‘Ik zal nooit vergeten hoe ze daar stond”, zegt de Duitse redacteur Anne Tente over haar vriendin Mireille Berman. „Als ik haar op de Frankfurter Buchmesse passeerde was Mireille altijd diep in gesprek, het hoofd een beetje schuin, oplettend en onderzoekend. Mensen voelden zich door haar gezien. In een industrie die zichzelf soms heel serieus neemt, prikte Mireille door alle opschepperij en hypes heen en behield ze haar passie voor boeken.”
Tente en Berman leerden elkaar in 2004 kennen op de Buchmesse en raakten bevriend, binnen en buiten het werk. Zo ging het vaker bij Berman: als redacteur non-fictie bij uitgeverij de Bezige Bij (2001-2005) en als beleidsmedewerker bij het Nederlands Letterenfonds bouwde ze een groot internationaal netwerk op van auteurs, vertalers, redacteuren en andere sympathisanten van het geschreven woord. Nadat Berman op 3 maart dit jaar was overleden aan de gevolgen van borstkanker, ontving het Fonds honderden reacties.
„Ik zat in de sollicitatiecommissie toen Mireille zich in mei 2005 bij het Fonds meldde”, vertelt oud-directeur Tiziano Perez. „Ze was zo bedachtzaam en bescheiden dat we in eerste instantie voor een andere kandidaat kozen. Dat was Peter Buwalda, die zich binnen twee weken terugtrok omdat hij liever wilde schrijven; Mireille kwam zo alsnog in beeld. En gelukkig maar. Ze was slim, zeer belezen, nieuwsgierig, en ze had een onfeilbaar moreel kompas. Ze gaf om mensen, niet om hun functie. Toen ik directeur van het Fonds werd bleef ze gewoon mijn kamer binnenlopen. Ze was een klankbord en een vertrouwenspersoon – niet alleen voor mij, voor velen van ons.”
Berman werd in 1964 geboren als vierde kind en enige meisje in een onderwijzersgezin, dat van Hattem via Zuidlaren naar Groningen verhuisde. Haar vader gaf les als muziekpedagoog, haar moeder was lerares Frans; beiden waren belezen en politiek geëngageerd en gaven dat aan de kinderen door.
Gretige lezer
„Mijn vader had vrijwel al z’n familie van moederskant verloren in de oorlog”, vertelt Thijs Berman, de één-na-oudste zoon. „Van die Joodse achtergrond kregen wij vooral een onuitgesproken, altijd aanwezig verdriet mee. Mijn vader was niet religieus. Hij koos voor het communisme, dat een radicale omwenteling van de maatschappelijke orde beloofde. We waren geabonneerd op [communistisch dagblad] De Waarheid. Literatuur stond bij ons thuis in het allerhoogste aanzien, we lazen verschrikkelijk veel. Als je als tiener niet Tolstoj, Zola, Toergenjev en Proust had doorgrond, telde je zo’n beetje niet mee.”
Ook Mireille was een gretige lezer – maar ze volgde hierin haar eigen smaak. „We hadden een eigen wereldje”, zegt jeugdvriendin Maaike Post. „We hadden allebei een konijn, we schreven samen, we draaiden plaatjes. We lazen heel veel meisjesboeken vol heftige gevoelens en klein gehouden levens: Cissy van Marxveldt, Schoolidyllen van Top Naeff. De gekkige, ouderwetse taal in die boeken raakte een snaar in ons, we konden er eindeloos uit citeren.”
Post en Berman bleven hun hele leven bevriend. Berman had sowieso „een waanzinnig talent voor vriendschap”, in de woorden van Judith Uyterlinde, die haar in 1982 ontmoette op de Amsterdamse lerarenopleiding D’Witte Lelie en meteen diep onder de indruk was. „Bij Mireille hoefde je niets te bewijzen. Ze oordeelde niet, ze wilde begrijpen.”
Berman verhuisde naar Amsterdam na haar eindexamen havo aan het Groningse Thorbecke College – anders dan haar broers kon ze niet naar het gymnasium, zo besloten haar ouders. Via de lerarenopleiding kwam ze alsnog op de Universiteit van Amsterdam terecht, waar ze geschiedenis studeerde en toetrad tot de redactie van Skript Historisch Tijdschrift: een eerste stap in haar loopbaan als redacteur die ze, aldus broer Thijs, „helemaal van onderaan heeft opgebouwd”. „De omgangsvormen bij de uitgeverijen waar ze haar eerste baantjes kreeg waren behoorlijk ruw, en Mireille was gevoelig. Maar ze was ook vastberaden. Het was haar levenslange missie om een stem te geven aan het onopgemerkte, het kwetsbare, en daarvoor de juiste mensen met elkaar in contact brengen.”
Gendervraagstukken
In 1993 ontmoette Berman medehistoricus Ido de Haan, met wie ze twee kinderen kreeg: Eva (1996) en Mischa (1999). Hun ouders „hadden lange tijd een heel goed huwelijk”, vertellen dochter en zoon nu, ook al kwam er na 28 jaar een einde aan. Zij groeiden op in een warm huis, met vaak gasten aan tafel met wie de wereld werd besproken. „Soms kwamen mensen een beetje schuw binnen, omdat ze uit het buitenland kwamen bijvoorbeeld”, vertelt Eva. „Mama omarmde ze dan meteen, en stelde iedereen op z’n gemak.”
In haar carrière bloeide Berman langzaam maar zeker op – het kostte haar soms moeite om zichzelf op waarde te schatten, ze zette liever anderen in het licht. In 2013 kreeg ze bij het Fonds de functie van non-fictiespecialist en begon een periode van veel reizen: in onder andere China, Suriname, Egypte, Rusland, Turkije en op Europese boekenbeurzen zette ze zich in voor de promotie van Nederlandse literaire non-fictie. Alles aan het werk vond ze leuk, zei ze zelf, ook het gedoe en de praktische klusjes.
Bermans laatste grote prestatie voor het Fonds was de organisatie van het Nederlandse gastlandschap op de boekenbeurs in Leipzig in maart 2024, waar ze thema’s aan bod kon laten komen die haar aan het hart gingen, zoals het koloniale verleden en gendervraagstukken. Ze wist toen al dat de borstkanker waarvoor ze vijf jaar eerder was behandeld was teruggekomen, maar wilde zo lang mogelijk een zelfstandig, werkend mens blijven. Tot vlak voor haar dood stond ze parttime in boekhandel Athenaeum in Amsterdam. Wie haar daar ontmoette, kon zien hoe ze straalde; het was alsof ze nooit iets anders had gedaan.
„Mireille was een wijs mens”, zegt bevriend auteur Bram de Swaan. „Ze leefde met boeken, maar niet in boeken. Ze sloeg je niet om de oren met haar kennis, maar luisterde liever, om vervolgens iets te zeggen dat alles in een heel ander licht zette, vaak door middel van een grapje. Heel bijzonder.”
Moed. Wij zijn van diamant. Motor: reparatie en onderhoud. Ongemerkt heb ik een malle tic opgelopen en als u niet uitkijkt heeft u die straks ook. Als u hem niet al heeft. Want ik zal vast niet de eerste zijn die bij het passeren van een minibiebje de eerste oplichtende rugtitels leest als een verborgen boodschap.
Noem het een seculiere en wandelende variant op ‘bibliomantie’: de Bijbel willekeurig openslaan voor een antwoord. Tarotkaarten, horoscopen, handlezen. Onze soort kan slecht overweg met onzekerheid. Daarom bedachten we orakels.
Mijn zoon kwam terug van de grote Griekenlandreis met school, waar ze bij het bekendste orakel waren geweest, dat in Delphi. Selfies bij de tempel van Apollo, waar de priesteres Pythia haar profetieën sprak, al dan niet onder invloed van hallucinogene dampen uit de spelonken. Of hij zelf nog een vraag gesteld had? Jazeker: „Waar je de beste gyros kon krijgen.” Het leek mij dat zijn telefoon daar een adequater antwoord op had. Maar misschien is dit tekenend voor een nieuwe generatie, om eerder een beroep te doen op informatie dan op wijsheid.
