Column | Pak je shine

Eva Jinek zei laatst meerdere malen, je blijft je herhalen als je met een nieuw programma op televisie komt, dat ze heus wel wist dat de mensen tijdens haar programma spaghetti staan af te gieten. Dat inzicht heeft ze ongetwijfeld opgedaan tijdens haar tijd bij Goedemorgen Nederland, een programma dat je niet kijkt maar ondergaat.

Met de dochters kreeg ik een nieuw ritme en met dat ritme kwam Goedemorgen Nederland in mijn leven. Ik heb Goedemorgen Nederland gekeken met mijn handen in de poep, ik heb het gezien terwijl ik vloekend mijn schoenen zocht, ik heb Goedemorgen Nederland zelfs ondersteboven gekeken. Goedemorgen Nederland was iedere dag anders maar ook hetzelfde, ik hou van Goedemorgen Nederland zoals je ook van de geur van gras en wolkenlucht kunt houden.

Deze week werd ik uitgenodigd. Het was alsof ik jaren had getraind voor deze invalbeurt. Vooraf een gesprekje met twee redacteuren, de een nam het halverwege de voorbereiding over van de ander. Ik kwam om te praten over ‘de reportage’, ze zouden proberen om wat langere fragmenten uit mijn programma te laten zien. Ik wist toen al dat het niet zou lukken, bij Goedemorgen Nederland duren de gesprekken altijd wat langer. Er was waarschijnlijk veel nieuws, waarschuwde de tweede redacteur, dat was vaak op dinsdag en het kon zijn dat ik een beurt zou krijgen. Hij bleef waarschuwen dat ik niet moest schrikken als ik de studio binnenkwam. Dan stond er een bank. En geen tafel.

Het was alsof ik jaren had getraind voor deze invalbeurt bij Goedemorgen Nederland

Bij de schmink lag een half leeg geknepen tube leverpastei tussen de poeders en tubes, ook dat is de ochtend. Het ontbijt was als thuis: crackers, een bord met gekookte eitjes, een Tupperware bakje voor wit- en eentje voor bruinbrood. De deur van de kleedkamer kon niet dicht. Daarna een tocht door onder andere het decor van Max Geheugentrainer. WNL en Omroep Max zijn officieel beste vrienden. Goedemorgen Nederland maakt gebruikt van de studio’s van Omroep Max.

Het duo van dienst bestond uit Welmoed en Frank.

Ik zat mijn buik in te houden tussen een topambtenaar, die wel eens met bewindslieden bij de koning had gegeten – „Het is altijd gehaktbal op het paleis” – een sportjournalist die alles wist van de voetbalrivaliteit tussen Nederland en Duitsland en een aanstormend politiek verslaggever die ook fan is van de muziek van Marco Borsato.

Ik heb daar minimaal een uur gezeten.

Na ieder NOS Journaal zei Welmoed: „Pak je shine”. Het was onduidelijk of ze het tegen zichzelf, tegen haar collega of tegen ons had. Ik geloof dat we allemaal een poging deden.

Bij het weggaan kreeg ik een reep chocola. Tony karamel-zeezout, ze hadden er een oranje wikkel van WNL overheen gevouwen.

Ook dat was wat ik hoopte dat het zou zijn.


Opinie | JOMO

Na afloop van een muziekrepetitie praat ik wat bij met de jongere leden. We hebben het onder andere over sociale media. Ik leg uit dat ik dat niet meer heb en in plaats van last te hebben van FOMO (Fear Of Missing Out), geniet ik van JOMO (Joy Of Missing Out). Één van de jongelui kijkt me even vragend aan en reageert: „Nog nooit van gehoord. Hoe werkt die app?”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Op zoek

Toen mijn broertje nog echt ‘mijn broertje’ was, haalde hij voortdurend kattenkwaad uit op de basisschool. Een streng christelijke school welteverstaan. Als er een dag was dat hij niet met modder had gegooid, dan spijbelde hij. De school lag in een prachtige bosrijke omgeving, en hij besloot met kameraden de omgeving buiten het schoolplein te verkennen. Een uur later werden ze opgewacht door een groepje leraren. Mijn broertje verdedigde zich: „U begrijpt het niet mevrouw.” De juf keek hem vragend aan. „Wij zijn op zoek naar God”.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


In Haren is een stukje Indië bewaard gebleven

Dat er in straatbibliotheek ‘Het kattenvrouwtje’, midden in het Groningse Haren, een boek over natuurgeneeswijzen voor katten staat, is wellicht het gevolg van uitgekiende product placement. Helemaal aan de andere kant van het kastje staat kattenliefhebber W.F. Hermans zijn geheel niet homeopathische zelf te zijn. Tussen die twee uitersten blijkt dat er in Haren een stukje Indië bewaard is gebleven: Louis Couperus’ De stille kracht, in een paperbackuitgave uit 1973.

