Erbarmelijks

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Om dit formulier te kunnen verzenden moet Javascript aan staan in uw browser.

Maximaal 120 woorden a.u.b.

Vul je naam in

Opinie | Afstudeerpraatje

Een groep van studenten in opleiding tot anesthesiemedewerker is bijna afgestudeerd. Ik bespreek als groepsdocent met ze hoe de laatste lesdag, met daaraan gekoppeld de diplomering zal verlopen en dat ik ze uiteindelijk toespreek.

Bij deze uitleg maak ik standaard de flauwe grap dat ik voor 25 euro vertel wat ze willen horen en voor 50 euro weglaat wat ze niet willen horen. Een van de studenten vraagt schuchter of ik niet wil zeggen dat de opleiding drie jaar duurt. Zijn ouders denken dat het drieënhalf jaar is.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Dure dierenarts

Dat onze dierenklinieken steeds duurder worden, was mij als eigenaar van de poes Anna en haar voorgangers niet ontgaan. Als ik ooit nog eens berooid in de goot beland, is dat te wijten aan de kwaaltjes en kwalen van deze dieren. Ik durf niet te becijferen wat ze me in totaal gekost hebben, maar het moet een godsvermogen zijn waarvan je spontaan in godslasterlijke vloeken zou kunnen uitbarsten.

Vroeger toen, zoals bekend, echt álles beter was, trof je nog weleens een dierenarts die een oogje dichtkneep bij de afrekening van een kort consult. Tegenwoordig word je naar een assistente achter een balie geleid die zonder mededogen minstens 60 euro in rekening brengt – subiet te betalen want anders, ja anders, sorry, mag je je diertje niet meenemen.

Stefan Vermeulen beschreef deze week in NRC hoezeer deze ontwikkeling veroorzaakt is door de geldhonger van investeerders, die een groot aantal van de dierenartspraktijken in Nederland hebben opgekocht. Ik kan me nog herinneren dat mijn dierenarts mij met droeve gelatenheid op de hoogte bracht van een soortgelijke overgang. Het klonk mij in de oren alsof NRC was opgekocht door Fox News met goedkeuring van Trump zelf.

Voor mijn portemonnee werden de gevolgen snel voelbaar toen Anna volkomen onverwacht aan een hongerstaking begon. Dat viel meteen op omdat eten, nog meer dan slapen, haar favoriete bezigheid is. Ik hoef me maar even richting keuken te bewegen of ze snelt me al achterna voor een extra bevoorrading. Eerst het eten, dan de slaap – dat is de volgorde. Als ik er te lang mee wacht, gaat ze op enkele meters voor me zitten, mij streng fixerend. Komt er nog wat van? Eten, poepen, slapen – dat is haar leven. Seks hoeft allang niet meer, het seksleven van poezen is eigenlijk altijd al één grote orgasmekloof geweest.

Om haar hongerdood te voorkomen, wendde ik me tot de dierenarts. Wist hij raad? Er was nader onderzoek nodig, veel nader onderzoek, en halverwege de dag werd ik opgebeld met de mededeling dat er nog meer nader onderzoek door het team nodig was omdat er „niets” gevonden was – behalve „enkele vlooien” die ze verwijderd hadden. Vlooien? Die moesten van recente datum zijn, want ze had daar bij mijn weten nooit eerder last van gehad.

Aan het einde van een lange onderzoeksdag mocht ik haar komen ophalen. Helaas, jammer, vervelend – er was geen oorzaak gevonden voor haar gebrek aan eetlust. We moesten maar afwachten hoe het zich verder zou ontwikkelen. Wilde ik alvast even afrekenen? „Dat wordt dan 454,90 euro.” Ik trok mijn portemonnee alsof het een pistool was, maar hield het bij een schouderophalend pinnen. Hadden ze me niet even kunnen waarschuwen voor de kosten, mopperde ik inwendig.

„Geen oorzaak gevonden”, vertelde ik na terugkomst mijn dochter. Ze luisterde aandachtig. „Het zijn die vlooien”, zei ze beslist. „Ik heb hetzelfde meegemaakt met onze kat. Katten kunnen ziek worden van vlooien. Ze raken van slag. Die van ons wilde ook niet meer eten.”