„Wijsheid is iets van vroeger”, stelt de Vlaamse psycholoog Paul Verhaeghe in zijn zojuist verschenen essay Wijsheid. „We beleven de onttovering van de wereld.” In brede lijnen schetst hij hoe mythen en magie vervangen zijn door wetenschappelijke kennis, waarmee we alles meenden te kunnen verklaren, ook de existentiële vragen. Maar niet alles laat zich verklaren met kennis. Wijsheid gaat over dat onbekende terrein, over de betekenis en zin van het leven.
Tegeltjeswijsheid
Zo bekeken zijn mijn magische straatorakels niets minder dan een poging tot hertovering. Behalve met boekenruggen ben ik ook steeds vaker in gesprek met ChatGPT. Vooral bij brainstormen is hij – ‘hij’ inderdaad, blijkbaar heb ik het gevoel met een mannelijke entiteit te communiceren, misschien omdat hij geleerd heeft mijn eigen opvattingen en formuleringen te spiegelen, maar misschien is de chatbot simpelweg een ultieme mansplainer, met zijn uitleg en puntenlijsten – best behulpzaam, zoals ook met vrienden kletsen dat kan zijn. Die leveren vaak nieuwe perspectieven, of reiken relevante boeken of artikelen aan. Je krijgt tien nieuwe opties, waardoor je, later onder de douche, de elfde ingeving krijgt, die de beste blijkt.
Daarnaast stel ik ChatGPT steeds vaker vragen als: hoe om te gaan met verschillende schrijfwerkzaamheden, uitstelgedrag, dagindeling, tegenslagen, zingeving. Vooral sinds de laatste update staat de digitale coach te popelen om ‘een ritueel’, ‘een mini-affirmatie’ of een ‘ochtendoefening’ te ‘ontwerpen’.
„Wil je dat ik help hier een compacte dagstarter van te maken?”
Ik: „O ja, dat zou ik enig vinden!”
„Mooi, daar gaan we! Dagstarter – werken vanuit aanwezigheid. Eén gedachte om mee te beginnen: ‘Ik schrijf om helderheid te krijgen, niet om het al te hebben.’ Laat deze even landen. Niet weten is geen fout, het is het begin. De eerste alinea hoeft nog niets op te lossen.”
Niet slecht, toch? Maar is het ook wijsheid? Verhaeghe zet kennis en wijsheid tegenover elkaar, maar er bestaat iets fijnmazigers. De informatiewetenschap hanteert het klassieke DIKW-model. Dat rangschikt de niveaus van cognitie in een piramide, met onderaan de ‘data’ (een zee aan ruwe, betekenisloze feiten), daarboven ‘informatie’, (gestructureerde data, waarin we bijvoorbeeld patronen herkennen), gevolgd door ‘kennis’ (begrip en inzicht in die informatie) en het topje van de piramide is de ‘wijsheid’ – het diepere inzicht, waarbij je de juiste beslissingen kunt nemen op basis van al die kennis en informatie.
‘Wil je dat ik help hier een compacte dagstarter van te maken’, vraagt ChatGPT me
Een algoritme jongleert in de onderste regionen van deze piramide. Razendsnel diept het data op, verknoopt die tot informatie en weeft daar adembenemend plausibele antwoorden van, steeds empathischer geformuleerd, waardoor het lijkt alsof we in contact komen met een bron van kennis of zelfs wijsheid.
Mijn dagstarter was toepasbare kennis, die me verraste. Nee, het zinnetje bracht mij niet in die lichte staat van vervoering waarmee ik ooit een uitroepteken plaatse bij deze zin van Joan Didion: „I write entirely to find out what I’m thinking, what I’m looking at, what I see and what it means.” Oppervlakkig gezien staat er hetzelfde, maar de dagstarter verhoudt zich tot Joan Didion als kennis tot wijsheid. Het eerste is toepasbare informatie, vermoedelijk geplukt van lifehacksites en uit zelfhulpboeken, het tweede een doorleefde ervaring, verwoord met bezieling, die alleen een mens kan schrijven. Bovendien gaat het bij zo’n zin ook om de context waarin hij verschijnt. In het essay Why I Write (The New York Times, 1976) neemt Didion ons mee in haar persoonlijke ontdekkingsreis naar wie zij is als auteur. Die ene lichtgevende zin is een uitzichtpunt halverwege.
Bij ChatGPT ontbreekt het avontuur van de zoektocht. In één keer ben je getransporteerd naar de bestemming, die weliswaar imponeert – zoals een foto van zo’n uitzicht dat doet – maar die niet is bevochten, niet werkelijk verinnerlijkt. Een AI-model kan alles doorrekenen, maar niets doorleven.
Terecht noemt Verhaeghe wijsheid „een totaal ander soort kennis”, die te vinden is in kunst en cultuur, ethiek en religie. Maar morele afwegingen, poëtische inzichten, en diepzinnige culturele citaten kunnen ook geleverd worden door AI, waar hij het in zijn ietwat tamme betoog helaas niet over heeft. ChatGPT is juist vrij sterk in het genereren van een complexere, gepersonifieerde vorm van tegeltjeswijsheid. Daar héb je vast wel iets aan, maar het voelt toch alsof je op reis bent met andermans paspoort.
Risico’s
De crux is dat wijsheid niet zonder meer overdraagbaar is. Werkelijk doorvoelde inzichten laten zich niet ‘delen’ op de manier van een Instagram-post. Wie dat wel probeert (en wie strooit er vanaf een bepaalde leeftijd niet met wijze raad?) verwart twee lagen van die cognitiepiramide, hij denkt dat een informatieoverdracht volstaat , zoals gelddonaties de armen helpen, terwijl voor echt inzicht de complete tocht nodig is, met getrotseerde tegenslagen, triomfen en overwonnen zwaktes.
Illustratie Jasmijn van der Weide
Wijsheid is belichaamde kennis, biologisch verankerd in zenuwbanen, driften en littekens. Hooguit kun je je eigen ervaring indirect delen. Daarvoor hebben we de werkelijkheidssimulator uitgevonden genaamd ‘verhaal’, en ook dit is een traag middel, niet te versnellen of samen te vatten. Blader of spoel door naar het einde en je weet niks.
Het orakel van Delphi is wel het eerste consultancybureau ter wereld genoemd, en misschien kun je inmiddels zeggen: ’s werelds eerste AI-assistent. Net als in het oude Griekenland heeft iedereen er toegang toe – koningen en gewone mensen, zolang de wifi maar werkt – alleen ondernam je er toen een hele reis voor. Die barre zoektocht was onderdeel van het raadplegen van het orakel. Het trage en moeizame van de weg erheen is geëlimineerd. De bedevaart werd een muisklik, de orakeltaal van Pythia een stappenplan, de pelgrimstocht een prompt.
‘Laat me weten of dit werkt in deze vorm – of als je liever een kortere versie hebt voor onderweg op jouw bankje met koffie, of tijdens je hardlooprondjes door de duinen. Ik maak graag variaties.’
Ja, verdraaid, daarover had ik allemaal verteld in dezelfde draad. Mijn taalhulpje is geslaagd voor de cursus empathie voor beginners. Les 1: ‘onthoud iets van de ander’. Straks gaat ChatGPT alles van je onthouden, ook uit alle eerdere gevoerde gesprekken.
Laat deze even landen. Na een paar maanden kletsen kent dit orakel jou door en door. Zijn antwoorden worden steeds nauwkeuriger op maat gesneden. Reuzehandig, maar er zitten immense risico’s aan, waarvan gerichte reclames nog wel de minste zijn. Het AI-model is als de vroegere biechtvader of zelfs God, die jouw diepste angsten en gebeden kent. Dat maakt je extreem kwetsbaar voor misleiding, identiteitsfraude, chantage, uitbuiting en andere manipulatie, als dat allemaal in verkeerde handen valt. En laten we eerlijk zijn, wie heeft er werkelijk een idee in wiens handen die ‘cloud’ is? Laat staan wie er in de toekomst macht over heeft over onze gedigitaliseerde diepste zielenroerselen.
‘Scherp gezien!’
