Opinie | Matthäus

Ik bezoek een uitvoering van de Matthäus-Passion in ons stadje. Het is prachtig, maar het valt me op dat het tempo er goed inzit. Met name de koralen gaan in de versnelling. Bij de koffie spreek ik één van de koorzangers. Hij beaamt mijn observatie en zegt trots: „Dit was mijn snelste Matthäus ooit, we hebben een heel goeie tijd neergezet.”

Mieke Kerkhof

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Kanonskogel

Vandaag weer een ‘ouwe heks’- momentje: bij de kassa van de supermarkt houd ik mijn pinpas tegen het apparaat. Er gebeurt niks. Opeens zegt het kassameisje „Oh sorry, ik let niet op”, en ze tikt iets aan op de kassa. De pinpas doet het nu wel. „Gelukkig”, zeg ik, „want als zoiets gebeurt denk ik altijd dat het aan mij ligt.” Dan komt de kanonskogel: het vriendelijke kassameisje zegt meteen: „Nou mevrouw, deze ene keer dus niet”

Margriet Smeets

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | leukste training

Mijn zoon Mees (10 jaar) zit al op hockey sinds zijn zesde. Afgelopen woensdag was de laatste training voor de meivakantie.

„Hoe was de training?”, vroeg ik toen hij thuiskwam.

„Het was de leukste training ooit, mam! We mochten zelf kiezen wat we gingen doen, en we hebben de hele training gevoetbald.”

Marike IJtsma

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Ook Pleuke is dood

Wat mij betreft mag de dood in mijn omgeving wel even ophouden met opruimen. Het moet geen schoonmaakwoede worden. Deze week werd ik getroffen door het doodsbericht over een oude vriendin, die ik nog in volle leven waande, maar al enkele maanden gestorven bleek.

Wij correspondeerden decennialang vrij intensief, de laatste jaren was er de klad in gekomen door persoonlijke problemen die ons te veel opeisten. Onze partners werden dement, de hare eerder dan de mijne, en zij had weinig behoefte daarover haar zorgen te delen.

Haar naam is Pleuke Boyce, in literaire kringen vooral bekend geworden als vertaler van het werk van Alice Munro, de Canadese schrijfster die in 2013 de Nobelprijs voor literatuur kreeg. Pleuke vertaalde zeven boeken van Munro in het Nederlands. Ook vertaalde zij de poëzie van H.C. ten Berge in het Engels.

Jaren eerder hadden wij dankzij een andere Canadese schrijver, Norman Levine, contact gekregen. Ik had enthousiast over zijn door Pleuke vertaalde verhalen geschreven; ze verschenen in1988 voor het eerst bij een Nederlandse uitgeverij (Van Gennep) onder de titel Vanwege de oorlog. Het waren sobere, licht melancholische verhalen met weinig plot en veel sfeer. Ik was meteen verkocht, maar het boek niet; Levine bleef een marginale schrijver – afgezien van Canada, waar hij nu ook nauwelijks meer gelezen wordt.

Pleuke (geboortenaam Van Dam) bleek een bijzondere achtergrond te hebben. Zij was in 1942 geboren in Zwijndrecht, trouwde in 1961 met een Canadese schrijver, Ron Boyce, met wie ze uiteindelijk in 1974 in Errington op Vancouver Island belandde, in een zeer landelijke omgeving. Ze kreeg in Canada met Ron twee kinderen, van wie er een op jonge leeftijd bij een verkeersongeluk omkwam, publiceerde een nauwelijks opgemerkte verhalenbundel en wijdde zich aan een carrière als vertaler.

Af en toe kwam ze naar Nederland zodat ik haar ook in persoon kon ontmoeten. Ze zocht ook Adriaan Morriën op met wie ze in haar jonge jaren een relatie had gehad. „Ik ben zo blij dat ik je ken!”, schreef ze hem eens. „Ik heb heel veel van je geleerd, zowel over de liefde als over de literatuur. Ik vind eigenlijk dat ik aan de voeten van een meester heb mogen zitten en ik mocht bij hem in bed slapen en met hem over van alles praten.”

