Diervriendelijke ‘duivenpil’ dringt duivenoverlast terug

De ‘duivenpil’, speciaal voer dat voorkomt dat stadsduiven zich voortplanten, is een succes in Groningen. Om duivenoverlast te bestrijden besloot de gemeente vorig jaar maïs met een geboortebeperkend middel in te zetten. „Het aantal duiven is flink verminderd, met wel 30 tot 40 procent”, zei de Groninger ‘plaagdierbeheerser’ John Brantsma begin deze maand tegen de regionale omroep RTV Noord.

Ook in Heerlen is deze anticonceptie-maïs met succes ingezet: daar was vorig jaar het aantal stadsduiven met 20 procent gedaald – en de gemeente zet de aanpak met dit speciale voer voort, meldde de Limburgse regionale omroep L1.

„Een diervriendelijk alternatief” voor duivenoverlastbestrijding noemt Saskia Thijssen van de Dierenbescherming de duivenpil. In verschillende Belgische en Spaanse gemeentes wordt het middel al met succes ingezet. Maar duiven worden ook regelmatig gedood – vergast of zoals in sommige Duitse steden, en op station Utrecht Centraal, soms gevangen en de nek omgedraaid.

Dierenartsen voor Stadsduiven

De Europese opmars van de duivenpil is deels te danken aan de Belgische organisatie Vets for City Pigeons (Dierenartsen voor Stadsduiven) uit Brussel. Die propageert de in Italië ontwikkelde, niet-hormonale geboortebeperkingsmethode voor duiven. Het gaat om maïskorrels met een coating van het dierengeneesmiddel R-12. Dat bevat de stof nicarbazine dat in de pluimveehouderij wordt ingezet om darmparasieten bij vogels te bestrijden. Maar het heeft een bijwerking: in eieren raken eigeel en eiwit ‘geklutst’. Daardoor ontwikkelt zich geen vogelembryo in het ei.

Het voorbehoedsmiddel is „omkeerbaar en veilig voor mens en dier” aldus de Vets . Roofvogels die een duifje verschalken worden niet onvruchtbaar. Als duiven het maïs met R-12 niet meer eten, kunnen ze zich na een paar dagen weer voortplanten. In vijf jaar tijd kan met de duivenpil-aanpak de duivenpopulatie met 80 procent afnemen, aldus Vets for City Pigeons.


Column | Schimmenspel

Het is toch grappig dat die Petra Brinkhorst, die al jaren door het leven gaat onder haar artiestennaam prinses Laurentien, beticht wordt van grensoverschrijdend gedrag, omdat ze op het ministerie van Financiën sullige ambtenaren onder druk zou hebben gezet. Op zich klinkt dat als zeer gezond. En die ambtenaren hebben daar dus over geklaagd. Anoniem uiteraard. Anders lopen ze de kans om hun veilige baantje te verliezen.

Zullen we dat anonieme geklaag er binnenkort maar eens uitgooien? Dat als je iets te mekkeren hebt over iemand, je dat gewoon met naam en toenaam doet? Met open vizier. Niet lafbekkerig achterbaks.

Geen idee wat Petra tegen die ambtenaren geroepen heeft, maar het is voor die overheidsjojo’s dus verschrikkelijk geweest. Ondraaglijk zelfs. Maar daar kan die Brinkhorst dan toch gewoon op worden aangesproken? Het is toch onzin dat ze zich tuttig kan verschuilen, omdat ze toevallig een schoonzus van onze koning is. Dat die rare Dickie Schoof voor haar eventuele wangedrag opdraait. De middeleeuwen zijn echt voorbij. En hoorde ik nou dat ze door die stichting van haar ook gewoon ordinair vet betaald wordt? Kortom: niet meer dat koninklijke bukgedrag en een of ander vaag schimmenspel. Ik wil als vrolijke belastingbetaler gewoon weten wat er precies gebeurd is en waarom zij als tweedehands kledingwinkeliertje zomaar opeens een belangrijke toeslagendeskundige zou zijn.

