Afgelopen maand, na een lezing over generaties op de werkvloer, kreeg ik een interessante vraag van een man van eind dertig, begin veertig – dat noemen we tegenwoordig een millennial.
We bespraken met een groep van alle leeftijden dat vijftigers het soms moeilijk vinden om kritiek te geven aan jongere collega’s. Je slaat snel de verkeerde toon aan, en dan voelen ze zich soms beledigd, of nog erger: ‘onveilig’. Een aantal vijftigers in het gezelschap klaagde dat ze soms op eieren moesten lopen bij ‘de jongeren’.
Tot de ‘millennial’ z’n vraag stelde. En zei dat oudere collega’s hun toon toch ook weleens wat konden matigen? „Waarom moest het altijd zo bot?” Daar moest ik even over nadenken.
Want heel eerlijk? Ik denk dat veel collega’s mij ook bot vinden. Het is geen excuus, maar ik denk dat dat deels komt doordat ‘mijn generatie’, generatie X, zo’n beetje gewaterboard werd, als we iets verkeerd deden.
We kregen strafwerk op school en dan moest je honderd keer opschrijven dat je er spijt van had. Of je moest in de hoek staan. Mijn ouders vonden dat trouwens prima en zeiden: „Daar zal je het zelf wel naar gemaakt hebben” als ik na het ‘nablijven’ thuiskwam.
Dat is wel een verschil met verhalen die ik nu weleens hoor van docenten, waarin ouders verhaal komen halen als hun kampioentje het verzoek heeft gekregen eens naar school te komen, in plaats van in het park te zitten blowen.
Maar ook later, op m’n werk, ging het er soms hard aan toe. Ik herinner me dat toen ik in de jaren negentig bij de Volkskrant werkte, er een prikbord hing waarop alle blunders van collega’s die de krant hadden gehaald werden geprikt. Compleet met nare opmerkingen erbij als ‘kan niet schrijven’ en ‘dit werkt hier’, waar alle collega’s smakelijk bij stonden te lachen. Als daar een knipsel van mij hing schaamde ik me, en voelde ik me vernederd. Ik was 26.
Maar dat hoorde erbij! Vond je toen. Als je in de Champions League speelde, moest je tikken kunnen incasseren. Misschien dat daar de houding van meer vijftigers vandaan komt, over het ‘gezeik van snowflakes over onveiligheid’. En misschien is dat ook de reden waarom vijftigers over het algemeen wat lankmoediger reageren op nieuws zoals dat van vorige week over topdirigent Jaap van Zweden, die zich volgens tv-programma Pointer schuldig maakte aan grensoverschrijdend gedrag.
En toch ben ík blij dat de tijden veranderd zijn. Tuurlijk. Toen ik ernaar vroeg op LinkedIn had ik ook begrip voor de vijftigers die schreven dat het weleens lijkt of „jongeren helemaal nergens meer tegen kunnen”, „geen veerkracht meer hebben” en de „ruggengraat van een zeepaard”.
Ik snapte de generatiegenoot die schreef: „Ik merk dat ik tegen gen Z-collega’s voorzichtiger ben geworden”, en degene die zei dat ze „dagelijks leidinggevenden in het publieke domein spreekt die hierdoor verlamd raken”.
Of de universitair docent, die studenten tegenwoordig waarschuwt als hij stevige taal gaat gebruiken. Die zegt dat mensen die daar niet tegen kunnen, maar even de vingers in de oren moeten stoppen. „Iets wat ik tot vijf jaar geleden nooit deed.”
En ik snapte de gefrustreerde leidinggevende, die ooit telefonisch een 27-jarige medewerkster probeerde te bereiken en toen te horen kreeg: ‘het voelt nu even niet goed’ en daar helemaal niks mee kon.
Maar ik ben vooral hoopvol. Als ik lees dat jongeren niet meer klakkeloos álle kritiek accepteren en hun collega’s – hoe oud ze ook zijn – dwingen daar professioneler mee om te gaan. Ik denk soms wel eens dat de woorden ‘onveilig’ en ‘grensoverschrijdend gedrag’ tekenen zijn van emancipatie. Symbolen die je kunt gebruiken, woorden waar wij vroeger geen woorden voor hadden.
Ik ben ook dankbaar voor de generaties vóór mij, die de vijfdaagse werkweek bevochten, de oorvijg bestreden, de verkrachting door een priester, het binnen je stand huwen, het enige recht is je aanrecht, en het altijd gelijk geven van iemand die dertig jaar in dienst was.
Zo bevechten jongeren tegenwoordig ook misstanden. Het zal niet altijd even handig gaan en er vallen slachtoffers onder de oudjes én de jongeren, maar ik steun de grote beweging.
Want zeker, van kritiek word je beter. En natuurlijk kunnen sommige jongeren wel een weerbaarheidstraininkje gebruiken. Maar je leert pas écht iets, als kritiek niet alleen maar gegeven wordt door botteriken die het beter weten, maar met respect en vertrouwen. Je leert pas écht iets, als kritiek niet alleen gegéven wordt, maar ook beklijft. Die millennial die afgelopen week vroeg of het soms wat minder bot kan?
Daar wordt iederéén beter van.
Heb je een vraag van de week, taboe, of ‘kwestie’ voor deze rubriek? Mail dan naar [email protected]
Vader: „Onze dochter (19), gediagnostiseerd met autisme, studeert en dat gaat prima qua resultaat. Wij zouden graag zien dat ze een bijbaantje neemt, puur om te leren hoe het is om in een werkende omgeving te zijn en met anderen om te gaan. Maar als we dat zeggen, antwoordt ze dat ze het al druk genoeg heeft met haar studie. Financieel is het niet per se nodig. Ze woont thuis, past af en toe op en geeft niet veel uit. Ze doet naast haar studie veel creatieve dingen, zoals lezen en schilderen. Doorgaans voelt ze zich best goed, maar qua sociale contacten kan het beter. We willen haar niet pushen, maar gunnen haar wel de vaardigheden en contacten die ze van zo’n baantje meekrijgt.”
