De Mercedes G 580: nog nooit zo verrukt geweest van fout

Volektrisch en toch motorgeluid. De Mercedes G-klasse 580, op zijn achtcilinder-benzinebroeder na mijn meest bizarre testauto ooit, klinkt als een orgelpijp in het laagste register, meer ruis dan klank. Maar je hoort de diepte en de oplopende toerentallen van een V8, terwijl hij echt wordt aangedreven door vier elektromotoren – bij de wielen! – met een totaalvermogen van 587 pk.

Hij bleef wat de G sinds zijn transformatie van boswachtersterreinwagen tot oversekste boevenburcht was geworden: één grote farce. De grom komt uit blik, elektronische namaak. Maar de conversie naar elektrisch is een technologische mijlpaal. Eén van de vervuilendste terreinwagens op aarde stoot geen gram CO2 meer uit. Mercedes heeft verschroeide aarde in een bloemenzee veranderd en de transitie ook akoestisch zo briljant verbloemd dat je er niets van merkt, behalve aan de zelfs voor acht- of twaalfcilinders ondenkbare trekkracht. Een koppel van 1.164 Nm zag ik niet eerder bij personenwagens. Verbijsterende auto. Bij optrekken schat je hem door zijn lichtvoetige karakter op de helft van zijn verbluffende gewicht – DRIE TON. Verwacht geen hoge topsnelheden. Met een hoogte van twee meter en de luchtweerstand van een vrachtwagen is het bij 190 bekeken. Gelukkig heb je na een ondoordachte ruk naar links op de Autobahn voldoende sprintvermogen om aanstormende Porsches van je sportschoolbuddy’s net op tijd te ontwijken.

Afbeelding met meerdere focuspunten die samen een verhaal vormenZoom in voor details van de Mercedes G
Klik op de punten voor uitleg over de details.Foto Merlijn Doomernik

Ondanks zijn royale veiligheidsvoorzieningen blijft het oppassen met het reuzending. Problematisch zijn de indringende reflecties van de digitale dashboardschermen in de kaarsrechte zijruit en de buitenspiegel aan de bestuurderskant. Ze belemmeren het zicht naar achteren ’s nachts ernstig, terwijl het met drie ton staal voor jou en anderen zeker in Duitsland best belangrijk is tijdig te zien wat op de linkerbaan met topsnelheid komt aanvliegen.

Eén troost: hij kan van de weg af. Zijn beroemde terreincapaciteiten bleven onaangetast. De stekker-G duikt tot 85 centimeter diep water in, kan op ruig terrein extreem uit het lood hangen zonder te kapseizen, bestijgt hellingen tot 45 graden. Door de wielmotoren kan hij als een tank 360 graden om zijn eigen as draaien. Dan draaien de wielen links en rechts in tegengestelde richting, bizar. Op de verharde weg heeft Mercedes hem ondanks dat gewicht manieren bijgebracht. Hij veert stevig maar verzoenlijk en de remmen kunnen verrassend goed overweg met de massa. Wie de klim naar de torenhoge cabine overleeft, landt op comfortabele massagestoelen die voor het eerst in de geschiedenis van dit model geen rugkwalen veroorzaken. Het windgeruis rond de prehistorisch rechtopstaande voorruit blijft verrassend mild. Op geluidsisolatie hoefde Mercedes niet te besparen met een basisprijs van anderhalve ton. De introductieversie Edition One gaat net over de twee. Met verlichte grille.

Laadkabel altijd binnen handbereik

Lachen of huilen? Ik weet het echt niet meer. Dit weet ik wel: hij is voor anderen. Het beest dat zelfbenoemde mannenmannen willen temmen, zoals de pitbullmens zijn vechthond. Laat ze een dag spelen in de G-klasse en je krijgt ze nooit meer naar de psycholoog. Ze zullen dankbaar vaststellen dat hun enige probleem het verlammende taboe is op de grote werken waar ze voor zijn gemaakt. De hoogste torens neerzetten, raketten laten opstijgen, vrachtwagens honderdnegentig laten rijden.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="

Tijden veranderen: geen klassieke analoge meters meer, en een sportstuur

” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid” readability=”1.5″><img alt data-description="

Tijden veranderen: geen klassieke analoge meters meer, en een sportstuur

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/de-mercedes-g-580-nog-nooit-zo-verrukt-geweest-van-fout-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/15153849/data132137622-8671ad.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/de-mercedes-g-580-nog-nooit-zo-verrukt-geweest-van-fout-8.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/de-mercedes-g-580-nog-nooit-zo-verrukt-geweest-van-fout-6.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/de-mercedes-g-580-nog-nooit-zo-verrukt-geweest-van-fout-7.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/de-mercedes-g-580-nog-nooit-zo-verrukt-geweest-van-fout-8.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/de-mercedes-g-580-nog-nooit-zo-verrukt-geweest-van-fout-9.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/hEozig55wjAoXMAtRZLEF-whNpQ=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/15153849/data132137622-8671ad.jpg 1920w”>

Tijden veranderen: geen klassieke analoge meters meer, en een sportstuur

Fraai afgewerkte roosters voor de luidsprekers
van het Burmester-
geluidssysteem
Alle moderne assistentiesystemen en de bijbehorende camera’s
De klassieke opstaande clignoteur bleef zoals
hij was, net als
de ronde koplampen

Foto’s Merlijn Doomernik

Alles is belachelijk aan de G, op één ding na; de laadkabel in de optionele, aan de kofferklep gehangen koffer waar bij gewone G’s het reservewiel zit. Daar kun je ongeacht de belading dus altijd bij. Niet onpraktisch met een achterlijk verbruik tot 40 kWh op 100 kilometer. Ondanks een kolossale 116kWh-batterij kan alleen een wonder je de toegezegde actieradius van 455 kilometer laten halen. Met snellaadtarieven van 80 eurocent per kWh kost 100 kilometer snelweg met zijn stroomgebruik zo 32 euro. Dat is 16 liter benzine bij een literprijs van twee euro. Dat betaal je per honderd kilometer bij de pomp voor een terreinwagen met een verbruik van 1 op 6.

Hij gaat het vast geweldig doen in de Golfstaten. Daar verbruikt hij door de warmte minder, hebben alle sjeiks hun eigen zonnepark en houden ze dankzij de stekker-G meer olie over om aan domme westerlingen te verkopen. Zijn hoogte is daar juist een aanbeveling. De Eiffeltoren maak je ook niet honderd meter lager. De G doet met wind wat Mozes met de Rode Zee deed, gewoon terugduwen. Schandelijk. Maar nooit was ik zo verrukt van fout, nooit zo blij voor het groen. Satan is een vriend geworden.


Column | ‘De katholieke kerk is nog nooit zo sexy geweest’

Ik las een post van iemand die naast Trump had gestaan en omschreef hoe walgelijk dat was. De korsten op zijn hoofdhuid, de brokkelige oranje make-up, de necrose-achtige vlekken op zijn handen, de weeë geur van de dood uit zijn poriën, het oogwit gelig, de buik, de rug, alles uit verhouding. Een blazend, zwavel puffend monster, bij elkaar gehouden door niets dan grootheidswaanzinnige wraakzucht.