Pleuke bleek een rustige, sympathieke vrouw, zeer belezen en nog altijd geïnteresseerd in Nederland; ze las dagelijks NRC en veel recente Nederlandse literatuur. A. Alberts, J.J. Voskuil en Frida Vogels vond ze geweldig, Ilja Leonard Pfeijffer leed in haar ogen te veel aan zelfvertedering. Ook de politiek – ze was links georiënteerd – volgde ze op de voet.

Hoogtepunt voor haar als vertaler was de Nobelprijs voor Munro, die ze – net als Levine – ook persoonlijk kende. ,,Wat een geweldig nieuws, ik kan het nog steeds niet helemaal geloven’’, schreef Pleuke mij. Een maand later zocht ze Munro op, maar die bleek haar blijdschap amper te delen. Pleuke: „Zij is nog helemaal in de rouw over de dood van haar man. Die hele Nobelprijs kan haar eigenlijk gestolen worden, ze is er niet voor in de stemming.”

Inmiddels zijn de hoofdpersonen in deze column allemaal dood: Norman Levine, Ron Boyce, Adriaan Morriën, Alice Munro en nu ook nog die aardige Pleuke. Zelf wil ik daar nog graag even mee wachten.


Één

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Om dit formulier te kunnen verzenden moet Javascript aan staan in uw browser.

Maximaal 120 woorden a.u.b.

Vul je naam in

Column | Plastic

Pas toen mijn moeder een half kunstgebit kreeg aangemeten kwam ze erachter dat er ook mindere kanten aan suiker zaten. „Had ik dat geweten, dan had ik wel wat minder suiker in de pap gedaan.”

Ze begon elke dag met een bord suiker met pap.

Toen ze zwanger was van haar oudste kind – ik – adviseerde de huisarts haar om vooral door te gaan met roken, ze werd er rustig van. Ze stopte er pas mee toen de eerste afschrikwekkende teksten op de pakjes verschenen, een periode die toevallig samenviel met haar eerste hartinfarct.

„De waarschuwingen komen altijd achteraf”, concludeerde mijn vader, die jaren onze druivenstruiken had bespoten met landbouwgif. „Straks komen ze nog met de mededeling dat je maar beter niet op een stoel kunt zitten.”

Hij zat zijn hele werkende leven op een stoel, na zijn dood bleek inderdaad dat dat niet gezond is. Na zijn dood viel het pas op hoe vrolijk hij altijd was op verjaardagen, zou hij geweten hebben dat je van alcoholische drank dronken kon worden?

Ik moest aan ze denken toen eergisteren het nieuws uit de lucht viel dat het beter is om maar geen eieren meer te eten van hobbykippen. We zagen het samen op het Jeugdjournaal. Een jongetje uit een landelijk gebied voerde kippen, het Jeugdjournaal was ter plekke. Hij raapte eitjes en bracht ze naar de kelder. Hij zei het zijn ouders na: „Zo lekker, zo gezond en zo goedkoop.” Ze gingen gewoon door met het eten van eieren. In eieren van hobbykippen zit PFAS, ze denken dat ze het via regenwormen binnenkrijgen.

Het zette het wereldbeeld even op de kop: kippen in legbatterijen leven dus gezonder dan die op het land. Juist in de vrije uitloop eieren zit het gevaar. In onze Wormerse jaren haalden we eens per week eitjes bij een hobbyboer aan de overkant, het kan niet anders dan dat onze lijven vol met PFAS zitten. En wat erin zit gaat er nooit meer uit. Ik keek naast me op de bank. Drie prachtige dochters van wie in elk geval de oudsten voor een behoorlijk percentage uit plastic bestaan.

„Waarom?”, vroeg de oudste, „waarom moest ik altijd eieren halen bij die mensen?” Het eerlijkste antwoord was: omdat ik geen zin in ze had, maar dat bedoelde ze niet.

„We wisten niet beter”, zei ik naar waarheid.

De middelste dochter: „Het maakt mij niet uit als ik van plastic ben, mijn poppen zijn ook van plastic.”

Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.


Opinie | Parapluutje

Onze kleinzoon (4) prikt per ongeluk in het been van onze kleindochter (8) met zo’n papieren parapluutje. Dat doet natuurlijk zeer bij zijn zus en dus wil zij hetzelfde bij hem doen. Waarop hij reageert: „Niet terug doen! Denk aan Jezus! Die doet dat ook niet!”