Bij die Karskens ligt het grensoverschrijdend gedrag anders. Die doet het al jaren openlijk. Daarom is het raar dat het opeens nieuws is. Ik vind die Arnold altijd wel komisch. Vooral als hij met zijn Ongehoorde Nederland op de televisie komt. Een zootje rechtse rukkers dat aan domme blondjes gaat uitleggen hoe het precies zit in het land van Kaag en Rutte. Dat waren hun grootste vijanden. Thierry regelmatig als eregast. Dan weet je het wel. Een soort Tegenpartij revisited. Jacobse en Van Es dansten weemoedig in mijn televisie. Ook wel weer heerlijk dat het ook hier gaat zoals het al die zielige splinters is vergaan. Zomaar een vraagje: zal Eduard Bomhoff nog wel eens met zijn belletje klingelen?

Over grensoverschrijdend gedrag gesproken. Heeft u zich als de gemiddelde Nederlandse bejaarde ook zo geërgerd aan die Duitse hockeykeeper met die provocerende 74 op zijn shirt? Of zag u het, net als ik, als een (zeker voor een Duitser) redelijk geslaagd stukje humor? Met dat 74 doelde hij toch op onze smadelijke voetbalnederlaag in dat jaar? En heeft u ook begrepen dat deze zelfde keeper voor de finale een beetje heeft lopen sarren en pochen over zijn eigen kunnen? Uiteindelijk was het die Duco die de laatste genadeklap uitdeelde en de doelman met een eenvoudig zwijgvingertje herinnerde aan zijn eigen woorden. Oh ja, en een piepklein patsje tegen de Duitse helm van de snikkende doelverdediger. Koekje van eigen deeg. Niet chic, wel grappig. Toen waren de rapen gaar. Bijna alle Nederlandse boomers spraken daarna op de socials over het onsportieve gedrag van de 22-jarige Duco. Een smetje op het olympisch goud. Onnodig onsportief. Allemaal teksten van types die vergeten zijn hoe ze zelf ooit 22 waren en die zelf nog nooit iets gewonnen hebben in hun leven. Zeker geen olympisch goud.

Ook het Germaanse sensatiekrantje Bild sprak op de voorpagina schande over dit incident. Ik hoop dat Duco Telgenkamp de pagina inlijst en naast zijn gouden medaille op zijn studentenkamer hangt. Inmiddels begrijp ik dat hij zijn excuus heeft aangeboden. Dat moest hij vast en zeker van een zootje bibberbobo’s van de hockeybond of van NOC-NSF.

Zachtjes hoop ik dat die Duco zachtjes lacht om zijn niet zo chique gebaar richting die jankende keeper, Karskens gauw terug is op de tv omdat je om sneu-rechts niet hard genoeg kan lachen en dat die Petra Brinkhorst ons even uitlegt of ze iets verdient met die toeslagenschnabbel van haar. En dat dat middeleeuwse koninklijke schimmenspel gewoon gauw voorbij is. Het is 2024. Het jaar van Femke Bol. En niemand anders dan Femke Bol. Wat een vrouw. Wat een heldin. Wat een prinses. Maar dan een echte prinses.


Opinie | Allez les bleus

Ik kijk de finale van de 3×3 basketballers, Nederland tegen Frankrijk, terug op de ochtend erna. Allez les bleus wordt gescandeerd vanaf de tribunes. Het zinderende einde, Nederland op de nipper gewonnen.

Opgewekt en met nog enige adrenaline in mijn systeem loop ik de tuin in om mijn ontbijtje te nuttigen.

Hoor ik nu nog steeds Allez les bleus? Blijkt de roep van onze vertrouwde duif te zijn, die precies op dezelfde toon en in het zelfde ritme zijn roekoe zingt als de Fransen op de tribunes.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Wat zeggen ruige stukjes natuursteen op buitenmuren over de Franse ziel?

Zou het cement op zijn geweest? Dat was het eerste dat ik dacht toen ik zo’n buitenmuur zag die voor een deel was dichtgestreken, maar waar nog een stukje oude muur was uitgespaard. Zodat je nog wat van de natuurstenen kon zien waarmee die muur ooit was gebouwd.