En dan zijn tweede man JD Vance, met dat kogelronde hoofd en die gemene, dommige oogjes. „Als iemand lelijke gedachten heeft, dan zie je dat uiteindelijk aan zijn gezicht”, zoals Roald Dahl al stelde.

De nieuwe tijd brengt een stoet aan shooting stars met zich mee, maar, zo blijkt, macht erotiseert lang niet altijd. „Ik wist dat ik op een dag moest toekijken hoe machtige mensen de wereld zouden vernietigen – ik had alleen niet verwacht dat het zulke losers zouden zijn”, zoals Rebecca Shaw een poosje geleden in The Guardian schreef. Elon Musk met zijn „pathetische tweets die lezen alsof ze uit het hoofd van een elfjarige poseur voortkomen”. Zuckerberg met z’n vissenogen. Het zijn, volgens Shaw, allemaal mannen waar vrouwen een leven lang bij uit de buurt proberen te blijven, om de laatste tijd gedwongen iedere dag met ze te moeten dealen.

Oftewel: het is, ondanks de nadruk op fokken voor de toekomst, een angstige, maar ook nogal dorre tijd voor vrouwen die zich interesseren voor mannen. Er is nou eenmaal iets wat een man als Geert Wilders zich niet realiseert: dat een boomer met een repetitief, dreinend vocabulaire gezien wordt, maar ook afstotelijk is.

En nog onfortuinlijker: sinds de bro’s het voor het zeggen hebben is de beer in onze parken ook weer los, want mannen hebben maar een beetje door politiek aangewakkerd seksisme nodig om de handjes op plekken te leggen die niet van hen zijn.

Maar toen kreeg ik een app van een vriendin met een islamitische opvoeding. „Waar kan ik me dopen? De katholieke kerk is nog nooit zo sexy geweest.” Ze stuurde een filmpje mee van een bloedhete jonge Braziliaanse pastoor, met ‘Like a Prayer’ als begeleidende soundtrack. Gewaagd, want God weet dat de katholieke kerk en seks in de geschiedenis niet bepaald een prettige combinatie zijn geweest, maar toch. Ik antwoordde haar dat ik laatst door de straten van Haarlem eenzelfde soort jonge pastoor zag spieden, wapperend habijt, bezorgde trek om zijn mond vanwege het leed in de wereld en dat ik toen ook iets van zinderende kalmte voelde. Kalmte, omdat ik dacht: deze man is op weg naar goede zaken. Zinderend: nu ja, u begrijpt het wel.

De nieuwe paus met zijn twinkelende ogen wordt niet voor niets met zoveel gretigheid door atheïsten ontvangen. Zijn voeten staan stevig in de katholieke esthetische traditie, die, laten we wel wezen, onovertroffen is. Alleen al de extase van de heilige Theresia van Bernini doet je verlangen naar lange hete nachten waarin je dicht bij iets wat ze God noemen komt. En dan zijn brein: vol zorgen om de bro’s, om de slachting in Palestina en om de laatste, wrede dagen van het kapitalisme. Een vreemde ally, maar zo ver is het dus gekomen: dat de eeuwige behoefte aan een instituut, aan iets wat mooi en stevig is, opeens weerklank vindt in de hoofden van verloren westerlingen die verlangen naar iets om warm van te worden. Iets om veilig bij te zijn. Leo XIV is de eerste nieuwe man op het wereldtoneel die geen door haat gedreven afschuw (of destructieve zindering) inboezemt.

Laat het niet de kerk zijn, want die wil uiteindelijk ook dat we maar blijven fokken, maar laat ons wel leren van het doorleefde spektakel dat ons door de katholieken voorgeschoteld wordt. Want uiteindelijk willen we allemaal hetzelfde: opwinding, devotie, hoop en troost.

Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.


Koken met The New York Times

De kans is groot dat u dit allang wist, maar wie nog niet op de hoogte was vindt het vast fijn om te lezen dat NRC-abonnees zich sinds maart gratis kunnen abonneren op The New York Times. Toegang tot deze krant betekent automatisch ook toegang tot de ‘Food’ section, en dat, mijn beste kookvrienden, is extra goed nieuws voor ons. Want niet alleen zijn de recepten die hier worden gepubliceerd doorgaans erg aantrekkelijk, ook de culinaire verhalen zijn de moeite waard.

Toevallig had ik net bedacht dat het wellicht aardig zou zijn u daar een beetje wegwijs te maken, toen een lezer mij mailde met ditzelfde verzoek. Dus laten we er eens samen rondsnuffelen. En laten we ons dan, om het overzichtelijk te houden, focussen op de receptschrijvers en hun recepten. (Hoewel er zoals gezegd ook meer dan genoeg interessants te vertellen valt over de overige vormen van food writing in The New York Times, zoals de restaurantrecensies, trendverhalen, opiniestukken enzovoort.)

The New York Times biedt een podium aan ruim twintig vaste receptschrijvers en maakt daarnaast regelmatig plaats voor gastschrijvers. Van de vaste schrijvers is Melissa Clark misschien wel de bekendste, of in elk geval de meest productieve. Ik houd zelf erg van haar kookstijl, die tegelijkertijd verfijnd en laagdrempelig is. Of je nu Clarks recept voor Crispy Chickpea Stew maakt of haar Baked Lemon Pudding with Blueberry Jam, er zitten nooit te veel ingrediënten in, de bereiding duurt nooit te lang en het resultaat mag er altijd zijn. Een andere naam die u veelvuldig zou kunnen tegenkomen is die van Sam Sifton. Van Sifton kunt u veel klassiekers verwachten en hij laat zich ook vaak inspireren door de Aziatische keuken.

Priya Krishna is iemand om te volgen, niet alleen vanwege haar kennis van en recepten uit de Indiase keuken, maar ook vanwege haar overige eetverhalen, waaronder reportages en restaurantrecensies. Kenji López-Alt schrijft regelmatig over koken en wetenschap, en publiceert eveneens recepten. Probeert u vooral zijn Miso-Sesame Vinaigrette That’s Good on Anything; die titel is niet overdreven.

Kim Severson mag ook niet ontbreken in dit rijtje ‘fijne NYT-kookschrijvers’, net als Eric Kim, Julia Moskin, Yewande Komolafe en Andy Baraghani. De laatste is een Iraans-Amerikaanse chef die af en toe als gastschrijver optreedt en die u beslist in de gaten moet houden – sinds ik zijn boek De chef die je wilt zijn voor het eerst in handen kreeg, ben ik verslingerd geraakt aan zijn recepten met veel nadruk op zuren en verse groene kruiden. En dan doe ik een heleboel andere schrijvers nog tekort door ze hier niet bij naam te noemen.

Tot slot is het allicht handig te weten dat u zich, eenmaal in bezit van een abonnement op The New York Times, ook gratis kunt inschrijven voor de receptennieuwsbrief van de krant, The New York Times Cooking. U krijgt dan dagelijks een gloednieuw recept in uw mailbox, plus enkele links naar eerder gepubliceerde recepten. Daarnaast is er nog de Dinner Tonight Newsletter met, van maandag tot en met donderdag, suggesties voor snelle en simpele doordeweekse maaltijden. En via The Veggie Newsletter krijgt u elke week nieuwe vegetarische recepten van Tanya Sichynsky toegestuurd.

