Wat vindt NRC | De situatie in Gaza vertoont veel kenmerken van een genocide

Terwijl de Israëlische premier Netanyahu deze week goede sier maakte met een staakt-het-vuren met de militante beweging Hezbollah in Libanon, ging de vernietiging die het Israëlische leger in Gaza aanricht onverminderd door. Het leger bombardeerde huizen, wegen en vluchtelingenkampen; plaatsen waar burgers zich veilig moeten kunnen voelen, maar met tientallen het leven lieten.

Het is nauwelijks nog nieuws, terwijl juist het voortduren van het geweld en de mensonwaardige humanitaire situatie schreeuwen om verantwoording. Want na veertien maanden oorlog verkeren Gaza en zijn bevolking in een staat die op geen enkele manier meer te rechtvaardigen is.

Elke overheid heeft de plicht om zijn burgers te beschermen en mag militaire middelen inzetten ter zelfverdediging, ook Israël na de terreuraanvallen door Hamas op 7 oktober 2023. Maar zelfverdediging kan ontaarden in wreedheden en dat is in Gaza het geval.

Al vanaf het begin kent het optreden van Israël twee fundamentele problemen: de proportionaliteit van het geweld – zoals de inzet van bommen die hele woongebouwen wegvagen – en de directe gerichtheid van maatregelen tegen de burgerbevolking, vooral het tegenhouden van voldoende voedsel en medische hulpmiddelen. Israëls verklaring dat dit noodzakelijk is om Hamas te verslaan is ontoereikend. Het kan niet zo zijn dat kinderen die zwaargewond zijn geraakt door Israëls bommen onverdoofd amputaties moeten ondergaan omdat Israël wil voorkomen dat de vijand zijn eigen gewonden kan verzorgen. Dat is boven alles inhumaan, een democratie onwaardig bovendien.

Het is dan ook juist dat het Internationaal Strafhof niet alleen een arrestatiebevel uitvaardigde tegen Hamas-leider Deif, maar ook tegen Netanyahu en oud- minister van Defensie Yoav Gallant, wegens oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. De 124 lidstaten zijn nu verplicht hen te arresteren als de gelegenheid zich voordoet.

Zelfs na deze vergaande stap heeft Israël nog een keuze: de arrestatiebevelen kunnen worden ingetrokken als het geweld stopt, Israël zelf een geloofwaardig onderzoek instelt en individuen worden vervolgd waar nodig. Maar zolang Israël elke vorm van kritiek van de hand wijst, zit dat er niet in.

Dit gebrek aan zelfreflectie en het aanhoudende, keiharde en rechtlijnige optreden in Gaza wijzen juist in tegenovergestelde richting: het lijkt erop gericht om niet alleen Hamas, maar ook het Palestijnse volk te breken. Zeker nu Hamas dusdanig hard is getroffen dat het niet meer als militair stelsel kan opereren, zoals zelfs Gallant een maand geleden verklaarde. De militaire noodzaak is goeddeels verdwenen, maar het lijden van de Gazanen gaat door.

Er waren vroege tekenen, zoals Gallants uitspraken kort na 7 oktober dat er „geen elektriciteit, geen voedsel, geen brandstof” zullen zijn in Gaza en dat Israël het opnam tegen „menselijke dieren”. Of president Herzog die zei dat „een heel land” verantwoordelijk is voor de aanslagen en dat Israël zal vechten tot „hun ruggegraat gebroken” is.

Genocide is het toebrengen van leed met als doel een bevolkingsgroep geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Het is een optelsom van intenties en daar aan gekoppelde daden. Uitspraken als deze kunnen wijzen op die intenties.

Of er daadwerkelijk een strategie is om de bevolking geheel of gedeeltelijk te vernietigen, dat weten vermoedelijk alleen de hoogste militaire en civiele leiders van Israël. Het zal bewezen moeten worden bij het Internationaal Gerechtshof, waar Zuid-Afrika Israël heeft aangeklaagd voor genocide. Feit is dat een menswaardig leven voor de Palestijnen als groep nu onmogelijk wordt gemaakt en dat dit direct moet stoppen. „Er vindt een volledige vernietiging van een samenleving plaats”, zei hoogleraar Holocaust-geschiedenis Amos Goldberg in NRC en daar heeft hij gelijk in.

Grote delen van Gaza zijn inmiddels etnisch gezuiverd en onbewoonbaar. De verdreven bevolking wordt geen veilig alternatief geboden, maar is ook op de plaatsen waar zij naartoe is gevlucht slachtoffer van bombardementen. Er is geen teken dat zij naar de ruïnes van hun huizen mogen terugkeren, in plaats daarvan klinken er hier en daar geluiden over annexatie. Hulpverleners melden dat de voedselvoorziening zich op een dieptepunt bevindt.

Het is moeilijk voorstelbaar dat juist Israël, dat is voortgekomen uit de genocide op het Joodse volk, zich schuldig zou maken aan ditzelfde misdrijf. Toch is een andere uitleg steeds moeilijker te vinden. De situatie in Gaza vertoont inmiddels veel kenmerken van een genocide.


Hoe duurzaam is fast furniture? ‘Wij zijn realisten, mensen willen nieuwe spullen kopen’

„Het is dat je me er nu op wijst, maar die blaadjes waren me nog niet opgevallen”, zegt Anneke Pleij (68). Ze staat voor een rek met opbergbakjes in de Xenos in Alphen aan den Rijn. Op de prijskaartjes die aan het schap hangen staat een blaadjesscore die inzichtelijk moet maken hoe duurzaam een product is. Producten kunnen er maximaal vijf krijgen. De bakjes die Pleij in haar handen heeft, krijgen er anderhalf.

„Nee, niet doen, al dat plastic”, besluit ze, en ze legt de bakjes terug. Ze komt niet vaak bij Xenos, zegt ze. „Ik kwam hier voor schuursponsjes en ben nu toch weer aan het ronddwalen. Maar al die eindeloze spullen… verschrikkelijk eigenlijk.” Ze wijst naar een rij met wandklokken. „Elk jaar een nieuwe klok, wat een verspilling. Koop liever een keer een goeie, of bij de kringloop.”

Die eindeloze stroom aan goedkope woonspullen vormt een groeiend probleem, signaleerde de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) eind vorig jaar. Naast fast fashion is er ook fast furniture: goedkope interieurproducten die inhaken op steeds sneller wisselende trends, die niet bedoeld zijn om lang mee te gaan. Tussen 2000 en 2022 zijn huishoudens bijna een kwart meer gaan uitgeven aan het inrichten van het huis.

Ongeschikt voor internet

Anders dan veel andere winkelketens groeien ‘spullenzaken’ zoals Xenos wél. Ze vormen een uitzondering in de winkelstraat, zegt Olaf Zwijnenburg, sectormanager retail bij de Rabobank. Sinds 2010 is bijna een kwart van alle winkels verdwenen. Van de schoenenwinkels zelfs bijna de helft, en van de kledingwinkels meer dan een kwart. In de niche van woondecoratie bleef het aantal winkels redelijk gelijk, en nam de hoeveelheid winkeloppervlak juist toe. Die winkels verkopen kaarsen en kandelaars, keukenspullen, kussens, tafelkleden en serviesgoed.

Xenos is de grootste in Nederland met 165 filialen. Modeketens Zara en H&M hebben speciale ‘Home’-winkels waar toegankelijk geprijsde kussenhoezen, decoratieve spiegels, geurkaarsen en handdoeken te vinden zijn, alles volgens de laatste trends. Ook de Deense ketens Søstrene Grene (kaarsen, breigaren en vloerkleden in winkels met veel warme kleurtinten, ongeverfd hout en klassieke muziek op de achtergrond) en Flying Tiger (meer gericht op cadeaus en speelgoed en met veel spullen rond specifieke feestdagen) zijn de afgelopen jaren gegroeid in Nederland. Dille & Kamille (keukenspullen, baddoeken, droogbloemen en wasmiddel dat getapt kan worden in een meegebrachte fles) opende in september zijn vijftigste winkel. Daarvan staan er 28 in Nederland. Het bedrijf wil verder groeien in Duitsland en volgend jaar een eerste filiaal in Frankrijk openen.

Het assortiment van deze winkels is bij uitstek geschikt voor fysieke winkels en daarom duidelijk aanwezig in de winkelstraat, zegt Zwijnenburg. Of vooral: ongeschikt om online te verkopen. „Het zijn veel kleinere producten die voor een lage prijs verkocht worden. Die leveren te weinig marge op om ook nog het inpakken en verzenden van te betalen.”

De kritiek op fast fashion klinkt al langer en neemt ook toe: het doorlopend uitbrengen van nieuwe kledingstukken die na een paar keer dragen weer afgedankt worden, is enorm belastend voor het milieu. Fast furniture is nog een „blinde vlek”, zegt het Rli-rapport, terwijl daar dezelfde kanttekeningen bij te maken zijn.

Nee, meer en meer spullen op de markt brengen is niet duurzaam, erkent Dille & Kamille-topman Hans Geels. „Maar wij zijn realisten, mensen willen ook nieuwe spullen kopen.” Dus wil het bedrijf „een soort next best thing-aanbod creëren” – spullen die lang meegaan en van materialen die niet al te vervuilend zijn. Al heeft Dille & Kamille nog geen concreet CO2-reductiedoel vastgesteld. Daar zegt het bedrijf nog aan te werken.

Xenos in Amsterdam Oost.

Foto’s: Dieuwertje Bravenboer

Bordjes van plastic

Op hun sites en in hun duurzaamheidsverslagen komen alle spullenketens woorden te kort om hun groene ambities te beschrijven. De buitenlandse ketens schermen met plannen om over een paar jaar hun CO2-uitstoot teruggedrongen te hebben. Flying Tiger (926 winkels in Europa en het Midden-Oosten) wil „een baken worden in duurzame detailhandel” door „betaalbare producten aan te bieden met de lichtst mogelijke ecologische voetafdruk”. Søstrene Grene (300 winkels, nog eens 200 nieuwe winkels gepland in de komende drie jaar) wil „goed zorgen voor de wereld” en meldt te zijn gestopt met het verkopen van papieren wegwerpservies. In plaats daarvan verkoopt de keten herbruikbare borden – van plastic.

