Column | Kijken in de ziel

Frida Vogels hoort tot de schrijvers die er niet voor terugdeinzen hun persoonlijke leven tot inzet van hun werk te maken. Al haar romans hebben een hoofdzakelijk autobiografische inslag. Dat geldt ook voor de gebundelde stukken – ‘kronieken’ noemt zij ze zelf – die onlangs onder de titel In den vreemde door uitgeverij Van Oorschot zijn uitgebracht. Sommige ervan kunnen tot het beste van haar werk worden gerekend.

„Als het goed is ziet de lezer mij”, sluit ze haar proloog af. Dat is bij Vogels nooit een probleem. We mogen in haar ziel kijken als ze haar oorlogsherinneringen ophaalt, maar ook als ze haar moeizame relatie met haar ouders beschrijft, haar ingewikkelde contacten met vrienden, onder wie Han en Lousje Voskuil, en haar geliefde jongere broer Kees en, vooral, haar huwelijk met de Italiaan Ennio de Matteis. Voor mij is haar ‘Brief aan Ennio’ in al zijn analyserende openhartigheid het hoogtepunt van dit omvangrijke boek.

Uit dit stuk blijkt dat het onverhuld schrijven over het eigen leven niet zonder consequenties voor dat leven kan blijven. In haar roman Kanker, onderdeel van haar gelauwerde trilogie De harde kern, beschrijft Vogels de ziekte en dood van Ennio’s oom Mario. Ennio ervoer het boek als een bedreiging. „Alles wat er over ons in stond, zei je toen, was tégen ons. De avond zelf, nadat je mijn verhaal gelezen had, heb je geprobeerd me op jouw manier nader te komen. Je wilde me beminnen in de volle zin van het woord, je probeerde in me te dringen. Daar hadden we ons al heel lang niet meer aan gewaagd en het mislukte ook dit keer. Je zei – en dat niet voor het eerst, maar wel voor het eerst sinds lang – hoe ongelukkig die leegte tussen ons je maakte. Het ontnam me ieder houvast.”

Daarna lukt het ze niet meer om samen nog geslaagde wandelingen of reizen te maken. Ennio kan voor een andere liefde kiezen, maar besluit toch bij haar te blijven. Vogels constateert: „(…) tussen ons is het fysieke contact negatief maar, onafhankelijk daarvan, verbindt al het overige ons.”

Dat ‘overige’ blijft nogal vaag, maar misschien blijft dat altijd wel enigszins vaag omdat geluk zich moeilijker laat beschrijven dan ongeluk. Hoe het ook zij, Vogels schrijft: „Ik heb nergens spijt van. Ik heb het al vaak gezegd, alles wat er tussen ons is geweest is voor mij goed zoals het is en van alle momenten die ik samen met jou heb geleefd zou ik er niet een willen missen.”

Eind goed al goed, zou je als lezer bijna denken, maar aan het eind van haar brief aan Ennio lijkt ze toch te twijfelen of ze bij hem wil blijven. „Misschien ben ik te gehavend. Het laatste jaar met jou was vreselijk en zo kan ik in ieder geval niet doorgaan. Op dit moment zie ik niets anders dan alleen oud worden.”

De brief draagt de datum mei 1970. Ze zijn dan beiden omstreeks de 40 jaar, Vogels zou pas in 1992 als schrijver debuteren. De bundel sluit af met het korte stuk ‘Onoranze Funebri’ (Begrafenissrituelen). Het is 2 maart 2017, „de laatste dag van Ennio’s leven”. Ze zit aan zijn bed met Lia, zijn verzorgster, die op zeker moment constateert dat hij gestorven is. Vogels schrijft: „Ik stond op en deed zijn ogen dicht.”

Zijn ze kennelijk tóch samen oud geworden.