Els van der Zande

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Chocolaterie

Sinds enige tijd woon ik niet meer in Amsterdam. Als ik er toevallig ben, ga ik graag even naar een heerlijke chocolaterie in de Staalstraat. De winkel ziet er prachtig uit en het ruikt er als in de fabriek van Willy Wonka. „Het moet niet makkelijk zijn om al die heerlijke chocola te weerstaan als je hier werkt.”, zeg ik tegen de vrouw achter de toonbank. „Ach dat valt wel mee hoor. En ik kan op z’n tijd ook echt genieten van een zak m&m’s. Laten we tenslotte niet vergeten waar we vandaan komen.”

Emma Bruns

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Feilloze oplichters

Je hebt oplichters in alle soorten en maten, maar één ding hebben ze gemeen: een gebrek aan medelijden. Bijna had ik het een gebrek aan empathie genoemd, maar dat zou uiterst dubieus zijn geweest.

Want empathie hebben oplichters juist wel, hun inlevingsvermogen is zelfs zo groot dat ze feilloos kunnen inschatten hoe hun toekomstige slachtoffers zich zullen gedragen. Zijn die oud, eenzaam en kwetsbaar? Zoek ze dan thuis op, of bel ze op, doe alsof je van de politie bent, suggereer dat hun geld en goederen in gevaar zijn, tenzij ze die subiet aan jou meegeven – en ga er vandoor als een oplichter in de nacht.

Deze vorm van oplichting komt steeds vaker in Nederland voor. Er wordt in de media veel voor gewaarschuwd, maar kennelijk heeft dat niet voldoende effect. Mij is het nog niet overkomen, een beetje tot mijn spijt, want ik zou graag zo’n nepagent aan de voordeur willen begroeten met een welgemeend: „Dat pak staat je verrekt goed.”

Toch is het de vraag of ik ook zo grappig zou reageren als die agent met overslaande stem roept: „Meneer, komt u onmiddellijk naar buiten, want er is een levensgevaarlijke brand uitgebroken in dit gebouw.” Zou ik dan niet beginnen te twijfelen, vooral als er op de achtergrond enkele nepbrandweerlieden verschijnen? Want als ze de waarheid spreken, is er weinig tijd voor twijfel. Daar sta je dan, beverig in je dunne pyjama, want je was net van plan geweest naar bed te gaan. „Schiet op, meneer”, roepen ze weer, „wij sluiten wel af.”

Ze wekken een diepe weerzin bij mij op, zulke oplichters, alleen al als ik aan hen denk. Wie van ons is nooit eens opgelicht? Ik herinner me uit mijn jeugd dat vriendelijke, beleefde echtpaartje dat aanbood een fotoserie over ons gezin te maken. Ze regelden een afspraak, kwamen keurig op tijd, deden hun werk terwijl wij met stijve glimlachjes poseerden, inden een aanbetaling met de toezegging dat ze de foto’s zo snel mogelijk zouden opsturen – en verdwenen onbereikbaar uit ons leven.

Het heeft, achteraf, bijna iets hilarisch, maar dat woord was niet van toepassing op de gevoelens in ons gezin. Misschien heb ik ook daarom later enige moeite gehad met de dubbelroman Lijmen/Het been van Willem Elsschot, een meesterlijk boek over geraffineerd bedrog. De slachtoffers – bedrijven en katholieke instituten – worden verleid om een groot aantal exemplaren van het zogeheten Wereldtijdschrift te bestellen, waarin een lovend artikel over hen zal verschijnen. Later blijkt dat tijdschrift geen abonnees te hebben en moet de bedrogene zelf maar afnemers zoeken.

Ik las het boek eerst als fictie, maar merkte naderhand dat Elsschot hier zijn eigen activiteiten als oplichter – een woord dat overigens zelden voor hem wordt gebruikt – had beschreven. De benadeelde uit Lijmen/Het been, mevrouw Lauwereyssen, was in werkelijkheid de moeder-overste van een groot aantal internaten. Elsschot smeerde haar 100.000 exemplaren van zijn neptijdschrift aan. Toen ze zich bedacht en een advocaat op hem afstuurde, werd die afgepoeierd door zijn kompaan Jules Valenpint, een sterke voormalige circusacrobaat: „Ik tel tot drie, en als u op drie niet buiten bent, trap ik u van de trappen af.”