Het is zo’n klassieker waarvan je denkt dat je ’m kent tot je ’m leest. Wat je weet: Hollandse kolonialen worden uit hun evenwicht gebracht door de mystieke krachten van de hun vreemde wereld, met als oerscène die van de overspelige Nederlandse residentsvrouw Léonie van Oudijck die zich in bad door iets onuitsprekelijks bedreigd weet en wordt besproeid met een bloedrode substantie. Het leidde in de televisiebewerking uit 1974 tot een iconische scène met Pleuni Touw.

Vergeet het bad. De kracht waardoor je wordt meegesleept is domweg die van Couperus zelf. Als hij ons voor het eerst laat meekijken in de woning van het gezin Van Oudijck, geeft hij een melodieuze beschrijving van al het fraais dat het huis en zijn bewoners status moet verlenen: het marmer, de kunst, de lampekronen, de palmen. Waarna hij resoluut het kleed wegtrekt. „Alles was netjes onderhouden en van een pompeuze banaliteit, een onhuiselijke afwachting van de eerstvolgende receptie, zonder een enkel intiem hoekje. In het halflicht der petroleumlampen – in elke kroon was één lamp ontstoken – strekten de lange, brede, wijde galerijen zich in een lege verveling uit.” Hier schetst een schrijver met satanisch plezier het decor waarin hij het zijn personages moeilijk gaat maken. De banaliteit beperkt zich niet tot het onroerend goed.

Een stukje verderop toont hij zich al even scherp bij de introductie van Léonie van Oudijck, nadat hij haar liaisons heeft aangestipt: „Zo was zij van een stille, correcte perversiteit, fysiek en moreel.” En: „Een noodlot scheen op deze vrouw niet te drukken. Haar onverschilligheid was glanzend, was geheel onverschillig – zonder minachting, zonder afgunst, zonder emotie: haar onverschilligheid was eenvoudig onverschilligheid.” In elke losse feestzin lijkt hier al een roman besloten te zitten: noodlotsloos zal het vervolg niet zijn, zoals de onverschilligheid ook onhoudbaar blijkt.

Léonies man, op zijn beurt, wordt op basis van andere karaktertrekken klaargezet voor het ongeluk dat ergens op hem wacht. Maar minder banaal is het niet. „Zijn Indologische studiejaren te Delft waren even genoeg vrolijk geweest, om hem te laten denken, dat hij jong was geweest.” Een man van „een meestal ietwat sombere en saaie levensernst” die niet ziet (of niet wil zien) dat zijn tweede vrouw het aanlegt met zijn zoon.

Dat gaat over de psychologische en dramatische kracht van het verhaal; maar tussendoor is Couperus buitengewoon geestig. Zeker in een scène waarin pogingen worden gedaan om, gezeten rond een tafel, contact te krijgen met het geestenrijk. Het leidt tot een schitterende sèance-slapstick („Er kwam een ruw woord”) waarbij een tafel, of de geest die aan de touwtjes trekt, zich eerst laat vleien maar uiteindelijk de kont tegen de krib gooit: „Vrek! schold de tafel uit, knarsend, draaiend. Ploert!” Een stille kracht kun je dat niet meer noemen, maar onweerstaanbaar is het hoe dan ook.

Wilt u het besproken exemplaar van De stille kracht hebben? Mail dan naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.


Column | Alleen maar opwaarts

Vroeger woonde in mijn dorp een jongen over wie de hele buurt fluisterde dat hij zo bijzonder was. Hij kon lezen op zijn vierde, verbeterde leraren op zijn zesde, sloeg een klas over op zijn zevende, las op de basisschool al de krant en bezocht in zijn vrije tijd wetenschapsbeurzen. Iedereen was het erover eens dat hij later op zijn minst een Nobelprijs zou krijgen en misschien wel twee want hij was even geobsedeerd door wiskunde als economie. Toen de puberteit aanbrak verloren we elkaar even uit het oog, tot ik hem op een dag zag hangen in het stadspark. Hij bleek van school te zijn getrapt en verdiende zijn geld met dealen. Het onderwijs was niets voor hem, zei hij.