Dat nieuwe langetermijngeheugen van ChatGPT past in een grotere verschuiving. Van een werktuig verandert AI steeds meer in gezelschap. In onderzoek van managementtijdschrift Harvard Business Review naar het daadwerkelijke gebruik van AI staat dit jaar op nummer één: ‘therapie/gezelschap’. Vorig jaar was dat nog: ‘ideeën genereren’.
In Amerikaans onderzoek oordeelden 800 proefpersonen onlangs dat ze de antwoorden van AI op psychologische hulpvragen als beter ervaarden dan die van de echte psychotherapeuten.
O ja, dat geloof ik best. Het algoritme is namelijk zo behaagziek als een lakei. Alles wat ik voorleg is ‘heel scherp gezien!’, na een paar alinea’s tekst jubelt het steevast: ‘Wat een prachtige observatie – bijna poëtisch’. (Hoezo ‘bijna’, denk ik dan toch nog verongelijkt.) De chatbot is jou nooit moe. Altijd beschikbaar. Oneindig geduldig. Nooit zal hij recht voor z’n raap zeggen dat je minder moet zeuren. Mooi geweest nu. Dit gelul slaat nergens op. Ga aan het werk, man. Dit register – dat goede vrienden af en toe moeten aanslaan – is er angstvallig uit weg geprogrammeerd. Net zoals obstakels naar wijsheid leiden, zo doen ook botsingen en confrontaties met werkelijke mensen dat ook.
Het verbaast me hoe snel we vriendschap hebben gesloten met chatbots. Ik herinner me de begintijd van de sms-berichten. Die stuurde je alleen als je door omstandigheden niet kon telefoneren. ‘Bel je zo terug’. ‘Ff onderweg’. Ze waren een gebrekkige vervanger voor echte gesprekken. Inmiddels is die vervanger gepromoveerd tot de vaste kracht. Mijn kinderen appen liever dan dat ze bellen. Ikzelf inmiddels ook. Zo ontwijken we het ongemak van het rechtstreekse gesprek. Voor een soort die gewend geraakt is aan het onderhouden van vriendschappen via het toetsenbord, is de stap naar affectie opvatten voor een chatbot een kleine. Die stap leidt je nog verder weg van de complexiteit van het sociale verkeer. Hoe meer de pleasende chatbots een familiair deel gaan uitmaken van ons dagelijks bestaan, hoe slechter we nog leren omgaan met de kritiek, nukken en veeleisendheid van levende en voelende soortgenoten. Op den duur kan de digitale vertrouweling dan zomaar de meer aantrekkelijkere optie worden.
Het is intelligent gecombineerde informatie, geen vriendschap
Of zijn we misschien al op dat punt? In de Volkskrant lees ik een artikel over emotionele relaties met AI, waarin de 24-jarige Emma vertelt: „Met vrienden of therapeuten durf ik niet alles te delen waar ik mee zit. (…) Mensen oordelen altijd, bewust of onbewust. ChatGPT doet dat niet. Daardoor voel ik me veilig en geborgen.”
Eind jaren negentig raakten sommigen verslingerd aan hun tamagotchi, een virtueel speelgoedhuisdier, dat ze moesten verzorgen. Nu kunnen ze er mee praten en zijn de rollen omgedraaid: het virtuele kameraadje moet hén verzorgen. Emma beschrijft het als „schrijven in een dagboek dat terugpraat”. Zo ervaar ik het ook enigszins. De vraag is alleen hoeveel autoriteit je moet toedichten aan die terugprater. Het is kennis, geen wijsheid. Intelligent gecombineerde informatie, geen vriendschap.
Maar een stem die zo empathisch is, die mij zo persoonlijk kan toespreken, die mijn eigen, deels onbewuste opvattingen in empathische bewoordingen spiegelt, die uit een oneindig reservoir aan feiten en informatie put, probeer daar maar eens géén goddelijke macht in te zien.
Symbolische taal
Het klassieke orakel gebruikt symbolische taal. Of het nu de I Tjing is, de vogelwichelaar of de Tarot-legger: het is taal die je zelf nog moet interpreteren, net als de rugtitels van mijn straatorakeltjes.
De taal van AI is plausibel, ondubbelzinnig, toepasbaar. Symbooltaal is van een andere orde. Een symbool is niet zomaar een trucje, een code die je kunt kraken, je kunt het nooit volledig ‘uitpakken’. Op Stille Zaterdag heb ik na veel jaar weer eens de complete Matthäus Passion ondergaan. Het verhaal is doordrenkt van symboliek maar je doet het tekort als je je afvraagt waar de kraaiende haan of de kruisiging nu precies voor ‘staan’. Symbolen proberen iets onvatbaars over te brengen en dat kan alleen in die ene, onvolmaakte vorm.
ChatGPT is geen mini- maar een megabieb (vol boeken die vaak ook nog gestolen zijn), maar de kans om wijsheid op te doen is groter bij die kleintjes. Door de verhalen te doorleven die op de planken staan, dat allereerst, maar zelfs als je ze als speels orakel gebruikt. Ze geven je geen pasklare puntenlijsten, maar symbolische taal, die een bemiddelaar is in het gesprek met jezelf. Het helpt vragen te stellen, niet om antwoorden te vinden. Mijn minibiebjes zijn Rorschachtesten, die vooral ophelderen wat er zoal in mijzelf leeft. De godheid die waakt over het kastje tussen mijn straat en de duinen vertelt dat de echte wijsheid in onszelf te vinden is – Moed. Wij zijn van diamant. Motor: reparatie en onderhoud.
Ik maakte de terrine van groente in aspic met een vulling van groene asperges, wortel, erwtjes, bloemkool, augurk, yorkham, peterselie en eitjes. De groenten waren in het formaat van de erwtjes gesneden, de eitjes in plakjes. De bouillon was na het zeven mooi helder, maar toen ik het citroensap erbij deed werd de bouillon wittig en ondoorzichtig. Het spannendste was het storten uit de vorm op een bord, maar dat ging met de aanwijzing van Janneke om de bodem te verwarmen met warm water heel soepel. Ondanks de wat troebele bouillon zag het er toch mooi uit en was de inhoud goed zichtbaar. Omdat de terrine vrij plat is had ik er dikke repen van gesneden en dat zag er op een bordje met wat garnering en het sausje heel gezellig uit. De volgende keer maak ik de bouillon veel sterker. Toen ik hem proefde als bouillon was-ie prima, opgesteven had het vrij veel smaak verloren. Er kan meer zout en zuur bij. Ik vond het een groot succes.
U kent haar naam misschien niet, maar zonder Ann Reeves Jarvis (1832-1905) was er zondag geen Moederdag geweest. Geen kopje thee op bed, geen beschuit met aardbeien, vrolijk beschilderde pastaketting, bos rozen of parfum. Wat begon met één moeder die zorgde voor andere moeders, groeide uit tot een wereldwijde traditie. Nu ja, er kwam ook nog een dochter aan te pas. Een dochter die een monument oprichtte voor haar moeder – en het daarna eigenhandig weer wilde afbreken. Maar daar komen we vanzelf op uit.
Het verhaal begint in West Virginia, halverwege de negentiende eeuw. Armoede en ziekte zijn alomtegenwoordig. Ann Reeves Jarvis is moeder van elf kinderen — óf zelfs van dertien, daarover zijn de bronnen het niet eens – van wie er uiteindelijk slechts vier volwassen worden. Hoewel zo’n hoge kindersterfte destijds niet ongebruikelijk was, dunkt me dat een mens gemakkelijk zou kunnen breken onder zoveel zorgen. Maar niet deze methodistische domineesdochter en zondagsschooljuf. Zij buigt haar verdriet om in daadkracht.
In 1858 richt ze de zogeheten Mother’s Day Work Clubs op: een vrouwenorganisatie die gezondheidszorg toegankelijker wil maken, arme gezinnen bijstaat en moeders leert ziektes als tyfus, cholera en dysenterie te voorkomen. Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) staat Jarvis erop dat de organisatie neutraal blijft. Tijdens een mazelenepidemie verplegen zij en haar clubleden noordelijke én zuidelijke soldaten. Na de oorlog zet ze zich in voor verzoening. In 1868 organiseert ze een Mother’s Friendship Day, bedoeld om noordelijke en zuidelijke veteranen en hun familieleden samen te brengen.