De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Stap voor stap
Marielle Balledux: „Heel goed dat u uw dochter niet wilt pushen om een bijbaan te nemen. Het gaat goed met haar. Ze studeert, heeft een leven ernaast, haar financiën zijn op orde. Dat is voor een jongere zónder autisme al heel mooi, laat staan voor iemand die meer tijd nodig heeft voor prikkelverwerking, zoals uw dochter.
„Als ze zelf zegt dat dit pakket even voldoende is, volg haar daar dan in. Zelfbepaling is belangrijk op deze leeftijd. Als u gaat aandringen, gaat ze mogelijk afstand van u nemen.
„Het is begrijpelijk dat u graag ziet dat ze aan de slag gaat met de vaardigheden die nog lastig zijn. Dat hoeft niet per se in een bijbaan. In haar oppaswerk oefent ze met verantwoordelijkheden als op tijd komen. In haar hobby’s zou de mogelijkheid tot sociale aansluiting kunnen liggen. Misschien zou ze een schildercursus kunnen doen? Of zich aansluiten bij een boekenclub? Jongeren leren vooral als ze zich veilig voelen, en iets leuk vinden om te doen. Maar ook hiervoor geldt: stapje voor stapje. Het hoeft en kan niet allemaal tegelijk. Ze moet ook tijd overhouden om naast al die activiteiten te kunnen niksen en lummelen.”
Wacht op initiatief
Susan Bögels: „’Om kinderen met autisme een toekomst te bieden, moet je hun heden verlangzamen.’ Dat is een uitspraak van Henry Markram, een van de bekendste hersenonderzoekers ter wereld, die een zoon heeft met autisme.
„De meeste mensen verwerken informatie op een manier die aansluit bij hoe de maatschappij is georganiseerd. Ze kunnen hun aandacht over meerdere dingen verdelen en minder belangrijke informatie negeren. Voor iemand met autisme is dat moeilijker. Ze ervaren de wereld als heel intens. Wat ze doen, doen ze met de volle honderd procent inzet. Dan past er niet veel meer naast. Uw dochter heeft genoeg zelfreflectie om dat van zichzelf te weten. Ook het aangaan van meer sociale contacten kan op dit moment gewoon te veel zijn.
„Wat u moet voorkomen is dat ze overweldigd raakt door te veel taken tegelijk. Dat is voor jongeren met autisme een verschrikkelijk gevoel, dat woedebuien of zelfs zelfbeschadiging tot gevolg kan hebben.
„Dus geen druk opleggen, zeker niet bij iemand die zo goed functioneert. Wacht op haar eigen initiatief. Dat kan even duren. Om initiatief te nemen moet er ruimte zijn in het hoofd. Uw dochter is nog zo bezig met de verwerking en ordening van de veeleisende wereld om haar heen, dat ze daar gewoon nog niet aan toe komt. Maar als ze dat doet, ontstaat er iets buitengewoons inventiefs en creatiefs. Daar mag u op vertrouwen.”
Marielle Balledux is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Susan Bögels is hoogleraar Family Mental Health & Mindfulness aan de Universiteit van Amsterdam. Zij ontwikkelde mindfulnesstraining voor kinderen, jongeren en (jong)volwassenen met ADHD en autisme, en hun ouders
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Een mollige mensfiguur staat met gevouwen handen in een cirkel. Dunne lijnen, schetsmatig getekend, bijna kinderlijk. Om de cirkel heen is een rechthoek van de etsplaat te zien, waarbinnen de kunstenaar met hanepoterige letters zijn naam heeft geschreven: Anton Heyboer. Onder de rechthoek: Heyboers handtekening in dikke zwarte inkt, drie rossige stempels. Jorrit van Bavel is de ets speciaal van boven gaan halen, want dit is het allereerste werk van Heyboer dat hij kocht, precies 25 jaar geleden, en hij is daarna niet meer met deze kunstenaar opgehouden. Of met beeldende kunst in het algemeen. Hij noemt kunst losjes „de essentie van mijn bestaan”.
De woonkamer en open keuken van het rijtjeshuis in Eemnes waar Van Bavel (48) met zijn vrouw woont, lijkt wel een kleine galerie door de tientallen kunstwerken die er hangen en staan, en die hij regelmatig wisselt. De kern van zijn verzameling is het werk van Anton Heyboer (1924-2005), een Nederlandse kunstenaar die vooral bekend werd omdat hij vanaf eind jaren zestig met vijf vrouwen in een commune in Den Ilp woonde, waar hij schilderijen en aquarellen maakte die door zijn vrouwen werden verkocht.
Van Bavel verzamelt de vroege kunst van Heyboer, van voor en tijdens die communetijd. Ook heeft hij werk van mensen die zich duidelijk door die vroege Heyboer hebben laten inspireren (zoals Gerrit Dekker en Victor IV), en dan nog objecten, tekeningen en schilderijen van vooral jonge hedendaagse kunstenaars die Van Bavel interessant vindt. Zowel binnen als in zijn tuin staan verder beelden van meer en minder verwrongen en verroest afvalstaal, gemaakt door Theo Niermeijer (1940-2005), die net als Heyboer geïnteresseerd was in het mystieke. Beiden maakten het soort werk waaraan je duidelijk ziet dat de kunstenaar er een betekenis in gelegd heeft waarvan het de bedoeling is dat je die niet meteen begrijpt – een soort geheimtaal in symbolen.