„Maar je wilde zo graag de wetenschap in. Wil je die droom niet achterna?” vroeg ik.

„Wat heb je aan dromen in een wereld als deze”, mompelde hij, en nam nog een hijs van zijn joint.

Daarna zagen we elkaar sporadisch. Het laatste wat ik over hem hoorde was dat hij websites bouwde voor bedrijven en daar flink mee verdiende, en ik was dan ook verbaasd toen ik hem enkele jaren geleden opeens tegenkwam op de universiteit waar ik toen lesgaf.

„Ik ben toch maar gaan studeren”, zei hij verlegen. In drie jaar tijd had hij een mastertitel, en inmiddels heeft hij een baan aan de faculteit waar hij promoveerde.

„Ik dacht: als ik nu niets doe ben ik erger dan Icarus. Dan ben ik gewoon laf”

Dit weekend liep ik hem tegen het lijf. Ik feliciteerde hem met zijn droombaan, maar vroeg hem ook waarom hij zo’n omweg had genomen. „Ik hield gewoon niet van al die verwachtingen”, zei hij. „Het verlamde mij.” „En nu doe je een post-doc.” „Ja. Oeps”, giechelde hij. „Waardoor besloot je toch aan de bak te gaan?”

„Toen ik een keer echt heel erg high was”, grijnsde hij, „stuitte ik online op een schilderij van Breughel, De val van Icarus. Het grootste deel van het doek bestaat uit een boer die zijn land ploegt, met op de achtergrond zee en schepen. De ondergang van Icarus is maar een detail, je moet echt zoeken om hem te vinden. Dat raakte me. Iedereen voorspelde me altijd zulke hoogtes dat ik niet eens meer durfde te beginnen, bang dat elke mislukking breed zou worden uitgemeten. Nu zag ik dat het eigenlijk niets uitmaakte. Elke daad is maar een voetnoot in het grote plaatje. En ik dacht ook: als ik nu niets doe ben ik erger dan Icarus. Dan ben ik gewoon laf.”

„En toen besloot je toch maar op te stijgen.”

„Ja joh. Ik was door niets te doen eigenlijk al neergestort. Nu kon het alleen nog maar opwaarts.”


Opinie | Rookvraag

Nachtwinkels mogen geen sigaretten meer verkopen in Amsterdam. In nood stap ik een coffeeshop binnen met mijn rookvraag. Daar krijg ik ook nul op rekest. Ik verzucht dat wiet wel te koop is en rookwaren niet meer. De verkoper fluistert mij dan op samenzweerderige toon een adres toe waar ik sigaretten kan scoren. Twee kilometer lopen. De wereld op zijn kop.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Realistisch ritje

Rare droom: ik zat in Amsterdam in een busje naar de dagopvang en Max Verstappen was de chauffeur. Hij vond die verplichte 30 kilometer per uur wel lekker.

„Maar je voelt je toch een bejaarde zondagsrijder als je tegenwoordig door onze hoofdstad rijdt?”, vroeg ik hem enigszins bezorgd.

Max vond het sinds een aantal weken een weldadig tempo. Hij was veranderd. Altijd winnen werd eentonig. Of ik gezien had hoe zijn publiek er de laatste jaren uit was gaan zien? Allemaal zielige midlife-mannen met veel te dikke vinexbuiken in strak gespannen oranje T-shirts. Volk waar je niks mee te maken wilt hebben.

Niet veel later stapte een zacht verwarde meneer in. Hij vertelde dat hij zojuist een seizoenkaart bij Al-Ittihad had aangeschaft. Hoezo?

„Omdat Steven Bergwijn daar gaat spelen en waar Steven speelt daar ben ik”, sprak de man trots. Hij had de laatste seizoenkaart bij de populaire zandbakclub kunnen bemachtigen. Elke thuiswedstrijd vliegen ze met een harde kern van Amsterdamse Bergwijn-aanhangers naar Saoedi-Arabië om Steven toe te juichen.