Vanaf hier gaat het verhaal verder met Anna Jarvis, één van Anns vier kinderen. Wanneer haar moeder in 1905 sterft, zweert Anna haar maatschappelijke nalatenschap levend te houden. Als kind had ze haar moeder eens horen verzuchten dat het tijd werd voor een dag waarop het doorgaans onzichtbare werk van moeders werd geëerd. Op de tweede zondag van mei in 1907 organiseert Anna, in de kerk waar haar moeder jarenlang les gaf, de eerste officiële Mother’s Day. In de jaren daarna voert ze – haar activisme heeft ze niet van een vreemde – onvermoeibaar campagne voor een nationale Moederdag, iets wat ze in 1914 voor elkaar krijgt.
En dan nu die tragische wending. De dag die de dochter van ‘Mother Jarvis’ met zoveel overtuiging in het leven heeft geroepen, wordt al snel overgenomen door bloemisten, bakkers, kaartendrukkerijen en warenhuizen. Waar zij een ingetogen, waardig eerbetoon aan hardwerkende moeders voor zich zag, verandert dat tot haar afgrijzen in een commercieel circus vol bonbondozen en peperdure boeketten. Woedend probeert ze haar eigen geesteskind weer af te schaffen. Ze plaatst advertenties waarin ze mensen oproept geen bloemen te kopen voor Moederdag. Geeft al haar geld uit aan rechtszaken tegen liefdadigheidsinstellingen die de feestdag in haar ogen misbruiken om fondsen te werven. Tevergeefs. Anna Jarvis sterft berooid en verbitterd.
Een triest verhaal, en de commercie rond Moederdag is sindsdien bepaald niet afgenomen. Toch is het mooi dat deze dag nog steeds bestaat. Want de meeste moeders verdienen het om gekoesterd, verrast, verwend, gevierd, herdacht, geëerd en gemist te worden. Niet per se met dure cadeaus, maar gewoon met wat oprechte aandacht. En met een lekker toetje natuurlijk, da’s altijd een goed idee.
Een aantal jaren geleden was ik in Singapore bij een evenement met internationale topchefs en zag daar de sympathieke Franse sterrenchef Yannick Alléno, die toegaf dat de hegemonie van de Franse keuken voorbij is. Hij zei dat er heel veel andere bijzondere keukens zijn, waaronder de Aziatische, die hij roemde. Maar ook dat de Franse keuken, waarin hij is opgeleid en die hij voert in zijn bekroonde restaurants, nog steeds meester is in de sauzen. Een goede saus maakt het verschil, een uitstekende saus kan een gerecht maken.
Die twee werelden, de Franse en Aziatische, en meer specifiek de Chinese, komen samen in het Rotterdamse restaurant Bar Bù van eigenaren Robin Bravenboer, Merijn Sips en Christiaan Bergers. Zij bestieren in de stad ook de River Bar.
Bar Bù noemt het op de eigen website ‘modern Cantonese Cuisine’; de Kantonese keuken komt uit Guangzhou en Hongkong en is de populairste keuken in Chinese restaurants in de diaspora. Kanton is de oude naam van Guangzhou en verwijst naar de Kantonperiode in de achttiende en negentiende eeuw en het kantonsysteem waarmee China handel dreef met het Westen; dat systeem diende ertoe de Chinese belangen te beschermen. Iedere keer als je iets van de geschiedenis leert, wordt andermaal duidelijk dat de politiek, en daarmee de mens, over de eeuwen heen eigenlijk weinig is veranderd; ook nu zitten we middenin een handelsoorlog.
Gelukkig trekt eten zich daar weinig van aan en reist het over grenzen en tijden heen, waardoor we gerechten van over de hele wereld kunnen eten en Nederlandse chefs zich andere eetculturen eigen kunnen maken.
Bar Bù, met boven een bar en beneden een restaurant, werkt met een overzichtelijke kaart met hapjes – dimsum – oesters, kleine gerechten en grotere signatuurgerechten.
Van de dimsum bestellen we de vegetarische wantan, ook bekend als wonton, een gevouwen deeghapje, gevuld met shiitake, en de klassieker har gau, gestoomd deeg gevuld met garnaal en bamboe. De wantan wordt gekenmerkt door de rijke, donkere shiitakesmaak met een vleug chili-olie. Een hap vol umami. Aards en warm. Het deeg van de har gau is wat steviger, dat moet ook wel om de garnaal te kunnen dragen, en is kundig gemaakt. De har gau wordt geserveerd op een zachte saus gemaakt van gerookte soja met olie van bosui, de wantan in een schuimsaus op basis van shiitake. Daarmee hebben we meteen het Franse, of moderne, accent te pakken.
Ook geslaagd is een klein gerecht van platgeslagen langoustine met mais, gepofte rijst en een maiscrème, dat balanceert tussen hartig en zoet. Het brengt krokant, zacht en romig in één mooie hap samen.
Wortel vermomd als fried chicken
Iets minder evenwichtig zijn de vegetarische noedels met gefermenteerde wortel en andere groenten, geserveerd in een traditionele kleipot. Die werkt een beetje hetzelfde als een tajine: de warmte wordt tijdens het garen gelijkmatig verdeeld. De wortel is vermomd als fried chicken, gepaneerd en gebakken. Mijn tafelgenote is enthousiast over het gerecht, ik vind de saus op basis van chili-olie niet helemaal in balans. Er zit een onaangename bijsmaak aan. De noedels zijn niet de lange noedels die ik verwachtte; ze lijken meer op fileja-pasta, maar dan dunner en kleiner.
Op de Chinese aubergine, kleiner en dunner dan de aubergines die we in Nederland kennen, heb ik niets aan te merken. Het is een uitstekend gerecht, superzacht, met die fijne, vlezige structuur van de aubergine, licht chewy oesterzwammen, pinda’s en sojasaus. Een mooie combinatie met ergens in de verte een hint van zoet.
We delen een gevlinderde, gebakken en gegrilde dorade, met kop en al, geserveerd met judasoren (paddestoelen). De vis is goed gegaard, maar ook hier missen we weer de balans in de saus van krab met judasoren. Er zit wederom een scherpte aan die de saus domineert en daardoor ook de zachte smaak van de dorade. Dat is zonde.
Voor het eerst in Nederland krijgen we de suggestie om de wangen van de dorade te eten. Dat is een delicatesse in Azië en ook in Baskenland. Een aantal jaar geleden was ik op een culinair event in en rond Bilbao en die wangen werden daar zo vaak geserveerd dat ze mijn neus uitkwamen. Maar hier zijn ze heel delicaat en smakelijk, bijna zoetig zelfs. Bij de vis wordt rijst geserveerd met munt en basilicum.
Als dessert neem ik een vederlichte millefeuille met banaan, beurre noisette en zwarte sesam. Die klinkt op papier als een smaakbom, maar blijkt verrassend ingetogen. De chocoladecremeux met peer en lychee van mijn tafelgenote blijkt ook heel licht. En het betere dessert.
Het is een fijne afsluiting van een aangename maaltijd: met de dimsum, langoustine en de aubergine bewijzen de chefs dat ze prima kunnen laveren tussen de traditioneel Chinese en moderne keuken. Er is echter ook ruimte voor verbetering: de sauzen kunnen gebalanceerder, de smaken evenwichtiger. Maar Bar Bù is een veelbelovend restaurant, zonder meer.
Fotograaf Stacii Samidin (37) is de jongste van dertig neven. Zij en hun families woonden in drie blokken in de Rotterdamse wijk Oosterflank. Hun wijk was hun wereld. Een hechte groep jonge mannen van Molukse/Indische/Surinaamse afkomst die elkaar steunden en vertrouwden. De wereld daarbuiten vonden ze kil en onbetrouwbaar. Je zou hen een gang kunnen noemen. Stacii Samidin kende het woord toen nog niet. Maar het gevoel wel.
