Opinie | Toffie

Tanzania, tussen de middag. Mijn lokale collega en ik stappen een lunchrestaurant binnen. We worden welkom geheten door een ‘tea boy’, een ober met een grote theepot aan een riem om zijn schouder. Hij begeleidt ons naar een tafel en vraagt of we thee willen. „Heb je ook koffie?” vraag ik, en dat heeft hij. Mijn collega wil ook koffie en even later komt de ober terug met potjes oploskoffie, suiker en poedermelk. Hij schept van alle drie flink wat in onze bekers. Die hij daarna vult met hete thee uit zijn pot.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | De stekker eruit

Mijn zwager wordt al maanden geteisterd door hardnekkige en mysterieuze kwalen: zijn heup moet vervangen, zijn bloed bevat bijna geen ijzer en hij lijdt aan een longontsteking die met geen antibioticum te temmen valt. De artsen nemen de telefoon niet op omdat ze op vakantie zijn of net iemand staan te opereren.

„Het is om gek van te worden”, zegt mijn zus. „Vanochtend was Toon zowat in coma, niet wakker te krijgen. Ik bel het ziekenhuis en ik krijg een zuster aan de telefoon. Die zegt: ‘Ja, ik begrijp dat u zich zorgen maakt. Ik heb daar alle begrip voor. Maar meneer komt over twee weken toch alweer op controle?”’

„Dat leren ze op cursus”, zeg ik. „Begrip tonen. Dat heet geloof ik ‘een gevoelsreflectie geven.’ Ik had ooit een leerling die daar les in gaf.”

„Dus ik zeg: mevrouw, mijn man ligt als een lijk op de divan. Hij heeft nú hulp nodig, nu! Zegt dat mens: ‘Ja, ik snap u hoor. Maar op dit moment kan ik helaas…’ Ik hang op, bel de huisarts en krijg de assistente. Die zegt: ‘Ik heb begrip voor uw situatie, maar u belt nu met de waarneming. Wat verwacht u van mij?’ Toen werd het me te machtig. Ik begon te vloeken en schreeuwde: ‘U vraagt me wat ik van u wil? Mijn man ligt hier dood te gaan en niemand steekt een poot uit!’”

„En daar gaf ze toen ook een gevoelsreflectie op?”

„Daar had ze geen tijd voor, want ik gooide de hoorn op de haak. En toen gíngen ze me toch een potje terugbellen! De dokter zélf belde. Een jonge jongen nog, huisarts in opleiding. Hoe oud ben je dan? Tweeëntwintig? Hij begon me ook weer geweldig te begrijpen. Ik zei: ‘Lieve jongen, weet je waar ik nou zo dood- en doodmoe van word? Van dat begrip van jullie. Ik heb geen begrip nodig, maar hulp. Blijkbaar zit het er niet in. Ik ben op, ik kan niet meer, ik ga weg. Dag dokter.’ Ik hing op. De telefoon begon meteen weer te rinkelen maar ik trok de stekker eruit en ging in de tuin zitten. En weet je wie er binnen tien minuten voor de deur stond?”

„Wilders?”

„De dokter! Een keurige jongen. Hij ging heel serieus met een stethoscoop aan de slag. Toon moest zelfs zijn tong uitsteken en ‘A’ zeggen, net als vroeger, toen we doktertje speelden. We mochten meteen naar de spoedeisende hulp en nu gaan ze hem morgen opereren!”

„Zo moet het dus”, zeg ik. „Heel hard schreeuwen en dan ophangen. Dan komen ze naar je toe. Toch niet goed, eigenlijk.”

Peinzend zegt mijn zus: „Dat is wat er nou in Engeland gebeurt. Het is natuurlijk verkeerd om ruiten in te kinkelen en Starmer heeft groot gelijk dat hij die relschoppers flink op hun pokkel gaat geven. Maar als je de hele tijd wordt afgepoeierd, als niemand nog naar je luistert, dan ga je schreeuwen en trek je de stekker eruit.”

Nicolien Mizee is schrijver en vervangt Frits Abrahams tijdens zijn vakantie.


Opinie | Tatoeages

Na een operatie had ik enige tijd extra verzorging nodig. De dames die mij die morgen uit bed haalden waren zeer verschillend. De één, moslima, was van top tot teen met kleding bedekt. De ander was van top tot teen getatoeëerd: „Ja het was een verslaving.” Ik zei dat ik ook twee tatoeages had: „Je raadt nooit waar.”