Ik vroeg naar zijn vliegschaamte, maar die had hij niet. Zeker niet nu de nieuwe regering de stikstofproblemen deze week heeft opgelost en alles weer mag. Bouwen, vliegen en het vee mag weer zoveel schijten als het maar wil. Heerlijk!

Max stopte opeens voor een man die voor de auto op een zebrapad op zijn knieën zat en duidelijk iets zocht. Ik vroeg vanuit het open raampje of ik kon helpen. Wat hij kwijt was? Geen antwoord. Ik vroeg nogmaals wat hij precies zocht. Zijn antwoord was kort en krachtig. Hij zocht ruzie. Toen zag ik dat het Gordon was. Max besloot snel door te rijden. We moesten Erik ophalen in het Hilton. Erik? Erik?

„Ten Hag”, zei Max, „die komt zo voorin zitten en gaat mij de weg wijzen. In Amsterdam kende hij de hoofdroutes. En nu is het voor hem therapie. Als het hier lukt dan gaat het misschien in Manchester ook weer lukken.”

„Misschien moet hij wat spelers kopen”, opperde ik, maar mijn grapje werd overduidelijk niet begrepen. Misschien was ik daarom onderweg naar de dagopvang. Naar de onbegrepen komiekenochtend.

We stonden stil voor een stoplicht. Een jolige groep meiden begon onze ramen te zemen. Zingend. Het bleek een ontgroeningstafereel van Amsterdamse corpsballerina’s. En verdomd: Amalia deed gezellig mee. Ze zag me en kreeg een aandoenlijk rood hoofd.

„Ik moet toch wat”, lachte ze verlegen. Ik gaf haar een begrijpende knipoog. Ze knipoogde terug.

Al gauw slakten we met het busje verder door de stad en werden we ingehaald door zwermen opgefokte fatbikes waar telefonerende en vapende pubers op zaten te schelden. Opzij, opzij, opzij.

„Hun grootste probleem is de erfbelasting”, zei ik hardop, maar wederom reageerde niemand. Opeens zag ik een kleine zwelling op mijn pols. Een muggenbultje. Apenpok? Ik werd absoluut niet nerveus. Genoeg vaccins. Zo lekker dat we nu een minister hebben die die medicijnen niet aan arme Afrikaantjes gegund heeft. Eigen apenpokken eerst! Heerlijk: politici met een rood-wit-blauw hart.

Er stapte een priester in. Meneer pastoor noemde hij zichzelf. Hij ging bij de laatste Amsterdamse gelovigen langs om ze aan te moedigen om kindjes te maken. Witte kindjes waren goed voor de economie. Ik vroeg hoe hij heette. Omtzigt was zijn antwoord. Pieter Omtzigt. Of zijn boordje niet knelde? Hij begon onmiddellijk te bidden. Voor de wereld?

„Nee, voor mezelf”, antwoordde hij realistisch.

Ik pakte mijn telefoon en verdween in het nieuws. Eerst de details over het gemartelde Vlaardingse weesmeisje in een kooi die onder stroom stond. Niemand had dit gezien. Daarna over de Franse meneer die zijn vrouw jarenlang in coma bracht waarna het hele dorp er overheen mocht. Alle mannen deden uitbundig mee.

Toen schrok ik wakker. Ik vertelde mijn vrouw verward wat ik gedroomd had. Vooral de laatste twee voorvallen konden niet echt gebeurd zijn toch? Toch? Toch?

Toen pakte ze haar telefoon. Ik vroeg wie ze ging bellen. Ze keek me vol medelijden aan en zei zacht: „De dagopvang.”


Opinie | Het liep hoog op

Mijn man (75) woont sinds een maand of tien in een verzorgingshuis voor mensen met dementie.

Zoals iedere morgen open ik Caren, het digitale zorgdossier: „ALARM. Mijnheer heeft zich gisteravond ernstig misdragen. Hij weigerde voor het slapen gaan zijn gebit uit te doen. En hij bleef bij zijn weigering. Zijn gebit ging er NIET uit. Het liep hoog op. Hij maakte de verzorgster uit voor „stomme trut” en zette haar de kamer uit.”