Dat is juist wat Van Bavel zo aantrekt in hun werk. „Daar kan ik uren over praten.” Van Bavel is autodidact kunstkenner. Hij is geboren in Amsterdam, vertelt hij aan zijn eettafel, en opgegroeid in het Gooi, in Huizen. Daar ging hij naar de havo; hij ging expres niet naar de middelbare school in Laren (Laren, Huizen en Eemnes zijn buurgemeentes) waar zijn vader onderwijzer was. „Dan krijg je: jij bent de zoon ván.” Had hij geen zin in. Na de havo deed hij de detailhandelsschool in Hilversum en de hotelschool in Amsterdam. „Eerlijk gezegd wilde ik van jongs af aan kok in een eigen restaurant worden.” Maar daar kwam iets tussen, namelijk Albert Heijn.
Op zijn vijftiende had hij zijn eerste bijbaantje bij de Albert Heijn in Huizen. Vakken vullen, klanten helpen. „Ik vond het daar allemaal zó leuk. Het samenwerken, het regelen. Ik kon er goed mijn draai vinden. En op een gegeven moment ga je stappen maken: dan krijg je wat collega’s onder je.” Tegen die tijd studeerde Van Bavel al. Om het bedrijf te leren kennen werd hij steeds in verschillende winkels neergezet, als manusje-van-alles. Toen hij klaar was met zijn opleiding stond hij voor de vraag: wat nu? „En mijn toenmalige supermarktmanager zei: joh, ik wil jou gewoon hier houden.”
Foto Lars van den Brink
Lang verhaal kort: Van Bavel werkt nog steeds bij Albert Heijn. „We spreken bij Albert Heijn weleens over blauw bloed en nou ja, dat blauwe bloed bleef altijd door mijn aderen stromen.” Van Bavel werkt niet meer in winkels, maar vier dagen per week in de logistiek. „Ik ben verantwoordelijk achter de schermen, letterlijk achter de laptop, voor een goede flow van producten vanaf de leveranciers tot aan de distributiecentra.” En de vijfde dag werkt Van Bavel als conservator voor de kunstcollectie van het bedrijf.
Is hij via zijn ouders met kunst in aanraking gekomen? „Nee, die waren niet zo kunstzinnig als ik. Ik heb het echt zelf leren ontdekken en ontwikkelen: Museumjaarkaart kopen, veel naar musea gaan. Het begon ermee dat een oom van mij een werkje van Heyboer had hangen, en dat vond ik zo leuk, dat wilde ik ook wel. Toen ben ik gaan speuren.” Van Bavel was 23 toen hij die eerste ets kocht. Er was toen net iets verdrietigs in zijn privéleven gebeurd waar hij niet over wil vertellen, maar wat zijn belangstelling voor kunst nog extra aanwakkerde. Hij vond troost in het mystieke.
Die eerste ets kostte „poeh… een paar honderd gulden denk ik? Nee: euro, het was net in de eurotijd. Ik ben niet rijk of vermogend, toen al helemaal niet. Maar jongeren van mijn leeftijd gingen vroeger naar de kroeg, de discotheek, peuken roken… Wat dát allemaal kost. Ik spaarde mijn centen liever op en dan kon ik eens in het half jaar ofzo een werkje kopen dat ik heel gaaf vond.”
Foto Lars van den Brink
Hij leerde al snel de Nederlandse kunst- en galeriewereld kennen. „Zo groot is die niet.” Bij tentoonstellingen, lezingen en openingen ontmoette hij kunstenaars, verzamelaars en andere belangrijke personen in de kunstwereld. „Kunstvrienden.” Nu organiseert Van Bavel af en toe tentoonstellingen, geeft hij kunstadvies en zit hij in jury’s voor stipendia aan jonge kunstenaars. Tegelijkertijd heeft hij al die jaren gestaag verder gebouwd aan zijn privécollectie („Hoe groot die is? Té groot”). Hij denkt er soms nu al over na hoe die verzameling na zijn overlijden bij elkaar kan blijven. „Dat is ook wat kunst oproept, hè.” En zeker Heyboer, met zijn mystiek.
Mij doet Heyboers ets met de mensfiguur in een cirkel trouwens denken aan de Vitruviusman van Leonardo da Vinci, de iconische vijftiende-eeuwse tekening van een man die met zijn armen wijd in een vierkant en een cirkel staat. Heel goed, zegt Van Bavel daarover: „Goed dat je eerst zelf nadenkt, voordat ik ga uitleggen. Kunst is wat je er zelf in ziet.” Maar die cirkel met de mensfiguur erin is bij Heyboer een onschuldsymbool, vertelt Van Bavel. „Het poppetje is het wezen, het bewustzijn, en elk wezen leeft in een onschuld.”
Nee, makkelijk of heel duidelijk wordt het niet. „Heyboer legt zijn tekens en werken op honderd verschillende manieren uit. Zittende figuren, staande figuren, cirkels, kleuren, cijfers hebben bij hem allemaal een bepaalde betekenis. Dat vond ik zo intrigerend, daardoor ben ik steeds meer gaan ontdekken.” Op tafel ligt een stapel Heyboer-boeken; hij pakt er een tussenuit: Het systeem van Anton Heijboer, ondertitel Mijn werk is de onschuld leefbaar te maken. De pagina’s zijn lichtbruin en gevuld met geometrische vormen, mensfiguren en handgeschreven tekst. Heyboers handschrift. „In 1951 heeft hij zich vrijwillig laten opnemen in Santpoort”, vertelt Van Bavel. „De psychiatrische inrichting. Daar kwam een mystieke kennis tot zijn bewustzijn en toen heeft hij uiteindelijk het hele systeem van zijn leven beschreven op grote vellen pakpapier. Die zijn in dit boek facsimile uitgegeven.” Exact gereproduceerd dus.
Hoe kan het dat Heyboer je zo raakt, wat ís dat?
