
Op negenjarige leeftijd vluchtte Claude Kiambe met zijn moeder, broers en zussen vanuit de Democratische Republiek Congo naar Nederland. Zijn vader was in de oorlog daar om het leven gekomen. Ondanks dat drama leerde zijn moeder hem het positieve van het leven te blijven zien, zegt hij. „C’est la vie”, zong ze naar de titel van het lied waarmee Claude, zijn artiestennaam, deze week Nederland vertegenwoordigt op het Eurovisie Songfestival. „C’est comme ci, c’est comme ça/ C’est en haut et en bas.”
Het levensverhaal van Claude, die in 2017 een talentenjacht in Enkhuizen won en eind 2022 met het nummer ‘Ladada (Mon dernier mot)’ op één in de Top 40 stond, is bijzonder genoeg. Dat met hem Nederland voor het eerst met een gedeeltelijk Franstalig nummer aan het Songfestival deelneemt, is niet minder dan een culturele waterscheiding. Sinds het allereerste Songfestival in 1956 heeft Nederland 41 Nederlandstalige en 24 Engelstalige liedjes ingezonden. Het eerste Engelstalige nummer kwam er weliswaar al in 1974 (‘I See a Star’, Mouth & MacNeal), maar de meeste Engelstalige bijdragen dateren van de laatste paar decennia. Het Engels zou een breder publiek aanspreken en volgens sommige artiesten ook geschikter zijn om in te zingen.
Dat mag zo zijn, het valt niet te ontkennen dat het Frans in Nederland aan een culturele herwaardering bezig is. In de jaren zestig en zeventig waren Franstalige artiesten als Françoise Hardy en Serge Gainsbourg ook in Nederland wereldberoemd. Boeken van Franse schrijvers gingen grif over de toonbank, zelfs onvertaald. Om over de dominantie van de Franse cinema nog maar te zwijgen.
Na een aantal zeer magere jaren heeft de Franse taal nu een rentree gemaakt. In de literatuur, natuurlijk, met schrijvers als Édouard Louis, Leïla Slimani, Kamel Daoud of Annie Ernaux. En met ook hier populaire series als Dix pour cent of Lupin. Zelfs de inmiddels dertig jaar oude banlieuefilm La Haine staat opnieuw in de belangstelling. Maar bovenal is het te zien in de populaire muziek, met Aya Nakamura, Gims, Bon Entendeur en Claudes grote voorbeeld uit België, Stromae.
Die hernieuwde belangstelling voor het Frans valt sinds een paar maanden samen met een in sommige kringen gevoelde afkeer van de Verenigde Staten. „Het is uit met Amerika”, schreef columnist Stine Jensen onlangs in NRC. In de Volkskrant pleitte een redacteur ervoor de terugkeer van Trump aan te grijpen om een ander „rolmodelland” (namelijk: Frankrijk) te kiezen. Zo snel zal dat wellicht niet gaan, maar ook om politieke, strategische en economische redenen is het verstandig in een razendsnel veranderende wereld niet te eenkennig naar het Engelse taalgebied te kijken.
Tegen dat licht is het zorgelijk dat talenstudies het nu zo lastig hebben. Terwijl er een groot tekort aan leraren Frans is, maakten twee Nederlandse universiteiten onlangs bekend onder andere Frans als zelfstandige bachelor te willen schrappen. Terecht reageerde de KNAW dat talenstudies „voor de maatschappelijke en economische ontwikkeling” van een klein land als Nederland „cruciaal” zijn. Of om met de titelsong van Claudes nieuwste album te spreken: „Je parle français maintenant/ Als ik je niet versta/ Dan telt het niet mee.”
Het valt te hopen dat zijn deelname aan het Songfestival – of, natuurlijk, le Concours Eurovision de la chanson – ook jonge mensen bewust maakt van het belang andere Europese talen te spreken dan alleen Nederlands en Engels.