Ik zag het vaker op mijn fietstocht door de Franse provincie, die hang naar ruw gesteente. In de muren van huizen, schuren en rond tuinen. Die zich op het eerste gezicht moeilijk laat verenigen met die andere wezenstrek van het Franse achterland: alles glad, alles strak, alles dicht. Witte hekken van onderhoudsvrij pvc, geasfalteerde opritten, grijze rolluiken.

Toch zie je ze voortdurend, die blokken natuursteen. Soms schemeren ze door een nieuwe pleisterlaag heen, soms zijn ze met veel nadruk weer zichtbaar gemaakt. In woontijdschriften wordt uitgelegd hoe je de pleisterlaag weg kunt bikken zodat de stenen weer tevoorschijn komen: pierres apparentes heet dat. En niet zelden zijn ze zelfs aangebracht waar ze nooit hebben gezeten. Op een betonnen muur bijvoorbeeld. De bouwmarkt levert natuursteen die in plakken is gezaagd.

La France profonde

Het is een paradox die je bijblijft als je door al die provinciestadjes, dorpen en buitenwijken peddelt. Het zijn plekken die de buitenstaander alleen op de fiets aandoet, want het netwerk van de pistes cyclables kronkelt door de stille plaatsjes van La France profonde: de plekken buiten Parijs waar nooit iemand komt.

Na een paar honderd kilometer begreep ik dat het niet zo ingewikkeld is. De Fransen willen het gewoon allebei. Ze willen laten zien dat ze niet zijn vergeten waar ze vandaan komen. Dat hun verre voorouders die stenen uit de bergen hebben gebikt, tot muren hebben gestapeld en er een dak op hebben gezet.

Inmiddels staan er wasmachines in die huizen, koelkasten en tv’s. De muren zijn strak gemaakt, de ruwe kanten zijn er af. Frankrijk is een modern land met spectaculaire hangbruggen, ultrasnelle treinen en een jonge president. Maar dat er onder de gladde huid nog een bonkige ziel huist, dat willen de Fransen uit de provincie je graag laten zien.

Kant en klaar gezaagde plaat met natuurstenen als decoratie op nieuwe muur
Warna Oosterbaan
Oude stenen zichtbaar door nieuw pleisterwerk: ‘pierres apparentes’, buitenmurenmode in Frankrijk.
Warna Oosterbaan


Opinie | Laagvliegers

Ik loop vanmiddag bij mijn favoriete wijnhandel in Volos (Griekenland) binnen. De eigenaar, Dimitris, is een gepensioneerd F16 piloot.

Ik vertel hem dat ik boven de Egeïsche zee vanaf mijn zeilboot zoveel militaire vliegbewegingen heb gezien. Ook heel veel erg lage vluchten. Dimitris antwoordt: „Of course, it’s summer and the pilots like to see bikinis…”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Great artists steal

Good artists copy, great artists steal. In die libi zijn we in geest van nature allemaal artiesten. Hoe ik het zie is dat we zo op aarde komen, creatief in geest als maar wat, en geleidelijk afzakken in onze manieren naar ooit besloten menselijke normen. Het fantaserend vermogen van een kind, dat urenlang met speelgoed kan spelen zonder onderbreking, dat is wie we in de kern zijn.

Maar dat gezegde „good artists copy, great artists steal” dus, die shit bevat levenswijsheid die je ongeacht zou moeten adopteren in jouw denken, ook wanneer jij jezelf niet identificeert met het idee wat je bij een artiest hebt. Want als je er bij stil staat toch, wat is de meest effectieve manier om iets te leren? Voor wat ik weet is dat het bestuderen hoe een ander iets doet, om daar vervolgens je eigen manier in te vinden.

Laatst vertelde een andere professor op de Smibanese University mij over hoe zijn dochter van twee push ups probeerde te doen, nadat zij haar pa zijn rituele set van de dag zag uitvoeren. In het geval van kinderen ten opzichte van hun ouders gaat imitatie tot in de diepste details, vaak verder dan het bewustzijn van de ouders zelf. Maar ook in zo’n geval zie je hoe we van nature op imiteren zijn. Dit is ook hoe je in mijn ogen het beste iets onder de knie krijgt. Wij mensen leren door te bestuderen, en het onder de knie krijgen begint bij het imiteren, om het vanuit dat punt eigen te maken.

