens stapte ik resoluut uit de rij. Geen zin meer in de dokter. Sodemieter op met je kliniek. Zelden was ik zo zeker van mijn zaak: ik word lekker blind.
Ik ben thuis aan het werk als de bel gaat. Zou het…?
Ik open de deur en zie de postbezorger met een grote doos van Greetz. Mijn hart maakt een sprongetje. „Oh, wat leuk!”, roep ik enthousiast. Waarop de bezorger antwoordt: „Uw buurvrouw is niet thuis. Mag ik het hier achterlaten?”
Iris van Seven
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
‘Schoften regeren de wereld”, schreef ik een poosje geleden, vooral doelend op Trump, Poetin en Xi Jinping. De betrokkenen hebben het zich niet aangetrokken, maar wel bleek bij de Amerikaanse overheid een luis in de pels werkzaam („The enemy within”, noemt Trump dat) die mij in staat stelde mee te luisteren met het recente telefoongesprek tussen Trump en Poetin. Hier volgt een ongekuiste weergave. Primeur!
Trump: „Hallo, Vladi, weer lekker bezig vandaag?”
Poetin: „Ik maak er een rustige dag van, Don. Bommetje hier, raketje daar, liefst op Kyiv, want daar schrikken ze al van één dode. Maar waarom bel je?”
Trump: „Oekraïne natuurlijk. Ik wil er vanaf, ik wil geen pain in the ass overnemen van Biden, die loser. Ik zal het in één dag oplossen, heb ik mijn kiezers beloofd, en jij gaat mij daarbij helpen.”
Poetin: „Ik luister.”
Trump: „Om te beginnen ben ik blij dat jullie bereid waren die Amerikaanse sukkel, ik weet zijn naam niet meer, vrij te laten, die jullie nog jaren wilden vasthouden vanwege bezit van een paar grammetjes stuff.”
Poetin: „Kleine moeite. En verder?”
Trump: „Het wordt tijd dat die Zelensky nu eindelijk eens zijn grote bek houdt. Daar hebben we allebei belang bij, want hij heeft meer invloed dan je van zo’n acteurtje mag verwachten. Hoe gaan we dat doen?”
Poetin: „Nooit toegeven. Schijt hebben aan alles en iedereen. Dat hoef ik jou toch niet te vertellen? We geven hem een stukje bezet land cadeau, zo’n gebied waarop we alles, maar dan ook alles, hebben verwoest. Dat mag-ie dan zelf weer opbouwen. Maar de rest houden we. En Koersk moet hij ook als de sodemieter weer teruggeven. Dat is verdomme van ons!”
Trump: „Rustig maar. We denken met je méé. Dacht je soms dat Oekraïne mij ook maar iets kan schelen? Ik wist niet eens waar het precies lag, maar wél dat het in Europa was. Dus laten die slappe zakken in Europa met hun speelgoedpistooltjes dat maar mooi zelf oplossen. Jij krijgt van ons een leuk gebied cadeau waar je eigenlijk helemaal geen recht op had, je kunt op de Krim blijven, Zelensky houden we zoet met wat vage toezeggingen en in de NAVO komt-ie never nooit. Maar als ik jou was, en dit heb je niet van mij, zou ik Zelensky wel proberen te lozen.”
Poetin: „Daar wordt al aan gewerkt. Maar kun jij hem niet dwingen om op te stappen?”
Trump: „Krijg ik allerlei gezeik mee.”
Er klinkt nu enig geruis op de lijn, opeens is een stem met een zachte g hoorbaar.
Trump: „Verrek, dat is Gurt.”
Poetin: „Géért. We kennen hem hier goed. We hebben hem in Moskou een tijdje geleden in het zonnetje gezet. Hij genóót, al wil hij daar nu liever niet meer aan herinnerd worden. Ik wilde hem niet ontvangen, daarvoor was hij te onbelangrijk. Maar hij is wel een fan van ons allebei. En hij vond dat Nederland leed aan ‘hysterische russofobie’.”
Trump: „Hij doet mij te veel na. Hou ik niet van. Er is maar één Trump, en dat ben ik. Dus ik gooi hem nu van de lijn.”