Wat ik maar zeggen wil: we hoeven ons voorlopig niet te vervelen in de keuken.

<dmt-util-bar article="4893263" data-paywall-belowarticle headline="Koken met The New York Times” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/05/15/koken-met-the-new-york-times-a4893263″>

Zonnig weer, mooie aardbeien

Sinds ik het recept van aardbeien met balsamico, roze peper en fetaroom las, heb ik het al een paar keer gemaakt zodra de aardbeien er weer zijn. In een glaasje, als een gerecht op een lunchtafel, doet het gerecht het altijd goed.

Ik gebruik altijd de stevigere, brokkelige feta, die zich prima laat verkruimelen en mixen met de slagroom en mascarpone. Ik verving de suiker door agavesiroop. Zonnig weer, mooie aardbeien: goed moment om het recept als voorgerecht te maken. We waren met zijn zessen dus heb ik het recept anderhalf keer gemaakt. Het is fris, licht, ondanks de mascarpone en slagroom, en – ook fijn – niet veel werk en zo lekker met die gemarineerde aardbeien, hartige fetaroom en knapperige rode pepertjes. En als bonus ziet het er ook mooi uit op het bord.

Een vriendin had frittata met broccoli en gorgonzola en een quiche met artisjok, ui en rode paprika als hoofdgerecht gemaakt, een andere vriendin verzorgde met sinaasappel/ lemon posset het dessert.


In het Vaticaan kunnen ze snel en efficiënt vergaderen – nu wij nog

Ik moet eerlijk zeggen dat ik vooraf wat sceptisch was. 133 (ouwe) mannen die samen hun nieuwe opvolger moeten benoemen. Ik had er een hard hoofd in. Maar kijk eens. Amper twee daaggies vergaderd en er is al witte rook. Als ik dat gepruts in Nederland zie, waar in al meer dan 14 jaar nog geen enkel dossier is opgelost – stikstofcrisis, asielcrisis, toeslagenschandaal, woningcrisis, Gordon, het Groningse compensatieschandaal, Willem II in of uit de eredivisie – dan doen die knarren in het Vaticaan het toch een stuk beter. Ik kijk daar met grote bewondering naar.

Dat zouden we hier in Den Haag ook eens moeten proberen. Dan zetten we ze met z’n allen in een hok met een mooi plafond , en moet je eens opletten hoe snel de witte rook dan ook hier zal kringelen.

Vroeger werden tijdens het conclaaf zelfs de toiletten niet geleegd tot er een besluit was, en stond de kist met het lichaam van de vorige paus pontificaal naast de vergadertafel, zo las ik in m’n eigen krant – nóg beter!

Doen we hier in plaats van een kist met een lichaam een portret van Pieter Omtzigt aan de muur, en dan halen we het toiletpapier, de mobieltjes en de Smintjes weg. Ik durf te wedden dat al onze problemen binnen een week zullen zijn opgelost.

Tuurlijk, er ging in het verleden ook weleens een conclaafje wat minder soepel. Zo duurde de langste drie jaar – een soort bedrijfsuitje from hell – werd er soms gevochten en vielen er zelfs weleens doden.

Maar zelfs dat heeft toch nog wel iets? Dat je moet vechten, of nog mooier: dat je stérft tijdens de besluitvorming. Dat stukje commitment mis ik toch wel een beetje bij het huidige kabinet.

Ik vind het ook mooi dat alleen mannen mogen beslissen in het Vaticaan. Dat scheelt zo een paar weken geneuzel over kinderopvang en work-life balance. En dan ook nog eens mannen tussen de 70 en de 80 jaar, zodat je er ook weer niet te lang aan vast zit mochten de besluiten en de benoemingen tegenvallen. Zou het eigenlijk sowieso niet veel beter zijn als hier in Nederland ook één oude (witte) man de baas zou zijn? Gewoon één oude witte man die álles regelt. Scheelt ook een hoop andere oude witte mannen.

Maar het grootste voordeel van het Vaticaanse model is toch wel: al die besluiten kunnen nemen zonder inspraakavonden, zonder dialoogtafels en zonder Raad van State die weer iets moet zeggen over de verstoring van het paringsgedrag van de blauw-wit gestreepte mestkever. Dat er niet eerst een beleidsnota of aantekeningen wie een functie elders moet krijgen, hoeven te worden geformuleerd, geen kardinalen die in talkshows alvast hun standpunt gaan toelichten, en geen moties en amendementen. En niks remote werken op Bali, maar gewoon allemaal wonen op kantoor. Dat zou hier toch ook een verademing zijn?

Die poppenkast ook – prachtig. De rook, de gewaden, de koorzang – iedereen kijkt ademloos naar die schoorsteen, en niemand weet wat er gebeurt. In Nederland proberen we nog altijd uit te leggen hoe een stikstofkaart werkt of hoe je je nieuwe pensioen moet invaren – stop daar toch mee.

Organiseer gewoon een jaarlijkse processie voor de woningmarkt of het nieuwe pensioenstelsel. Laat Mona Keijzer en Dick Schoof door een straat lopen met een maquette van een Vinexwijk, een spaarvarken en een rijtje stemmige mannen erachteraan, en het volk zal geloven dat er iets zal gaan gebeuren.

Resumerend. Nederland blijft maar prutsen met coalities, oppositie, en fractiediscipline. En ondertussen bewijst het Vaticaan dat je met één ouwe man en een tweeduizend jaar oud verhaal prima een miljoenenorganisatie kunt aansturen met wereldwijde invloed. Zonder tegenmacht, zonder sorry te zeggen voor misbruikschandalen, zonder debat, en geen gezeik over inclusie. En als het écht misgaat? Gewoon wierook branden en alles ruikt weer lekker fris.

Eigenlijk het enige minpuntje dat ik heb: de bedrijfskleding. Misschien wordt het eens tijd voor een andere outfit? Maar dat heeft geen haast, hoor. Kan ook prima als het over twee-, drieduizend jaar per ongeluk tóch een keer, God verhoede, een vrouw wordt, die nieuwe paus. Gewoon in een broek, in plaats van zo’n jurk?

Jullie?

Heb je een vraag van de week, taboe, of ‘kwestie’ voor deze rubriek? Mail dan naar [email protected]


Wijn drinken doe je met open vizier

‘Danoontje perzik”, zei mijn collega. We schrijven een jaar of zes geleden, in het Utrechtse restaurant waar ik destijds in de bediening werkte. Hij was verantwoordelijk voor de wijnkaart en organiseerde een proeverij voor het personeel, eigenlijk allemaal mensen die net als ik weinig tot niets van wijn wisten. Wel zo handig om een beetje te weten wat je verkoopt aan tafel.

Als student dronk ik liever bier. Dat is goedkoper. Consistenter ook. Het moet wel heel raar lopen wil een koud pilsje uit de tap niet lekker smaken. Dat is met wijn wel anders. Ik had wijn nog nooit heel lekker gevonden. Ook niet heel vies trouwens. Het smaakte vaak gewoon een beetje gemiddeld. Naar wijn.