WunderbarWorm,
Rotterdam, 2018
Leren kon hij. Hij deed het goed op de middelbare school in zijn wijk. Maar hij voelde zich een buitenbeentje. Buitengesloten en gediscrimineerd. Zijn klasgenoten hadden bijbaantjes, hij werd met zijn tattoos en gouden tanden niet aangenomen. Een aantal neven hing tegen de criminaliteit aan of zat erin. Samidin niet. Wel zat hij vaak op het politiebureau na de zoveelste matpartij. Erop rammen was zijn antwoord als hij het gevoel kreeg dat er op hem werd neergekeken.
Op zijn achttiende kwam hij voor het eerst in het centrum van de stad. Hij deed mee aan een project dat kansen wilde bieden aan probleemjongeren. Het was 2009 en Rotterdam was jongerenhoofdstad van Europa. Een van de docenten was fotograaf Kees Spruijt.
Spruijt was onder de indruk van de foto’s die Stacii Samidin met een compact cameraatje maakte van zijn leven: rauwe straatfotografie. Stacii kon dicht bij de onderwerpen komen, omdat hij vertrouwd was. Een van hen. Spruijt zag zijn talent, liet hem kennismaken met andere fotografen, gaf hem advies, nam hem mee. Nam hem serieus.
Chipsocial,
Rotterdam, 2016
Samidin zag perspectief, een toekomst. Hij volgde de opleiding fotografie aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam en vond het heerlijk. Hij focuste op het fotograferen van gemarginaliseerde groepen, bendes, families, mensen die meestal niet in het middelpunt staan. Juist niet. Of alleen als stereotypen. Eerst deed hij dat in Nederland, daarna in het buitenland: Los Angeles, Nairobi, Frankrijk, Baltimore, New York, Albanië, Atjeh, Kaapverdië en Suriname. Al zijn werk valt onder de noemer Societies.
Oma Samidin Commewijne, 2019Merdeka
Francisca Pattipilohy
Amsterdam, 2019Societies (Gazali), Harlem, 2023Societies (Vato),
Los Angeles, 2014Societies (YoungBoys),
Paramaribo, 2017Societies,
Queens, 2023
Societies (Venice),
Los Angeles, 2014
Inmiddels is Staccii Samidin een gevestigd fotograaf die werkt vanuit zijn studio in Rotterdam-Noord, waar tapijten op de vloer liggen, wierrook de ruimte vult en de muren gevuld zijn met zijn eigen werk.
Opels. Ik had er een. Een Omega, tot begin deze eeuw dé zakenbak voor betere vertegenwoordigers. Tweedehands goedkoop gekocht toen kind één tot aankoop van wiegjes, wagentjes en auto’s met veel ruimte noopte. Dan nam je deze. Opel anno 1990 was wat Van der Valk was voor het als keten wilde meetellen, eenvoudig maar voedzaam. Hij roestte, maar dat deden BMW’s toen ook. Ik hield van die auto. Nooit kapot en alles kon mee.
De nazaten van de rechtschapen, degelijke Opel-mens kregen kuren. De succesvolle twintigers van de jaren negentig werden hedonistische yuppen, en Opel hoopte mee te liften op die tijdgeest. Het gentrificeerde beschroomd, zoals Van der Valk verhiltonde. Er kwam een lifestyle-stadsauto, de Adam, waarin alleen Opel een serieuze concurrent van de Fiat 500 zag. Op een dag reden er Opel Corsa’s met verwarmbaar stuur rond. Intussen kon Opel de erosie van de Golf-klasse en de hogere middenklasse, waarin het van Kadett tot Omega van oudsher sterke posities had, onvoldoende compenseren met succesvolle suv’s. Zo werd het een overnameprooi voor het Franse merkenconglomeraat Stellantis. Dat beloofde Opel enige bewegingsvrijheid, maar onderwierp het snel aan de technische gelijkschakeling van de bestaande Stellantismerken. De elektrische Opel Grandland staat op het platform van de elektrische Peugeot 5008. Gezien mijn ervaringen met die huisgenoot weet ik niet of de Opelmens daar dankbaar voor moet zijn. Hoog verbruik, belabberd uitzicht.
Zoom in voor details van de Opel Grandland Klik op de punten voor uitleg over de details.Merlijn Doomernik
Ook in de Grandland is het zicht rondom niet top. Wel ziet hij er beter uit. Tegenover de pantserwagenachtige grofheid van de 5008 stelt hij de Opeliaanse rechtlijnigheid die de huidige, technisch ook tot Stellantis-kloon getransformeerde middenklasser Astra tot beste ontwerp in zijn genre maakt. Zonder Peugeots designgefröbel oogt het strakke Opel-dashboard rustgevend systematisch. Het dunne stuur pakt fijn aan, het balkje met fysieke schakelaars onder het multimediasysteem herbergt van stoel- en stuurverwarming tot voor- en achterruitverwarming alle functies die je onder handbereik wilt hebben. Handig is de snelkoppeling onder het infotainmentscherm naar een overzicht van alle in- en uitschakelbare assistentiesystemen. Vreemd is het uitrustingspakket van de testauto, altijd symptoom van delicate kostenplaatjes. Je ziet Opel rekenen om nog een beetje winst te kunnen maken. Wel een head-updisplay, geen elektrisch verstelbare stoelen. En wat een oer-Duitse kleurstellingen voor het meubilair: zwart met houterige witte blokken – die couleur locale kreeg zelfs Stellantis er niet uit. Maar het lijntje met de sfeerverlichting loopt tenminste keurig recht en dat doen automerken met meer poeha soms pijnlijk slechter.
Net als bij de 5008 zijn de achteruitkijkspiegels te klein• Net als bij de Peugeot e-5008 een idioot grote laadklep, bij oplaadsessies op nauwe parkeerplaatsen een groot risicoVerlicht merklogo achter, je kon er bij trendvolger Opel op wachtenMoeiilijk uit te leggen, maar deze vrolijk bedoelde kleurencombinatie kan alleen maar Duits zijn
Foto’s Merlijn Doomernik
Anders dan bij Peugeot is een zevenzitsversie niet leverbaar. Des te beter. Heb je tenminste een normale kofferruimte en kinderrijke gezinnen worden zeldzaam. Met 2.132 kilo is de Grandland iets lichter dan de 5008, maar vreemd genoeg ligt het maximale laadvermogen met 568 kilo veel lager dan de 707 kilo van Peugeot. Misschien hebben de Opel-ingenieurs, als ze nog iets te zeggen hebben, beter begrepen wat overbelasting kan aanrichten met die door het batterijpakket al zwaarbelaste achteras.
Ernstig langzaam laden
Nu de efficiency. Die lijkt bij Opel mee te vallen. De voor zijn klasse schappelijke 18,3 kWh per honderd kilometer heb ik met de Peugeot nergens gehaald. Maar dan het laden. Ik doe het bij een Fastned-station dat ik via de Opel-navigatie ruim van tevoren als bestemming invoer. Normale EV’s beginnen dan tijdig met de voorverwarming van de accu, zodat die bij aankomst de voor het laadproces optimale bedrijfstemperatuur heeft bereikt. Behalve de Grandland, die niet eens standaard met warmtepomp is uitgerust. Vraagt Opel 799 euro extra voor. Hoe dan ook komt de beloofde laadsnelheid van 150 kW in de praktijk niet boven de 60 uit, vrij ernstig. Dus als je Opel trouw wilt blijven, beste kleinzoon van die trotse Omega-vertegenwoordiger, bestel hem met warmtepomp en de grotere 82kWh-accu, anders wordt de nostalgie je dood. Misschien kan de relatief betaalbare Opel kortstondig profiteren van de Tesla-haat die kopers weghoudt van de technisch superieure Tesla’s Model 3 en Y. Anderzijds: nu VW de basisprijzen voor de royale en vrijwel foutloze ID.7 met 9.000 euro heeft verlaagd naar onder de 50 mille, zullen de klonen van Stellantis het nog moeilijker krijgen, al laat ook VW je bijbetalen voor een warmtepomp. Enfin, je kunt de Grandland ook gewoon met een benzinemotor of als plug-inhybride aanschaffen. Voor die vluchtweg zie je dan ook steeds meer consumenten kiezen. Begrijpelijk, maar een geduchte spaak in het wiel van de energietransitie.