Mijn vader (RIP) zei vroeger altijd tegen me dat ik het wiel niet opnieuw hoef uit te vinden. Zelf zeg ik nowadays vaak dat je het wiel niet hoeft uit te vinden, je moet gewoon vinden met welk wiel jij wilt rijden. Het wiel is er al, alleen lijkt het soms alsof mensen toch een poging wagen het opnieuw uit te willen vinden. In business merk ik dit vooral, vaak bij beginnende handelaren die met „dat ding” willen komen, dat wat volgens hen nog noooooooooooit is gedaan. Ik denk dan altijd bij mezelf dat je gaat blijven zoeken tot je een ons weegt. Wat je beter kan doen is gewoon leven vanuit het gezegde: good artists copy, great artists steal.

In het verleden heb ik het al eens gehad over biten, over hoe dat in no way de bedoeling is. Biten is een 1 op 1 imitatie van iets, waarbij degene die bite doet alsof hij het wiel opnieuw heeft uitgevonden. Zo werkt het niet. Maar stelen? als er een terrein in die libi is waarbinnen dit is toegestaan zou ik zeggen als het gaat om creativiteit. De kunst zit hem in het vermommen van hetgeen wat je steelt, zodanig dat je hoogstens kan herleiden door wat of wie de boef werd geïnspireerd. Dat is ook het verschil tussen biten en stelen. Het een gebeurt zonder inspiratie waar het ander wordt gedreven door inspiratie.

Door een eigen twist te implementeren is de bron voor anderen een vraag, maar voor jou een weet. En dat is gewoon hoe shit gaat, man. Zo doen de beste het. Dit is ook hoe men leert koken. Je ziet hoe een ander het doet, imiteert, en geleidelijk vind jij je eigen voorkeuren binnen het proces om tot een eigen wijze te groeien. Koken en creatief denken zijn exact hetzelfde in de praktijk. Je maakt van enkele elementen een kloppend geheel naar smaak, toch? Mijn punt is: voel je vrij om gewoon te nakken hier en daar, maar doe het wel met chest, wat wil zeggen: doe niet alsof je het wiel opnieuw hebt uitgevonden.

Prof. Soortkill is oprichter van Smib Worldwide, een creatieve organisatie uit de Bijlmer. En van de Smibanese University, waarvoor hij het Smibanese woordenboek 2.0 en onlangs Smibologie. Each one, teach one.


Column | Eerst geloven, dan zien

Ik loop met Annechien langs het strand. Ze wijst op een visser die met zijn net door de branding loopt. „Garnalen”, zeg ik. „En zure bommen”, knikt ze. Is dit een grap? Ik kijk opzij. Nee, ze is volkomen serieus.

„Zure bommen kun je niet vangen”, zeg ik. „Een zure bom is een augurk.”

„Ach Nicolien, hou toch op”, zegt ze geprikkeld. „We zien het toch zelf? Die man vangt zure bommen! Mijn vader trakteerde mij en mijn zusje zestig jaar geleden bij de haringkraam op het strand al op een zure bom, vers uit zee.”

„Dat was een grapje van je vader”, zeg ik. „Zure bommen zijn augurken uit het zuur.”

Een dag later belt ze me op. „Ik heb het opgezocht en je had gelijk: zure bommen zijn augurken! Ongelofelijk gewoon! Ik heb direct mijn zus gebeld, maar die gelooft het niet. Ze werd zelfs kwaad. ‘We hebben samen wel honderd keer gezien hoe die zure bommen uit zee werden gehaald!’”

Als ik een paar dagen later op mijn volkstuin aan het werk ben, hoor ik mijn naam roepen. Daar is Wilma, een beetje buiten adem, want ze heeft haar tuin helemaal aan de andere kant van het complex en het is een warme dag.

„We dachten gisteren toch dat we een gans in die boomtop zagen?” begint ze.

„Die nijlgans, jazeker”, zeg ik. „Bij de hoofdingang.”

„Maar dat kan natuurlijk niet! Mijn man lachte zich dood toen ik het vertelde. Ganzen zijn veel te groot om in bomen te zitten.”

„We zagen het toch zelf?” zeg ik.