Tot dat moment. Want verrek. Het smaakte inderdaad naar Danone. Naar perzik. Vol. Romig. Ik twijfel nu ik eraan terugdenk of het echt zo was. Misschien lag het niet zozeer aan de wijn als wel aan het feit dat ik het met zoveel aandacht dronk. Maar allemachtig, wat was het lekker.

Inmiddels besteed ik meer geld aan flessen dan bij mijn inkomen past. Het is iedere zomervakantie weer puzzelen hoeveel wijn ik tussen de kampeerspullen in de achterbak mee naar huis kan nemen. Desnoods vanuit Zuid-Frankrijk met een losse doos met flessen tussen de benen op de bijrijdersstoel, als ik weer eens te gulzig ben geweest. De auto zwaar op zijn assen. Ik bezit inmiddels meer wijn dan zinnig is in de beperkte ruimte van een stadsappartement. En misschien nog wel het belangrijkst: andere mensen krijgen de indruk dat ik er daadwerkelijk verstand van heb.

Ben ik nu een snob? Waar verandert liefhebberij in snobisme? En is er nog een weg terug?

Verfijnde smaak

Het woord snob heeft altijd een negatieve connotatie gehad. Het woord komt van het Latijnse ‘sine nobilitate’, dat op negentiende-eeuwse Engelse scholen werd gebruikt om leerlingen aan te duiden die geen adellijke titel bezaten. Destijds was de term dus vooral een middel van de hogere klassen om hun eigen positie te bestendigen. Tegenwoordig wordt het woord gebruikt om iemand aan te duiden die pretendeert een verfijnde (culinaire) smaak te hebben om zich te onderscheiden en superieur te lijken. De snob is een sociale stijger, wil doordringen tot hogere kringen.

Illustratie Sara-Noor ten Cate

Daarvoor is het relatief onbelangrijk hoe veel of weinig je over een onderwerp weet. Waar het om gaat, is hoe je met die kennis omspringt. Een snob is niet zozeer iets wat je bent, het is meer iets wat je uitstraalt.

Wijn is daarom een perfect snobistisch thema. Wijn consumeren hangt immers aan elkaar van gebruiken en gebaren. Vooral het restaurant, het liefst met uitgebreide wijnkaart en stijve klassieke bediening, vormt een uitstekend theater om de snob uit te hangen.

Verder nog opvallend, maar helaas moeilijk wetenschappelijk te staven: het lijkt erop dat vooral mannen snobs zijn. Het zijn de in lycra gestoken vaders met bierbuik die per se een carbon fietsframe willen omdat dat een paar honderd gram lichter is. Het zijn de amateurgitaristen die vier ruggen voor een gitaar neerleggen omdat B.B. King ook op zo’n model speelde, maar er nauwelijks een noot op kunnen spelen. Ik zal in de rest van dit artikel naar de snob verwijzen als een ‘hij’.

ABC’ers

Er zijn wijnliefhebbers die zweren bij wijn uit één bepaalde streek of druif. Of bij het juist vermijden van een type druif of streek (in mijn tijd in de horeca trof ik veel ABC’ers: anything but chardonnay). De types die neerkijken op flessen met een schroefdop. De types die álle natuurwijn vies vinden, of juist uitsluitend natuurwijn drinken.

Wijnplatform Wine Folly vroeg lezers ooit om hun meest irritante ervaringen met wijnsnobs te delen. De reacties waren even hilarisch als tenenkrommend. Mensen die tijdens een proeverij stennis trappen omdat er iemand aftershave draagt. Een stel dat zijn eigen fles wijn meeneemt naar een bruiloft en die met niemand deelt. Of, naar mijn mening het ergste voorbeeld: een groep mannen die een fles Krug-champagne van een paar honderd euro bestelt om die vervolgens als asbak te gebruiken.

Illustratie Sara-Noor ten Cate

Zoals de auteur van het artikel concludeert: snobisme komt vaak voort uit onwetendheid. De snob dénkt te weten hoe het zit. Maar hij beantwoordt liever dan dat hij doorvraagt. De Amerikaanse psychologen David Dunning en Justin Kruger onderzochten eind jaren negentig die discrepantie tussen zelfverzekerdheid en expertise. Hun bevinding: het zijn vaak de mensen met relatief weinig kennis over een onderwerp die zichzelf overschatten. Ook snobs zijn perfect in hun model (zie hieronder) te vangen. De grote paradox: wie écht veel weet, weet ook hoeveel hij nog niet weet.

Let wel: dat betekent niet dat er geen expertise mogelijk is. Er zijn ook over wijn heus wel zinnige uitspraken te doen, ballonnen die over het algemeen opgaan. Die bevatten alleen zelden de woorden ‘alle’, ‘geen’, ‘altijd’ of ‘nooit’.

Bewerking NRC/Sara-Noor ten Cate

Enthousiasme als wapen

Goed, en ik dan? Ik rol in rap tempo naar beneden van de piek in de grafiek. De afgelopen maanden verdiepte ik me nog intensiever in wijn voor de NRC Masterclass Wijn drinken voor beginners, waarin ik de poeha rond wijn ontleed en je een weerwoord aan de wijnsnobs leer geven. Gaandeweg leerde ik mijn eigen snobistische trekjes kennen, maar besefte ik vooral hoe weinig ik uiteindelijk weet. Ik ben, kortom, nog niet verloren.

De ultieme wapens tegen snobisme bleken enthousiasme en nieuwsgierigheid. Wie écht ergens enthousiast over is, kan eigenlijk per definitie geen snob meer zijn. Een snob is te cool voor enthousiasme. Te hooghartig. Weet daar zogenaamd te veel voor. Nieuwsgierig is hij al helemaal niet, dat zou zijn act van alwetendheid ondermijnen.

Snobisme is een doodlopende steeg. Uiteindelijk botst de snob altijd op de eigen vastgeroeste overtuigingen. Wie zichzelf eenmaal heeft overtuigd dat in Zuid-Italië alleen maar bocht wordt gemaakt, zal niet snel geneigd zijn zichzelf van het tegendeel te overtuigen. Voor een snob hangt zijn imago zelfs aan zulke uitspraken.

Illustratie Sara-Noor ten Cate

Het goede nieuws is dat snobisme geen eenrichtingsweg is. Je kunt er nog uit. Voor wie geen wijnsnob wil worden is mijn advies simpel. Drink met open vizier. Bevraag je eigen voorkeuren. Laat je niet afschrikken door mensen die (doen alsof ze) meer weten dan jij. Wijn drinken is geen quiz, er bestaan geen foute antwoorden. Behalve je wijn met ijsklontjes drinken natuurlijk. Dat kan echt niet.


‘Kan mijn dochter haar grieven over ons met haar eigen kind delen?’