Ik moet haar verbijsterd hebben aangekeken. Ik zou haar niet graag onderschatten, maar een dierenarts had ik nooit in haar gezien.

En toen?

Nog dezelfde avond begon vlooienvrije Anna weer te eten. En te poepen. En te slapen. Tot op de dag van vandaag.


Column | Niet populaire populist

Op X werd Joost Eerdmans (JA21) „een niet populaire populist” genoemd. In de roos. Hoe meer deze volksvertegenwoordiger het volk naar de mond praat, hoe minder het geneigd is om hem op het schild te hijsen. Elke dag een mening die de meerderheid graag hoort – gisteren weer over het NS-station Maarheeze waar reizigers worden geplaagd door asielzoekers, Joost wil er tanks naartoe sturen – maar de credits gaan altijd naar de PVV, waar de gemiddelde woordvoerder veel minder sterk is in de debatten dan Joost. Altijd iets vinden, onvermoeibaar opdraven als kop van jut in talkshows, je hele salaris besteden aan pakken en brillen en in de peilingen nou nooit eens omhoogschieten. Voor ijver een acht, maar altijd uitgeloot worden voor de vervolgopleiding. En tegelijkertijd, heel lief eigenlijk, tijdens de kabinetsformatie net iets te nadrukkelijk naar je ene zetel wijzen. Als niet populaire populist doet het er eigenlijk helemaal niet toe wat je vindt, hij is tafelvulling voor de talkshows. Als er een onderwerp is dat geen normaal mens kan of wil komen verdedigen bellen ze Joost, die dan met al zijn welsprekendheid precies zegt wat ze willen horen wat de kijkers al van verre zagen aankomen. Harder straffen, grenzen dicht, nog meer vrijheid van meningsuiting, minder diversiteit. Het doet denken aan oud-international en FC Utrecht-speler John van Loen die in een al gewonnen wedstrijd alleen op de keeper afgaat. Het wordt waarschijnlijk wel een doelpunt, maar we zullen het ons niet herinneren. Eergisteren haalde hij in de Tweede Kamer uit naar het oorlogsarchief waarin de naam van zijn opa is opgenomen terwijl Joost „heel zeker weet” dat die juist onderduikers in huis had. Nou en? Het zal niet aan hem blijven kleven, dat is juist het onderliggende probleem: aan Joost Eerdmans blijft niets kleven. Alles wat hij zeker weet wordt schouderophalend afgedaan. Het lukt maar niet om de massa te bereiken, het zijn de ingrediënten voor een comedy- of realityserie waarin een niet populaire populist op zoek gaat naar kiezers die hem verder links laten liggen. Joost Eerdmans die poolshoogte komt nemen op station Maarheeze en dan weer geen kiezers ontmoet. Ze worden helaas voor hem al bediend door anderen met minder verstand van zaken. Joost Eerdmans is niet relevant, zelfs als hij op zoek is naar ophef windt niemand zich op over zijn mening. Ik heb de stille hoop dat ik hem met dit stukje een enorm plezier doe, een stil bewijs dat het allemaal niet voor niets is geweest. De kille waarheid is dat ik even echt niet wist waar ik over moest schrijven en toen dacht ik logischerwijs aan hem.

Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.


Opinie | Zeulen

We zijn op weg naar huis na een familiebezoek in Ierland. Alles moet mee: autostoel, campingbedje, en bergen luiers. Reizen met onze baby is nog wennen. Mijn man en ik dragen onze twee zware en onhandige tassen om en om. We zijn er bijna: we lopen door een druk Londen op weg naar de bushalte. Mijn man duwt de lichtgewicht kinderwagen met baby en ik draag de tassen. De hengsels snijden in mijn schouders. Het zeulen met deze tassen is echt zwaar werk. Dan spreekt iemand op straat ons aan en kijkt bewonderend naar mijn man: „Wow, a superdad!”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Curaçao

Mijn schoondochter vraagt aan haar twee kinderen van 3 en 5: „Weten jullie dat papa een weekje weggaat met vakantie?” Ja zegt de oudste: „Samen met opa.”

De jongste wist het nog niet en wil weten waar mijn zoon en ik naar toe gaan. „Naar Curaçao” zegt mijn schoondochter.