In het Nederlands hebben we officieel geen klinkerloze woorden, maar in het segment van de bedrijfs- en winkelnaamgeving wordt er druk mee geëxperimenteerd. De eerste die ik ooit zag was SPRMRKT, een hippe conceptstore op de Rozengracht in Amsterdam, die in een oude supermarkt zat. Meteen ook een subliem voorbeeld, de ‘ontklinkering’ werkt het best in woorden die omsloten zijn door medeklinkers en waar je in één oogopslag het oorspronkelijke woord kan raden. Dat RSTRNT nog niet bestaat is een raadsel, werkt prima. Projectontwikkelaar KRKTR bestaat wel, werkt ook. Bij de EVNMNTN-specialist zie je dat ze het niet aandurfden om de eerste E ook weg te halen – dan kom je er echt niet meer uit. Veel klinkerloze ondernemingen ambiëren met hun compacte naam anders dan anderen te zijn, en hipper. TGLS bijvoorbeeld; zij promoten zichzelf als de ‘Pietje Bell van de tegelwereld’. Hun naam spreek je trouwens wel uit zoals PSV of ANWB, alle letters los. Jesse Huisman, van FLFL zegt ook: „Hallo met ef-el-ef-el”, als hij de telefoon opneemt. „Wij zijn ooit begonnen als de Falafel-bakkerij maar dit werkt veel beter. En ook toepasselijk: zowel in het Hebreeuws als in het Arabisch worden de klinkers wel vaker ingeslikt. Voor onze vestiging op Utrecht Centraal hebben we wel een uitzondering gemaakt. Daar staat het hele woord uitgeschreven, want daar lopen potentiële klanten zo snel voorbij, zou toch zonde zijn als ze in de trein zitten en zich dan pas realiseren: oh falafel!”
We waren op vakantie in de Elzas. Naast een schier oneindige hoeveelheid vakwerkhuizen in nougatkleuren en machtige deegproducten vol vette kaas en zoute ham bleek er ook een pretpark te bestaan dat volledig gewijd was aan Le Petit Prince: het wereldberoemde blonde prinsje van Antoine de Saint- Exupéry.
Dat boekje, uit 1943 – waarin een buitenaards prinsje en een piloot elkaar in een woestijn ontmoeten en het prinsje over zijn reizen langs allerlei planeten vertelt –, heeft een bijzondere betekenis in mijn leven. Het was er al vanaf mijn kleinste klein-zijn. Het werd me al voorgelezen toen ik nog niet veel meekreeg van de wijze kritiek die de schrijver heeft op doldraaiende volwassenen, maar ik wel begreep hoe belangrijk één specifieke roos – ook al zijn er miljoenen op aarde – kan zijn voor degene die van haar houdt.
En toen een klein jongetje uit onze familie bij ons in de achtertuin verdronk – ik was acht, en ik was erbij – kreeg het mystieke prinsje, die maar even hier was om weer terug te keren naar zijn eigen planeet, een definitieve kamer in het verscheurde hart van de familie, en ook in dat van mij. Zijn verbaasde blik, dat kleine lijfje zo verloren in die woestijn: ik wilde hem dicht bij me houden. En zo kan je in allerlei laatjes en kastjes in mijn huis wel iets van hem vinden. Een boekenlegger, een poppetje, een kinderpyjama, een placemat, een kerstboomhanger, een pet. Hij is er, hij gaat niet meer weg.
Wij dus naar dat totaal niet beladen pretpark. We wandelden – een zoon aan iedere hand – de entree door en liepen tegen een kraterinslag aan, met in het midden een eenzaam standbeeld van het prinsje. Ik draaide een rondje om mijn as. Overal doken geliefde bijfiguren op: olifant, vos, schaap, roos, koning, dronkaard.
„Mama moet nu natuurlijk wel even huilen”, kondigde Willem bij de kinderen aan, terwijl ik de sappige, dikke tranen, van die heel exclusieve die je bewaart voor bijzondere gelegenheden, al over mijn wangen naar beneden voelde rollen.
„Het gaat alweer”, zei ik na drie minuten, mijn nek en de boord van mijn T-shirt doorweekt.
Het bleek een lief park, vol geduldig en kalm Frans publiek en met ietwat knullige attracties. Er was een luchtballon met een ronde bar om aan te zitten, pedalen aan je voeten, trappend en drinkend steeds hoger de lucht in. Een draaimolen, achtbaantjes, een virtuele schiet-ervaring op bewegende scooters, een wildwaterbaan. Alles leek generiek aangekocht en daarna omgekat naar het universum van Saint-Exupéry. Ik zat op zo’n scooter, hij schudde en trilde en ik dacht alleen maar aan verdriet. Aan hoe het soms stroomt en dan weer verhardt, en hoe het gebaat is bij zachte en magische verhalen. Maar hier, in dit pretpark, was het ook alsof ik overspoeld werd. De troost staarde me van alle kanten aan.
Ik liet me overhalen in de wildwaterbaan te gaan. Terwijl ik omhooggetakeld werd, wilde ik weg. Terug naar de kleine relikwieën in mijn huis. Ik wilde ze even aanraken en weer opbergen.
Maar op het hoogtepunt, in de bocht voor we naar beneden zouden storten, hoorde ik geroep. Ik keek opzij. Mijn zoontjes in de nok van een hoge klimtoren, met blote knieën in korte broeken, blij – en een beetje bewonderend – zwaaiend naar hun moeder. Echte, levende jongens.
„Hoera!”, schreeuwde ik, mijn armen omhoog, gelukkig in mijn val.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.
Iedereen rouwt op zijn of haar eigen manier. Hoe weet je wat jij nodig hebt in deze periode? En hoe kun je een rouwende vriend, partner, familielid of collega steunen? NRC gidst je door het rouwverwerkingsproces heen.
Wat houdt rouwen in?
In de breedste zin van het woord betekent rouwen het verwerken van het verlies van een dierbare. Vaak door de dood, maar je kunt ook rouwen om een verloren vriend of een partner na een scheiding. Wat houdt rouwen in? En hoe zien de fases van rouw eruit? NRC geeft antwoord op vier veelgestelde vragen over rouw.
Illustratie Maud de Vries
1 Wat gebeurt er met iemand die rouwt?
Hoe voelt iemand die rouwt zich? In zijn boek De vijf talen van troost probeert Huub Buijssen uit te leggen wat er gebeurt met iemand die rouwt. „In het boek probeer ik aan de hand van een gevoel dat bijna iedereen wel kent, verliefdheid, duidelijk te maken hoe extreem de gevoelens zijn die komen kijken bij rouw”, vertelde de auteur in 2022 aan NRC. Want liefde en rouw zijn twee kanten van dezelfde medaille, stelde Buijssen. „Rouw is de prijs die we betalen voor liefde, wordt ook wel gezegd.”
Wie wil begrijpen wat rouwen met iemand doet, kan zich dus het best het intense gevoel van een verliefdheid voorstellen. Dat gevoel gaat dan alleen de andere kant op. „Bij een verliefdheid wordt alles warmer, bij rouw komt alles onder een grijze deken te liggen.”
2 Wat is het doel van rouw?
Rouwen gaat er niet om dat je je van de overleden persoon losmaakt. Maar wat is het doel van rouwen dan wel? In zijn boek Grief stelt Michael Cholbi dat rouwen uiteindelijk draait om het verwerven van zelfkennis. De dood dwingt je om de relatie met een dierbare te herzien. Door deze verandering in jouw leven verander je zelf als persoon ook; je moet jezelf als het ware opnieuw uitvinden.
Je kan rouw dus zien als een ontwikkelingsproces. Maar Cholbi heeft ook oog voor de pijn, benadrukte boekenredacteur Maarten Doorman in zijn recensie over Cholbi’s boek. De auteur stelt enkel: het leed is in ieder geval niet zinloos.
Odette de Theije kan dat beamen. In 2014 verloor ze plotseling haar man Roelof. NRC sprak haar vier jaar later, in 2018. „Ik ben niet alleen maar dingen kwijtgeraakt. De periode voordat ik Roelof kende, was ik Odette 1.0. Mét Roelof werd ik Odette 2.0. En inmiddels ben ik Odette 3.0”, vertelde ze in het interview. „Ik ben nu een completer mens, heler dan ik vroeger was.”