Marktleider Xenos wil gezien worden als „de meest natuur positieve retailer van Nederland”. Daarom doneerde het bedrijf bijvoorbeeld een fruitbos in Oosterhout, waarvan de oogst naar de voedselbank gaat. Maar een duurzaamheidsverslag of concrete CO2-reductiedoelen heeft ook Xenos niet. Na vragen van NRC over de betekenis van „natuur positief”, haalde Xenos die belofte van de website. De keten laat weten „nog zoekende” te zijn naar een invulling en wijst op nieuwe Europese regels. Daardoor worden bedrijven de komende jaren verplicht een duurzaamheidsverslag te publiceren. Veel bedrijven worstelen met de complexe eisen die daaraan gesteld worden, zeker winkeliers die van duizenden verschillende artikelen in kaart moeten brengen wat de uitstoot is.

Bij een schap met ‘rustieke kaarsen’ valt op het prijskaartje te zien dat die allemaal nul blaadjes krijgen

Wel lanceerde Xenos in 2022 die blaadjes op de prijskaartjes, de ‘Nature Impact Rating’ genaamd. Artikelen kunnen een score van maximaal vijf groene blaadjes krijgen nadat het product zelf, de verpakking en het productieproces zijn beoordeeld op duurzaamheidscriteria.

De transparantie van de blaadjesscores „dwingt ons om scherper te zijn”, zegt verkoopdirecteur Ellen van Bergeijk. Toch valt bij een schap met ‘rustieke kaarsen’ op het prijskaartje te zien dat die allemaal nul blaadjes krijgen. En lang niet ieder product heeft een score. Waar die wel getoond wordt, zijn het er vaak nul tot anderhalf blaadje. Hoger scoren onder meer de bamboe keukenspullen: 3,5 blaadjes.

De cyclus van bedenken of inkopen tot verkopen duurt vaak een half jaar, zegt Van Bergeijk. „Dan heb je niet op dag twee al een verandering.” Inzicht in hoe de producten twee jaar na de invoering van de blaadjesrating scoren en de ontwikkeling daarin, geeft de keten niet.

Weinig inzicht

Volgens overheidsadviseur Rli hebben consumenten nu weinig zicht op de milieu-impact van een product, waardoor ze het moeilijk vinden om een duurzame keuze te maken. Daardoor kiezen ze in de praktijk vaak alsnog voor het product met de laagste prijs. Initiatieven als de blaadjes van Xenos kunnen daarbij helpen, maar de Rli ziet liever een officieel duuzaamheidslabel, zoals het energielabel waarop te zien is hoe zuinig een elektrisch apparaat is. „Het ontbreken van gestandaardiseerde certificering geeft producenten ruimte om de werkelijkheid fraaier voor te stellen of informatie achterwege te laten.”

Voor winkelbezoeker Pleij mag Xenos de blaadjes wel prominenter in beeld brengen. „Het valt nu niet op, ze moeten er meer reclame voor maken. Er zijn ook winkels die dat meer doen. Als ik de keuze zou hebben tussen een duurdere duurzame optie en een goedkopere niet-duurzame, zou ik wel voor de duurdere kiezen. Tenzij die lelijker is.”

Vergeleken met consumenten in andere landen zijn Nederlanders minder bereid om extra te betalen voor een duurzaam product, concludeerde adviesbureau PwC eerder dit jaar. Als een duurzame variant 1 tot 10 procent meer kost, is iets minder dan de helft van de consumenten bereid om daarvoor te kiezen. Zodra het duurder wordt, haken de meesten af. Ruim een derde wil helemaal niet extra betalen voor een duurzamere optie. Voor het onderzoek bevroeg PwC ruim 20 duizend consumenten (van wie duizend in Nederland) in 31 landen.

Het is dus niet verrassend dat Nederlandse consumenten steeds vaker bestellen bij goedkope Chinese webshops zoals Temu, Shein en AliExpress – in de eerste helft van dit jaar 6 miljoen keer, 68 procent meer dan een jaar eerder. Chinese platforms kunnen hun goedkope producten wél rendabel via het internet verkopen, omdat consumenten rechtstreeks bij de fabrikant kopen. Er zit geen handelsketen van groothandels en retailers tussen, die allemaal een marge willen verdienen.

Als deze platforms serieus werk zouden maken van het verduurzamen van hun assortiment, vormen ze een nog grotere bedreiging voor westerse retailers, zegt Zwijnenburg van de Rabobank. Daar is vooralsnog geen sprake van: Temu houdt het qua duurzaamheid bij een optie waarmee klanten voor iedere per vliegtuig aangeleverde bestelling voor een paar cent extra een boom kunnen laten planten. En Shein, dat behalve kleding ook producten als kussenslopen en opbergpoefen verkoopt, wordt door de Italiaanse mededingingsautoriteit onderzocht op mogelijke greenwashing.

Dille & Kamille in Gouda.

Foto’s: Dieuwertje Bravenboer

Geen korting

„Je zult hier wel iets kunnen krijgen, of zo”, klinkt het tijdens de opening van het vijftigste Dille & Kamille-filiaal, aan de Markt in Gouda, afgelopen september. Voor de kassa ontstaat een rij die de hele winkel door slingert. Klanten kunnen een verse stroopwafel krijgen bij een kraampje voor de deur, maar speciale openingsaanbiedingen of winacties zijn er niet. Duurzaamheid valt niet te verenigen met kortingsacties, vindt Dille & Kamille.

„Daarmee willen we mensen aan het denken zetten”, zegt directeur Geels. „Waarom koop je iets? Als je prijzen groot neerzet met een streep erdoorheen, prikkel je iets in mensen waardoor ze niet bewust nadenken of ze het willen hebben. Prijs mag niet de factor zijn dat iemand iets wil kopen.”

Die gedachte is doorgevoerd in de winkels. Prijskaartjes zijn er nauwelijks; de prijs staat veelal op een klein stickertje, op de achterkant van een product. Geels: „Daar maken we het onszelf wel moeilijk mee. Als we een prijsverhoging moeten doorvoeren, moet alles omgestickerd worden.”

Het concern is duurder dan concurrenten. De ‘instaplijn’ met goedkopere producten werd geschrapt. Een theedoek van biologisch of gerecycled katoen kost er 4,95 euro. Bij Xenos (katoen zonder keurmerk, geen blaadjesrating) liggen theedoeken voor 2,99 euro in het schap. Action biedt voor 4,49 euro een set van zeven theedoeken.

Die hogere prijs van Dille & Kamille heeft met de omvang van de winkelketen te maken. „We zijn heel klein, een nichespeler”, zegt Geels. „Wij hebben niet het volume om kwaliteit tegen een iets lagere prijs aan te bieden.” De beperkte schaal van Dille & Kamille bemoeilijkt ook de verduurzaming. De keten heeft verpakkingen van producten in de schappen zoveel mogelijk geschrapt. „Maar het meeste afval komt van de verpakkingen waarin de producten zitten als ze aan ons geleverd worden.” Ook die wil Geels minimaliseren. „Wij zijn vaak de enigen die erom vragen. Dan denk je dat je het goed hebt uitgelegd en gaat het een keer goed, maar de volgende keer wordt het weer in plastic geleverd.”

Omgekeerd geldt ook voor kleine leveranciers dat het moeilijk is om aan formele duurzaamheidseisen te voldoen. Geels noemt een Sloveense houtfabriek waar Dille & Kamille mee samenwerkt. „Wij kennen die leverancier al lang, zij beheren hun bos echt goed. Maar het is een heel klein fabriekje. Als zij het FSC-houtkeurmerk moeten gaan voeren, dan moeten ze twee mensen extra aannemen om die administratie te doen. Dat willen ze niet. Is hun hout dan slechter, minder goed?”


Maria hoopt moeder te worden. Ze is 49 jaar

Maria ziet zichzelf al rondfietsen, met een brabbelende baby in het stoeltje voorop. Onderweg naar de kinderboerderij. En als het kind groter is naar balletles. Al jaren staan zulke scènes op repeat in Maria’s hoofd.

Haar kinderwens voelt „heel groot en oorspronkelijk”. Dat ze 49 is en het te laat is om op natuurlijke wijze zwanger te worden, doet daar niets af. „Ik wil dit toekomstbeeld niet loslaten”, zegt ze. „De grens van wat ik daarvoor wil doen, rek ik iedere keer een klein beetje op.”

De gemiddelde leeftijd van moeders neemt al decennia toe. In 1970 waren vrouwen gemiddeld 24,3 jaar bij de geboorte van hun eerste kind, in 2000 was dat 29,1 jaar, en in 2023 lag de gemiddelde leeftijd net boven de 30 jaar. Logischerwijs stijgt ook het aantal oudere moeders. In 1975 had 2 procent van de baby’s een moeder van 35 jaar of ouder, vorig jaar bijna 18 procent. Het aantal vrouwen boven de veertig dat een kind krijgt is in krap tien jaar tijd bijna verdubbel naar 5 procent van het totaal. Ook bij vrouwen die na hun 45ste moeder worden is zo’n verdubbeling te zien: van 0,1 naar 0,2 procent, dat zijn zo’n 400 zwangerschappen per jaar.

Die stijgende leeftijd is misschien niet zo gek: technisch gezien is in de fertiliteitszorg steeds meer mogelijk. Maar als er zoveel kan, wanneer stop je dan?

Als een kind krijgen niet lukt

Als Maria 33 is, krijgt ze een groot verlangen naar een kind. Omdat ze geen partner heeft, besluit ze haar eicellen in te vriezen, „voor later”. Met de jaren neemt de kwaliteit van eicellen af, maar in de vriezer blijft die grotendeels behouden. Het is een vooruitstrevende stap voor die tijd: het kan dan pas een paar jaar en wordt nog weinig gedaan. Maria gaat erover in gesprek bij een kliniek, maar van invriezen komt het niet omdat ze een fietsongeluk krijgt waarvan ze lange tijd moet herstellen.