„Hè”, zegt de oudste verbaasd: „Ik dacht dat ze naar de zon gingen.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Heel veel praten – om te laten zien wat ze niet kunnen zeggen

Als de januarizon uit zijn schuilplaats kruipt, kan een mens maar beter naar Zeeland reizen. Daar gedenken we Nescio’s tragische held Bavink, die ten onder ging aan zijn verlangen om de zon te schilderen: „Stapelmal werd Bavink ervan. Naar de zon loopen wilde-i over de lange, schitterende streep, maar aan den kant van ’t water bleef-i toch maar staan.” De arme Bavink belandde in het gesticht, maar aan de kant van het water, op de dijk bij Krabbendijke, verstrooit het Zeeuwse licht zich nu nog even onaangedaan als aan het begin der tijden.

Benedendijks is er een hartje op de knop van een boekenkastje geschilderd. Dat kastje heeft, anders dan de meeste, geen kijkvenster maar een donkergroen deurtje, wat een zekere geheimzinnigheid met zich meebrengt. Binnenin ligt De bleke metgezel van Andrew Motion, een boek dat vol staat met handelingen die voor veel Krabbendijkers (bij verkiezingen torent de SGP hier ver boven de rest uit) stellig als zeer zondig gelden.

Want in zijn eerste roman (uit 1989, een jaar later vertaald door Eric van Domburg Scipio) neemt de Britse poet laureate Andrew Motion ons mee naar een Oxfordse kostschool waar het gieren der jongenshormonen leidt tot een reeks in prettige terloopsheid beschreven foezelarijen. Dat klinkt licht, maar niet alles is licht in het bestaan van Francis Mayne, de jonge held van het verhaal. Zo heeft zijn relatie met de iets oudere Keith Ogilvie, die hem inwijdt in de geheimen van de schoolkrant en het politiek engagement, een onophoudelijke bijsmaak van ongelijkheid. We schrijven trouwens 1968: Bobby Kennedy wordt neergeschoten, studenten lopen te hoop tegen de Vietnamoorlog, op het schoolterrein ontploffen dingen.

Francis loopt er aanvankelijk zoekend tussendoor, wat Motion knap duidelijk maakt in de door dialogen gedragen roman. Francis is het type jongen dat observaties die hij in het ene gesprek oppikt wat later in nieuw gezelschap als eigen vinding uitserveert.

De kostschoolse zedenschets dient echter vooral als verpakking van het drama dat De bleke metgezel substantie geeft – en dat Francis ongenadig hard de realiteit zal induwen. Dat is de ziekte (leukemie) en het overlijden van zijn tweelingzus Catherine. Een hele zomer, de laatste van haar leven, verzorgt hij haar in het huis van hun vader. Zoals Motion schitterend schrijft: „Tegen midden augustus, toen Francis bijna twee maanden thuis was, raakte hij niet meer van zijn stuk van Catherine.”

Er zijn beeldschone scènes tussen broer en zus, óók met een gesprek over hoe ze het kunnen hebben over haar naderende einde. Andrew Motion laat zijn karakters heel veel praten, om te laten zien wat ze niet kunnen zeggen.

Dan zijn er nog de ouders. De vader wordt consequent aangeduid als ‘de brigadegeneraal’ en heeft veel van een klassieke binnenvetter. Francis’ moeder heet gewoon Adele. Zij heeft zich na de scheiding in een hip en halfgeorganiseerd bestaan geworpen. In een wolk van luidruchtige vrolijkheid treedt zij haar kinderen tegemoet, flirt ze met Francis’ vriend Keith en probeert ze anderszins aan te sluiten bij de revolutionaire tijdgeest.

De lezer herkent de onmacht in haar gekwetter, maar haar kinderen hebben er geen geduld mee. Zij keren zich van haar af. Dan sterft Catherine. Van Adele beklijft het beeld van een moeder die een kind heeft verloren, maar die niemand heeft om haar rouw mee te delen. Hartverscheurend.

Wilt u het besproken exemplaar van De bleke metgezel? Mail [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.