Grootouders: „Toen onze kleinkinderen laatst bij ons logeerden, ontstond er een gesprek over pesten. Mijn kleinzoon van amper 7 vertelde toen dat zijn moeder, onze dochter, vroeger als kind werd gepest. Hij vertelde ook dat zijn moeder toen geen aandacht van haar eigen ouders, wij dus, had gekregen. Dat haar moeder daar geen oog voor had, en haar vader er nooit was vanwege zijn werk. Wij wisten tot voor kort niet dat onze dochter vroeger gepest werd. Onze andere kinderen herkennen zich niet in dit beeld van de opvoeding. We zijn verbaasd en behoorlijk geschrokken over de communicatie van onze dochter naar ons kleinkind. Is het verstandig dat je dit soort grieven over je ouders deelt met je jonge kinderen (5 en 7)? We legden het aan haar voor, zij vond van wel. Hoe we daarmee omgingen was onze eigen keus, vond ze. Maar wij zijn ongerust dat dit het vertrouwen schaadt dat de kleinkinderen in ons hebben. Hoe gaan we hiermee om?”

Naam en woonplaats zijn bij de redactie bekend. De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]

Kleinzoon geruststellen

Liesbeth Groenhuijsen: „Vertel jullie dochter dat het jullie spijt dat zij het kennelijk zo heeft ervaren, maar dat jullie van het pesten echt niet af wisten. Ga niet in discussie over de feiten. Dit is haar ervaring. We passen naarmate we ouder worden onze levensverhalen steeds iets aan. Terugkijkend vinden we soms kleine, soms grotere dingen die een verklaring kunnen geven voor dingen waar we als volwassene tegenaan lopen. Het is aan moeder zelf om in het heden iets te doen met de pijn van toen.

„Praat met jullie kleinzoon. Hij heeft vast gemerkt dat jullie schrokken toen hij dat zei. Zeg dat jullie hierover met zijn moeder hebben gesproken, en dat voor jullie alles in orde is. Leg hem uit: ‘Als mensen ouder worden, denken ze vaak terug aan vroeger, en hoe het in hun eigen gezin was. Alle ouders doen wel dingen waarvan de kinderen later denken dat ze dat graag anders hadden gewild. Dat is heel normaal.’

„Laat blijken, en vertel hem, dat hij aan jullie en zijn ouders altijd alles mag blijven vertellen.”

Begin opnieuw

Stijn Sieckelinck: „Als we ons aangevallen voelen, vragen we ons al snel af: is het wel waar wat de ander zegt? Dat is niet de goede manier om hiermee om te gaan. Dit is hoe jullie dochter het beleefd heeft, en of die interpretatie door de andere kinderen gedeeld wordt, is niet aan de orde. In een gezin kan de relatie met de ouders afzonderlijk per kind heel verschillend zijn.

„Jullie kunnen je afvragen of er signalen zijn geweest die jullie gemist hebben. Verder hoeven jullie het niet persoonlijk op te vatten. Opvoeden betekent het beste maken van de omstandigheden die er destijds waren. Ouders doen het nooit helemaal goed voor iedereen, dat maakt jullie nog niet tot slechte mensen.

„Ik snap dat uw dochter dit met haar kinderen gedeeld heeft. Zij wil thuis blijkbaar nadrukkelijk ruimte maken om over pesten te praten. Hoewel haar kinderen jong zijn, voelen ze toch wel aan dat dit ooit voor mamma moeilijk is geweest. Ook op de basisschool wordt hier tegenwoordig al vroeg over gesproken omdat kinderen door social media al jong met pesten te maken krijgen.

„Vanaf nu is er veel te winnen. Jullie hoeven de kinderen van uw dochter niet op andere gedachten te brengen. Laat gewoon zien dat jullie nu aandacht hebben voor dit soort zaken. Dat uw kleinkinderen tijdens een logeerpartijtje bij u over pesten kunnen praten, laat dat eigenlijk al zien.”

Liesbeth Groenhuijsen is klinisch pedagoog. Stijn Sieckelinck is opvoedfilosoof en lector jongerenwerk aan de Hogeschool van Amsterdam.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.


Schrijver en psychotherapeut Forugh Karimi: ‘Er is een grote rol voor verhalen in traumaverwerking’

Een psychotherapeut luistert, een schrijver vertelt. Forugh Karimi (1971) is het allebei en hoewel we in de praktijkruimte in Den Bosch zitten waar ze als psychiater werkt en therapie geeft – straks na ons gesprek heeft ze weer een afspraak – schakelt ze moeiteloos over naar haar andere rol, die van schrijver.

„Allebei de rollen passen goed bij me, niets is toevallig”, vertelt ze. „Ik werd arts omdat ik goed kon leren – en als je het kon, dan deed je het, zo ging dat – en om mijn ouders trots te maken. En ik heb altijd geleerd om te zorgen, andere mensen troost te bieden en te helpen. Hoop te bieden, eigenlijk. En dát ligt weer helemaal niet ver af van waar mijn passie voor schrijven vandaan komt: ik had als kind al een rijke fantasie, ik was in mijn hoofd altijd bezig verhalen te maken. Ik kon heel slecht tegen onrechtvaardigheid en pijn, en om mij heen in Afghanistan, waar in die tijd altijd spanning en oorlog was, zag ik overal onrechtvaardigheid en pijn. Ik kon ’s nachts uren wakker liggen om die verhalen te verwerken, en dat verwerken deed ik door er een vervolg op te bedenken. Ik gaf wendingen aan de verhalen zodat het onrecht opgelost werd, zodat degene die onderworpen werd er toch in slaagde zich te verzetten. Van onmacht naar macht, van wanhoop naar hoop. Zo troostte ik mezelf.”

Forugh Karimi’s derde boek is net verschenen, In mijn ogen draag ik wolken, een vuistdikke roman over hoofdpersoon Widá en haar herinneringen – aan het Afghanistan van haar jeugd, aan de emigratie van de familie via Rusland, hun aankomst in een asielzoekerscentrum in Nederland. Eerder schreef ze de roman De moeders van Mahipar (2022), dat door enthousiaste lezers bekroond werd met de Hebban Debuutprijs, en de novelle Nargis (2023). Ook dat waren verhalen over Afghanen in Nederland.

Op haar vijfentwintigste kwam Forugh Karimi, geboren in Kabul, naar Nederland. Ze pakte hier de draad op van haar studie geneeskunde, ze specialiseerde zich in de psychiatrie.

Wist je dat al in Afghanistan, dat je je in de psychiatrie verder wilde?

„Nee, in Afghanistan had je geen psychiatrie op dezelfde manier als hier. Daar ben je eerder een zenuwarts, of houd je je bezig met heel ernstige psychiatrische beelden. In de geneeskunde ga je natuurlijk algauw de lichamelijke, medische kant op, maar de psychiatrie behelst meer dan dat – en dat trok me, daarom ben ik me ook op psychotherapie gaan richten. De gevolgen van trauma, bijvoorbeeld, werken door in je relaties, met anderen en met jezelf. Dat is niet alleen maar medisch op te lossen.”

Foto Lars van den Brink

Je hebt veel cliënten met een ‘transculturele problematiek’, las ik.