Als ze een paar jaar later weer in de kliniek is, op haar 36ste, ontstaat het plan om het invriezen over te slaan en meteen met IVF te beginnen. Dan vindt bevruchting van de eicel in een laboratorium plaats, en wordt een embryo teruggeplaatst in de baarmoeder. Het zaad komt van een donor, de eicellen zijn van Maria. Haar leeftijd speelt een grote rol in dit besluit. „De tijd zat me op de hielen.” Een paar keer wordt ze zwanger en krijgt ze een miskraam.

Zodra Maria 43 is wordt er geen nieuwe IVF-ronde meer vergoed, omdat de kans om dan nog zwanger te worden met eigen eicellen erg klein is. Bovendien lopen het kind en de moeder meer gezondheidsrisico’s. Vanaf 45 jaar mogen vrouwen van de wet niet meer aan IVF beginnen. Er is wel een uitzondering: wie al eicellen had laten invriezen, kan die nog tot 50 jaar laten terugplaatsen. Maar die stap had Maria overgeslagen.

Ze vreest in die tijd een „diep zwart gat”, daar wil ze niet in terechtkomen. „En toen hoorde ik over eiceldonatie.” Dan doneert een andere vrouw haar eicellen. In Nederland gebeurt het slechts enkele keren per jaar dat een vrouw haar eieren doneert aan een voor haar dan nog onbekende ontvanger. Eiceldonateurs worden niet actief geworven en moeten aan strenge regels voldoen, zoals het hebben van ‘een voltooid gezin’. In andere landen zijn meer mogelijkheden. Maria gaat naar het buitenland.

Over de grens

Coco Matthijssen is 56 jaar en heeft een zoon van acht. Ze kreeg hem toen ze 48 was. „Ik groeide op met die bekende slogan: een slimme meid is op de toekomst voorbereid.” Dat betekende voor Matthijssen en veel generatiegenoten dat ze lange tijd vooral op haar carrière gericht was. „Tot mijn 35ste was ik helemaal niet met kinderen bezig. Toen vriendinnen kinderen kregen dacht ik: hé, ik zou ook wel moeder willen worden.”

Omdat de partner van Matthijssen vruchtbaarheidsproblemen had, belandden ze op haar 39ste in een IVF-traject. Na vier miskramen besloten ze op zoek te gaan naar een zaaddonor. Ook die zijn schaars in Nederland, daarom gingen Coco en haar partner de grens over: eerst naar België en daarna naar Denemarken. „We deden weer een paar pogingen, maar zonder succes.” Dat zou dan waarschijnlijk aan de eicellen van Matthijssen liggen, maar gedetailleerd onderzoek daarnaar wordt in Nederland meestal niet gedaan. Toen belandden ze in Italië, later in Spanje. „Dan hadden we weer ergens gehoord over een wonderprofessor.” Ze gingen uiteindelijk voor embryodonatie: zowel de eicel als de zaadcel komen dan van een donor.

De verschuiving van de leeftijd waarop vrouwen kinderen krijgen, is te herleiden naar de anticonceptiepil, zegt Marcel Zuijderland (60), medisch ethicus in het Amsterdam UMC. „Voordat de pil er was, in de jaren zestig, werden vrouwen reproductief actief als ze seksueel actief werden – zo rond hun twintigste.” Daarna steeg de leeftijd waarop een vrouw haar eerste kind kreeg snel.

Medisch gezien is het oplopen van de leeftijd waarop mensen moeder worden niet logisch. Vanaf 30 jaar begint de vruchtbaarheid van vrouwen te dalen, rond het 35ste levensjaar loopt de kwaliteit en de kwantiteit van de eicellen hard terug.

Sommige vrouwen die op latere leeftijd zwanger willen worden, proberen dat via eiceldonatie. In commerciële klinieken in het buitenland kunnen vrouwen ook op oudere leeftijd terecht: op Cyprus geldt bijvoorbeeld een leeftijdgrens van 58 jaar, in Portugal is dat over het algemeen 50 jaar, maar klinieken mogen hun eigen regels opstellen. Vaak moeten vrouwen wel aan gezondheidseisen voldoen.

Coco Matthijssen vond het soms ontzettend stressvol. „Er lag zo veel druk op, dat ik in Italië eens een hyperventilatie-aanval kreeg.” Matthijssen is inmiddels ook kinderwenscoach, en geeft haar klanten het advies om een vakantie vast te plakken aan een bezoek aan een buitenlandse vruchtbaarheidskliniek. „Dan heb je niet alleen het medische traject, maar ook een fijn moment met jezelf of je partner.” Matthijssen en haar partner zijn inmiddels uit elkaar, maar nog wel goede vrienden. „Hij is de peetvader van mijn zoon.”

In de geboortezorg zijn vrouwen die op latere leeftijd moeder worden onderwerp van gesprek, zegt Frederik Hermans (36), gynaecoloog in het Amsterdam UMC. Hij is gespecialiseerd in hoogcomplexe zwangerschappen. Boven de 35 nemen de risico’s tijdens een zwangerschap geleidelijk toe, boven de 40 en zeker boven de 45 zijn die aanzienlijk. „Het is een groep vrouwen die meer zorg nodig heeft. Ze bezoeken vaker de polikliniek. Door hun leeftijd lopen ze meer risico’s op complicaties zoals zwangerschapsvergiftiging en diabetes, en hebben ze vaker onderliggende medische problemen. Hierdoor moeten we de zwangerschap vaker eerder beëindigen en is er meer risico op een te vroeg geboren kindje. Dan heb je meer plekken nodig op de intensive care voor baby’s. Omdat in het buitenland meerdere embryo’s worden teruggeplaatst krijgen deze vrouwen vaker meerlingen, die ook weer meer zorg nodig hebben.”

Voor ieder van zijn patiënten wil Hermans het best mogelijke, benadrukt hij, maar hij heeft ook een andere „rol”, zegt hij. „Als arts ben je behalve behandelaar ook een gezondheidsbevorderaar voor de maatschappij – je moet kijken naar wat je bij kunt dragen aan het zorgsysteem.” Daar wringt het volgens hem bij het behandelen van oudere moeders. „We zien patiënten die goed weten wat ze willen en daarvoor naar het buitenland gaan. Maar bij terugkomst in Nederland leggen ze extra druk op de zorg hier.” Daarmee komt de beschikbaarheid van de zorg voor mensen met minder middelen onder druk te staan, zegt hij.

Illustratie Floortje Lieftink

Eindelijk een baby

„Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik op deze wereld gezet ben om mama te worden”, zegt Kim (46) aan de keukentafel van haar rijtjeshuis in Tilburg. „Géén kind krijgen, dat was niet eens een optie.” De woonkamer is gevuld met kleurrijk babyspeelgoed, want haar wens is in vervulling gegaan. Haar dochter is veertien maanden oud, en doet een middagdutje. Haar dochter is „poging 33”.

Kim droomde van „huisje, boompje, beestje”. Alleen, er kwam maar geen partner op haar pad. Het duurde lang voordat ze besloot dat ze het dan alleen wilde gaan doen. Eerst met een zaaddonor en haar eigen eicellen. „Ik ben begonnen op mijn 39ste en heb op de harde manier moeten leren dat dat te laat is.” Met haar eigen eicellen lukte het niet, en zo belandde ook Kim in het buitenland.

Het is een pijnlijk traject geweest, vertelt ze, waarin ze steeds stukjes van wat zij wilde moest loslaten. Ze kwam terecht in Portugal, waar de kliniek voor haar op zoek ging naar donoren. Kim mocht een moodboard opstellen voor hoe de mannelijke donor eruit zou kunnen zien. Een brede glimlach is belangrijk, vermeldde ze daarop. Ze had er ook nog op gezet dat ze sportiviteit belangrijk vindt. „Als ik nu een vent tegen zou komen, wie zou ik dan leuk vinden”, vroeg ze zich bij het opstellen van het moodboard af. „Met wie zou ik een kindje willen?” De donor die ze uiteindelijk kreeg toegewezen, kwam volgens de artsen altijd in een sportoutfit naar de kliniek.

Dat ze betrokken werd bij het proces, gaf haar het gevoel toch nog een beetje de touwtjes in handen te hebben.

Kim staat op en pakt het geboortekaartje uit de kast. Op de voorkant staat een boom en een meisje dat een knuffeltje vasthoudt. Daarnaast een vervaagd silhouet van haar zoontje. Tijdens haar vruchtbaarheidstraject heeft ze acht miskramen gehad. Eén daarvan, in het begin van het traject, kwam voort uit haar eigen eicel. „Ik ben een zoontje verloren dat mijn DNA droeg, ik had gewoon heel graag willen weten hoe hij eruit had gezien.”

Ik ben op deze wereld gezet om mama te worden, zo voelt het voor mij

Kim (46)

Uit de babyfoon klinkt gekir, Kim loopt de trap op. Haar dochter staat rechtop in haar ledikant en steekt haar handen uit. „Het is zo heerlijk om haar vast te kunnen houden.”

Vrouwen komen uit bij eiceldonatie als hun kinderwens heel sterk blijft als het met hun eigen eicellen niet lukt. Maria moest wennen aan het idee, maar zegt nu: „Het heeft ook wel iets heel moois om met de bouwstenen van een andere vrouw een kind te maken.”

Coco Matthijssen kijkt er op een spirituele manier naar. „Als je mij aan het begin had gevraagd of ik voor eiceldonatie zou gaan dan had ik nee gezegd. Want ik wilde een kind van mezelf. Maar wat is nou van jezelf? Mijn zoon lag al twee jaar in de vriezer bij de kliniek, dus het voelt bijna alsof hij mij heeft uitgekozen.”

Het perfecte plaatje

Artsen en ethici worstelen met de eicelindustrie in het buitenland. Ze zien dat meer vrouwen op deze manier zwanger worden, maar het wordt niet geregistreerd. Ze vinden dat de grenzen van de maakbaarheid ermee worden opgerekt: in Nederland hebben we bepaald dat dit niet kan, en nu gaan mensen er toch zelf voor op pad.