De dames keken elkaar aan: „Euhh.”

Dan vertel ik dat mijn wenkbrauwen getatoeëerd zijn. Ze konden er hartelijk om lachen. Ik bespeurde enige opluchting.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Hoe voelt long covid? Jet Peters maakte graphic novel over haar ziekte-ervaring

Jet kreeg, zoals wel meer mensen, in 2020 corona. Maar toen dat voorbij leek en ze beter dacht te zijn, bleek ze, ook zoals velen, de lange nasleepziekte van corona te hebben die long covid wordt genoemd. „Ik kon niemand uitleggen wat ik had. Althans niet met woorden”, vertelt grafisch vormgeefster en illustrator Jet Peters (1986) uit Rotterdam. „Tot ik ongeveer een jaar geleden, terwijl het herstel langzaam intrad, ontdekte dat ik het wel tekenen kon.”

Met beelden in combinatie met woorden kon ze ineens wel uitdrukken wat dat betekende, long covid hebben. Die vreemde hersenmist die je ineens kan overvallen, de zware hoofdpijn, de hartkloppingen, de onverklaarbare spierpijn en de aanhoudende vermoeidheid die je lamlegt en ieder sociaal contact tot een uitputtingslag maakt.

Het hoofdpijn-beest

Dat ze het wel kon tekenen, kwam mede doordat ze de vraag kreeg: hoe voelt dat dan, die zware hoofdpijn van je? „Als antwoord ben een kwaadaardig beest in m’n hersens gaan tekenen. Zo voelde het. Toen kreeg ik het idee: ik ga een graphic novel maken over hoe het voelt als je long covid hebt. Over hoe ik het ervaren heb.”

Dat getekende persoonlijke long covid-verslag ligt er nu. In tijden van long covid is een beeldverhaal van 126 fascinerende pagina’s met tekeningen in kleur en zwart-wit en flarden tekst. In verschillende tekenstijlen maakt Peters heel invoelbaar hoe het voelt, long covid hebben. Hoe je van iemand die aan het bruisende stads- en werkende leven meedoet, ineens gevangen zit in je lichaam. Douchen is al te zwaar.

Foto’s:

In kale zwart-wit tekeningen zien we Peters aanvankelijk gevangen zitten in haar huis, in haar hoofd. Dat de trap vanuit haar bovenwoning naar beneden een onneembare barrière is, brengt ze beklemmend in beeld.

Vrienden, familie, hulpverleners, wetenschappers, jijzelf – niemand weet wat je precies hébt als je long covid hebt. Of hoe je beter kan worden. Dat maakt je eenzaam en wanhopig. Peters werkte als freelance vormgever (onder meer voor NRC) ook door, zo goed en kwaad als dat ging.

De kwakzalver-afgrond

„Ik begreep ineens heel goed waarom mensen met long covid in de kwakzalver-afgrond vallen,” vertelt Peters. Die wanhoopsfase, inclusief afgrond, is ook mooi verbeeld.

„De herstelzorg, de voorgeschreven fysiotherapie, het stopt op een gegeven moment bij long covid.”

In die gedwongen rust kwam bij haar het inzicht om beter om te gaan met long covid, om dingen in haar eigen tempo te doen. Zo leerde ze langzaam weer genieten van de wereld – er komt weer kleur in het leven, zie je letterlijk in de strip.

Inmiddels is ze beter en haar graphic novel af. „Nu nog een uitgever, dan is het helemaal klaar,” zegt ze.


Column | ‘Wij leven, wij rijden op fietsen de straten door’

Op de weg rijdt ons een trekkertje tegemoet, een ouderwets dingetje, niet zo’n monster met wielen zo hoog als de dakgoot en veel indrukwekkende carrosserie, maar gewoon, een achteloos nuttig gevalletje. Groen, zoals dat hoort. Bij het passeren zien we de rood geschilderde velgen. Blijkbaar heeft iemand het echt de moeite waard gevonden om iets van dit karretje te maken.

Om een of andere reden is dat altijd een beetje ontroerend, die drang om iets te versieren – al die geraniums in bakjes, tuinhekjes met geverfde puntjes, zwierig golvende naambordjes – of het nu mooi is of niet, al is mooi wel een voordeel.