Wilma schudt lachend haar hoofd. „Ja, we dachten het allebei, maar het is onmogelijk. Denk alleen maar aan die zwemvliezen! Alsof een gans in een boom kan neerstrijken. Ik voelde me een enorme idioot!”

„Nijlganzen broeden zelfs in bomen. Als de eieren uitgekomen zijn, springen de kleine gansjes naar beneden, als dwarrelende blaadjes.” Nu ik het zeg, vind ik het ook nogal ongeloofwaardig klinken, dus ik voeg er aan toe: „Het is zelfs op de televisie geweest!”

„Geeft niks hoor”, zegt Wilma hartelijk. „Maar we hadden het dus gewoon helemaal mis.”

Ze loopt weg, mij verlamd achterlatend. Officieel is een nijlgans een halfgans, tussen eend en gans in. Zou dat schelen? Ik loop naar het pad, zet een paar stappen en roep: „Wilma!” Maar ze is al te ver weg. Het lijkt de slotscène uit Dokter Zhivago wel. Moet ik nou dat hele eind in de hitte achter haar aan hollen terwijl ik roep: „Wilma, echt, het is een gans!” Straks val ik dood neer.

Mismoedig draai ik me om en loop naar mijn tuintje terug. Later vertel ik het verhaal aan Annechien.

„Volhouden”, zegt Annechien energiek. „Leg je nooit neer bij de domheid van mensen. Ik heb mijn zus inmiddels zo ver dat ze toegeeft dat zure bommen niet in zee zwemmen. We zijn er nog niet, want volgens haar was dat vroeger wél zo, maar nu niet meer. En weet je hoe dat komt? Door de klimaatopwarming.”

Nicolien Mizee is schrijver en vervangt Frits Abrahams tijdens zijn vakantie.


Opinie | Dichtbij

Een jonge moeder met zoon van 12 of 13 komt onze winkel binnen. Op zijn T-shirt staat een Oekraïense tekst. Ik ken beiden al een tijdje, ze zijn gevlucht uit Oekraïne. De moeder spreekt al goed Nederlands.

Vanachter de toonbank vraag ik de jongen wat op zijn shirt staat. Hij zwijgt en staart naar de grond. Verstaat hij me, vraag ik zijn moeder. Ja. Is het een voetballer, probeer ik. De jongen zwijgt. Zijn moeder: „Hij mist zijn vader, al twee jaar …” Ik probeer nog een vraag. Maar hij blijft zwijgen. Ineens is de oorlog in Oekraïne, hier voor de toonbank, heel dichtbij.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


‘Ik bejubel mezelf’: Walt Whitman, de dichter die het ‘ik’ ongeremd vierde

Het duurde een tijdje voor de Amerikaanse dichter Walt Whitman (1819-1892) zichzelf ontdekte. Als er één ik-dichter is, is hij het wel. Hij werkte in New York eerst als leraar, journalist, uitgever en drukker, en publiceerde in 1842 onder de naam Walter Whitman de curieuze, uiterst sentimentele roman Franklin Evans; or the Inebriate. Een krachtig pleidooi tegen alcoholmisbruik. Goeie kans dat hij daarin zijn eigen alcoholgebruik aan de kaak stelde. Van de grote dichter die hij later werd is in dit feuilletonverhaal nog niet veel te merken, toch komt er ineens het volgende merkwaardige visioen in voor. Whitman bezig zichzelf te ontdekken, in mijn vertaling: „Vanaf de toppen van forten zag ik de Sterrenvlag van Vrijheid – glorieus wapperend in de wind! En hoe ongelooflijk talloos waren de inwoners van dat land!”

Hij verdiende met dit feuilleton overigens meer dan hij later tijdens zijn leven met zijn geweldige meesterwerk Leaves of Grass (eerste druk 1855) verdiende. Maar daarin waren de ik-remmen dus voorgoed los.

Hij vierde een feest met zichzelf in dit totaal rare en schitterende, alle kanten uitwaaierende en ongegeneerd opschepperige, ongeremde en alles omvattende mega-dichtwerk. Zo moest de nieuwe poëzie van de US worden, vond hij en hij zette dit ik-project de rest van zijn leven meedogenloos voort.