„De samenleving wordt individualistischer”, constateert gynaecoloog Hermans. „We bewegen naar een soort Instagram-versie van het leven. We willen voldoen aan het perfecte plaatje, en alles moet op elk moment kunnen. Dat wordt ingegeven door voorbeelden die we om ons heen zien, zoals uit Hollywood, waar er ineens kinderen zijn op oudere leeftijd. We moeten als maatschappij misschien wel het gesprek voeren: zitten daar ook grenzen aan?”

Zwanger worden met hulp van eiceldonatie in het buitenland is alleen weggelegd voor vrouwen met genoeg geld en tijd. De kosten voor een traject beginnen bij een paar duizend euro voor eicellen en een behandeling, maar lopen snel op tot tienduizenden euro’s omdat ook de reis en het verblijf uit eigen zak moet worden betaald. Sommige klinieken bieden een succesgarantie: als er geen kind komt, krijg je je geld terug. Coco Matthijssen heeft zo’n 100.000 euro uitgegeven aan „al die behandelingen en die reizen erbij”. „Maar had ik een miljoen gehad, dan had ik het er ook voor over gehad.”

Kim mocht een moodboard opstellen voor hoe de donor eruit zou kunnen zien

Maria vraagt zich weleens voorzichtig af of een kind via deze route nog voor haar is weggelegd. Door problemen met haar longen mag ze bij klinieken in het buitenland tot nu toe niet met een traject starten. Dat vindt ze moeilijk, nu ze de voor haar symbolische leeftijdsgrens van vijftig nadert. Verhalen over andere vrouwen die op late leeftijd moeder worden, geven haar hoop. „Ik ben nog lang niet klaar om afscheid te nemen van mijn wens.” Daarom verdiept ze zich nu ook in het draagmoederschap. Zijn er vrouwen die voor haar een kind willen dragen?

In de tussentijd spaart ze. „Ik ontzeg mezelf vakanties. Ik rij geen auto. Ik leef een bescheiden bestaan.”

Zou je eiceldonatie ook kunnen zien als een nieuwe emancipatieslag? Vrouwen kunnen nu, net als mannen, op latere leeftijd een kind krijgen. „Vrouwen hebben de pech dat ze vergeleken met mannen op relatief jonge leeftijd niet meer vruchtbaar zijn”, zegt ethicus Marcel Zuijderland. „Je zou kunnen zeggen: vruchtbaarheidsbehandelingen trekken die ongelijkheid weer een beetje recht.”

Zuijderland vindt het „oneerlijk” dat vrouwen de rekening betalen van „de wijze waarop de moderne samenleving zich nu gevormd heeft”. Hij bedoelt onder meer dat mensen nu vaak carrière maken in de jaren die voor vrouwen de meest vruchtbare zijn. „Moeten we de zorg niet zo inrichten dat er voor oudere vrouwen meer mogelijkheden zijn?”

Het zou jonge vrouwen bijvoorbeeld makkelijker gemaakt kunnen worden om hun eicellen in te vriezen. Invriezen om niet-medische redenen wordt nu niet vergoed en kost meer dan drieduizend euro. „Of”, zegt Zuijderland, „moeten we de samenleving zo inrichten dat vrouwen gestimuleerd worden om bij wijze van spreken tijdens hun studietijd een kind te krijgen?” Met gratis kinderopvang op de universiteit, bijvoorbeeld.

Illustratie Floortje Lieftink

Als het kind ouder wordt

Coco Matthijssen doet er alles aan om „zo gezond mogelijk te leven”, vertelt ze. „Zodat ik zeker tot zijn achttiende, als hij zelfstandig is en ik de pensioengerechtigde leeftijd heb bereikt, gewoon een heel goed leven leid.” Over mannen die op latere leeftijd aan „een tweede of derde leg” beginnen hoor je nooit iemand, zegt Matthijssen. „Maar vrouwen krijgen natuurlijk weer commentaar.”

Je kunt je afvragen, zegt ethicus Zuijderland, „tot welke leeftijd een kind ouders nodig heeft”. Is het aanvaardbaar als een kind diens ouders op jonge leeftijd verliest? En wat is dan jong?

Marjan (53) is moeder van een kind van negen en een kind van tweeënhalf. Ze raakte op haar 44ste zwanger, met dank aan eicellen die ze eerder had laten invriezen. De tweede keer ging het ook zo. In de jaren voor haar eerste zwangerschap zat ze „vast in een slecht huwelijk”. Zij merkt dat er veel vooroordelen zijn over „moederschap op oudere leeftijd”, alsof vrouwen er dan te moe voor zijn. Daar wil zij graag iets tegenin brengen. „Als jonge vrouw had ik veel meer het idee dat ik van alles moest, en niks mocht missen. Nu heb ik meer rust in mijn lijf. Mijn leven staat momenteel geheel in het teken van mijn kinderen, maar dat vind ik absoluut niet erg.”

Marjan heeft „het geluk” dat ze fysiek fit is, „vaak fitter dan leeftijdsgenoten”. Ze beseft dat de kans bestaat dat haar kinderen hun moeder op jonge leeftijd verliezen. „Of dat ik misschien een te oude oma zal zijn voor hun kinderen.” Maar op dit moment bruist ze van de energie, zegt ze. „Mijn kinderwens was zo groot, ik prijs me nog iedere dag gelukkig met hen.”

Er is nog een belangrijk vraagstuk als het gaat over de rechten van het kind. Iedereen heeft het recht om te weten van wie het afstamt, staat in het internationale kinderrechtenverdrag. Hoe verhouden donorkinderen zich gedurende hun leven tot hun verwekkers? Kinderen die voortkomen uit een eicelodonor weten niet altijd wie hun biologische moeder is. Bij sommige klinieken blijven donoren anoniem, op andere plekken krijgen kinderen de gegevens van hun donoren pas als zij achttien zijn.

Als jonge vrouw had ik veel meer het idee dat ik van alles moest, en niks mocht missen. Nu heb ik meer rust in mijn lijf

Marjan (53)

Ties van der Meer (46), donorkind en voorzitter van Stichting Donorkind, maakt zich zorgen. „Het is belangrijk om een band op te bouwen met je biologische naasten. Je wil weten waar je vandaan komt, je kenmerken in iemand anders terugzien. Dat is vormend.” Hoe moet dat als biologische naasten door heel Europa wonen, je niet dezelfde taal spreekt en zij misschien wel helemaal geen contact willen?

Toen Van der Meer ontdekte dat zijn eigen donorvader uit Brabant komt en hij plotseling een beeld had van zijn afkomst, een gezicht, was dat „heel overweldigend”. „Het heeft een paar jaar geduurd om dat allemaal een plekje te geven.”

Voor veel mensen, constateert Van der Meer, is het blijkbaar geen optie om kinderloos door het leven te gaan. Maar waarom niet? „Een kinderwens is voor een deel een construct. Iets dat we hebben bedacht.” Als maatschappij moeten we mensen alternatieven bieden, vindt hij. „We moeten mensen helpen om het perfecte plaatje in hun hoofd aan te passen.” Er zijn veel manieren om een volwaardig en waardevol leven te leiden zónder kinderen, vindt Van der Meer. „Er wordt veel publiek geld uitgegeven aan het verwekken van kinderen, en weinig aan het ondersteunen van vrouwen om hun onvervulde kinderwens te verwerken en een andere levensvervulling te vinden.”

Maria heeft al veel nagedacht over hoe het voor haar nu nog hypothetische kind zal zijn om verwekt te zijn met donoren. „Ik realiseer me wel dat ik de keuze maak voor een kindje. Dus dat brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee.”

Kim wil open zijn tegen haar dochter. „Als ze vragen gaat stellen, dan krijgt ze de waarheid te horen.” Maar hoe en of zij contact met haar biologische ouders zal hebben, weet Kim nog niet. Eerst heeft zij nog een andere prioriteit: ze zou heel graag nog een tweede kind willen.

Coco Matthijssen is open tegen haar zoon van bijna negen. „Ik vind dat hij daar ook recht op heeft, en ik wil het uit de taboesfeer halen. Ik wil ook aan andere mensen laten zien dat het leven soms zo kan lopen. En dat je ook op oudere leeftijd een hele goede moeder kan zijn.”


Column | Ook postcovid verdient een bloemetje

Zeven weken geleden werd ik aangereden en brak ik mijn been. Dat heeft veel nadelen: ik heb pijn, ik kon een tijd niet lopen en nog steeds lukt het amper, ik heb hulp nodig bij bijna alles, en ik ben voortdurend moe. Maar het heeft, ten opzichte van veel andere nare dingen, ook één voordeel: mensen snappen het en ze vinden het zielig. Nooit eerder kreeg ik zoveel lieve berichtjes, bossen bloemen, doosjes chocola en medelijdende blikken. Het is al zeven weken lang een warm bad.

Dit type erkend leed is nieuw voor mij. Ik heb vooral ervaring met minder eenduidige aandoeningen: vage klachten zoals RSI, burn-out, tinnitus en angstaanvallen. In mijn studententijd had ik tweeënhalf jaar chronische pijn in mijn benen, een kwaal waarvan de bron nooit is opgehelderd.

Voor al deze dingen samen heb ik in totaal nul bossen bloemen ontvangen en nul doosjes chocola. En dat terwijl ze stuk voor stuk vervelender waren dan het gebroken been: de oorzaak was onduidelijk en de afloop onbekend. Daar bovenop kwam de schaamte: wat zeur ik nou, het zit ‘tussen mijn oren’. Je hoort jezelf dingen zeggen als: „Ik kan niet naar je etentje komen, ik heb pijn in mijn benen” en je denkt: wat een kutsmoes, zelfs al weet je dat het geen smoes is.

In 2017 ontmoette ik voor het eerst lotgenoten. Nadat ik als RSI-lijder de zorgsector had platgelopen, belandde ik bij een revalidatiecentrum waar mensen met SOLK werden behandeld: somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (in de afkorting is een van de letters verloren geraakt).