Zoveel mensen nemen de moeite om van alles een beetje op te sieren en mooier te maken, ook zichzelf, om zich te onderscheiden of juist om zich aan te passen, om anderen de ogen uit te steken of voor eigen genoegen.

Je kunt zo ver niet in de geschiedenis teruggaan of mensen zijn bezig geweest een motiefje in de klei te krassen, verf op een rotswand te smeren, zichzelf met veren en kleuren en kralen uit te dossen.

Ineens kan ik bijna geen onverschilligheid meer verzinnen. Ja, wel van sommige mensen voor sommige dingen, voor kunst, stilte, het milieu of automerken, maar bijna iedereen probeert op één of ander gebied wel om er iets van te maken door iets te doen wat niet nuttig is maar mooi of leuk of grappig.

Zelfs onder de meest barre omstandigheden.

Ik was altijd geneigd om dat als een vorm van vitaliteit te beschouwen, van levenskunst ondanks alles, maar dat is het niet per se.

In Trouw stond een klein gesprekje met kunstenaar en parfummaker Frank Bloem. Hij vertelde dat hij het leven eigenlijk niet zo erg bijzonder vindt en zich gemakkelijk verveelt.

Om het toch voor zichzelf interessant te maken, creëert hij parfums en verdiept zich in geuren, niet uit hartstocht, maar om te voorkomen dat hij zich dood verveelt.

Interessant. Je leest niet zo vaak dat mensen zich vervelen, het wordt nogal gênant gevonden. Iedereen heeft juist ‘zoveel wat ik nog wil doen’, iedereen komt tijd te kort. Niemand heeft tijd over.

Nu weet ik niet zeker of verveling een vorm is van ‘tijd over hebben’. Ik geloof het eigenlijk niet. De tijd staat stil en trekt je naar beneden als je je verveelt. Daarom kunnen middagen zo ellendig zijn, het lijkt soms net of de zon maar niet over het hoogste punt heen komt, de stilte wordt dieper en dieper, het licht weet van geen wijken. Je zou niet weten waarom je bestond.

„Wat doen jullie daar op de aarde? Wij leven/ wij rijden op fietsen de straten door” schreef J.W. Schulte Noordholt. Grappig zo’n vraag vanuit een ondenkbare verte, en ineens klinkt op fietsen de straten door rijden (veel leuker dan ‘de straat doorfietsen’) als iets bijzonders. Maar zelfs op een fiets door de straat rijden doet de zich vervelende niet, want als je dat deed verveelde je je niet zo. En hoe krijg je jezelf op die fiets?

Meestal verveel ik me niet, maar geregeld ook wél. Betekenisverlies, dat is eigenlijk wat verveling is, dat de zin van welke handeling dan ook je niet te binnen wil schieten. Heeft ze je eenmaal in haar greep dan kom je niet zo makkelijk weer van haar af. Aan het werk blijven dus, je interesseren voor iets, volhouden dat het een goed idee is om de lathyrus op te binden, frambozen over de taart te strooien, een gedicht te schrijven, de velgen van je trekkertje rood schilderen.


Opinie | Tweede oer-ikje

Hebban olla vogala moge dan het oer-ikje zijn, mijn familie dingt naar plaats twee met onze domme-dommes. Die werden sinds 1985 gepubliceerd in onze maandelijkse familiekrant. Onze oer domme-domme verscheen in aflevering 1. Mijn moeder zat in haar naaikamer, klassieke muziek op de radio en in het kamertje ernaast lag haar kleinkind voor een middagdutje. Mijn moeder hoorde haar eerst mompelen: „Domme domme, is hier gunkel” (donker). Maar toen op de radio een sopraan een aria van Richard Wagner inzette, riep ze luid: „Oma! Niet zinge!”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Giechelbrugnamen

Er zijn veel bruggen met vreemde namen, die vaak tot gegiechel van passanten leiden. Doorgaans is er nog wel een rationele verklaring voor de naamgeving te vinden. Voor zowel de Koekjesbrug als de Kikkerbilssluis in Amsterdam is die echter niet zo eenduidig te achterhalen.