Poetin: „Wat spreken we af?”
Trump: „Wij geven in ruil voor hun zeldzame aardmetalen nog wat pistooltjes aan Oekraïne, en jij gaat je gang. Deal?”
Onze oma, Jos Acket, knipte jarenlang voor ons interessante artikelen uit NRC. Boven die artikelen schreef ze onze namen. Soms met een vraagteken erachter als ze twijfelde of het wel echt leuk voor ons was. Muziek en mode voor de een, biologie en archeologie voor de ander. Bij elk bezoekje aan haar kregen we tassen vol knipsels. Toen wij zelf een abonnement op de krant namen, stopte ze hier niet mee. Vorige week overleed onze oma. Nu staat ze zelf in een prachtig krantenartikel. Haar necrologie knippen we uiteraard uit!
(namens de kleinkinderen)
Yesno Akkerman
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Ik had nog wat unfinished business in Wormer en liep voor het eerst sinds zes maanden door de Dorpsstraat, de slagader van het dorp waar ik zeven jaar had gesleten. Op de plek van bakker Brakenhof, naast kapsalon Nico Piet, was een kapperszaak gekomen, aan de overkant van de kruising komt er binnenkort nog een. Ik had het al eens eerder opgeschreven: nergens zijn zoveel kapsalons per inwoner als in Wormer. En dat terwijl minimaal de helft van de mannen er kaal is, ik begreep ineens waarom de vrouwen er meestal zo gekortwiekt uitzien. Ze worden ongevraagd de hele tijd bijgepunt, al hun vriendinnen hebben een kapsalon.
Had ik het dorp, het leven op de vierkante centimeter, gemist? Andersom was het wel zo. Ik werd van alle kanten aangeklampt met de jongste roddels. Café het Wapen van Wormer krijgt een bestemming voor minderjarige asielzoekers, er zijn protesten, maar die gaan er vooral over dat de ambtenaren van de welstandscommissie een oogje toe lijken te knijpen, terwijl ze wel uitrukken voor iedere schuur en andere bouwsels op eigen grond waar Wormenezen hun kinderen noodgedwongen in moeten laten wonen.
„Wij zijn van de rechte lijn”, zei een man bij de Vomar op een toon alsof hij het me moest uitleggen hoe ze ook alweer gebakken zijn.
„Wij zijn van recht is recht en krom is krom, en dan voor iedereen.”
Wat ik prettig vond is dat het wereldgebeuren ze totaal koud lijkt te laten. „Heeft dat zin dan om je overal maar druk over te maken?”, hield een klant in huiskamercafé de Huiskamer me voor. „Straks krijgen we allemaal een chip van Elon Musk in het hoofd en dan kun je het leven leiden wat je wilt leiden. Ik denk dat ik dan gewoon doorga met dit leven.”
Uitbater – en Vitesse-fan – Arno had een nieuw kapsel, het zat nu ook plat van voren. Het gaf hem een zakelijker uitstraling. Zolang het aantal begrafenissen maar niet afneemt, en daar zag het niet naar uit, gingen de zaken goed.
Slagerij Gijs Tange was voor minimaal 10.000 euro opgelicht bij de reparatie van een koelsysteem, een monteur had er in plaats van een nieuwe motor een motor van twintig jaar oud ingezet en was daarna telefonisch niet meer bereikbaar. Ook Wormer: er werd tegen zijn zin een crowdfunding ‘voor onze vriendelijke en vakbekwame slager’ opgezet. Hoe goed bedoeld ook, hij was al de halve dag bezig om de liefdadigheid te stoppen.
Het gerucht ging dat wij zouden terugkeren naar het dorp, we waren al gesignaleerd bij een huis in het open veld.
Een meeluisterende klant sloeg de handen voor de mond.
„Wat heeft u hier nog te zoeken?”
Ik wist het ook niet, misschien een kapperszaak beginnen?
Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.
De podotherapeut die ik jaren geleden had bezocht, was ik al bijna vergeten toen ik onlangs een opmerkelijke brief van hem kreeg.