Er zaten mensen met burn-outs, prikkelbare-darmsyndroom en fibromyalgie, een nog slecht begrepen aandoening waarbij je spieren continu pijn doen. Deze meelijwekkende figuren vormden een onprettige confrontatie met mezelf: ook ik zat al maanden in de Ziektewet met een klacht die door dokters niet begrepen werd, en die dus voelde als aanstellerij.

Vooral de fibromyalgievrouwen (het waren allemaal vrouwen) zaten me dwars. Tijdens de fitness-uurtjes bleven zij als zoutpilaren op hun skippyballen zitten. „Wij kunnen niet meedoen, we hebben te veel pijn”, zei een van hen. Zo gaat het nooit over, mens, dacht ik. Kom van je skippybal af! Maar tegelijk voelde ik angst: wat nou als ik ook zo word, of zelfs al ben? Iemand die verlamd is door pijn en door haar omgeving als een zeurkous wordt gezien.

Mede hierom ben ik al jaren bang om long covid te krijgen, of ‘postcovid’ zoals het nu vaak wordt genoemd. Het moet verschrikkelijk zijn: de intense vermoeidheid, de onzekerheid over de genezing en daar bovenop het onbegrip van mensen die denken dat je je aanstelt, of dat je ‘gewoon een burn-out hebt’.

Postcovidpatiënten geven hun kwaliteit van leven gemiddeld een 5,7, ruim drie punten lager dan de gemiddelde Nederlander, bleek deze week uit onderzoek van het Erasmus MC en nazorgorganisatie C-support.

De onderzoekers volgden 7.750 postcovidpatiënten, die in twee jaar tijd tweemaal een vragenlijst invulden. Van de patiënten is nog maar een kwart helemaal hersteld.

Vooral de paragraaf ‘erkenning’ trok mijn aandacht. De helft van de patiënten krijgt van zijn omgeving (soms) het gevoel zijn klachten te overdrijven, staat daar. Bijna iedereen ervaart erkenning voor de ziekte van zijn partner (97 procent), maar slechts 60 procent voelt zich erkend door vrienden en de helft door collega’s. Ik kan me voorstellen dat deze percentages bij nog minder bekende aandoeningen, zoals fibromyalgie, nog lager zijn.

Erkenning is een tweetrapsraket. Je voelt je erkend als mensen niet alleen aanvaarden dat je ergens aan lijdt, maar ook zo nu en dan iets liefs laten horen. En dit is waar een ander kenmerk van onvoldoende verklaarde klachten opspeelt: ze zijn niet acuut genoeg. Juist vanwege hun vaagheid hebben ze een open einde.

Een gebroken been heeft een (min of meer) lineaire genezing, postcovid niet. In het onderzoek van het Erasmus MC zie je dat tussen de twee meetmomenten weliswaar 40 procent van de patiënten vooruit ging, maar ook 17 procent achteruit. Voor omstanders zoals vrienden en collega’s is dit lastig: je vergeet gemakkelijk dat iemand lijdt. Je stuurt misschien één keer een kaartje, je biedt aan om iemands boodschappen te doen, maar hoe lang houd je zoiets vol? De aandachtsspanne is eindig.

Voor mij is het heerlijk om voor de verandering eens te lijden aan een maatschappelijk erkende klacht. Dagelijks laaf ik me aan het mededogen in de ogen van voorbijgangers die mij zien stuntelen met mijn krukken, en nog steeds krijg ik lieve berichtjes van vrienden en collega’s. Maar ik realiseer me ook nu pas echt hoe oneerlijk de empathie verdeeld is. De bossen bloemen stromen naar de mensen met verklaarde klachten, terwijl de andere groep ze minstens zo hard nodig heeft.

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC


Open je ogen voor de wegwerpeconomie

Meer kopen, korter gebruiken, sneller weggooien. Door koopjesdag Black Friday sprong het weer in mijn oog: het bizarre deel van onze economie waar spullen steeds minder waarde lijken te krijgen. Wegwerpkleding die slechts een paar wasbeurten meegaat. Elektronica die niet te repareren is omdat onderdelen zijn vastgelijmd in plaats van vastgeschroefd. Nieuw plastic dat onze markten overspoelt en recyclaars failliet laat gaan.

En al die overdreven verpakkingen. Ik bestelde verschillende soorten 0.0 bier online. Ik dacht de impact te verkleinen door veel te bestellen bij één winkel: één keer rijden, één doos. Kwam elke sixpack in een aparte, gloednieuwe, veel te grote kartonnen doos. Mijn hele gang stond vol.

Wat voor economie hebben wij als we dingen maken om snel weer weg te gooien? Waar gammele troep een verdienmodel is? Fast fashion, fast furniture, single use electronics, single use plastics.

We zijn een wegwerpmaatschappij, concludeerde de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) vorig jaar op Black Friday. Volgens de RLi is het snelle afdanken van producten sterk gegroeid en zelfs een kenmerk geworden van onze economie. Afval van kleding, meubels en elektronica nam fors toe, aldus de RLi.

Zelfs bij de spullen die ons klimaatvriendelijker moeten maken wordt weinig nagedacht over hergebruik

Ook als je geen fast fashion koopt, valt het op: kleding lijkt gammeler. Knopen en zomen zitten snel los. Ik heb een zwart jasje van mijn oma. Het zal uit de jaren 50 of 60 zijn. Het is nog steeds mooi. Heeft mijn kleindochter over vijftig jaar nog zo’n kledingstuk van mij?

Zelfs bij de spullen die ons klimaatvriendelijker moeten maken wordt weinig nagedacht over hergebruik, constateerde het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). In zonnepanelen zijn onderdelen vastgelijmd. In elektrische auto’s zit de batterij vast in het frame. En de bladen van windmolens zijn zo slecht te recyclen dat ze in de VS al zijn begraven.

We doen ook echt goede dingen. Sinds 1995 is de consumptie in Nederland hard gegroeid, terwijl de milieudruk ervan daalde. De wereld produceert efficiënter en we zijn zuiniger met energie. Elektriciteit komt vaker uit zon en wind, apparaten gebruiken minder energie, huizen zijn geïsoleerd. Maar onze consumptiedrift neemt een deel van die winst weer weg en de druk op de aarde is nog steeds te hoog.

Bedrijven die het anders doen, hebben het zwaar. Veel recyclaars gaan de laatste tijd failliet. Rommel is vermorzelend goedkoop. 13 procent van de economie is nu circulair, volgens duurzame bedrijvenvereniging MVO Nederland. Dat aandeel stagneert.

Het staat allemaal in een krankzinnig contrast met wat regeringen al tijden willen, óók dit kabinet. In 2050 moet onze economie volledig circulair zijn, schreef PVV-staatssecretaris Chris Jansen deze week aan de Tweede Kamer. Over 25 jaar willen we dus extreem zuinig omgaan met alle materialen en grondstoffen die we gebruiken. Maar het gebruik neemt juist toe, constateert PBL, en het beleid schiet dramatisch tekort.

Hoe kan het dat spullen sneller worden afgedankt? Wat kunnen we daar tegen doen? Transitiehoogleraar Derk Loorbach, econoom Hans Stegeman van Triodos en Lise Magnier, onderzoeker duurzame gedragsverandering aan de TU Delft, dachten met me mee.

Drijvende kracht nummer één: de schade aan aarde en mensen zit niet in de prijs. Spullen worden gemaakt in lagelonenlanden waar werknemers worden afgemat, uitgebuit en blootgesteld aan giftige stoffen. Het broeikasgas dat bij de productie vrijkomt, zit niet in de prijs, net zomin als de schade aan de natuur. Afgedankte kleding komt terecht op het strand van Ghana en in de woestijn in Chili, elektronica in Azië en Afrika. Loorbach: „Het loont om de fossiele economie nog even uit te melken. De fabrieken staan er, de containerscheepvaart is er. Daarom worden we overspoeld met plastic.”

Zowel verkoper als koper van wegwerpspul merkt weinig van deze schade. Geef die een prijs – via belastingen, normen, verboden en importtarieven – en de wegwerpeconomie krimpt.

Tweede drijvende kracht: digitalisering. Verkopers kunnen veel meer mensen bereiken en worden steeds bedrevener in verleiden. Via sociale media worden we beïnvloed: leuke nieuwe outfit! Vervolgens weten de algoritmes van winkels wat we leuk vinden. Er zijn nog maar twee stuks! Bezorgen en retourneren is gratis! Je kan later betalen!

Verbied gratis bezorgen en retourneren. Bescherm consumenten online. Nepkortingen zijn al verboden. Er kan meer.

Derde drijvende kracht: bedrijven hebben niet per se belang bij duurzame producten. Eerder kapot betekent sneller nieuwe vraag. Dus waarom zou je elektronica niet verlijmen? Het is goedkoper én goed voor de omzet.

Regeringen proberen hier wat tegen te doen: in de EU gaat een recht op reparatie gelden. In Nederland betalen fabrikanten mee aan de inzameling van afval. Maar veel recycling is downcycling: er worden laagwaardige producten van gemaakt. Dat helpt een pietsie maar niet genoeg. Eis dat al bij het ontwerp van producten wordt nagedacht over reparatie en hergebruik.

Vierde drijvende kracht: consumenten gooien spullen sneller weg. Ze willen de laatste mode of een grotere tv. Magnier: „Het is een vicieuze cirkel. Goedkopere spullen hebben minder waarde voor mensen. Daardoor passen ze hun verwachting aan en zijn ze niet geïrriteerd dat producten minder lang meegaan.” De oplossing: „De norm veranderen, bijvoorbeeld door mensen bewust maken van de verborgen kosten van hun consumptie. Of door wetten als het reparatierecht.”

Het ongemak is er al lang en breed: Nederland barst van de duurzame initiatieven. Maar de machine draait door en spuugt steeds meer uit. Stegeman: „De meeste impact heeft minder spullen kopen, maar daar is geen businessmodel op te maken. Ik denk dat een handelsoorlog eerder ons gedrag verandert dan wijzelf of circulair beleid.” In een handelsoorlog worden producten immers duurder.