Niet alle straten of bruggen dragen enkel namen van beroemdheden of helden. Toch is een brug vernoemd naar koekjes wel erg eigenaardig. De Koekjesbrug dankt bredere bekendheid aan columnist Martin Bril (1959 – 2009), die in een column schreef dat hij de naam altijd even mompelde als hij eroverheen liep. „De Koekjesbrug ken ik in alle jaargetijden, en onder alle weersomstandigheden, maar op zijn best is de brug op een zinderende zondagmiddag in augustus”, aldus Bril.

Koekjesverkoper?

Maar waar komt die malle naam vandaan? Daarover circuleren vier theorieën. Er zou een koekjesverkoper zijn die hier zijn lekkernijen verkocht, maar het kan ook om een verderop gelegen cacaomolen gaan die chocoladekoekjes aanbood. Een derde theorie betoogt dat een zekere meneer Pannekoek een stukje grond bij de brug bezat, de laatste stelt dat een politieagent met de achternaam Koek zich hier liet gelden. Of een van de vier verhalen klopt valt niet met zekerheid te zeggen, maar de Koekjesbrug heeft wel de naamgeving van twee omliggende gebouwen geïnspireerd: het in 1978 opgerichte jeugdtheater De Krakeling en het in 2010 gebouwde woonzorgcomplex De Makroon. Naast laatstgenoemde gebouw is een oud stuk stadsmuur te bewonderen.

Eerst een pontje

De vroegste vermelding van de brugnaam dateert uit 1886, twee jaar na de aanleg van een houten voetbrug. Voor die tijd voer er een pontje, in 1896 werd een drie meter brede ijzeren brug geconstrueerd. Vanwege het toegenomen verkeer moest de brug in 1911 vervangen worden, maar in het kader van duurzaamheid werden het ijzerwerk en de pijlers hergebruikt bij de aanleg van brug 131, die ook over de Singelgracht loopt, van de ‘s-Gravesandestraat en de Korte ’s-Gravesandestraat. Omdat de brug alleen een nummer kent, werd die in de volksmond een tijdlang óók de Koekjesbrug genoemd.

De Koekjesbrug is sinds 1995 een gemeentelijk monument. Hij loopt van de Nieuwe Passeerdersstraat naar de Bosboom Toussaintstraat over de Singelgracht. Fietsers kennen de brug vooral als route van de Helmersbuurt in Oud-West naar het centrum van Amsterdam. Het is de enige Koekjesbrug van Nederland, hoewel tal van Amsterdamse winkels en tourist traps wel koekjes in de bedrijfsnaam hebben.

Kikkerbilssluis

Bij de Kikkerbilssluis over de Oudeschans is niet alleen de herkomst van de naam onduidelijk, de brug heeft ook nog tal van andere namen gekend. De brug is onderdeel van de Prins Hendrikkade en sluit het Oosterdok af van de Oudeschans.

Begin zeventiende eeuw lag hier al een brug, is te zien op een gravure uit die tijd. Jacob Olie legde een dubbele ophaalbrug op deze plek vast in 1863. Eind jaren dertig werd het toenemende wegverkeer te veel voor de oude brug, die tussen 1940 en 1941 werd vervangen voor de huidige, door Piet Kramer ontworpen Kikkerbilssluis.

Het is opmerkelijk dat in die tijd nog een hefbrug in het centrum van Amsterdam geplaatst werd. De lompe kolommen die ook nu nog opvallen werden destijds al gezien als horizonvervuiling. Naast de Omvalbrug en Gevlebrug is de Kikkerbilsluis een van de weinige hefbruggen die nu nog dienst doen in de hoofdstad. Van eind 2021 tot begin 2022 werd de brug gerenoveerd.

De opmerkelijke naam zou afstammen van een houtkoperij die in de 17e eeuw in de buurt van de sluis zou liggen en ‘de Kikkerbil’ heette. Dit is behalve een Franse delicatesse ook een term voor een stuk hout dat in de scheepsbouw wordt gebruikt. Klinkt leuk en plausibel, maar voor beide beweringen zijn geen harde bewijzen voorhanden. De naam ervan staat niet op het metalen frame te lezen, maar is in graniet gebeiteld. Het is voor zover bekend de enige straatnaam in Nederland met het woord kikkerbil erin.

Er circuleerden eerder drie andere namen voor de brug. Vanwege de locatie als grachtwaterkering werd die ook Kalkmarktsluis en West-Indische Sluis genoemd. Door het opschrift van een aangrenzend huis deed ook de naam Ken-U-Zelvesluis de ronde. Wellicht is het feit dat het uiteindelijk Kikkerbilssluis werd simpelweg een kwestie van populariteit. Want zeg nou zelf, een leukere naam is toch nauwelijks denkbaar?