„Ja, dat mystieke, die unieke beeldtaal die je direct herkent, dat vind ik supergaaf. Ik ben ook gek van het etswerk, die techniek, het materiaalgebruik. En het mooie van Heyboer vind ik dat hij schijt had aan de buitenwereld en daardoor de vrijheid om fantastische kunstwerken te maken. Met die filosofische kant erin, waarvan ik nog steeds niet alles heb uitgespit. En een heel religieuze kant, wat mij ook interesseert.”
De late Heyboer schilderde bijvoorbeeld honderden kleurige kippen. „Massaproductie, heel snel, soms kneep hij de verf zo uit de tube op het doek. Ik noem dat altijd de tubekippen. Iedereen kent die, maar mensen weten vaak niet dat ze voor het Petrus-verhaal staan.” Ze verbeelden de haan uit de Bijbel, die kraait nadat Petrus Jezus driemaal heeft verloochend. Van Bavel wijst naar een ets achter zich, zo groot als een paspoort, een Jezus aan het kruis: „Heyboer heeft ook deze crucifix gemaakt, in 1953. Daar ben ik best trots op, dat ik die heb, want er bestaan er maar drie van. Het Rijksmuseum Twenthe in Enschede heeft er ook eentje. Maar die heeft volgens mij een ongesigneerde, deze is gesigneerd. Ik hou niet van pochen, maar ik heb een betere.”
Dat vindt hij leuk, natuurlijk, maar hij vindt het ook altijd fijn als er een soort verhaal rondom een werk ontstaat. „Je verzamelt niet alleen kunst, maar ook herinneringen. Ik vind het mooi als dingen verhalen worden.”
Ben je eigenlijk religieus?
„Nee, maar ik ben wel katholiek opgevoed. En er knaagt altijd wel iets in het onbewuste, weet je wel. Misschien maakt Heyboer dat ook wel los. Ik vind zijn werk superinteressant.”
Het woord ‘mooi’ is nog niet gevallen, valt me op.
„Nee, ik haat dat woord – nee, dat moet ik niet zeggen. Ik vind ‘mooi’ geen criterium. Werk moet interessant zijn, het moet verwondering en misschien wel dialoog oproepen. Het moet je trekken.”
En de jaren zestig en zeventig zijn echt jouw periode?
„Ja, daar ben ik mee begonnen, maar ik ben natuurlijk via de jonge kunstenaars én via Albert Heijn ook steeds meer geïnteresseerd geraakt in hedendaagse kunst.”
Een jaar of tien geleden vroeg zijn bedrijf hem in het bestuur van de kunstcollectie. Hij was inmiddels iemand in die kleine Nederlandse kunstwereld, en „het was hun ter ore gekomen dat ik op kantoor werkte.”
Sinds vijf jaar is Van Bavel conservator. Kunst aankopen voor het bedrijf, de collectie beheren. Veel grote bedrijven hebben een kunstcollectie, legt hij uit, maar ze gaan er heel verschillend mee om. „Sommige bedrijven besteden er veel meer geld aan dan wij, en gaan er ook meer mee naar buiten; die lenen bijvoorbeeld meer uit aan musea. Wij hebben veel op het hoofdkantoor hangen, in Zaandam.”
Daar geeft hij regelmatig rondleidingen aan collega’s. „Van hoog tot laag tot nieuwkomers. Ik vertel dan niet meteen bij elk werk: dat is van Pietje en het stelt dit en dat voor. Nee, ik zeg: leg je mobieltje weg en ga nou eerst eens even kijken. Het mooiste vind ik als je met een groep van tien, vijftien man langs zo’n collectie loopt en het gesprek erover op gang kunt krijgen. Wat zie je nou? En dan kan ik wel weer aanvullen wat de kunstenaar heeft bedoeld. Die dialoog aangaan, dat vind ik echt fantastisch. Die verbinding is niet alleen een verrijking voor de mensen met wie ik mijn kennis deel, maar ook een verrijking voor mezelf.”
Een jaar geleden deed ik mee aan een avond in een zaaltje over moederschap. Vanaf het podium zag ik in het publiek een schrijver (en moeder van iets grotere kinderen) zuchten en steunen. Een poosje later zei ze in een interview over die avond dat „veel moeders stonden te klagen”.
Ik vond dat zeer onaardig, maar nu, een jaar later, begin ik helaas iets in haar verhaal te herkennen.
Ik vroeg aan Ianthe Mosselman, auteur van het memoir Al die liefde en woede, een revolutionair boek over de mix van razernij en tederheid die je kan overvallen als je net moeder bent, waar mijn plotselinge lichte vermoeidheid bij het aanschouwen van jonge, agerende moeders toch vandaan komt. Daar had Ianthe over nagedacht. Ze redeneerde als volgt:
Als de boosheid om je verloren leven en de intimiderende denkbeelden rondom moederschap wegebben, is dat vaak omdat je kinderen nu eenmaal wat groter worden. Je verlaat het slagveld der slapelozen, leest weer eens een boek, pakt je carrière op en vindt de tijd om lange gesprekken met je geliefden te voeren. Maar, je verliest daarmee ook wat van je betrokkenheid bij alle onrechtvaardigheid die jonge moeders ten deel valt. De strijd voor (aan ons beloofde!) gratis kinderopvang heeft voor jou geen zin meer, want al je kinderen gaan naar school. Borstvoeding in de openbare ruimte hoef je niet meer te bevechten.
Bovendien heb je, als je midden in de eerste jaren zit, helemaal geen energie om je frustratie om bijvoorbeeld te kort ouderschapsverlof om te zetten in een daadwerkelijke lobby. Oftewel: moegestreden wandel je een comfortabeler periode in, om vanuit die positie het niet meer op te kunnen brengen je nog aan de goede zaak te committeren.