Circulair gaat over veel meer dan afval scheiden en recyclen. Het gaat over veel minder consumeren en veel beter produceren. Loorbach: „We moeten van zoveel mogelijk, zo snel mogelijk en zo goedkoop mogelijk naar zo min mogelijk, zo lang mogelijk en zo waardevol mogelijk.” Want wat wij consumeren heeft een veel hogere prijs dan het prijskaartje dat er nu aanhangt.

Marike Stellinga ([email protected]) is redacteur van NRC en kijkt op deze plek met een economische bril naar ontwikkelingen in politiek en samenleving.


Kruiwagen na kruiwagen trekt alles wat ze in twintig jaar heeft geplant aan haar voorbij

Vandaag heb ik een reusachtig gat in mijn achtertuin gegraven. Samen met allemaal weergaloze vrienden. Zes bij vier, en een meter diep. Reken maar uit. Dat is verschrikkelijk veel zand. Het gat is uit noodzaak geboren, zoals alles wat we nooit zouden doen tegenwoordig uit noodzaak is geboren. Want B. krijgt eindelijk de badkamer van haar rolstoeldromen. Onderrolbaar, aanrolbaar, drempelloos en zwaaideurvrij. Wensen die je met benen die bewegen niet zo snel doorziet – althans, ik heb altijd gedacht, we redden het wel zonder.

Maar B. wordt horendol van mijn hulp, of liever gezegd, om daarom te vragen – en dan ook nog om dankbaarheid te tonen terwijl ze het gewoon zelf wil doen. En ik word horendol van haar vragen, of liever gezegd daarop te reageren – en om dan ook nog totale overgave te laten zien, terwijl ik net iets urgent belangrijks zat te lezen op WhatsApp.

Het gat in de achtertuin schept ruimte – tweehonderd kruiwagens vol. Ik heb ze geturfd. Want in dat gat verrijst een fundament om op te bouwen. Genoeg vierkante meters om haar rollend haar zelfstandigheid terug te geven. Om haar te bevrijden van mijn helpende hand. De eeuwige helper. En om mijzelf te verlossen van haar immer bedelende lijf. De eeuwig behoeftige. Een win-win-win-situatie, denken we alle twee.

Een win-win-win-situatie, denken we alle twee

Onder in die bouwput dacht ik bij iedere spade die de grond in ging weer even aan B. Dat zij dus de aanleiding is voor deze woestenij. Onze achtertuin zou als decor voor een film over Ieper of Charkiv niet misstaan. Minus het geweld dan. En terwijl ik me een weg richting China aan het banen ben, torent B. aan het randje van de nu nutteloos bungelende tuindeuren hoog boven ons uit. Vanuit haar rolstoel overziet ze werkloos de goedbedoelde schade. Haar benen even doelloos, haar blik verwachtingsvol over wat komen gaat.

Ik dacht, wat is dit toch gek, wat B. allemaal moet aanzien vanuit dat stoeltje. Wat ik hier aanricht voor haar (en omdat we samen zijn, uiteindelijk toch ook voor mijzelf, ja), zonder dat zij ook maar een vinger kan uitsteken. Al die hoopjes verstopt duinzand die aan haar ogen voorbijtrekken, van de achtertuin naar de straat, kruiwagen na kruiwagen, vriend na vriend, dag na dag. Ik sloop in drie dagen alles wat we in twintig jaar zorgvuldig hebben aangelegd en geplant. Toen B. nog groene vingers had. Maar wat heb je eraan als de tuin niet meegroeit. En die hopen zand, zag ik, dat is natuurlijk de ballast, in al die jaren opgebouwd.

Morgen worden we er definitief van verlost – van de container aan de straatrand. Dan móét het lichter voelen, praat ik mezelf aan.


Opinie | Feministisch of niet feministisch? Wat willen vrouwen (en mannen) werkelijk?

Na het zien van de film Babygirl zou een omstreden mannelijkheidsgoeroe als Andrew Tate zelfgenoegzaam kunnen zeggen: zie je wel! Of hij gelijk heeft, is een tweede. De nieuwe film van Halina Reijn is een meanderende analyse van vrouwelijk seksueel verlangen. Haar personage Romy (Nicole Kidman) is een voorbeeldig geëmancipeerde ceo van een goed lopend tech-bedrijf die ondanks dat succes, een toegewijde man en twee dochters, niet tevreden lijkt.

De film opent met een scène waarin we Romy up close uitbundig zien klaarkomen. Allemaal show, zo blijkt. Daarna gaat ze naar de badkamer waar ze op haar buik gaat liggen en zichzelf stiekem bevredigt terwijl ze op haar laptop porno kijkt: „What does daddy do?” vraagt een man in de video. „Anything he pleases”, antwoordt een meisje. Dan pas komt ze echt klaar.

Romy wordt door Reijn neergezet als de stereotiepe powervrouw, koel en berekenend, maar ook als dat kleine meisje, onzeker in haar ‘abnormale’ verlangen door een sterke man te worden gedomineerd, een innerlijk conflict waar we Romy de hele film mee zien worstelen.

En ik worstel ook. Babygirl is een unieke internationale prestatie van Reijn waar ik bewondering voor heb. Op het filmfestival van Venetië werd de film lovend ontvangen en gelauwerd als een onthullend en taboe-doorbrekend verhaal over vrouwelijke seksualiteit.

De vraag is echter: welk taboe wordt hier precies doorbroken?

Veelzeggend is het filmaffiche. Daarop zien we Romy, smachtend, als dat kleine meisje uit de pornovideo, opkijken naar de jonge Samuel (Harris Dickinson) met de tekst: This Christmas get exactly what you want.

Eeuwenoud cliché

Het idee dat een vrouw deep down het liefste seksueel gedomineerd wil worden door een man, is niets nieuws. Sterker nog, het is een eeuwenoud cliché over vrouwelijke seksualiteit, een aanname die de traditionele, patriarchale machtsstructuur benadrukt en in schril contrast staat met het streven naar gendergelijkheid. Vernieuwend is dan ook niet dat het gezegd kan worden, nee, vernieuwend is dat het wéér gezegd kan worden.

In Babygirl schuilt de ‘bevrijding’ van het hoofdpersonage niet in het zich losmaken van een traditionele genderrol, maar juist in haar keuze zich over te geven aan de diepgewortelde aantrekkingskracht van die rol. Haar verdienste schuilt erin dat ze niet langer haar verlangens onderdrukt, maar eindelijk ‘durft’ toe te geven aan wat haar daadwerkelijk opwindt: seksuele vernedering.

Romy’s behoefte reikt verder dan het bed, zo blijkt wanneer we haar thuis een keukenschort zien dragen. Haar man vindt het belachelijk, Romy kiest ervoor. Op zo’n moment flirt de film met het idee van ‘welwillend seksisme’, een subtiele vorm van seksisme die het hypocriet vindt om te doen alsof de biologische behoefte bij vrouwen tot zorgzaamheid, zachtheid of onderdanigheid niet bestaat.

Babygirl is dan ook geen feministisch manifest, maar werpt een complexe en urgente kwestie op: wat betekent emancipatie voor vrouwen én mannen in deze tijd?

Na tweehonderd jaar georganiseerd feminisme lijkt er een periode van emancipatiemoeheid aangebroken. Het streven naar gendergelijkwaardigheid roept bij velen – zeker niet alleen mannen – gevoelens van irritatie op. De verworven gendergelijkheid wordt in toenemende mate eerder als een last ervaren dan als een zegen.

Ooit was het taboe om te beweren dat vrouwen net zo krachtig, slim en ambitieus zouden zijn als mannen. Na jaren strijd heeft het taboe een spreekwoordelijk salto gemaakt: vandaag is het taboe om het overwonnen taboe in twijfel te trekken. Ooit was het controversieel om te beweren dat de vrouw gelijkwaardig is aan de man, nu is het controversieel om datzelfde te ontkennen.

Lees ook

Wie op TikTok veel rond Andrew Tate volgt komt vanzelf terecht in de wereld van opdrukken, snelle auto’s en vooral misogynie

Wie op TikTok veel rond Andrew Tate volgt komt vanzelf terecht in de wereld van opdrukken, snelle auto’s en vooral misogynie

Dat zorgt voor een verongelijktheid. Vrouwen lijken zich beklemd te voelen door het geëmancipeerde (voor)beeld dat is ontstaan, alsof het slechts een nieuwe mal is waar ze zich naar moeten voegen. Mannen claimen het recht terug op de mannelijkheid die hen, met name door de veranderende positie van de vrouw, is ‘afgenomen’. Bewegingen die teruggrijpen op traditionele manvrouw-patronen schieten als paddenstoelen uit de grond: tradwives, manosphere, MGTOW (Men Going Their Own Way).

Overdreven zelfcensuur

In bredere zin is deze ontwikkeling verwant aan de opkomst van de anti-woke-beweging. Er heerst een groeiend verzet tegen wokeness die ons zou veroordelen tot overdreven zelfcensuur, zou opzadelen met een verboden lexicon waardoor we niet meer kunnen zeggen wat we willen zeggen, en ons ertoe zou dwingen onze ware aard te verraden.

Dat zie je goed bij manfluencers als bovengenoemde Andrew Tate, Jordan Peterson en Elliot Hulse. Die beweren dat mannen door het feminisme gedwongen zijn hun mannelijkheid te dissen. Ze eisen hun man-zijn terug (weer dat woord: ‘terug’). Hun argumentatie is vaak gestoeld op menselijk gedrag dat zover teruggaat als de prehistorie. De vergelijkingen met Neanderthalers zijn niet van de lucht. Immers, wat ‘oer’ is, moet wel écht zijn.

Manfluencers beschouwen gendergelijkwaardigheid als een constructie die de ‘ware’ aard van vrouwen stelselmatig verdraait en verdrukt

Als een bewering gelegitimeerd wordt met een woord als ‘oer’ naderen we het domein van het biologisch determinisme, de overtuiging dat menselijk gedrag volledig wordt bepaald door genetische of biologische factoren. Na jaren therapie komt Romy tot de conclusie dat haar diepe verlangen niets te maken heeft met haar opvoeding. Ze zegt: „Ik ben ermee geboren.” Daarmee nestelt de film zich in een tijdperk waarin het biologisch determinisme, met name door jongere generaties, op platforms als Instagram, TikTok en YouTube nieuw leven wordt ingeblazen.