De eerste druk begint met de woorden „I CELEBRATE myself”, de eerste twee woorden gelijk maar in hoofdletters, Anneke Brassinga vertaalde het als „ik bejubel mezelf”. Geweldig! Feest vieren met jezelf. Bedenk dat in Europa en de Verenigde Staten dichters nog volop bezig waren met historische en bijbelse taferelen en met stichtelijke lessen, hier brak dit excessieve ik-gevoel pas na 1920 door. Hahaha, allemachtig wat liepen ze achter.

‘Al mijn atomen behoren evengoed tot die van jou’

Whitman gaat brutaal verder: „And what I assume you shall assume / For every atom belonging to me as good belongs to you.” Al mijn atomen behoren evengoed tot die van jou: veel gekker kon je het niet maken vond de poëtische goegemeente. En vervolgens bezingt hij in het gedicht zijn eigen lichaam, zijn ziel en de heerlijke geuren van zijn adem. En wat er allemaal te zien is en te beleven valt. Alles wordt bezongen, veerponten in New York, gangsters, de stotteraar, de zenuwpees, de afgewezen minnaar, de danser, alle dromen. „A few light kisses… a few embraces… a reaching around of arms.” „The delight alone or in the shine of the streets or along the fields and hillsides…

Whitman zette zichzelf schaamteloos in het middelpunt van de aarde en reikte naar de ander, hij bood zichzelf aan, zou je kunnen zeggen. Geniet van mij zoals ik van jou geniet. Wees mijn geliefde zoals ik jouw geliefde ben. Dit is zijn zowel mystieke als maatschappelijk project. „I am the poet of the body’ / I am the poet of the soul.” En als klap op de vuurpijl, een stuk verderop in dit epische, rijmloze, woekerende ‘zelf’-gedicht: „I sing the body electric”. Als dit geen krachtige, levende, verbluffende poëzie is, weet ik het ook niet meer. Ironie staat hier machteloos tegenover. Laat je ontwapenen en meevoeren met deze onbeschaamde ik-dichter. Laat hem bij je binnen, gedenk hem, maar doe hem niet na, dat lukt niet.

Op bezoek bij stervende soldaten

Hij had weinig succes, bleef straatarm, werd gesteund door een paar weldoeners. Het was allemaal te vreemd, hij bezong alle liefdes, ook tussen mannen, zonder zich remmingen op te leggen. Zelfcensuur was nooit zijn sterke punt. En wat te denken van zinswendingen als: „Ik zet de bruidegom uit bed en slaap zelf bij de bruid, ik klem haar de hele nacht tegen mijn dijen en lippen.” In het schitterende gedicht over een kind dat de levensweg bewandelt („a child went forth”) schrijft hij onder andere over de vader: „hij die ’s nachts het vadersap eruit spoot en vader van hem werd.” Zelfs nu zou dit in de Verenigde Staten (hier ook) gefronste wenkbrauwen opleveren, destijds was het ongehoord.

Tijdens de Amerikaanse burgeroorlog bezocht hij aan het front de verschrikkelijkste ziekenhuizen. Urenlang zat hij aan het bed bij stervende soldaten. In zijn latere autobiografische schetsen Specimen Days (vertaald als Oud ben ik en jong ben ik) staan er hartverscheurende stukken over. Hij kleedde zich altijd keurig netjes aan, anders durfde hij de stervenden niet onder ogen te komen. En nam snoepjes mee.

Kees ’t Hart is schrijver en dichter. Hij treedt op tijdens de Nacht van de Poëzie, 5 okt in Tivoli Vredenburg in Utrecht, de afsluiting van ILFU.


Opinie | Toffie

Tanzania, tussen de middag. Mijn lokale collega en ik stappen een lunchrestaurant binnen. We worden welkom geheten door een ‘tea boy’, een ober met een grote theepot aan een riem om zijn schouder. Hij begeleidt ons naar een tafel en vraagt of we thee willen. „Heb je ook koffie?” vraag ik, en dat heeft hij. Mijn collega wil ook koffie en even later komt de ober terug met potjes oploskoffie, suiker en poedermelk. Hij schept van alle drie flink wat in onze bekers. Die hij daarna vult met hete thee uit zijn pot.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]