Column | Hittewolf

Grappig dat er laatst, toen er duidelijk gewaarschuwd was voor een agressieve wolf in de buurt van Leusden, best veel elektrieke fietsparen op leeftijd een kijkje kwamen nemen. Waarom? In de hoop dat een van de twee iets te dichtbij zou komen en dat de moederwolf dan meedogenloos zou toeslaan? Ik vrees van wel. Slechte gedachten? Klopt. Door de hitte? Nee hoor, dit soort dingen denk ik altijd wel.

Het is hier bij het Italiaanse strandtentje 41 graden in mijn schaduw. Warmbloedig mannetje met ondertussen veel plezier. Net als de Italianen trouwens. Die lunchen en lachen vrolijk verder. Ze zijn hier wel wat hitte gewend.

Las ik nou dat er ergens in ons land een supermarkt vestjes aan de klanten uitdeelt omdat zij het anders te koud hebben? Te koud? Ja, de overgang van de hitte buiten naar de gekoelde winkel is te groot. Wie dat bepaalt? De Jumbo-hittecoach? Appie de klimaathamster?

Deze week had ik bij het strandtentje veel bekijks. Domweg omdat mijn laptop regelmatig stond te schudden op mijn tafeltje. De cappuccino schuimde regelmatig over de rand van het trillende kopje. Alle badgasten kwamen kijken wat er in godsnaam aan de hand was. Moeilijk uit te leggen. Il nostre re en la nostra regina frenetici vertaalde mijn telefoon. Oftewel: onze hossende koning en koningin.

„Omdat er allemaal gouden medailles zijn gehaald?”, vroegen de onthutste badgasten.

Dit werd pijnlijk. Ik legde uit dat we nog niet één medaille hadden. Dit is meer een kwaaltje van onze koning. Dat heeft hij al van jongs af aan.

Toen mijn vrouw uit zee kwam namen de Italianen haar apart. Ze moest mij in de gaten houden. Ik was overduidelijk verward. Ik had over een raar hossend stel gezegd dat dat het Nederlandse koningspaar was.

Mijn vrouw zweeg. Dit lag niet aan haar man, maar echt aan de koning zelf. Ze dankte de Italianen voor hun bezorgdheid en ze beloofde dat ze mij goed in de gaten zou houden.

Ik verdween in het olympische nieuws. Las met veel plezier verhalen over de broodnuchtere roeifamilie Florijn, die allemaal zeggen dat je gewoon hard moet varen om goud te halen. Zo deed papa het vroeger en zo doen de kinderen het nu. Ik ben sowieso gek op de roeiers. Vier jaar hoor je niks van ze, maar op bijna alle Olympische Spelen slaan ze meedogenloos toe. Of is die sport veel te gemakkelijk? Ik las over een dame die twee jaar geleden met fietsen haar nek brak en die nu goud heeft gehaald. Tsja, dan is het dus een sport van niks. Misschien moet ik me ook maar gaan opgeven. Bij de dames. Want ik begrijp dat het IOC niet op een chromosoompje meer of minder kijkt. Dat is trouwens een onderwerp dat ik hier op het terrasje vermijd. De Italianen zijn namelijk furieus over het feit dat een Algerijnse engerd hun frêle landgenote Angela Carini in twee welgemikte stoten de boksring uit joeg. Huilend sloeg het vederlichte meisje op de vlucht. Ik zal de woorden van de Italianen niet herhalen omdat ik bang ben dat ik in het gevoelige Pride-weekend onmiddellijk gecanceld word, maar ze waren niet mals. Laten we zeggen dat ze hier nogal primitief zijn en nog niet toe zijn aan gezonde genderfluïditeit.

Gister kwam er op hetzelfde terrasje een Italiaan naar me toe. Hij had gehoord dat ik ooit een Nederlandse komiek was. Nu begreep hij mijn grap over dat hossende echtpaar beter. Of ik dit in Nederland allemaal kon zeggen? Kun je niet gearresteerd worden voor majesteitsschennis? Mijn vrouw raadde me aan te zwijgen. Ik gehoorzaamde als een labrador.