Opinie | Respect

Opa en oma zijn op bezoek voor de feestdagen. Aan tafel komt het gesprek op genderidentiteit. De kleinkinderen leggen het gebruik van de pronouns uit. Het duurt even, maar dan begrijpt oma het. „Ik zou het fijn vinden als mensen me gewoon met ‘U’ aanspreken.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Ga nooit met Denen aan een familiediner zitten

Denkend aan Flevoland zie ik, nu ja, windmolens als hoge pluimen aan de einder staan – in hoeveelheden die een zekere vernuftige edelman zijn laatste restje gezond verstand zouden hebben ontnomen. Ik ben op weg naar Swifterbant, dat, hoe middeleeuws het ook klinkt, pas in 1962 uit de verse poldergrond werd gestampt. (De plaats werd genoemd naar een middeleeuwse nederzetting, ooit verzwolgen door het Aelmeer, dat Zuiderzee werd en uiteindelijk Oostelijk Flevoland.) Ver buiten de dorpskern, zelfs buiten de ‘Swifterringweg’ in het oneindig laagland, steekt een fraai boekenhuis fier de hoogte in. Ik haal er Veranderend licht (2002) van de Deen Jens Christian Grøndahl uit. „Spannend boekje gevonden?” roept een voorbijfietser.

„Ik ben, vrees ik, aan Grøndahl verslaafd,” luidt het citaat van Arnon Grunberg op de achterflap van de door Gerard Cruys vertaalde roman. Je kunt je daar iets bij voorstellen als je op de eerste pagina een scène uit een huwelijk leest: „Het lichtje van het koffiezetapparaat brandt, ze doet het uit. Voorheen zou ze een tikkeltje irritatie of tederheid hebben gevoeld, naar gelang van haar humeur.” Je verwacht dat de schrijver zal uitleggen wat het huidige gevoel van de vrouw is aangaande de tekortkomingen van haar man in zijn omgang met kleine huishoudelijke apparaten. Niets van dat al. De vrouw (Irene Beckman, 56 jaar) zet theewater op en staart uit het raam. Onuitgesproken boodschap van de passage: ze wordt niet warm of koud meer van haar Martin. Dit huwelijk is dood.

De teraardebestelling van een en ander vindt tientallen pagina’s verder plaats. Sinds Festen weten we: ga nóóit met Denen aan een familiediner zitten. Ook in Veranderend licht gaat het mis als Martin zijn vrouw, dochter, zoon en schoondochter al bij het voorgerecht plompverloren vertelt dat hij een ander (ja, een jongere ander) heeft en verder wil met deze Susanne. De ontrouw had Irene al ontdekt omdat haar man met het antwoordapparaat even slordig was als met het koffiezetapparaat. Wat ze zich niet kon voorstellen was dat zij de verlatene zou zijn en niet de verlater. Vrijwel altijd heeft zij (gegoede komaf) hem (ambitieuze sociale stijger in de bankensector) als de zwakte partij beschouwd. Bovendien is Irene een verlatingsprofessional: ze is scheidingsadvocaat van beroep. Haar leven van het begin af aan getekend door het afscheid van mannen: haar tweelingbroer overleed in de baarmoeder, haar vader verliet haar moeder, met een jonge minnaar durfde ze op haar veertigste de sprong niet te wagen. Er blijkt ook een biologische vader te zijn, verbonden met een oorlogsgeschiedenis.

Grøndahl is een geniaal binnenhuisschrijver. Binnenhoofdschrijver eigenlijk en in het hoofd van Irene Beckman, die de wereld beziet met een wantrouwen dat ze zichzelf meestal vergeeft. Haar moeder, liggend in een ziekenhuisbed: „Een rimpelig, begerig, machteloos liegbeestje”. Of haar volwassen zoon, als die protesteert tegen de scheiding en het einde van de rol van zijn ouders als „de bewakers van zijn dertigjarige al enigszins kalende nostalgie”.

Intussen probeert Irene zich te verhouden tot een bestaan als alleenstaande, overdenkt ze haar zonden. Zowel de zonden die ze beging, als die waar ze de moed niet toe had – stipuleert Grøndahl. In het slotdeel van de roman gaat de vrouw die zich nooit echt durfde te verbinden in Wenen op zoek naar haar vader. Wellicht is er toch een windmolen om naast te staan.

Wilt u het besproken exemplaar Veranderend licht hebben? Mail naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.


Opinie | Vroeger

Mijn man en ik waren uitgenodigd om op de school van onze kleindochter te komen vertellen over vroeger. Mijn man vertelt over de eerste telefoons in het dorp waar hij opgroeide. „Jullie hebben allemaal een telefoon, maar vroeger had nog niemand een telefoon. Alleen de dokter en de burgemeester hadden er een.”