Opinie | Kluszoon

Mijn studerende zoon heeft een studentenkamer gevonden. Er moeten wat kleine klusjes gedaan worden. In ons gezin is het klussen voorbehouden aan de vrouwen, dat is niets voor vader en zoon. Maar nu vind ik dat hij het toch een beetje moet leren. Ik leg hem uit hoe hij een lamp aansluit: eerst de stop uit, dan een kroonsteentje aan de draden bevestigen en daar de lamp aan. Als de lamp het doet, is hij warempel een beetje trots op z’n werk. Een week later appt hij: „Mam, kan je nog zo’n kroonluchter voor me meenemen, dan kan ik die andere lamp ook nog ophangen.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Dramatische rit

Ik belde een glascentrale omdat er op de voorruit van mijn auto een ster zat. „Wanneer is dat ontstaan, mevrouw?”, vroeg de schademan. Mijn dramatische rit over de Afsluitdijk in het donker, de windvlagen, de hagel, de tegenliggers, de verraderlijke gladheid, en later ineens ook nog de gehavende voorruit zien, ik vertelde het hem allemaal. Vrij gedetailleerd ook. „Zullen we maar gewoon opschrijven ‘tijdstip onbekend’?”, antwoordde hij met een zucht. Toen wist ik dat mijn kinderen gelijk hadden: ik word een boomer.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | 1840

Na een gedwongen afscheid van haar werkende leven zocht mijn moeder naar plekken om de resterende tijd nuttig en aangenaam te besteden. (Met de wijsheid van nu: organisaties hadden er nog tien jaar van kunnen profiteren.)

Een kennis knipte kaartjes in de tram die door het Openluchtmuseum in Arnhem reed. Werken in een andere tijd, dat leek haar ook wel wat. Ze zag zich al in een Brabantse boerderij of desnoods achter het weefgetouw. Ze schreef brieven naar het Openluchtmuseum, werd uitgenodigd voor een gesprek en keihard afgeserveerd.

„Te breedsprakig, te uitvoerig.”

De high tea die ze voor haar verjaardag in het museum had gepland werd geannuleerd.

„Ik ga nog liever naar die wijnproeverij in Dieren.”

Ze belandde uiteindelijk in een kringloopwinkel in Arnhem-Noord, waar ze naar eigen inzicht artikelen mocht prijzen. Vaak kocht ze de artikelen zelf, ze gingen in grote dozen mee naar de studentenhuizen, maar mijn zus en ik wilden helemaal geen rieten manden en tafelkleden van overleden bejaarden.

„Breng die rotzooi in godsnaam naar het Openluchtmuseum”, riep ik, waarop mijn vader de duim in de open wond drukte: „Daar is ze afgewezen.”

Vorige week was ik daar, met mijn podcastvrienden Roelof en Noortje, voor wie het Openluchtmuseum iets nieuws was. Ze wisten nog niet hoe mooi de omgeving rondom Arnhem is en vielen van de ene verbazing in de andere. Bij ieder bouwsel werden we begroet door vrijwilligers die speelden uit een andere tijd te komen. De oudere acteurs waren zo rolvast dat het vertederde. Hoezo was ze toen beoordeeld als te breedsprakig, vroeg ik me af na de ontmoeting met een vrouw in klederdracht die ons in de vrieskou maar bleef onderwijzen.

Ik keek naar Roelof en Noortje, voor hen was dit echt.

Even later stonden we in een smidse, waar een bebaarde Arnhemmer met een hamer op een wiel stond te hengsten. Hij zei dat we met hem konden praten over het verleden, in zijn werkelijkheid was het 1840. Ik boog me over het karrewiel. Ja hoor, alles was zoals toen.

Ik rook een schroeilucht. Achter een houten balk had deze man uit het verleden een kachel verstopt. Mijn haar stond in brand.

De reactie was echt Arnhems, meteen in de verdediging.

„Moet je maar niet met je dikke kop zo dicht bij de kachel komen.”

„Jij verstopt een kachel achter een balk, dat verwacht ik niet in 1840.”

„Ik moet doorwerken in de winter. Natuurlijk verstop ik dan een kachel. Zouden ze in 1840 ook gedaan hebben.”

„Maar toen hadden ze geen kachels.”

„Dat weet jij toch niet? Ik ben uit die tijd, jij niet.”

Hij riep naar een toevallig passerende medewerker van het Openluchtmuseum: „Hee, uit welk jaar kom ik?”

„Staat op het bordje bij je voordeur.”

De man uit 1840: „Dus.”

Mijn moeder had daar prima gepast.

Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.