„Ja, veel kinderen van ontheemde ouders. Een groep die gemakkelijk over het hoofd gezien wordt, niet in de laatste plaats door henzelf trouwens. Hun ouders hebben oorlog meegemaakt, zijn gevlucht, getraumatiseerd, maar hun kinderen, die hier geboren zijn of heel jong hierheen kwamen, hebben het ook moeilijk. Zij komen vaak in de situatie terecht dat ze voor hun ouders moeten zorgen. Ik denk dat ieder kind er recht op heeft om trots te zijn op zijn ouders, maar stel je voor dat je ouders in een asielzoekerscentrum aankomen en daar moeten wachten op een verblijfsvergunning: dan is je vader niemand, niets. Die kan jou niet eens troosten, niet zeggen: het komt goed. Of denk aan een ouder die op zo’n manier Nederlands spreekt dat mensen erover met hun ogen rollen, of hen kleineren – dat is heel pijnlijk voor een kind. Want je hecht je niet alleen aan warme ouders, maar ook aan sterke ouders.”

Wat heeft dat voor gevolgen op latere leeftijd?

„Die kinderen zijn niet opgegroeid met het idee dat ze op hun ouders kunnen terugvallen. Ze durven het dan vaak niet goed aan om zelf kinderen te krijgen, of ze worden onzeker over de opvoeding en over of ze überhaupt goede ouders kunnen zijn.”

Hoe kun je hen helpen?

„Een van de pijlers van gezond opgroeien is autonomie ontwikkelen. Dat is vaak niet weggelegd voor kinderen van vluchtelingen, die voor hun ouders moeten zorgen, of voor hen willen zorgen, omdat zij die kans wél hebben. En dat kan ook iets goeds zijn, dus daar zal ik niet zeggen: ga weg, kies je eigen weg, je ouders moeten zichzelf redden. Ik denk dat ik met mijn achtergrond goed die vertaalslag kan maken.”

Maar ze moeten toch wél hun eigen weg kiezen?

„Jawel, maar die rijping moet van binnenuit komen, daar is vaak langdurige therapie voor nodig. Mijn cliënten kunnen vaak niet boos worden op hun ouders, ze zeggen: mijn vader heeft het al zo moeilijk, waarom moet ik het nog eens moeilijker maken? En: ze hebben alles opgeofferd voor mij. Dan zeg ik: ten eerste is dat de vraag, en ten tweede: dat is hun taak als ouder, dat zou jij ook doen voor je kind.”

Dat onvermogen om boos te zijn op je ouders, had je dat zelf ook?

„Ja, ik vond het ook moeilijk om eerlijk te zijn tegen mijn vader, ook als ik boosheid voelde. En ik wist: mijn vader zal mijn boosheid niet kunnen verdragen, maar dat betekent niet dat ik niet boos mág zijn. Ik was boos, maar kon het niet kwijt.”

Foto Lars van den Brink

En dan nu over het schrijven: zijn de verhalen en herinneringen ook iets wat je ‘kwijt wilde’?

„Ja, zeker. Schrijven is voor mij niet zelfexpressie, het is niet bedoeld om mezelf te laten zien, maar ik vertel de verhalen inderdaad omdat ik ze niet binnen kan houden. Het is alles wat ik heb gehoord en gezien en meegemaakt en het voelt als een rivier die moet stromen. Jaren geleden zag ik de titel van een boek van Gabriel García Márquez, Leven om het te vertellen, ik zei: dat is mijn zin! Ik weet al van toen ik jong was: dat is mijn troost, voor al die machteloosheid die ik voelde bij het onrecht en de onderdrukking die ik zag. Ooit ga ik erover vertellen, dat was de zin van mijn leven, wat het leven de moeite waard maakte.”

Maar niet uit zelfexpressie dus?

„Ja, mijn verhalen zijn niet autobiografisch, maar ze staan dicht bij me, het zijn de verhalen van de mensen die ik om me heen zag. Het zijn gebeurtenissen die ik altijd meegedragen heb, als een last, maar die nu toch gezien worden.”

Wat is voor jou dan precies de waarde van dat vertellen?

„Dat heeft veel niveaus. Aan de ene kant heel klein en persoonlijk, zoals Márquez ook vertelt in dat boek: hij had iets meegemaakt dat indruk op hem had gemaakt, hij kon het niet loslaten, totdat hij het in een scène verwerkte, in een verhaal, en toen liet het hem los. Dat is exact wat er ook bij mij gebeurt: er knaagt iets en dat wil ik laten stoppen. Maar het voelt ook als een grotere opdracht: in de eerste plaats wil ik mijn land eren, mijn land dat ik verloren ben. Waar maar zo zelden over gepraat wordt – mensen kennen de Taliban, maar de gruwelijkheden die eerder zijn aangericht, tussen 1992 en 1996, door de moedjahedien, wie heeft het daar ooit over?”

Toch ben je romans gaan schrijven, geen geschiedenisboeken.

„Ja, zodat Afghanen van de tweede generatie mee kunnen reizen met de personages, naar het verleden, naar Afghanistan, zodat zij ook kunnen zien hoe het echt was. Ik voel een soort plicht om daarvan te getuigen, de menselijke verhalen te vertellen. Over de Tweede Wereldoorlog zijn duizenden boeken geschreven, over de oorlog in Afghanistan een handjevol. En daar zijn ook miljoenen mensen omgekomen, ontheemd geraakt, vermist geraakt.”

Toch klinkt ‘getuigen’ en ‘je land eren’ nog best abstract. Of misschien is dat vooral zo voor mij, omdat ik nooit mijn land verloren ben.

„Ja, dat is misschien moeilijk om je voor te stellen, maar je verliest dan echt een deel van jezelf. Je laat achter waar je vandaan komt, je raakt dat kwijt. En dan hebben we het nog niet eens over wat er daarna gebeurt: als vluchteling, als asielzoeker in een aanmeldcentrum, is het bijna onvermijdelijk dat je een deel van je eigenwaarde verliest. Je bent afhankelijk, je doet niets en mag niets, je moet alleen maar wachten, wachten, op een beslissing over je lot, op de genade van anderen.”

En dan geef je de gevolgen daarvan ook nog door aan je kinderen.

„Het is een grote uitdaging om je staande te houden, dus dan heb je de luxe niet om stil te blijven staan en te reflecteren op wat er is gebeurd, op wat je meedraagt. Kinderen van die asielzoekers krijgen dan nauwelijks te horen hoe het vroeger was – omdat die verhalen gefragmenteerd zijn geraakt, omdat het pijnlijk is om over je afgebroken verleden te vertellen. Maar het is verschrikkelijk om geen familieverhalen te hebben. We hebben die nodig als houvast, om te weten waar we vandaan komen, waar je ouders, de belangrijkste mensen in je leven, vandaan komen.”

Foto Lars van den Brink

Heb je de hoop dat jouw verhalen over Afghanistan en het leven van asielzoekers die lacune kunnen vullen?

„Er is een grote rol voor verhalen vertellen in traumaverwerking. Op veel plekken op de wereld zijn geen psychiaters of psychologen en toch wordt niet iedereen knettergek van alle ellende – want een mechanisme dat mensen helpt is verhalen vertellen, luisteren, daarmee verbondenheid creëren met anderen. Dat is het allerbelangrijkste wat we kunnen als mens.”

Verbondenheid, dat is wat het leven de moeite waard maakt?