Aan deze redenering wil ik ook nog toevoegen dat de goedbedoelde, maar vervelende opmerking, ‘Het wordt beter, echt’, voor een verse moeder niet te verteren is, maar, zo weet ik nu mijn jongste bijna naar de basisschool gaat, het is wel wáár. Als ik me dat toch iets meer had gerealiseerd, misselijk en zwanger, met twee jonge kinderen met hoge koorts én een man die dagen van huis was vanwege z’n werk, had ik misschien wat minder razend zijn voicemail vol geblaft. Maar goed, iemand die verdrinkt heeft niets aan geruststellende woorden.
En zo verandert er dus te weinig. Ik denk dat een overheid zich daar ergens ook wel bewust van is: een moeder met een chronisch slaaptekort is misschien wel doodgevaarlijk op de korte baan, maar niet in staat zich geduldig door de duizenden taaie lagen van het systeem heen te werken om – ik noem maar iets – zwangerschapsdiscriminatie aan te pakken.
Tegelijkertijd zien we natuurlijk in alle gelederen van de samenleving een gebrek aan solidariteit met groepen waar we aan ontstegen zijn, of groepen in wie we onszelf niet erkennen. Dat is niet gek in een wereld die steeds meer trappen-of-vertrapt-worden als adagium heeft. Ren wég van die loserige kwetsbaarheid, zodra je kan.
In een poging om niet met zulke kilte besmet te raken, zal ik proberen tot ik oud en grijs ben te blijven schrijven over degenen die kinderen op de wereld zetten, en daarmee heel veel opofferen: vrijheid, maatschappelijke macht en zorgeloosheid, bijvoorbeeld.
En dat alles in de hoop dat op een dag niemand meer over ‘klagende moeders’ zeurt.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.
Onlangs ontving ik op een ochtend maar liefst twee lezersmailtjes met tips voor het koken van asperges. Een van de lezers schreef erbij dat hij reageerde op mijn verzoek om aspergetips te sturen. Nu moet ik bekennen dat mijn geheugen tegenwoordig net even iets minder feilloos functioneert dan, zeg, twintig jaar geleden. Maar was het echt mogelijk dat ik straal vergeten was zo’n oproepje te hebben gedaan? Ik liep naar de krantenbak, viste daar de laatste zaterdag-NRC uit en bladerde naar ‘mijn’ pagina. Maar niks hoor.
Een tikje verontrust mailde ik beide lezers terug om hen te bedanken voor hun tips én om tussen neus en lippen door ook even te informeren naar de aanleiding voor hun schrijven. Wat bleek? Beiden hadden de oproep om mee te doen aan de rubriek ‘Wat was-ie lekker’ gewoon iets breder geïnterpreteerd. Het was domweg toeval dat hun mailtjes allebei over asperges gingen en op dezelfde dag werden verstuurd.
Wat hier natuurlijk níét toevallig aan was, is het feit dat we middenin het aspergeseizoen zitten. Als er één moment is waarop aspergetips welkom zijn, is het deze tijd van het jaar. Het witte goud is kostbaar genoeg om er het allerlekkerste uit te willen halen wat erin zit. En daarmee komen we meteen uit bij de belangrijkste tip uit beide mails: kook de schillen en kontjes mee.
Om eerlijk te zijn doe ik dit zelf min of meer standaard, maar blijkbaar schrijf ik dat er niet altijd bij in mijn recepten. Hoe dan ook doe ik het meestal zo: ik trek eerst een bouillon van de schillen en kontjes, zeef die vervolgens, om er daarna de asperges in te koken. Of om ze erboven te stomen, net hoe mijn pet staat. Nee, ik geloof niet dat het voor de smaak van de asperges veel uitmaakt of je ze stoomt boven water of boven aspergebouillon. (Voor koken geldt dit wel!) Maar tijdens het stomen staan de asperges wél veel smaak af aan datzelfde water of die bouillon. En hoe meer aspergesmaak, hoe lekkerder de soep wordt die ik er de volgende dag mee maak.
Voor het maken van aspergesoep heb ik, nu we toch bezig zijn, zelf ook nog een tip. In plaats van de aspergebouillon te zeven, pureer ik het kooknat met de schillen en kontjes eerst in de blender. Wanneer je deze aspergedrabnadien door een zeef wrijft, houd je een nog veel smaakvollere, dikkere aspergebouillon over. Klein rouxtje maken – van boter en bloem, u weet wel – aspergebouillon erbij, en u heeft een eenvoudig doch fantastisch soepje van afval gebrouwen.
Een van de mailende lezers deed ook nog een mooie, traditioneel Limburgse manier van asperges serveren uit de doeken. Hiervoor wordt een hele ham aan de kook gebracht en met pan en al in een hooikist gezet om langzaam te laten garen. Voor het opdienen worden per persoon twee diepe borden op elkaar gestapeld met daartussen een pluk vers hooi. Als de asperges en ham op het bovenste bord liggen, wordt tussen de twee borden een flinke scheut hete bouillon geschonken, waardoor de aspergemaaltijd niet alleen een smaak- maar ook een geursensatie wordt.
Voor de meeste huishoudens misschien niet heel praktisch om uit te voeren, maar soms is het ook al mooi om ergens van te dromen, nietwaar?
De opengebroken vuilnisbak is in de grote steden sinds de invoering van statiegeld op blikjes een fenomeen. De oorzaak is bekend, het is het werk van mensen die een bescheiden verdienmodel hebben gevonden door statiegeldblikjes en -flessen uit de bakken te vissen, maar nog geen manier hebben gevonden om de bak daarbij heel te laten. Er is intussen druk geëxperimenteerd met oplossingen, waaronder de doneerring om de bak, waar mensen hun blikje in konden zetten. Dat werkte slecht, want mensen duwden er ook milkshakebekers en ander statiegeldloos materiaal in. Binnenkort komt de gemeente Amsterdam met een nieuw idee: het slot op de bak gaat eraf en er wordt een magneet met een veer geplaatst. Iedereen kan de vuilnisbak dus opentrekken zonder hem te slopen. En er komen afvalzakken van doorzichtig plastic. Zo kunnen statiegeldrapers meteen zien of er iets te halen valt. Eureka zou je zeggen. Maar wat we dan gaan missen is de schoonheid van de improvisatie . De burger die het recht in eigen hand neemt met een rol ducttape. Of de gemeentereiniging die, net als de kunstenaar Christo in zijn beste jaren, het hele object inpakt. Het Rotterdamse model is ook het overwegen waard: de kapotte vuilnisbak dichttapen en een sticker met SORRY erop plakken. Navraag leert dat die sticker vooral in Rotterdam Zuid wordt gebruikt, vanwege de goede publieksreacties. Zo simpel kan het zijn, gewoon even sorry zeggen voor het ongemak.