De Franse schrijfster en feministe Simone de Beauvoir zou zich omdraaien in haar graf. Zij, en vele 20ste-eeuwe feministen met haar, waren van mening dat we niet als vrouw geboren worden, maar tot vrouw worden gemaakt. Onze diepste verlangens zouden zijn ingegeven door patronen waar we als meisje dag na dag, sprookje na sprookje, film na film, mee zijn opgegroeid. We zijn geconditioneerd in wat we als vrouw horen te willen en hoe we ons als vrouw horen te gedragen. Bescheiden. Sierlijk. Zorgzaam. Zacht. Ondergeschikt.

Welnu, de nieuwe biologische deterministen draaien die redenering om: ze beweren dat jonge vrouwen is (aan)geleerd om zich gelijkwaardig te gedragen, zonder dat onze biologie daar ooit aanleiding toe heeft gegeven. Gendergelijkwaardigheid beschouwen ze als een constructie die de ‘ware’ aard van vrouwen stelselmatig verdraait en verdrukt.

Ook gelijkwaardigheid kan beklemmend zijn. In Babygirl eist een medewerker van Romy dat ze zich als de krachtige, ambitieuze, onafhankelijke vrouw blijft gedragen waar ze tegen op kan kijken. Ofwel: bevrijding als beperking.

Besekst bed

Ik ben volwassen geworden in de jaren negentig, toen ook de mainstream cultuur begon af te rekenen met eeuwenoude genderpatronen: bij Disney was Pocahontas aan de beurt, Beyoncé zong over ‘Independent Women’ en Tracey Emin nodigde iedereen uit in haar besekste bed. Drie decennia later zie ik veel verworven vrouwenrechten wankelen en verpulveren. Een man die aansprakelijk is gesteld voor seksueel misbruik wordt op 20 januari president van de Verenigde Staten. Een ex-kickbokser vindt bijval van miljoenen mannen als hij verkrachting rechtvaardigt. Het recht op abortus kan zomaar worden teruggedraaid. Ik zie ons verder afdrijven van de vrijheid waar wij, en generaties vrouwen en mannen voor ons, voor hebben gevochten. Ik zie regressie.

Het idee dat onderwerping en zelfs seksueel geweld zouden zijn wat een vrouw exactly wants is, in een tijd waarin zowel bewindspersonen, ceo’s als prinsen moeiteloos lijken weg te komen na beschuldigingen van seksuele misdrijven, dubieus. Aan het eind zegt Romy’s echtgenoot: „Sadomasochisme is een achterhaalde notie van vrouwelijke seksualiteit.” Waarop Samuel hem aankijkt en zegt dat juist díe notie achterhaald is. De vinger op de tijdgeest.

De film Barbie is niet alleen slinks, maar ook gevaarlijk

Nicole Kidman toon als acteur veel lef in de film. Toch blijf ik me afvragen: als de seksuele voorkeur van haar personage verder had afgestaan van het cliché, als ze had gefantaseerd over het domineren van een negentienjarige jongen in plaats van andersom, als we die jongen een schaaltje melk hadden zien oplikken voor haar voeten, was het applaus in Venetië dan net zo gul geweest? Is het bevestigende karakter van de film een onderdeel van haar succes?

Een film als Babygirl mag aan de oppervlakte feministisch lijken met een hoofdpersoon die ceo is, een vrouw die expliciet van seks geniet en het aandurft haar seksuele fantasieën uit te leven; de ware verdienste van de film is dat ze een rake en pijnlijke reflectie is van de netelige positie waarin het feminisme in deze tijd verkeert. Romy is, net als vele vrouwen, verstrikt in een emancipatiekluwen van triomf en nederlaag, kracht en zwakte, vooruitgang en verlies. Een volwassen vrouw die cougar-style valt voor een negentienjarige jongen, maar wél van hem eist dat hij haar domineert, is een illustratie van hoe complex, misschien wel stuurloos, het streven naar emancipatie tegenwoordig is.

Vorig jaar schreef ik over Barbie, een film die openlijk feministisch zegt te zijn, maar onder al die roze laagjes vooral ideeën over gender bevestigt. Dat is niet alleen slinks, het is gevaarlijk. Want als we het verschil tussen een baanbrekende en een rolbevestigende film niet meer kunnen onderscheiden, als het stereotiepe en het subversieve onontwarbaar lijken, als feminisme en seksisme door elkaar gaan lopen, hoe bepalen we dan nog waar we staan en waar we heen willen bewegen?  

Met enige weemoed kijk ik terug op de nineties girlpower van de Spice Girls, toen we nog konden losbreken van gevestigde rolpatronen, hoe speels en vrijblijvend ook. Vandaag zijn die patronen niet langer gevestigd of vastomlijnd, niet zwart of wit, maar grijs. Hoe gaan we daarmee om? Willen we, deep down, echt terug?

Laat een complexe en grillige film als Babygirl een aanleiding zijn om de discussie over het verlangen van de vrouw in een tijd vol tinten grijs, respectvol, openlijk en levendig te voeren. Tell me what you want; what you really, really want.

Lees ook

De erotische thriller van Halina Reijn wordt goed ontvangen op Filmfestival Venetië

Actrice Nicole Kidman kust regisseur Halina Reijn tijdens het Filmfestival Venetië.


Kaartentrekspelletjes die prima in de Sinterklaasschoen passen

Iedereen kan kiezen. Een kind van twee weet al precies of het pindakaas of smeerkaas op zijn boterham wil. Maar ook iedereen kan twijfelen. Is stroop toch niet lekkerder?

Het is dit wikken en wegen dat ‘card drafting’ zo spannend maakt. Of in goed Nederlands: spellen waarin je om beurten kaarten kiest uit een aanbod. Maar ja, welke kaart dan? De kaart met veel potentie? De kaart met een vaste maar lage waarde? Of toch de kaart die jou geen enkel voordeel biedt, maar die je vooral uit de klauwen van een tegenstander wil houden?

Locus en Kintsugi zijn twee nieuwe spellen in dit genre. In Locus twijfel je over kaarten met Tetris-blokjes waarmee je verschillende velden probeert in te vullen. In Kintsugi dub je over kaarten met Japans servies. Het zijn spellen die nog in een grote schoen zouden passen.

Kintsugi is de Japanse kunst van het herstellen van aardewerk met goudlak. Elke kaart verbeeldt een ander type aardewerk (theepot, vaas, bord, kopje, schotel) dat aan het einde punten oplevert. Kiezen gebeurt in Kintsugi in de volgorde van een ‘slang’. De speler die als eerste kiest (de kop) heeft ook de laatste keus (de staart). De speler met de tweede keus kiest ook als voorlaatste, en zo verder.

In veel draft-spelletjes is de laatste kaart een afdankertje. Het slimme van Kintsugi is dat de kaart die overblijft en niet gekozen wordt grote consequenties heeft: álle kaarten met aardewerk van dit type vallen ‘stuk’. En gebroken servies levert geen punten op. Alleen door goud te investeren kunnen spelers hun aardewerk herstellen én meteen meer waard maken: goud geeft glans.

Ook Locus heeft een truc om afdankertjes relevant te maken. In Locus kies je elke ronde kaarten met tetrisblokjes die je daarna mag invullen op een papieren vel, met verschillende velden. In het blauwe veld stapel je blokjes zo hoog mogelijk, in het paarse veld moeten vakjes met elkaar verbonden worden en in het gele veld vul je rijen zoals in het klassieke Tetris.

Met sommige ingevulde vakjes verdien je bonussen, zoals een extra vakje om in te vullen of een mogelijkheid om een afgedankte kaart alsnog in te lijven. Zo kan ook hier de kaart die niemand wil grote impact kan hebben.

Locus speelt uitstekend met twee spelers, omdat de puzzel op papier veel uitdaging geeft. Kintsugi met twee spelers voelt juist wat leeg: er ligt te weinig op tafel om echt te kiezen. Vanaf drie spelers begint het vliegwiel van Kintsugi echt te draaien.


Transformatorhuisjes hóéven niet lelijk te zijn

Ze zijn er nog, uit vervlogen tijden. Tijden zonder Tesla’s aan de laadpaal, warmtepompen, zonnepanelen, soms twee telefoons per persoon. Monumentale gebouwtjes waarvan niet direct duidelijk is dat er binnen elektriciteit wordt omgezet in laagspanning om huizen in de omgeving van stroom te voorzien.

Het prachtige kleine gebouwtje op het platteland aan de Huizingerweg in het Groningse Huizinge of dat bij Grijpskerk, eveneens in die provincie. De peperbussen in Amsterdam en Diemen, met reclame beplakt of iets kunstzinniger onder handen genomen. 69 transformatorhuisjes hebben de status van rijksmonument.

Bosscherweg, Grijpskerk
Huizingerweg, Huizinge
Oosterweg, Groningen
Hugo de Grootplein, Delft

Foto’s Ruchama van der Tas

Maar de meerderheid van de ongeveer 100.000 transformatorhuisjes – of trafohuisjes – is niet per se een verrijking voor het landschap, of een lust voor het oog. Zeker de moderne variant niet; groene of grijze bakken met waarschuwingen voor elektrisch gevaar, vaak plompverloren op een grasveld gezet. Met een beetje geluk heeft iemand hem in ieder geval nog met graffiti beklad.

En er moeten er de komende twintig jaar nog zo’n 50.000 bij komen, omdat het Nederlandse stroomnetwerk overbelast is. Transformatorhuisjes verdelen elektriciteit zo goed mogelijk over de buurt. Ze zijn de definitie van praktisch; bewoners zitten niet bepaald te wachten op zo’n lelijk ding in het zicht. En ze kunnen erover klagen, maar aan de komst van zo’n huisje kunnen ze weinig doen – ze dienen een publiek belang. Wat rest: ze op z’n minst een stuk minder lelijk maken.