„Wat hadden ze er dan aan?”, klonk ad rem achter uit de klas.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Wel zo netjes

De Amsterdamse wijk Betondorp, Johan Cruijff en Gerard Reve groeiden er op, vierde het honderdjarig bestaan. We woonden er een paar jaar veel te duur in onderhuur, maar hadden er een geweldige tijd. Simultaan met de buren roken op het balkon, koffie en een biertje bij café De Avonden, de schoonheidssalon van Sylvia, de geweldige eenmanssupermarkt van Marcel waar de nog te betalen kassabonnen als slingers rond de kassa hingen.

Die winkel was helaas verdwenen, constateerde ik toen ik zaterdag met Leah van Roosmalen (7) en Frida van Roosmalen (3) de wijk binnenfietste. Eigenlijk was iedereen van acht jaar geleden verhuisd, overleden, ziek of anderszins afwezig. Wonen in een wijk is een gelegenheidscoalitie, pas als je weg bent zie je de verandering.

Het feestterrein was een cirkel van kraampjes waarachter shampoos, dierenplaatjes en zelf gekleide vazen werden verkocht. Er was ook een poffertjeskraam. Op een minipodium trok een hoogbejaarde zanggroep het ene na het andere oude Hollandse lied uit de koektrommel. De accordeonist die de zaak aan elkaar praatte, bleek een diep-cynische inborst te hebben. Als er weer niet gereageerd werd, of als mensen er doorheen kletsten, zei hij: „Dank u wel, u houdt ons echt aan de gang.”

Godzijdank was ik al bij de Kika-kraam geweest, waar ik twee plastic popjes had gekocht

Bij de poffertjeskraam werd ik bij de arm gegrepen door een man die toen ik me omdraaide met zijn hoofd heel dichtbij kwam.

„Ze zeggen dat je een Bekende Nederlander bent.”

De bejaarde vrouw naast me bevestigde het.

„Ja dat klopt”, zei ze.

Hij, tegen haar: „Welke dan?”

Ze zei mijn naam.

„Nou Marcel”, zei de man, „als je hier dan toch bent, zou het wel zo netjes zijn als je even bij de Kika-kraam komt kijken, toch? U weet wat het betekent om een doodziek kind te hebben? Je moet er toch niet aan denken, of wel Marcel? We hebben buttons van Johan Cruijff.”

Zou hij Johan Cruijff in een andere tijd ook zo bij de arm hebben gegrepen? Met de aanwezigheid op televisie komt schijnbaar de verplichting om bij festiviteiten meteen op zoek te gaan naar de kraam van het Goede Doel.

De accordeonist kondigde aan dat ze vanwege „de bloedhitte” in het repertoire gingen schrappen, het volgend lied ging over een verdwenen parelsnoer dat door een valse dochter was verpatst.

De man trok nu aan mijn mouw.

„Nu even mee naar de Kika-kraam komen, wel zo netjes toch?”

Godzijdank was ik al bij de Kika-kraam geweest, ik had er twee plastic popjes gekocht waarvan je de haren kunt kammen. Even verderop lagen Leah van Roosmalen (7) en Frida van Roosmalen (3) er mee te spelen in het gras.

„Dan heb ik niks gezegd”, zei de man. „Dan ga ik alleen terug naar de kraam.”

We keken naar de kraam.

De andere vrijwilligers zwaaiden, ik zwaaide voor de zekerheid ook terug, maar de man zei dat het voor hem bedoeld was. Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column


Column | Beleefdheidshandrem

De goede oude prinses Beatrix zoekt al een tijdje iemand die af en toe voor een busje haarlak naar de buurtsuper wil en die in de bossen rond haar kasteeltje haar hondje wil uitlaten. Ik denk dat dat hondje geen pitbull is, dus ik durf het baantje wel aan. Of lopen er wolven rond Drakensteyn? Kortom: ze mag me bellen. Ik heb tijd.

Wel op voorwaarde dat ik dan op Prinsjesdag met haar vanachter een of ander Haags venster naar de rijtoer mag koekeloeren en dat we dan allebei ongegeneerd commentaar mogen geven. Niet met de beleefdheidshandrem erop, maar gewoon in stevige straattaal. Daar houdt ze namelijk van. Ooit stond ik op een verjaardag van Paul van Vliet met Trix aan de witte wijn en toen merkte ik dat ze zeer geestig uit de hoek kon komen. Plus dat ze qua weerwoord ook wel tegen een stootje kan.