„Ja, misschien cliché, maar ik hoop dat het goed overkomt, want ik heb het door mijn laatste boek nog eens echt ervaren. In de eerste versie van mijn roman had Widá geen geliefde, maar gaandeweg zag ik dat dat de oplossing was voor wat er ontbrak, het was de wending van wanhoop naar hoop. Liefde – en dan niet romantiek, maar de diepe verbondenheid die je kunt hebben – is echt groter dan de beschadigingen van de trauma’s, dat zie ik ook bij mijn cliënten, want liefde kan die schade helen. Omdat je dan voelt dat er wél mensen zijn die je kunt vertrouwen en die er voor je kunnen zijn.”

Dat is nog belangrijker dan autonomie?

„Autonomie is niet wat het leven de moeite waard maakt, solitair kunnen we niets. Het is belangrijker om afhankelijk van een ander te kunnen zijn. Om niet bang te zijn voor afhankelijkheid, maar die te verdragen.”


Schrijver en psychiater Forugh Karimi: ‘Er is een grote rol voor verhalen in traumaverwerking’

Een psychotherapeut luistert, een schrijver vertelt. Forugh Karimi (1971) is het allebei en hoewel we in de praktijkruimte in Den Bosch zitten waar ze als psychiater werkt en therapie geeft – straks na ons gesprek heeft ze weer een afspraak – schakelt ze moeiteloos over naar haar andere rol, die van schrijver.

„Allebei de rollen passen goed bij me, niets is toevallig”, vertelt ze. „Ik werd arts omdat ik goed kon leren – en als je het kon, dan deed je het, zo ging dat – en om mijn ouders trots te maken. En ik heb altijd geleerd om te zorgen, andere mensen troost te bieden en te helpen. Hoop te bieden, eigenlijk. En dát ligt weer helemaal niet ver af van waar mijn passie voor schrijven vandaan komt: ik had als kind al een rijke fantasie, ik was in mijn hoofd altijd bezig verhalen te maken. Ik kon heel slecht tegen onrechtvaardigheid en pijn, en om mij heen in Afghanistan, waar in die tijd altijd spanning en oorlog was, zag ik overal onrechtvaardigheid en pijn. Ik kon ’s nachts uren wakker liggen om die verhalen te verwerken, en dat verwerken deed ik door er een vervolg op te bedenken. Ik gaf wendingen aan de verhalen zodat het onrecht opgelost werd, zodat degene die onderworpen werd er toch in slaagde zich te verzetten. Van onmacht naar macht, van wanhoop naar hoop. Zo troostte ik mezelf.”

Forugh Karimi’s derde boek is net verschenen, In mijn ogen draag ik wolken, een vuistdikke roman over hoofdpersoon Widá en haar herinneringen – aan het Afghanistan van haar jeugd, aan de emigratie van de familie via Rusland, hun aankomst in een asielzoekerscentrum in Nederland. Eerder schreef ze de roman De moeders van Mahipar (2022), dat door enthousiaste lezers bekroond werd met de Hebban Debuutprijs, en de novelle Nargis (2023). Ook dat waren verhalen over Afghanen in Nederland.

Op haar vijfentwintigste kwam Forugh Karimi, geboren in Kabul, naar Nederland. Ze pakte hier de draad op van haar studie geneeskunde, ze specialiseerde zich in de psychiatrie.

Wist je dat al in Afghanistan, dat je je in de psychiatrie verder wilde?

„Nee, in Afghanistan had je geen psychiatrie op dezelfde manier als hier. Daar ben je eerder een zenuwarts, of houd je je bezig met heel ernstige psychiatrische beelden. In de geneeskunde ga je natuurlijk algauw de lichamelijke, medische kant op, maar de psychiatrie behelst meer dan dat – en dat trok me, daarom ben ik me ook op psychotherapie gaan richten. De gevolgen van trauma, bijvoorbeeld, werken door in je relaties, met anderen en met jezelf. Dat is niet alleen maar medisch op te lossen.”

Je hebt veel cliënten met een ‘transculturele problematiek’, las ik.

„Ja, veel kinderen van ontheemde ouders. Een groep die gemakkelijk over het hoofd gezien wordt, niet in de laatste plaats door henzelf trouwens. Hun ouders hebben oorlog meegemaakt, zijn gevlucht, getraumatiseerd, maar hun kinderen, die hier geboren zijn of heel jong hierheen kwamen, hebben het ook moeilijk. Zij komen vaak in de situatie terecht dat ze voor hun ouders moeten zorgen. Ik denk dat ieder kind er recht op heeft om trots te zijn op zijn ouders, maar stel je voor dat je ouders in een asielzoekerscentrum aankomen en daar moeten wachten op een verblijfsvergunning: dan is je vader niemand, niets. Die kan jou niet eens troosten, niet zeggen: het komt goed. Of denk aan een ouder die op zo’n manier Nederlands spreekt dat mensen erover met hun ogen rollen, of hen kleineren – dat is heel pijnlijk voor een kind. Want je hecht je niet alleen aan warme ouders, maar ook aan sterke ouders.”

Wat heeft dat voor gevolgen op latere leeftijd?

„Die kinderen zijn niet opgegroeid met het idee dat ze op hun ouders kunnen terugvallen. Ze durven het dan vaak niet goed aan om zelf kinderen te krijgen, of ze worden onzeker over de opvoeding en over of ze überhaupt goede ouders kunnen zijn.”

Hoe kun je hen helpen?

„Een van de pijlers van gezond opgroeien is autonomie ontwikkelen. Dat is vaak niet weggelegd voor kinderen van vluchtelingen, die voor hun ouders moeten zorgen, of voor hen willen zorgen, omdat zij die kans wél hebben. En dat kan ook iets goeds zijn, dus daar zal ik niet zeggen: ga weg, kies je eigen weg, je ouders moeten zichzelf redden. Ik denk dat ik met mijn achtergrond goed die vertaalslag kan maken.”

Maar ze moeten toch wél hun eigen weg kiezen?

„Jawel, maar die rijping moet van binnenuit komen, daar is vaak langdurige therapie voor nodig. Mijn cliënten kunnen vaak niet boos worden op hun ouders, ze zeggen: mijn vader heeft het al zo moeilijk, waarom moet ik het nog eens moeilijker maken? En: ze hebben alles opgeofferd voor mij. Dan zeg ik: ten eerste is dat de vraag, en ten tweede: dat is hun taak als ouder, dat zou jij ook doen voor je kind.”

Dat onvermogen om boos te zijn op je ouders, had je dat zelf ook?

„Ja, ik vond het ook moeilijk om eerlijk te zijn tegen mijn vader, ook als ik boosheid voelde. En ik wist: mijn vader zal mijn boosheid niet kunnen verdragen, maar dat betekent niet dat ik niet boos mág zijn. Ik was boos, maar kon het niet kwijt.”

En dan nu over het schrijven: zijn de verhalen en herinneringen ook iets wat je ‘kwijt wilde’?

„Ja, zeker. Schrijven is voor mij niet zelfexpressie, het is niet bedoeld om mezelf te laten zien, maar ik vertel de verhalen inderdaad omdat ik ze niet binnen kan houden. Het is alles wat ik heb gehoord en gezien en meegemaakt en het voelt als een rivier die moet stromen. Jaren geleden zag ik de titel van een boek van Gabriel García Márquez, Leven om het te vertellen, ik zei: dat is mijn zin! Ik weet al van toen ik jong was: dat is mijn troost, voor al die machteloosheid die ik voelde bij het onrecht en de onderdrukking die ik zag. Ooit ga ik erover vertellen, dat was de zin van mijn leven, wat het leven de moeite waard maakte.”