Nieuwe Ebbingestraat, Groningen

Westzeedijk, Rotterdam
Noord-Groningen

Foto’s Ruchama van der Tas

Zoals het CDA in Dordrecht eerder dit jaar in een motie schreef: het is „ongewenst” dat trafohuisjes „zonder esthetische toetsing” geplaatst worden. De gemeenteraad nam die motie vervolgens aan. In Amsterdam was er dit jaar eenzelfde motie, ‘elegante transformatorhuisjes’ genoemd, van CDA, GroenLinks en Volt. Ook daar ging de raad akkoord. In Amsterdam moeten nieuwe trafohuisjes voortaan meer zijn dan een saaie bak, ze moeten passen in de buurt waar ze staan.

Voor fotografe Ruchama van der Tas begon een tocht langs Nederlandse trafohuisjes met al die mooie monumentale gebouwtjes, die ze vooral in de provincie Groningen en rond Nijmegen vond. Huisjes met een verhaal, omdat ze soms voor meer dan elektriciteit werden gebruikt. „Het transformatorhuisje in Grijpskerk was tof. Daar stond de tekst bij: ‘Op 26 oktober 1944 werd het bevolkingsregister van de gemeente Grijpskerk hier verborgen voor de bezetter.’”

De meeste gemeenten zullen de komende twintig jaar kiezen voor de moderne standaardvariant. Regionale netbeheerders als Liander en Enexis moedigen mensen wel aan iets van die lelijke dozen te maken. Wat mag en wie betaalt, dat moeten buurten en kunstenaars vervolgens met de gemeente overleggen.

Dat ook de moderne trafohuisjes er niet lelijk uit hoeven te zien, bewijzen voorbeelden in Amsterdam en Rotterdam. Daar zijn ze een canvas voor streetart. In 2021 voorzag Johan Moorman het gebouwtje op het Amsterdamse Hoofddorpplein van het pixelkunstwerk Empower yourself. Negen jaar eerder maakte Fabrice Hünd van een trafohuisje aan de Willemsparkweg een mozaïekkunstwerk.

In Rotterdam, waar de Heemraadssingel overgaat in de Graaf Florisstraat, staat sinds 2009 het ‘Transformatie Huisje’, een ontwerp van Roeland Otten. Als je er aan alle kanten recht voor staat, wordt het uitzicht op de straat als het ware hersteld, doordat de ‘missende’ delen op het huisje zijn geprint. Een optische illusie, opvallen door niet op te vallen. Dat is niet veel transformatorhuisjes gegeven.

Hoofddorpplein, Amsterdam
Willemspark, Amsterdam
Jodenbreestraat, Amsterdam

Foto’s Ruchama van der Tas

Hugo de Grootplein, Delft
Foto Ruchama van der Tas


Ik ga dood en ik laat na: eeuwig dwalende data

Bloemen verwelken, schepen vergaan, maar je digitale data blijven altijd bestaan. Wat wil jij dat er na je dood met die gegevens gebeurt?

Dát is nou een gezellig gespreksonderwerp voor de kerstdagen, dachten ze bij de Alliantie Digitaal Samenleven. Digitale nalatenschap is het thema van een nieuwe campagne die in december van start gaat. De aanleiding: 70 procent van de Nederlanders heeft nooit nagedacht over wat ze achterlaten aan gegevens, terwijl iedereen ermee te maken krijgt.

Als conversation starter is een ‘happertje’ ontworpen; een 3D-gevouwen papiertje dat confronterende vragen voorschotelt. Zoals: wie krijgt toegang tot je wachtwoorden en je socialemedia-accounts? Wil je je first love na je dood verrassen met je second love? Welke Spotify-lijst laat je achter voor je uitvaart?

Het is een onderwerp dat me aan het hart gaat, twee jaar geleden schreef ik erover na het overlijden van m’n zus. Haar telefoon beheert nog altijd de familie-appgroep en mijn werkkamer is inmiddels een klein computermausoleum met pc’s en laptops van dierbaren. Het is te vroeg om hun zielenroerselen bij de milieustraat te dumpen.

Een uitvaartverzorger reageerde destijds op het stuk. In de opleiding tot uitvaartverzorger kwam digitale nalatenschap even aan bod. „Maar het werd de deelnemers snel duidelijk dat hier de helft van de studie-uren aan besteed moest worden.”

Pake op Twitter

Je kunt maar beter bij leven bepalen wat er van je bewaard blijft en wat weg mag. Tijdens een themadag in Beeld & Geluid in Hilversum delen drie (ervarings-)deskundigen hun eigen aanpak. Zoals Renate Dijkema, die zes jaar geleden onverwacht haar vader verloor en meer dan een jaar bezig was om al zijn accounts goed af te sluiten. Toch kwam haar kleindochter jaren later nog een verdwaald Twitter-account tegen waarop een foto van ‘Pake’ stond – Fries voor opa.

Als erfgenaam kun je bij instanties als telecombedrijven en banken vrij eenvoudig accounts opzeggen, en ook bij Apple en Google is nalatenschap goed te regelen. Microsoft geeft, zij het nog moeizaam, erfgenamen toegang tot accounts, na een uitspraak van de rechter. Meta belooft erfgenamen dat ze Facebook- en Instagram-accounts op standje ‘herdenking’ kunnen zetten, zodat ook Henk Krol geen felicitaties meer stuurt op de verjaardag van een overledene.

Maar er is veel meer te regelen, tel je wachtwoorden maar na. Volgens schattingen heeft de gemiddelde internetgebruiker meer dan tweehonderd online accounts. Soms zijn ze waardevol (denk aan YouTube-video’s die na iemands dood nog advertentiegeld opleveren) of bevatten ze gevoelige data. Dat merkte de Amerikaanse vrouw die moest betalen voor dure spullen die criminelen kochten met de creditcard van haar overleden man, gevonden in een vergeten Home Depot-account.

Een andere schadepost: het milieu. Als accounts van overledenen nooit worden gedeletet, blijven datacenters tot in de eeuwigheid energie verbruiken om ongebruikte gegevens te bewaren. Het loopt op: volgens een nattevingersommetje van databedrijf Edge Delta zou een gemiddelde internetgebruiker (5,3 miljard wereldwijd) per dag 15 terabyte aan data creëren. En weggooien ho maar, terwijl je een hoop CO2-uitstoot kunt besparen als iedereen nutteloze data wist.

Papa zonder mama

Renate Dijkema was de eerste in haar vriendengroep die een van haar ouders verloor. Het onderwerp leeft niet echt, merkte ze. „Als er een baby’tje wordt geboren of iemand gaat trouwen, dan is het allemaal halleluja en leuk, als iemand overlijdt wordt het ingewikkeld.”

Ze is haar digitale nalatenschap zelf gaan regelen: een papieren boekje met wachtwoorden voor haar online accounts, dat haar man kan inzien als het zover is. En op zijn beurt heeft haar man een Spotify-lijst met muziek voor zijn uitvaart. „Verborgen, want ik wil niet dat de liedjes nu al die betekenis krijgen voor mij.”

Femke Hammer van de Alliantie Digitaal Samenleven heeft het hoofdwachtwoord van haar wachtwoordkluis gedeeld met haar vriend. „Nu maar hopen dat hij het onthoudt, want volgens mij heeft hij het niet opgeschreven.” Haar organisatie maakte een checklist voor digitale nalatenschap: vier A4’tjes, best overzichtelijk.

Regel het, is de boodschap van Sander van der Meer van Digital Life Legacy. Zijn bedrijf helpt nabestaanden toegang te krijgen tot telefoons en tablets van overledenen, om bij online accounts te komen of inzicht te krijgen in de motivatie van mensen die zelf uit het leven stapten. Hij ervaart bijna dagelijks hoe pijnlijk het kan zijn als er niets geregeld is. „Dan komen onverwacht foto’s bovendrijven van papa zonder mama, in een hotel. Of blijkt iemand enorme gokschulden te hebben.”

Zelf zet hij de bestanden en media waar zijn „ziel en zaligheid” in zitten op een externe harde schijf, om te bewaren. „En de rest mag in rook opgaan.”

Je telefoon is ‘goud’, zegt Van der Meer. Als je ergens inlogt, gebruik je dat apparaat vaak voor een extra verificatie. Je moet dus ook niet meteen het telefoonabonnement van de overledene opzeggen, want dan verlies je de sleutel voor diensten waar je sms’jes en telefoonnummers voor nodig hebt.

Post-mortem privacy

Met al die rondzwervende data is het voor nabestaanden lastig om de privacy van de overledene te beschermen. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geldt namelijk niet meer zodra je je laatste adem uitblaast. Dat is een schrijnend probleem, bijvoorbeeld bij beelden van ernstige verkeersongevallen. De privacy van zwaargewonden is beschermd, die van overleden slachtoffers niet.

„Gegevens van overleden familieleden kunt u niet laten verwijderen [door de dienst die ze beheert]”, aldus de Autoriteit Persoonsgegevens, „tenzij de persoonsgegevens van uw familielid ook betrekking hebben op u.”

Het is tijd om de wet aan te passen. Woensdag zal Aleid Wolfsen, voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens, tijdens een rondetafelgesprek in de Tweede Kamer benadrukken dat Nederland dit moet regelen in de Verzamelwet gegevensbescherming, als extraatje boven op de AVG.

De ‘post-mortem privacy protection’ is er wel in Hongarije, waar erfgenamen tot vijf jaar na iemands overlijden zijn of haar gegevens mogen beschermen. Zo kunnen ze ook protesteren tegen ongewenste AI-klonen of deepfakes.

Dat is er trouwens nog eentje voor de checklist. Wil je herinnerd worden als onsterfelijke kloon, met bewegend beeld, realistische stem en je karaktertrekken? In China is het big business, zo’n bidprentje 2.0.

Ik zit er niet op te wachten om vereeuwigd te worden. En het nageslacht? Aan de ontbijttafel antwoordde mijn dochter dat ze een leuke foto van haar vader wel genoeg vindt. „Voor op het nachtkastje.” Goed plan.