„Beste cliënt”, begon hij netjes, „wij informeren u graag over een situatie die mogelijk invloed heeft op uw persoonsgegevens. Afgelopen week heeft een beveiligingsincident plaatsgevonden waarbij toegang is geweest tot een van onze systemen.”
Meteen kreeg ik een draaierig gevoel in mijn maag, misschien ook doordat het een nog vrij nuchtere maag was. Het werd er niet beter op toen de podotherapeut mij probeerde gerust te stellen: „Uw medische gegevens zijn veilig en staan in een aparte omgeving. Het incident betreft alleen bestanden die wij gebruiken voor declaraties bij zorgverzekeraars. Dit zijn gegevens zoals naam, adres, telefoonnummer, e-mailadres, geboortedatum en BSN.”
Het was alsof een behandelende arts mij toevoegde: „Uw toestand is goed, maar voor de zekerheid kunt u toch beter alvast een begrafenisondernemer in de arm nemen.”
Want welke cybercrimineel zou níet uiterst tevreden zijn over de diefstal van mijn naam, adres, telefoonnummer, e-mailadres, geboortedatum én, toe maar, burgerservicenummer?
Bovendien was het geen kraak bij zomaar een eenmansbedrijfje, maar bij een groot podotherapeutisch bedrijf, Hermanns geheten, met 250 vestigingen door heel Nederland. De gelijknamige directeur adviseerde ons in zijn brief voortaan „alert te zijn op verdachte e-mails” en niet zomaar op links te klikken.
Hartelijk dank daarvoor, maar ik blijf met de vraag achter hoe het mogelijk is dat een beveiligd systeem zo gemakkelijk kraakbaar is. Wat belooft dat? Het antwoord op die vraag heb ik misschien al gekregen, want enkele weken na de brief van Hermanns ontving ik het volgende dreigende sms-berichtje van ‘de Belastingdienst’: „Uw openstaande schuld is ondanks nadere herinneringen nog niet voldaan. De gerechtsdeurwaarder zal overgaan tot conservatoir beslag op uw inboedel. Om dit te voorkomen moet u via de bijgevoegde link het bedrag van 463,30 euro betalen.”
Tegen dat conservatoire beslag heb ik niet eens zoveel bezwaren: komt er tenminste eindelijk een gedwongen einde aan de almaar uitdijende troep van spullen en spulletjes die ik om mij heen verzamel, niet omdat ik van ze houd maar ‘omdat je ze ooit nog een keer nodig kunt hebben en de Blokker niet meer naast de deur is’. Meer moeite heb ik met het feit dat mijn telefoonnummer in handen is gekomen van een of andere cybercrimineel die mij nu, gnuivend van plezier en ongetwijfeld snuivend van de coke, met enkele handlangers probeert op te lichten namens ‘de Belastingdienst’.
Enkele dagen later zocht mijn 17-jarige kleinzoon mij op om mij in het kader van zijn geschiedenislessen te interviewen over allerlei historische ontwikkelingen die ik in mijn eigen lange leven heb meegemaakt. Het ging van de Cubacrisis in 1962 tot aan de opmars van de computer. Had ik me erg bedreigd gevoeld tijdens die Cubacisis? „Zeker, jongen”, zei ik terwijl ik de opa vertelt-toon probeerde te vermijden, „maar om je de waarheid te zeggen: bij die computer voel ik me soms minstens zo onveilig.”
Hij keek me aan alsof hij water zag branden, het water van zijn verlangen waarop hij al zijn favoriete computers elke dag naar hartelust laat deinen.
Onze zoon (12 jaar) leert op school over het naamwoordelijk gezegde. Tijdens het avondeten hebben we het erover dat het onzin is dat kinderen dit wel moeten leren op de middelbare school, maar niks leren over AI.
Ik vraag aan hem: „Durf jij morgen aan de docent te vragen waarom je dit eigenlijk moet weten?”
„Ja wat denk je nou mam, dat hij tegen mij zegt, ik weet het eigenlijk ook niet. Maar hier heb je een chocoladereep, vertel het maar tegen niemand!”