Een groot schrijver bleek een ordinaire oplichter geweest. Ik voelde me bijna….


Och, ochde De Dikke Man, aan de brandveilige zijde van Ede

Noem het klimaatramptoerisme, maar eenmaal in Ede fietste ik toch het bos in. Ook een week na het Brand meester kon je daar nog ruiken dat je de geblakerde velden van de Eder Heide naderde. Tussen het vuur en de bebouwde kom stond nog een flinke lap bos – krakend droog, dat wel; zo zijn ook de vele Eder straatboekenkastjes gespaard gebleven. Aan de brandveilige kant van het spoor staat de rijkgevulde ‘Bieb van Bunt’ vol in de zon, met onder meer – stukgelezen, zoals het hoort – Voorbij de laatste stad van Gerrit Achterberg. Veilig verscholen achter het al even klassieke opstapboek Jeugdschaak vinden we Een jongetje dat alles goed zou maken.

Dat jongetje uit de titel was Ischa Meijer (1943-1995). De regel komt uit het sonnet ‘Soms loop ik ’s nachts naar het Victorieplein’ dat Meijer publiceerde in 1972. De bundel is een in 1996 gepubliceerde verzameling teksten van Meijer over zijn afkomst en zijn ouders, met wie hij een verschrikkelijke, door oorlogstrauma’s geregeerde relatie had. De ouders stierven kort na elkaar in 1993, anderhalf jaar voordat Meijer zelf op zijn 52ste verjaardag bezweek aan een hartaanval. (Wat extra weemoedig stemt, is dat samensteller Rob Grootendorst ook alweer 25 jaar dood is.)

Een vorige lezer heeft dit exemplaar van Een jongetje dat alles goed zou maken gelezen met een potlood in de hand. Zij (of hij) zette af en toe een streepje bij een zin over oorlog of antisemitisme, noteerde soms een terechte observatie (‘Carmiggeltachtig’) en markeerde in de loop der pagina’s vaak een stilistische aardigheid van Meijer in de columns in Het Parool die hij schreef als ‘De Dikke Man’: het gebruik van creatieve persoonsvormen om een overdaad aan vormen van ‘zeggen’ te vermijden. Het levert woorden op als ‘heesde’, ‘moeizaamde’, ‘joviaalde’ en ‘toonloosde’ op. De ereprijs gaat daarbij naar „‘Och,’ ochde De Dikke Man, plots blozend.” Overigens bestreepte de vorige eigenaar deze woorden met een kringeltje, wat afkeurend aandoet. Andere passages kregen een rechte streep.

Zoals wanneer De Dikke Man zegt: „De afgelopen dertig jaar heb ik mijn moeder tien en mijn vader op de kop af drie keer mogen ontmoeten.” Veel columns in het boek draaien om ontmoetingen tussen Meijer en mensen die hem confronteren met goede herinneringen aan die ouders. Hun hulp in de huishouding zegt: „Ik heb ook heel veel van uw moeder gehouden […] En uw vader was een prachtmens. Hij had zo’n feilloos inzicht in kinderen. Wist u dat?” De zoon komt niet verder meer dan een paniekerig zwijgen – een prachtige scène.

Heel mooi en wrang – tevens te vinden in de grote Meijer-bloemlezing Ik heb niets tegen antisemieten, ik lééf ervan (Privé-domein) – is ‘Die Brücke’, waarin Meijer verslag doet van een bezoek met zijn vader aan Freiburg, in 1951: „Voor het eerst sinds dat ongewilde oponthoud te Bergen-Belsen, was hij terug in dat gehate én geliefde land.” De dubbelhartige verhouding tot het Duitse uit zich in het voornemen om de nacht aan de overzijde van de Rijn door te brengen, in Frankrijk. Maar waar is de brug? Vader kan die niet vinden. „Die Brücke”, schiet hij een voorbijganger aan. „En Die Keurige Mof begon te lachen.” De brug is in de oorlog weggebombardeerd en het hotel aan de overkant ook: „En daarom sliepen Het Dikke Jongetje en zijn vader die avond in Duitsland. Heel dicht tegen elkaar aan, in dat merkwaardig geurende bed. ”

En: „Innig verlangen en hartverscheurende haat deden hem sidderen.” Och, och.

Wilt u Een jongetje dat alles goed zou maken hebben? Mail [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.