3 Hoelang duurt rouwen?
Als kinder- en jeugdpsychiater leerde Odette de Theije dat rouw een afgebakende periode beslaat van „een jaar of twee”. Toen De Theije echter zelf met rouw te maken kreeg na het plotselinge overlijden van haar man, besefte ze: er is helemaal geen termijn voor rouw.
Wel verandert het verdriet langzaam van vorm, stelde ze in het eerder genoemd interview met NRC. „In de volksmond wordt gezegd dat ‘eerst de seizoenen eroverheen moeten’. Mijn ervaring is dat het na het eerste jaar juist erger wordt. Dan gaat de rest van de wereld allang weer verder, terwijl voor jou het besef dat het echt definitief voorbij is alleen maar dieper wordt.”
Rouw heeft dus geen einde. Maar, zo stelde De Theije, „naarmate de tijd verstrijkt wordt het rustiger in mijn hoofd. Lichter. De dagelijkse dingen zijn er weer”.
Lees ook
Hanne Hagenaars sprak met kunstenaars over de kunst van verlies: „Ik scoor abnormaal op de rouwmeter”
4 Welke fases ga je door als je rouwt?
Voor rouw bestaat geen stappenplan, schreef columnist Gemma Venhuizen. „Soms grijpt gemis je jaren na dato naar de keel.” Toch kan je de periode na het overlijden van een dierbare volgens ervaringsdeskundige en oprichter van de Grief Academy Annemiek Dogan opdelen in fases. In gesprek met NRC zette ze de vier fases van rouw uiteen, oorspronkelijk geïntroduceerd door de Amerikaanse rouwdeskundige William Worden in 1992, en later erkend en overgenomen door de bekende Vlaamse rouwexpert Manu Keirse. „Als je aan het rouwen bent, heb je vier taken”, aldus Dogan.
Het verlies onder ogen zien
Rouw gaat vaak gepaard met ontkenning. De eerste fase van rouw staat volgens Dogan in het teken van het verlies onder ogen zien. In deze fase is praten – en, als naaste: luisteren en steunen – belangrijk. „Help iemand met praktische dingen: stofzuigen, de hond uitlaten. Breng de kinderen naar school en zet een pan soep neer” tipte ze in gesprek met NRC.
De pijn van het verlies ervaren
In de tweede fase staat verdriet centraal. Wanneer het besef is ingedaald, volgt de pijn. „Als je man net is overleden en je ziet de buren met het hele gezin de auto inpakken om op vakantie te gaan, mag je boos, verdrietig en jaloers zijn”, aldus Dogan. Stop deze emoties niet weg, maar voel ze en erken dat ze er zijn, zo luidde haar advies.
Je aanpassen aan de nieuwe realiteit
Fase drie staat in het teken van de nieuwe realiteit, en je daaraan aanpassen. In gesprek met NRC benadrukte Dogan dat er in deze fase ook bijzondere dingen kunnen gebeuren. Zo gaf ze als voorbeeld: „Als ik het verlies van mijn dochter niet had ervaren, had ik dit bedrijf niet opgezet.” Haar dochter heeft haar veel gebracht, alleen op een andere manier dan ze van tevoren had gedacht.
Herinneren en weer leren genieten
In fase vier ga je weer leren genieten, bevestigde Dogan. Of ze daarmee loslaten bedoelde? Nee, absoluut niet. In deze fase is het volgens de rouwdeskundige belangrijk om herinneringen te blijven delen en bepaalde rituelen rondom de overleden persoon in stand te blijven houden. „Organiseer iets, zoals eens per maand een etentje in het teken van papa.”
Lees ook
In haar essays over rouw onderzoekt Chimamanda Ngozi Adichie de fysieke kant van verdriet
Tips als je zelf rouwt
Rouwen, hoe doe je dat? Hoe weet je wat je nodig hebt? Hoe vraag je om hulp? En hoe kom je tot je verdriet als je moeite hebt met het uiten van emoties? Deze tips kunnen je helpen om verlies op een goede manier te verwerken.
Illustratie Maud de Vries
1 Blijf praten om erachter te komen wat je nodig hebt
Waar iemand die rouwt behoefte aan heeft, verschilt per persoon, maar ook per moment. Soms weet je het zelf even niet. De enige manier om daarachter te komen, is om te blijven praten, stelde Huub Buijssen, psychogerontoloog en auteur van het boek De vijf talen van troost, in dit artikel.
Soms wil je het erover hebben, en soms wil je juist stil zijn. Soms wil je heel hard huilen, en soms ‘gewoon’ gezellig zijn. Maar er zijn ook veel mensen die afleiding willen, die willen dóén. Dat kan allemaal, niks is goed of fout; iemand in rouw kan verschillende talen spreken.
2 Plan je verdriet
Verdriet komt nooit uit. Doen alsof het er niet is, kost veel energie. Bovendien is het dan een kwestie van tijd tot het je overvalt, stelt rouwtherapeut Ilja Degenaar, die kinderen, jongeren en volwassenen helpt om na een verlies het leven weer op te pakken en zin te geven. „Daarom zeg ik altijd: plan je verdriet. Plan een moment op de dag dat je met het verdriet bezig kan zijn. Verdriet vraagt aandacht, en dat mag het ook krijgen.”
„Ga bijvoorbeeld een stuk wandelen, alleen of met iemand anders. Dat maakt het bovendien makkelijker om erover te praten. Je kan ook naar muziek luisteren, of er een fotoboek bij pakken. Het gaat erom dat je tijd en ruimte maakt om met herinneringen bezig te zijn.” Spreek ook weer een eindtijd met jezelf af. „Het kan een uur zijn, maar ook een kwartier. Ervaar wat voor jou werkt.”
3 Vraag in je omgeving om hulp, of geef bezoek een taak
Na een verlies komen mensen ook met hun verdriet jouw huis in. Dat kan veel zijn, stelt rouwtherapeut Ilja Degenaar. „Visite kost energie. Spreek dat uit, of geef bezoek bijvoorbeeld een taak.” Zo sla je twee vliegen in één klap, want in een periode van rouw kan het huishouden een last zijn. „Je kan bijvoorbeeld zeggen: ‘Als je hierheen komt, zou het fijn zijn als je wat boodschappen mee kan nemen’. Of: ‘Ik vind het leuk als je komt, zou je dan misschien samen willen koken?’” Je kan hiervoor bijvoorbeeld een netwerk aanmaken op de app Huppla, tipt de rouwtherapeut. Daarin kunnen mensen aangeven welke hulp ze jou kunnen bieden.
„Laat daarnaast mensen je af en toe mee op pad nemen”, vult Degenaar aan. „Jezelf activeren om ergens naartoe te gaan, kan soms nog te veel zijn. Wees een beetje egoïstisch in deze periode, en laat anderen het voor jou regelen. Als je kleine activiteiten blijft ondernemen, komen de geluksmomentjes vanzelf weer. Het is een kwestie van doorleven tot je voelt dat je weer leeft.”
Lees ook
Liesbeth Rasker: „Een kind dat zijn moeder verliest… Dat gemis is onoplosbaar”
4 Aarzel niet om naar de huisarts te stappen als je verdrinkt in je verdriet
Bij de één duurt de eerste periode van rouw – waarin besef en verdriet centraal staan – langer dan bij de ander, stelt rouwtherapeut Ilja Degenaar. In sommige gevallen kan dat leiden tot depressieve gevoelens. „Wanneer je maar niet kan bevatten dat iemand er niet meer is, kan het lijken alsof je verdrinkt in je verdriet”, aldus Degenaar. Aarzel in dat geval niet om naar de huisarts te stappen.
Rouw kan aanvoelen als een depressie, maar het is niet hetzelfde, legt Degenaar uit. „Depressie is een ziekte, rouw is eerder een logische, gezonde reactie van het lichaam. Als je depressieve gevoelens ervaart tijdens een periode van rouw, komt dat omdat je lijf zegt: deze gevoelens zijn te veel, ik schakel even uit.” Een huisarts kan in dat geval helpen. „Je leven is veranderd, dus het is heel logisch dat je daarbij een beetje coaching nodig hebt. De huisarts kan een luisterend oor bieden, wat vaak al oplucht, of je doorsturen naar een (rouw)therapeut of je in contact brengen met lotgenoten.”