Maar niet uit zelfexpressie dus?

„Ja, mijn verhalen zijn niet autobiografisch, maar ze staan dicht bij me, het zijn de verhalen van de mensen die ik om me heen zag. Het zijn gebeurtenissen die ik altijd meegedragen heb, als een last, maar die nu toch gezien worden.”

Wat is voor jou dan precies de waarde van dat vertellen?

„Dat heeft veel niveaus. Aan de ene kant heel klein en persoonlijk, zoals Márquez ook vertelt in dat boek: hij had iets meegemaakt dat indruk op hem had gemaakt, hij kon het niet loslaten, totdat hij het in een scène verwerkte, in een verhaal, en toen liet het hem los. Dat is exact wat er ook bij mij gebeurt: er knaagt iets en dat wil ik laten stoppen. Maar het voelt ook als een grotere opdracht: in de eerste plaats wil ik mijn land eren, mijn land dat ik verloren ben. Waar maar zo zelden over gepraat wordt – mensen kennen de Taliban, maar de gruwelijkheden die eerder zijn aangericht, tussen 1992 en 1996, door de moedjahedien, wie heeft het daar ooit over?”

Toch ben je romans gaan schrijven, geen geschiedenisboeken.

„Ja, zodat Afghanen van de tweede generatie mee kunnen reizen met de personages, naar het verleden, naar Afghanistan, zodat zij ook kunnen zien hoe het echt was. Ik voel een soort plicht om daarvan te getuigen, de menselijke verhalen te vertellen. Over de Tweede Wereldoorlog zijn duizenden boeken geschreven, over de oorlog in Afghanistan een handjevol. En daar zijn ook miljoenen mensen omgekomen, ontheemd geraakt, vermist geraakt.”

Toch klinkt ‘getuigen’ en ‘je land eren’ nog best abstract. Of misschien is dat vooral zo voor mij, omdat ik nooit mijn land verloren ben.

„Ja, dat is misschien moeilijk om je voor te stellen, maar je verliest dan echt een deel van jezelf. Je laat achter waar je vandaan komt, je raakt dat kwijt. En dan hebben we het nog niet eens over wat er daarna gebeurt: als vluchteling, als asielzoeker in een aanmeldcentrum, is het bijna onvermijdelijk dat je een deel van je eigenwaarde verliest. Je bent afhankelijk, je doet niets en mag niets, je moet alleen maar wachten, wachten, op een beslissing over je lot, op de genade van anderen.”

En dan geef je de gevolgen daarvan ook nog door aan je kinderen.

„Het is een grote uitdaging om je staande te houden, dus dan heb je de luxe niet om stil te blijven staan en te reflecteren op wat er is gebeurd, op wat je meedraagt. Kinderen van die asielzoekers krijgen dan nauwelijks te horen hoe het vroeger was – omdat die verhalen gefragmenteerd zijn geraakt, omdat het pijnlijk is om over je afgebroken verleden te vertellen. Maar het is verschrikkelijk om geen familieverhalen te hebben. We hebben die nodig als houvast, om te weten waar we vandaan komen, waar je ouders, de belangrijkste mensen in je leven, vandaan komen.”

Heb je de hoop dat jouw verhalen over Afghanistan en het leven van asielzoekers die lacune kunnen vullen?

„Er is een grote rol voor verhalen vertellen in traumaverwerking. Op veel plekken op de wereld zijn geen psychiaters of psychologen en toch wordt niet iedereen knettergek van alle ellende – want een mechanisme dat mensen helpt is verhalen vertellen, luisteren, daarmee verbondenheid creëren met anderen. Dat is het allerbelangrijkste wat we kunnen als mens.”

Verbondenheid, dat is wat het leven de moeite waard maakt?

„Ja, misschien cliché, maar ik hoop dat het goed overkomt, want ik heb het door mijn laatste boek nog eens echt ervaren. In de eerste versie van mijn roman had Widá geen geliefde, maar gaandeweg zag ik dat dat de oplossing was voor wat er ontbrak, het was de wending van wanhoop naar hoop. Liefde – en dan niet romantiek, maar de diepe verbondenheid die je kunt hebben – is echt groter dan de beschadigingen van de trauma’s, dat zie ik ook bij mijn cliënten, want liefde kan die schade helen. Omdat je dan voelt dat er wél mensen zijn die je kunt vertrouwen en die er voor je kunnen zijn.”

Dat is nog belangrijker dan autonomie?

„Autonomie is niet wat het leven de moeite waard maakt, solitair kunnen we niets. Het is belangrijker om afhankelijk van een ander te kunnen zijn. Om niet bang te zijn voor afhankelijkheid, maar die te verdragen.”


‘Mijn vader was pas 13 jaar toen hij bij de boer ging werken’

‘Op de foto staan mijn ouders en drie ‘vluchtelingetjes’ uit Duitsland/Oostenrijk. Mijn vader had hen opgehaald van het station in Delft. Eind 1950, begin jaren 1960 kwamen kinderen uit Duitsland en Oostenrijk zes weken met vakantie naar Nederland. Volgens mij ging het via de kerk. Eén van hen, het meisje, kwam bij ons logeren. De pop die ze vasthoudt, had mijn moeder haar gegeven als welkomstcadeau.

Ons gezin bestond al uit zes kinderen, maar volgens de coördinator gedijden de kinderen het best in een groot gezin. Ik was elf jaar en speelde graag met hen. Mijn ouders spraken geen woord Duits, maar mijn zus die op de mulo zat, pakte haar woordenboek erbij en kon dan vertalen.

Mijn vader kwam zelf uit een gezin van twaalf kinderen. Nadat hij zeven klassen van de lagere school had doorlopen, ging hij bij een boer werken. De boer wilde dat hij ’s morgens om 4 uur zou beginnen, maar zijn moeder zei: „Hij is pas dertien.” De boer vond het goed dat hij om 5 uur begon. Maar het jaar daarop moest hij wel om 4 uur beginnen. Mijn vader wilde eigenlijk boer worden, maar het werd een tuinderij.

Mijn moeder kwam uit een gezin van tien kinderen. Ze was een meisje van veertien toen ze ging werken als dienstbode bij een kruidenier. Ze werkte van ’s morgens 7 tot ’s avonds 19.00 uur. Op maandagmorgen hielp ze thuis eerst mee met de was, die al buiten hing voordat ze ging werken. Op zondag was ze juffrouw op de zondagschool.

Na haar trouwen was ze huisvrouw en kreeg in korte tijd drie kinderen, later kreeg ze er nog drie. Ze had toen nog niet de beschikking over apparaten als een wasmachine en stofzuiger. Naast het huishouden hielp ze ’s morgens ook mee tomaten sorteren op de tuinderij, zodat alles op tijd klaar was voor de veiling. Ook was ze jaren actief met kerkelijk werk. Het was een stabiel gezin waar ik met een warm gevoel aan terugdenk.”