Verbluffend zuinig autootje. Ik tank pas na 700 kilometer non-stop snelweg met een voor filerijk 2025 behoorlijke gemiddelde snelheid van 93 kilometer per uur. Volgens de boordcomputer had ik zelfs nog 120 kilometer kunnen doorrijden, terwijl de tankinhoud niks voorstelt. Met veel persen krijg ik er 34,57 liter in. Dit Seatje loopt ook op de Autobahn 1 op 20.
Daar kan de benzinerijder aan de vooravond van het stekkertijdperk mee aankomen, in een wereld die zijn Ibizaatje niet meer ziet staan. Nooit reed ik zo’n anonieme testwagen. Waar moderne auto’s carnavaleske aandachttrekkers zijn geworden, is deze Spaanse VW Polo een marathonatleet in schutkleur. Dat is des te komischer omdat de net vertrokken Seat-ceo Wayne Griffiths met debiele slogans als Join the tribe en commercials vol swingende confectiejongeren van zijn merk een TikTok-nummer dacht te kunnen maken. Van de lak is niet te zeggen of hij blauw, grijs of groen is. De stoelen zijn zwartgrijs, de wielen meten overbescheiden 15 inch, de standaard van een jaar of vijftien terug. Het modelletje heet droefgeestig lief Style Plus en nu Seat het onderweg naar de opheffingsuitverkoop 1.800 euro heeft afgeprijsd kost het 21.900 euro. Topdeal.
Zoom in voor details van de Seat Ibiza 1.0 Klik op de punten voor uitleg over de details.Foto Merlijn Doomernik
Daarom eer ik dit vier jaar geleden gelanceerde autootje alsnog. Tegenwoordig betaal je zulke bedragen voor auto’s in het A-segment, de obsoleet geworden vakterm voor de kleinste stadsauto’s – obsoleet, omdat ze zichzelf uit de markt hebben geprijsd. De Seat is als auto uit het B-segment twee slagen groter en op een enkele Dacia na biedt geen auto in zijn klasse zoveel voor zo weinig. Zo wordt het veteraantje op de valreep pijnlijk actueel. Bovendien is het behoorlijk uitgerust. Zonder sfeerverlichting of draadloze telefoonoplader, maar alle noodzakelijke comfortvoorzieningen zijn stand-by. De Ibiza heeft een ouderwets handbediende, ook zonder digitale temperatuurregeling goed koelende airconditioning. En zo vergrijsd is hij niet. Tegenover de prehistorische draaiknoppen voor de ventilatieregeling staat een digitaal dashboard. Geen eigen navigatiesysteem, maar met Apple CarPlay kwak je je telefoonmenu van Google Maps tot Spotify zo op het infotainmentscherm. Je hebt vier goed toegankelijke deuren en een voor zijn grootte forse kofferbak van 355 liter, een soepele vijfversnellingsbak en een achterbank met menswaardige ruimte. Plus, halleluja, maar twee veiligheidssystemen die zich via het stuur eenvoudig laten uitschakelen – één voor snelheids-, één voor weghelftoverschrijdingen. De Ibiza is verrassend stil en met de 95 pk van VW’s soepele turbo-driecilinder ben je geen gevaar op de snelweg. Wie alleen maar degelijk vervoer zoekt: grijp die kans. Nog veilig ook, vijf sterren in de Euro NCAP-crashtest.
Foto’s Merlijn Doomernik
Interessant anachronisme
Dit klinkt als reclame en dat is het ook, al word ik er niet voor betaald. De Ibiza is een interessant anachronisme. Vaak wordt me gevraagd waarom testauto’s zo duur zijn. Dan leg ik uit hoe de goedkope auto uitstierf; dure tech en bling. De gemiddelde nieuwprijs nadert de 50.000 euro, een doorsnee occasion kost de helft, zo erg is het. Dat er hier desondanks per jaar toch nog honderdduizenden over de toonbank gaan komt doordat de prijs voor verbazingwekkend veel mensen géén barrière is. Of omdat ze zakelijk rijden in auto’s die ze privé nooit hadden opgebracht, of omdat ze geld te over hebben voor de karikaturale onzin die ze kopen. Veel suv-rijders zijn rijk zat om prijsexplosies weg te lachen; hypotheekvrij, goed pensioen, kinderen uitgevlogen. Natuurlijk is er hoop. De eerste elektrische auto’s onder de 25.000 euro zijn er. Je kunt er alleen niet 700 kilometer aan één stuk mee rijden en ze laden te traag om zo’n traject met een paar laadstops op te knippen in een ecologische hordenrace. Komt goed, maar nu nog even niet. Dus ik ben altijd blij als ik een allround auto op benzine tegenkom die in ecologisch perspectief het daglicht nog verdraagt en niet de hoofdprijs eist. Het doelmatigheidsgehalte van de Seat heeft urgentie. Hij houdt publiek en industrie een spiegel voor. Zo vond de automens het in zijn pre-hedonistische ontwikkelingsfase mooi genoeg. De Ibiza staat voor een verkwanseld functionaliteitsgeloof, geofferd aan de uiterlijke schijn van influencerledigheid. De TikTokker die mijn Seat saai noemt kan de wind van voren krijgen. Als twintiger had ik een koninkrijk vergokt voor zoiets vorstelijks. Meer van deze budgettypes, fabrikanten. Wat een waanzinnig goede auto voor krankzinnig weinig. Dan maar saai. Jij moet spannend zijn, niet je auto. Andersom is een doodvonnis.