Volgende week is mijn vakantie voorbij. En dan? Dan ga ik op de Veluwe met Willy op wolven jagen. Grapje? Soms weet ik het niet meer. Het is heet. Heel heet. Zeker in mijn eigen schaduw. Maar ik weet wel dat ik bij elke geraakte wolf heel hard ga hossen. Heftig hossen. Van links naar rechts. In het oranje.


Opinie | Dek 3

Alaska, Endicott Arm. Cruiseship Queen Elizabeth. Tijdens mijn dagelijkse ochtendwandeling op dek 3 loopt een man me tegemoet. Terwijl hij me passeert, laat hij meerdere scheten. Verbijsterd kijk ik hem na.

Dan komt er een jogger aan, ze ziet mijn geschokte gezicht, barst in lachen uit, wijst over de reling en zegt: „No, not him, but her!”

En daar, pal naast het schip, komt een gigantische Humpback whale omhoog.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Polen en Tegenpolen

Als we olympisch goud, Trump en de tegenvallende bessenoogst hebben doorgenomen, vraag ik: „Hoor jij nog weleens iets van Maria?” Mijn zuster laat haar aardappel in het water plonzen. „Die is kwaad op me. Heel vervelend.” Over haar bril kijkt ze me aan. „Ik wil het wel vertellen, maar ik hoef niet te horen hoe belachelijk en idioot ik heb gedaan. Dat weet ik nou wel.”

„Heb je weer een radio van een bouwsteiger getrokken?”

„Ik wilde alleen de stekker er uit trekken en toen kwam die hele radio mee! Nee, dit ging om iets anders.” Ze begint weer te schillen. „Vorige week sta ik te koken. Er wordt op het raam geklopt. Een man en een vrouw staan te gebaren.” Ze wijst met haar vinger naar haar mond. „Mensen denken wel vaker dat dit een restaurant is, omdat je de keuken in kijkt. Dus ik doe open en leg uit dat dáár de stad is. Aan de overkant. Maar ze gingen niet weg en ineens snap ik het: ze hebben honger. Nou had ik toevallig een grote pan ragout, dus ik laat ze binnen. Die man zei iets van ‘Polski’ of ‘Polska’ dus ik zing dat lied van Chopin: Zimno, o! zimno, lecz puka serce… Die mensen beginnen blij te knikken en te klappen, dus het klopte: het waren Polen. Hoe komen we hier nou op? O ja, Maria. Die is half Pools en ze woont om de hoek. Ik bel haar, ik leg de situatie uit en vraag of ze ook komt eten zodat ze een beetje kan tolken. Werd ze toch kwaad! ‘Je bent gek! Je hebt geen idee wie je hebt binnengelaten, straks snijden ze je hals af!’ Vind je dat niet raar voor iemand die zó katholiek is!”

„De hongerigen spijzigen, de dorstigen laven”, begin ik.

„Toen dacht ik aan Peter, de organist van ons koor. Die is getrouwd met een Tjechische. Dat ligt zo’n beetje naast Polen, dus ik bel. Peter ook ziedend. ‘Ze moeten meteen weg! Bel de politie! Beloof je dat?’ Maar ja, de pannen stonden al op tafel en trouwens, het waren heel vriendelijke mensen. Ik dacht: als ze een mes trekken, ga ik heel hard gillen en dan komen de buren. Ik heb dit huis, ik heb ragout, als ik ze wegstuur ben ik een slecht mens. Wat zou jij doen?”

Zonder op mijn antwoord te wachten vervolgt ze: „De volgende dag begon Peter tijdens de repetitie aan het hele koor te vertellen wat voor enormiteit ik had uitgehaald en iedereen verklaarde me voor gek. Snap jij dat nou?”

„De basis van een beschaafde levenshouding is gezond verstand en een slecht geweten”, zeg ik.

Geërgerd kijkt ze me aan. „Met het openbaar vervoer reizen, geen vlees eten, meelopen in demonstraties, allemaal dingen waar ik geen zin in heb, maar een pannetje eten neerzetten, ho maar!” Ze begint weer te zingen: „Zimno, o! zimno, lecz puka serce…”

„Wat betekent dat eigenlijk?”

Ze zet de borden op tafel. „Koud, zo koud. Maar het hart klopt.”

Nicolien Mizee is schrijver en vervangt Frits Abrahams tijdens zijn vakantie.