Daarom vroeg ik me af hoe dat afgelopen dinsdag ging. Toen zat ze braaf koetsjes te kijken met de bejaarden Loek Hermans, Edje Nijpels en Sjakie Tichelaar. Alle drie ex-commissarissen van haar en we weten: dat zijn afbouwfuncties voor net niet gelukte politici. Zeker als je Friesland en Drenthe toebedeeld krijgt. Hugo de Jonge zit voorlopig in Zeeland. Dat zegt genoeg.

Die Hermans en Nijpels hebben na hun pensioen meer banen dan Wimbledon en Roland Garros samen. Vaak baantjes met een luchtje. Zo zit Loek in de raad van toezicht van die frisse omroep WNL. Hij heeft er afgelopen week voor gezorgd dat een onderzoeksrapport over de in opspraak geraakte Bert Huisjes niet openbaar wordt. Daarna heeft hij de omstreden Bertje weer schaamteloos op het Gooise pluche geplakt. Of Bertje schuldig is? Jan Slagter staat vierkant achter hem en dan weet je eigenlijk al genoeg.

Maar het had me heerlijk geleken als ik in de plaats van dit supertrio dinsdag naast Trix had gezeten. Dan had ik met onze voormalige vorstin de oude carnavals-hit van Wim Kersten ingezet toen de volstrekt gestoorde dictator Marjolein Faber in een smakeloos bloemetjesgordijn in beeld kwam. En ik had graag snedig commentaar van Trix gehoord op de Urker klederdracht van Caroline. Wat zag dat er tragisch uit. Wat is er toch met onze vrouwelijke politici aan de hand? Waarom hijsen ze zich de laatste jaren op Prinsjesdag allemaal in de meest wanstaltige vintage carnavalskleren? Vooral die droeve hoedjespolonaise van onze dames geeft het niveau van ons land zo overduidelijk weer. Alleen de familie van Trix zelf zag er goed uit. Is het een idee om de koning volgend jaar ook in een feestkostuum te proppen? Dan moet hij alleen niet in de verkleedkist van zijn opa Bernhard gaan struinen, want daar zitten nog een paar discutabele uniformen in. Of mogen we die niet meer noemen?

Maar met Willy zijn moeder had ik graag keihard gelachen toen hij in de Troonrede over migratie begon. Zijn vader, zijn opa en zijn overgrootvader waren migranten en die vrouw die dinsdag naast hem zat komt ook niet uit Roelofarendsveen. En heeft ook niet lang in Ter Apel rondgehangen.

Ook had ik graag aan Trix gevraagd of ze ook zo’n medelijden heeft met dappere Dickie Schoof. En of ze weet hoe die wekelijkse ontmoetingen tussen haar zoon en deze charlatan verlopen? Krijgt hij een boodschappenlijstje van Geertje mee? Is het een idee als Willy hem binnenkort uitlegt wat democratie inhoudt? En wat de functie van de Tweede Kamer is? En wanneer we een crisis een crisis noemen?

Ook had ik haar meteen mijn briljante idee kunnen toelichten over het verkleinen van de veestapel. Zou het niet aardig zijn als haar zonen en hun montere neven een paar keer per jaar in plaats van op de Hoge Veluwe arme zwijntjes af te knallen, een varkensstal binnenstappen om daar met hun jachtgeweren een paar duizend biggen uit hun lijden te verlossen? Dat lest hun bloeddorst en is meteen goed voor het mestoverschot.

Kortom: Trix bel me. Je hebt me nodig. En ik jou.


Opinie | Kluis

Laatst is mijn oudtante overleden. Mijn opa is druk bezig geweest met het leeghalen van haar huis. Boven op zolder staat onder een dikke laag stof een kluis. Op die kluis zit een cijferslot maar de viercijferige code is nergens te vinden. Er is dus nog maar één oplossing: een slotenmaker! Met groot gereedschap wordt het slot geforceerd. De spanning stijgt, wat zal er in de kluis zitten? Waardevolle sieraden of misschien een testament? De slotenmaker trekt de kluisdeur open. De kluis is leeg, op één opengevouwen briefje na: 2-7-0-4.