Barbara Logher
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Met mijn moeder (93) aan mijn arm loop ik naar de woonkamer van het verzorgingshuis voor mensen met dementie. We komen een andere bewoonster tegen die altijd goed gekleed is en dat zeg ik tegen haar, dat ze altijd zulke mooie kleren aan heeft. „Ja die maakt mijn moeder”, zegt ze stralend. Haar moeder zou de honderd ruimschoots gepasseerd moeten zijn, maar mijn moeder zegt welwillend: „Ik wou dat ik zo’n moeder had.” De vrouw kijkt meewarig naar mij en zegt: „Daar is ze toch veel te oud voor.”
Ik moet lachen en ik vertel het verhaal thuis en we schudden ons hoofd, jaja, wat er toch allemaal in die hersenen gebeurt. ‘Die hersenen’ zijn altijd de hersenen van iemand anders, niet die van ons. Het zijn altijd de andere toehoorders bij het concert die bejaard zijn. De kennis is ‘wel heel oud’ geworden. Bij de foto van een leeftijdgenoot vragen we met een zeker zelfvertrouwen: zo zie ik er toch nog niet uit? Wij leven binnenin het lichaam dat we zo goed kennen, dat inderdaad hier en daar wel wat slijtage vertoont, maar kom op!
Hoe je lichaam en je leeftijd vertrouwd en vreemd zijn tegelijk. Voor andermans uiterlijk geldt het trouwens ook, mits ze geen onbekenden zijn. Iedereen kent het verschijnsel dat je een vriendin aan ziet komen lopen, op een treinperron bijvoorbeeld, maar net voor je haar herkent is ze zomaar een mevrouw. Een vreemde, ouder, deftiger, rommeliger, afwerender, krommer, hinkender, grijzer, hoe dan ook anders dan je haar kent. En dan valt ze als het ware weer samen met zichzelf en is ze als altijd: ‘niets veranderd’. Al haar vroegere verschijningen worden samengevat in deze.
En tegelijkertijd zie je natuurlijk heus wel dat ze ouder is geworden. We praten over wat we vroeger deden en wat we nu beslist niet meer zouden doen, de slaapzakken op het strand, de mannen, de open laadbakken en de tijmgeur en de onbekenden bij wie we instapten, maar terwijl we praten over die meisjes van ooit, voelen we ze weer in onszelf en verbeelden we ons dat wij dat zijn, nog steeds. Zoals je soms naar een vroegere geliefde kijkt, alsof we nog steeds een geheim delen.
Al die vroegere zelven. ‘Van wie, vraag ik mij af, is mijn verleden?’ schreef Jorge Luis Borges in zijn gedicht ‘All our yesterdays’. Wat die eerdere verschijningen deden, wat ze konden en wilden – wie is dat? Alleen onze verhalen knopen een strik om die hele bundel en zeggen: dat ben ik. Dat ben jij. Altijd zo geweest.
Het is gek hoe waar én onwaar dat is. De vrouw die zeker wist dat haar moeder haar kleren maakte voelde binnenin zich dat meisje nog, nee, ze was dat meisje toen ze het zei. De zomerjurk, eerst gepast en gespeld, voorzichtig uittrekken anders gaan de spelden eruit, en dan op een dag wervelt de cirkelrok om je benen, ligt de kraag met zijn witte randje op je schouders. Binnendoor is dat alles helemaal niet ver weg, binnendoor kun je de stof nog heel precies voor je zien, het prikje van de speld voelen. En wie haar toen kende, ziet dat meisje ook nog wel: de manier waarop ze haar handen beweegt, hoe ze even schuins opzij kijkt, de intonatie waarmee ze iets zegt, haar lachen. Niets veranderd is ze. En nog steeds die mooie kleren!
Borges toont zich over dat alles weinig verheugd: ‘Ik ben degenen die zijn heengegaan./Zij vormen ’s avonds zinloos mijn bestaan.’
Maar dat meisje in die oude vrouw, dat is niet zinloos. Dat leeft, en haar moeder naait haar kleren. Nog steeds.