Mijn oudste dochter (4) stormt het schoolplein op, haar zusje (1,5) en ik lopen achter haar aan. De deuren van de school zijn nog dicht, dus troont ze ons mee naar de boomstronk waar ze het afgelopen weekend had gespeeld: ze was er ontelbare keren op geklommen en zo spectaculair mogelijk weer af gesprongen. Maar nu stopt ze, plots; twee jongetjes rijden met speelgoedautootjes op de boomstronk. Mijn dochter kijkt me beteuterd aan, ze gaat vlak bij de jongens staan, die spelen onverstoord verder. Ze zegt tegen me dat zij op de boomstam wil, ik zeg dat ze even moet wachten. Maar toch legt ze een hand op de stronk. Ik herhaal dat ze moet wachten, haar hand begint te schuiven, ik zeg haar naam, ze kijkt me niet aan en duwt langzaam de autootjes naar de rand van de boomstronk. Ik probeer uit te leggen dat ze haar beurt af moet wachten, maar produceer niet meer dan wat halfslachtig gestotter. De jongetjes kijken verbaasd op, pakken hun autootjes en druipen af.
Terwijl ik naar huis loop speel ik de scène af in mijn hoofd. Mijn correctie en uitleg dat het niet mocht waren flauwtjes, stil, omdat ik haar helemaal niet wílde corrigeren. Ze mag best haar ruimte claimen, assertief zijn. Sterker nog: ze moet wel in deze wereld. Dat ze dat doet ten koste van twee jongetjes: jammer, maar liever dat dan dat ze over zich heen laat lopen.
De avond voordien heb ik de laatste aflevering van Netflix-serie Adolescence gekeken. Ademloos zweefde ik door het trieste universum van de 13-jarige Jamie Miller, die een meisje neerstak. Het is een briljante serie, over jong zijn, man zijn en over de manosphere, de online fuik waarin jongens en mannen verstrikt kunnen raken, en waar influencers als Andrew Tate beweren dat vrouwen minderwaardig zijn en dat ze het bezit zijn van mannen.
Het beneemt me weleens de adem om twee dochters groot te brengen in deze wereld. Ik probeer mezelf gerust te stellen dat de manosphere ver van me staat, dat ik de zoon ben van een zachte vader, omringd word door zachte mannen. Maar dan zie ik een serie als Adolescence, waar die giftige mannelijkheid doordringt tot normale huiskamers, keurige wijken en doodgewone gezinnen. Het kwaad is uitzonderlijk, de context waarin het zich manifesteert banaal, nabij en uiterst herkenbaar.
Kooi
In haar boek Radeloze helden (2023) kijkt emeritus hoogleraar genderstudies Maaike Meijer naar mannelijke hoofdpersonages: ze onderzoekt hoe die worden opgevoerd en wat dat zegt over de mannelijke conditie. Ze doet dat door, zoals ze tijdens een lezing over haar boek vertelde, „befaamde romans van mannelijke auteurs […] niet te benaderen als universele teksten, maar als mannenteksten […] over de mannelijke conditie”. De mannen in de boeken en films die ze analyseert zijn gekrenkt: ooit stonden ze bovenaan de ladder, nu niet meer, en dat gevoel van miskenning leidt tot verzet. Een klassiek voorbeeld vindt Meijer bij kapitein Ahab, die Moby Dick, de witte walvis, wil achtervolgen en doden omdat die zijn been afbeet (en hem dus castreerde, in de freudiaanse lezing van Meijer). Ahabs wrok en aangetaste mannelijke eer jagen zo goed als de hele bemanning de dood in.
De bronnen die Meijer gebruikt zijn vaak wat ouder, maar haar analyses houden nog steeds steek: ook op social media is de gekrenkte man te zien die zich verzet tegen het verlies van zijn toppositie. Dat verzet is fel, choquerend. Ik zag op het Instagramaccount Punches & Prayers een influencer beweren dat je als man niet in de kraamkamer moet zijn tijdens de bevalling van je partner als je je eigen seksuele appetijt levend wil houden. Of influencer Elliott Hulse, die uitlegt dat het de schuld is van het falende leiderschap van de man als een vrouw overgewicht heeft.
Meijer kijkt niet alleen naar fictie, maar ook naar de realiteit. Naar het platteland van de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, waar relatief veel jonge mannen achterblijven. De jonge vrouwen zijn beter opgeleid en vertrekken naar de stad. Meijer schrijft: „[Zij] zien de deur van hun kooi openstaan. Veel alleenstaande mannen krijgen het daarentegen minder makkelijk voor elkaar. Wat totaal niet helpt is dat jongens van oudsher is beloofd dat ze ‘beter’ zouden zijn dan hun zusters en de baas konden spelen. Dat is niet langer zo. De deur van hun kooi staat evengoed voor hen open, maar ze hebben eerder het gevoel dat die voor hun neus is dichtgegooid.”
Misschien is dat wel de essentie van de mannelijke crisis: een man die het gevoel heeft dat hem onrecht is aangedaan terwijl dat niet per se zo is. Ahab had zich ook kunnen neerleggen bij zijn eenbenig bestaan (walvissen bijten nu eenmaal), maar hij wordt gedreven door wraaklust voor zijn castratie. Zijn mannelijkheid terugwinnen is een existentiële strijd met de dood tot gevolg.
Iets soortgelijks zie je ook in Adolescence. Jamie, het hoofdpersonage, is overtuigd van de 80-20-theorie, die claimt dat 80 procent van de vrouwen op 20 procent van de mannen valt. Als je bij die 20 procent wil horen, moet je een alfaman worden en vrouwen leren veroveren. De vrouw wordt een object, een ‘schaars goed’ in een competitieve markt. Het versieren wordt een agressieve strijd, die Jamie verliest. De afloop is ook hier dodelijk.