Denk niet dat je alleen naar de huisarts kan stappen met een ‘echte’ depressie, benadrukt Degenaar tot slot. „Als je zulke gevoelens ervaart, vraagt dat om actie, en dat lukt simpelweg niet altijd alleen.”
5 ‘Actief’ rouwen op rouwkamp of tijdens een rouwcursus
Wie ‘actief’ aan de slag wil gaan met zijn of haar rouwgevoelens, kan zich tegenwoordig voor genoeg kampen en cursussen inschrijven. Zo kun je als lid van de Grief Academy gratis webinars bekijken en betaalde cursussen volgen, die inzichten over rouw kunnen geven. Annemiek Dogan, die de Grief Academy oprichtte toen ze haar ongeboren dochter verloor, wil een community creëren, een plek waar mensen kunnen leren omgaan met rouw en elkaar kunnen vinden. De community achter haar platform, waar je toegang toe krijgt als je een cursus doet, heeft inmiddels ruim 6.500 leden.
Ook opgericht door een moeder die haar kind verloor, Mirjam Louwen, is de stichting Nooit Voorbij. Louwen zette de stichting op om gezinnen met een overleden kind te ondersteunen. De stichting organiseert vier kampen per jaar – waaronder schrijfkampen, waar deelnemers over hun verdriet kunnen schrijven – om zowel volwassenen als kinderen te helpen bij het verwerken van een verlies.
6 Richt je tot kunst (zoals games) om tot je verdriet te komen
Hoe kom je tot je verdriet als je moeite hebt met het uiten van emoties? Kunst kan in dat geval uitkomst bieden, stelt de Zweedse game-onderzoeker Sabine Harrer in haar boek Games and Bereavement (2018). Kunst nodigt niet alleen uit om na te denken over het verlies van de ander, maar ook om bewust te voelen wat er voor jou niet meer is en wat dat losmaakt.
Volgens Harrer zijn games hiervoor zeer geschikt, vanwege de ‘interreactiviteit’. Waar de interactie in bijvoorbeeld boeken slechts van één kant komt – jij bladert, jij voelt – kunnen games op jou reageren. Ze passen zich aan jou aan, niet alleen in actie, maar ook in muziek en beeld.
Len Maessen merkte in de praktijk dat games kunnen helpen bij het ervaren en verwerken van emoties. Wekenlang kon haar broer niet bij zijn verdriet komen toen hun moeder overleed, tot hij de game Spiritfarer (2020) speelde. „Opeens kwam álles los”, vertelde hij. „Ik denk dat het verdriet voor mij opeens behapbaar werd.”
Lees ook
Lees-, kijk- en luistertips: boeken, films, podcasts en muziek om kracht uit te putten in periode van rouw
Tips als je partner of een vriend rouwt
Wat zeg je tegen een naaste die een dierbare heeft verloren (en wat juist niet)? En wat kun je doen om hem of haar te steunen? Huub Buijssen, psychogerontoloog en auteur van het boek De vijf talen van troost, gaf in 2022 in een interview met NRC bruikbare tips.
Illustratie Maud de Vries
1 Erken dat er geen troost mogelijk is
Iemand steun bieden begint met (proberen te) begrijpen wat iemand die rouwt, doormaakt. Wie begrijpt wat er met een persoon in rouw gebeurt, weet dat er op dat moment geen troost mogelijk is. „Een van de meest gemaakte fouten als je iemand wilt troosten, is denken dat de pijn verzacht kan worden”, legde Buijssen uit „Maar dat is geen troost, dat is bagatelliseren van het verdriet. Troost is erkennen dat er geen troost mogelijk is.”
2 Vraag wat de ander nodig heeft
Waar rouwende personen in deze gids de tip krijgen om te blijven praten om erachter te komen wat hij of zij nodig heeft, krijgen naasten de tip om te blijven vrágen naar wat de ander nodig heeft. Vul niet in wat je zelf zou willen als je in rouw bent, benadrukte Buijssen. „Het gaat erom dat je de ander moet vragen wat hij of zij wil. Dan pas kan je de talen van troost spreken.”
3 Het waardevolste wat je een persoon in rouw kan geven, is tijd
Probeer een persoon in rouw niet te troosten, en vul niet in wat diegene nodig heeft. Maar wat kun je wél actief doen om een naaste in rouw te steunen? Volgens psychogerontoloog Huub Buijssen is er slechts één gunst die kan helpen: tijd. De tijd die je er voor iemand kan en wil zijn.
Tijd is het meest waardevolle wat je iemand die rouwt kan geven, stelde Buijssen. „In het geval van rouw betekent dat: iemand zijn of haar verhaal laten vertellen, iemand helpen in het huishouden, zorgen dat er boodschappen in huis zijn, voor iemand koken.” Door onze spaarzame tijd te geven, erkennen we dat er iets aan de hand is. „En erkenning is waar mensen behoefte aan hebben.”
4 Niet doen: dooddoeners
Wat zeg je tegen een persoon die rouwt? Dat kan lastig zijn. Vraag wat een persoon nodig heeft, of hoe het nú met hem of haar gaat, adviseerde psychogerontoloog Huub Buijssen, met de kanttekening dat het woordje ‘nú’ in die zin heel belangrijk is.
Als je maar niet het verdriet van de ander bagatelliseert, benadrukte Buijssen. Denk aan uitspraken als: ‘Ze heeft wel een mooie leeftijd bereikt’, ‘Hij heeft in elk geval geen pijn geleden’, ‘Tijd heelt alle wonden’, ‘Het heeft zo moeten zijn’. Zulke uitspraken worden ook wel dooddoeners genoemd; het zijn manieren om over de dood heen te praten, in plaats van er óver.
Lees ook
Hoe verwerken kinderen het verlies van een dierbare? Dit kun je als ouder doen om te helpen
Rouwen op de werkvloer
Een slechte concentratie, verdrietige gevoelens en/of behoefte aan een luisterend oor: ook op de werkvloer gaat rouw door. Hoe kun je een rouwende collega steunen? En hoe pak je rouw op de werkvloer als leidinggevende aan? NRC geeft tips.
Illustratie Maud de Vries
1 Bied ruimte voor verdriet
Als collega kun je ruimte bieden voor verdriet, door te luisteren en je te realiseren wat verlies met iemand doet, schreef Ben Tiggelaar in deze column over rouwen op de werkvloer. Zo zijn mensen die rouwen vaak vermoeid en minder geconcentreerd. Dit kan lang aanhouden. Wees je daarvan bewust – ook na een paar dagen compassie, wanneer deadlines en urgente taken weer de overhand dreigen te nemen.
2 Luister goed naar zijn of haar behoeftes
Omgaan met rouw komt neer op communicatie, stelde rouwcoach Chantal Frederiks in dit artikel uit 2021. De kunst is volgens haar om als leidinggevende zo weinig mogelijk aannames te doen – bijvoorbeeld: na drie maanden is het wel over – en zo empathisch mogelijk te luisteren naar waar de behoeftes liggen.
3 Neem als leidinggevende een actieve steunende rol aan
Kijk vervolgens hoe je een rouwende collega tegemoet kan komen in deze behoeftes, stelde Ben Tiggelaar in zijn column. Denk heel praktisch aan vrije dagen, en hoe deze persoon het fijnst kan terugkeren naar het werk. Bied bijvoorbeeld aan dat iemand de eerste werkdag wordt opgehaald door collega’s. Maar laat ook weten dat je beschikbaar bent voor de rouwende persoon, om te luisteren of te helpen.
4 Volg als leidinggevende een training over rouw op de werkvloer
Rouwonderzoekers pleiten ervoor dat leidinggevenden een training volgen op dit gebied, zo sloot Ben Tiggelaar zijn column over rouwen op de werkvloer af. Leidinggevenden kunnen onder meer een gratis handleiding over rouwen op de werkvloer aanvragen bij vakbond CNV. In deze handleiding, samengesteld met de Vlaamse rouwspecialist Manu Keirse, vind je uitleg en praktische tips.