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Unboxing

Na een emotionele uitbarsting van mijn jongste puber breng ik een kopje thee met wat lekkers naar boven, maar ze zit in haar ontplofte kamer alweer vrolijk te bellen met een vriendin. Ik bied aan een paar halflege tostibordjes en andere etensresten mee naar beneden te nemen om zo de ergste kruimels en schimmels wat in te perken. Al bellend trekt ze een vol en verdacht niet-meer-rammelend broodtrommeltje onder een stapel vandaan. „Deze is voor de categorie unboxing, mama!”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Speelbal

De enthousiaste dagvoorzitter leidde ons, verenigingsbestuurders, vlot door de stellingen. We bewogen ons naar links in het zaaltje voor ‘eens’ en naar rechts voor ‘oneens’. Om er wat luchtigheid in te brengen kwam er een inkopper tussendoor: ‘Als bestuur ben je speelbal van de omstandigheden’. Iedereen bewoog zich naar rechts. Meewarig werd gekeken naar de twee bestuurders die aan de linkerzijde gingen staan. „Wat doe je dan in een bestuur”, hoorde ik achter me fluisteren. De twee bestuurders: „Wij zijn van de natuurijsvereniging.”

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Urks

Op sociale media kwamen een dag later nog steeds foto’s van Prinsjesdag voorbij, mensen vonden het net schilderijen.

„Ik kan hier uren naar kijken.” Een beeld dat eruit sprong, ik wil er geen uren naar kijken, is het groepsportret van de fractie van regeringspartij BBB. Ze waren in het Urks gestoken, in vissersplunje. Caroline van der Plas had een stuk visnet om haar hoofddeksel gespannen, dat doet niemand in Urk. Het was bedoeld als een eerbetoon aan al die ‘vissers die op zee gebleven zijn’. Het inmiddels aan het fenomeen gewende Haagse journaille wist daarna meteen dat er niet om haar belachelijke outfit gelachen mocht worden. Lachen om een stuk visnet op een hoedje stond gelijk aan het bespotten van verdronken vissers, iets wat gelukkig niet vaak meer voorkomt, maar de BBB en Caroline van der Plas zijn er meesters in om iets kleins op te blazen tot iets enorms. Dankzij haar inspanningen zijn we als land inmiddels al een paar jaar bezig met het wel en wee van een marginale groep: de boeren.

Het woord ‘boeren’ kwam weer voor in de Troonrede, de koning complimenteerde hen met hun harde werken. Caroline klaarde er zichtbaar van op, maar ondertussen lijdt ze nederlaag op nederlaag. In kranten wordt ze de grond ingeschreven en de achterban is teleurgesteld omdat Femke, de BBB-minister van Landbouw en Visserij, niet blijkt te leveren. Nu ze de boeren hebben verloochend schuift de BBB uit lijfsbehoud langzaam op naar de vissers, weer zo’n aaibare, want oer-Hollandse groep harde werkers die met uitsterven wordt bedreigd en waarvoor Caroline graag bereid is om als boegbeeld aan het zinkende schip te gaan hangen.

De tractor was dus ingeruild voor een stuk visnet, ik probeer bewust om niet te laatdunkend te doen over dit denkwerk van partijstrateeg Henk Vermeer, dat is spotten, maar het was nog slechter bedacht dan de levensgrote kassabon die schrijver Splinter Chabot namens D66 mocht uitrollen. Als ik ooit minister van reportage en media word hang ik een ketting van perskaarten om mijn nek. Of ik steek balpennen in mijn haar, voor iedere tien ge sneuvelde schrijvers één.

Henk Vermeer stond als een tevreden Urker vissertje naast Caroline, hoe lang zou hij het in die kleding volhouden op een kotter? Slepen met zware netten zal niet gaan, zijn bril beslaat meteen naast zo’n toverketel waarin ze voor meegereisde toeristen garnalen koken en snuiven doet hij ook al niet.

De onvermoeibare Caroline is de afgelopen jaren zo vaak in beeld geweest dat het verkleedpartijtje niet meer de bedoelde aandacht genereerde. Het ging gisteren en vandaag niet echt over het lot van onze vissers. Door de gekke outfits ging ik wel terugverlangen naar de nadagen van de kinderhelden Bassie & Adriaan, we noemden Adriaan nog wel een acrobaat maar wisten allemaal dat hij geen koprol meer kon maken.