Ik heb maar even gebeld om te zeggen dat mijnheer nog altijd in het bezit is van al zijn tanden en kiezen.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Spelling

In de eerste les Nederlands met mijn nieuwe brugklas buigen we ons over de vraag: is het ‘de verblinde bestuurder’ of ‘de verblindde bestuurder’? Ze mogen hun vinger opsteken om te stemmen voor ‘de verblinde bestuurder’, met één d. Het is stil en alle vingers blijven omlaag. Totdat één jongetje aarzelend z’n vinger opsteekt. Als vervolgens blijkt dat hij het als enige goed heeft, is hij natuurlijk de held van de dag.

Na de les komt hij naar me toe: „Mevrouw, ik wilde even zeggen dat ik dyslectisch ben.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Do re mi fa sol la si do

In september zijn we al weer mensen, week 36 van 2024. Libi gaat fast als je niet oplet. Ook trouwens wanneer je wel oplet, maar goed. September voelt voor mij altijd als het begin van het jaar. Agenda’s maken weer hun start op vele gebieden. Zij ’t nou binnen het schoolsysteem of binnen het medialandschap, op verschillende terreinen is september de start van een nieuwe seizoen. Voor mij voelt september meer als een nieuwe start dan januari, behalve dat het jaar daadwerkelijk haar nul telling meet in januari.

Het begin betekent het einde van iets, en het einde dus ook weer het begin. In dat opzicht lijken die twee dingen heel erg op elkaar, het begin en het einde. Het zijn als twee kanten van dezelfde munt. Als ik er zo over nadenk is al het levende hetgeen wat zich begeeft tussen begin- en eindpunten. Beiden zijn het momentopnames, het een inleidend en het ander afsluitend. Dat is ook hoe ik denk over de dood. De dood hoort evenveel bij het leven als het leven zelf. En hoewel niemand op de dood zit te wachten zou ik me ergens ook niet voor willen stellen dat er aan het leven geen eind komt. Op een gegeven moment is de koek ook gewoon op toch? Eindeloze dingen worden op een gegeven moment moeizaam, want het leven is vergankelijk in zijn essentie. Sinds a youngin zeg ik tegen mezelf dat ik wel de negentig zou willen aantikken in dit leven, maar de honderd hoeft voor mij niet. Dan is de koek voor mij ieder geval allang op.

Het einde van iets is altijd het begin van iets nieuws. Het is maar hoe je naar die gang van zaken kijkt. Zelf heb ik weinig moeite met het einde. Soms heb ik alleen niet door dat het eindpunt is aangebroken. Maar zodra dat kwartje valt, ben ik er snel klaar mee. Ik ben niet iemand die lang vasthoudt aan dingen. Alles heeft z’n tijd, en tegelijkertijd om die reden ook z’n eindtijd. Loslaten maakt ook ruimte voor nieuwe dingen. Ik weet nog dat ik de dag na het overlijden van mijn vader voor het eerst een nieuw neefje van me zag, van wie ik vandaag de dag peetvader ben. Die dag keek ik zo lang in dat joch z’n gezicht, en besefte gewoon there and then dat leven gewoon doorgaat, man. Nieuwe mensen komen, en oude mensen gaan.

Zie het als do re mi fa sol la si do. Die tori begint en eindigt met do. Het begin en het einde, twee kanten van dezelfde munt. Waarom ik het hier over heb is omdat deze om de wekelijkse rubriek van de Smibanese University ook vandaag ten einde komt. Sinds begin dit jaar schreef ik om de week een stuk waarin ik jullie lezers inzage gaf in hoe het Smibologische denkpatroon in z’n werking gaat. Vorig jaar kwam ik wekelijks met de Smibologische wetenschap, gericht op de Smibanese taal die wij gemachtigd zijn. En nu houdt het op, snappie? Vanaf volgende maand kan je vanuit een ietwat andere invalshoek nog steeds stukken van mij lezen, alleen verhuis ik naar NRC Magazine. Het was mij een genoegen, en ik hoop dat jullie door mijn Smibologische verslaggevingen wat wijzer zijn geworden. Dat hoeft niet per se, want als het een plezier was om te lezen ben ik daar al gelukkig mee. Nou goed, dat was het dan. Bij dezen maak ik ruimte voor het volgende wat hier op de Achterpagina plaats zal nemen. Away with the old, and in with the new. Laaaaateeeeeer!

Prof. Soortkill is oprichter van Smib Worldwide, een creatieve organisatie uit de Bijlmer. En van de Smibanese University, waarvoor hij het Smibanese woordenboek 2.0 schreef en Smibologie. Each one, teach one.