Stekels
Schrijver en journalist Dieuwertje Mertens schreef in 2024 een essay voor Trouw over haar 11-jarige zoon. Hij, kind van twee feministische ouders, spreekt plots conservatieve ideeën uit. Hij zegt bijvoorbeeld dat een bed opmaken vrouwenwerk is, dat vrouwen beter kunnen koken dan mannen en dat ze niet kunnen autorijden. Terwijl Mertens’ kinderen hun beide ouders zien koken, wassen, meubels verslepen en onder de motorkap van de auto zien kijken. „Hoe komt hij aan zijn ideeën?” vraagt ze zich af. Ze zoekt antwoorden online, in de cultuuroorlog die daar gevoerd wordt, maar ook bij zichzelf: „Als ik terugkijk, denk ik dat ik de afgelopen jaren meer aandacht heb besteed aan het emanciperen van mijn dochter. Ik heb haar een positieve boodschap over vrouwelijkheid meegegeven (girlpower!) en ik heb mijn zoon vooral verteld wat mannelijkheid níét moet zijn. Dat is ook onbewust gebeurd.”
Als er jongens opduiken in de speeltuin, ben ik op mijn qui-vive
Doe ik hetzelfde? Als mijn dochter een zoon was geweest, had ik haar actie op het schoolplein steviger gecorrigeerd – dat weet ik zeker. En als er meisjes stonden te spelen had ik haar ook tegengehouden. Maar het waren twee jongetjes. Als ze een jongen inhaalt op de glijbaan, zeg ik niets, bij meiden wel. Als er jongens opduiken in de speeltuin, ben ik op mijn qui-vive.
Ik kweek zo een wantrouwen tegenover de andere sekse en bevestig het negatieve beeld, de bijsmaak die aan mannelijkheid hangt; jongens/mannen zijn niet te vertrouwen. Harnas aan, stekels op en kijk uit!
Betrokkenheid
Ik leg de jongste in bed, maak van de rust gebruik om de was op te vouwen. Ik zie de puinhoop in de keuken, doorloop de schijnbaar oneindige lijst van huishoudelijke taken in mijn hoofd en besluit dat het wel goed is. Ik laat me op de bank vallen, scroll wat.
Er wordt veel over Adolescence geschreven. De Britse feminist en schrijver Caitlin Moran zegt in een column in The Times dat Adolescence niet over een crisis van tienerjongens gaat, maar een crisis van de vaders van die jongens. De vader van Jamie is geen klassieke slechte vader, schrijft Moran, hij is niet gewelddadig, misbruikt zijn kinderen niet, maar toch faalt hij in zijn vaderschap: „He’s there. Just… not enough.” Ze beschrijft een groep vaders die veel nadenken over hun vaderschap, die er bewust mee bezig zijn, maar één ding niet doen: tijd doorbrengen met hun kinderen. Terwijl Andrew Tate 24/7 beschikbaar is.
Illustratie Jesse Ceelen
Ik werk vier dagen, net als mijn vriendin, om zo een dag per week met de kinderen door te kunnen brengen. Ik was, maak klaar, breng weg, veeg, dep en kook. Ik ga mee naar balletles, naar doktersafspraken. Ik speel, fiets, leer en lees met hen. Maar ben ik wel écht betrokken?
Mertens beschrijft hoe ze soms niet echt interesse kan opbrengen voor de leefwereld van haar zoon „die onder meer bestaat uit filmpjes van gamers die onderuitgezakt in hun speciale gamestoel laten zien hoe ze in Fortnite een volgend level halen”. Dat herken ik. Mijn vierjarige vertelt veel verhalen die zich op het snijvlak van fantasie en realiteit bevinden, ze bombardeert me met vragen en herhalingen. Dan dwalen mijn gedachten weleens af naar een stuk dat ik aan het schrijven ben. Zoals dit.
Machismo
Een paar zinnen uit het boek van Maaike Meijer blijven rondzingen in mijn hoofd: „Het bezit van een penis biedt geen garantie op een comfortabele plaats in het sekse-gendersysteem. Je moet die plaats ook nog verdienen door geloofwaardig mannelijk gedrag. Dat lijkt voor velen een loodzware opdracht.” Man zijn is, kortom, een strijd, je plek is nooit zeker.
Ik kan me er, als man, wel in vinden. Hoe vaak kom ik niet in situaties terecht waar machismo de toon is, waar ik buiten de groep dreig te vallen als ik geen harde, foute grap kan verdragen. Of nog beter: vertellen.
Toen mijn jongste dochter vorig jaar thuiskwam na een week in het ziekenhuis, vroeg ik me af hoe ik dit aan collega’s kon vertellen zonder in tranen uit te barsten. Alsof iemand het me kwalijk zou hebben genomen. Een kennis van me meldde met gedempte stem dat zijn volwassen zoon huilde toen diens opa overleed. Er klonk schaamte in het beschrijven van de tranen.
Kwetsbaarheid, tranen, verdriet dat je overmant; het is geen geloofwaardig mannelijk gedrag
Kwetsbaarheid, tranen, verdriet dat je overmant (pun intended); het is geen geloofwaardig mannelijk gedrag. Moet ik, net als Maaike Meijer, wat meer begrip opbrengen voor mijn eigen sekse, voor de agressie en hardheid waar we onze falende omgang met pijn en verdriet mee proberen te verdoezelen?
Begin er maar eens aan. Hoe leg ik uit aan mijn dochters dat die automobilist een volle asbak op mijn auto gooide omdat ik te lang links bleef rijden? Vertel ik dat hij misschien wel slecht lag bij de collega’s in zijn auto, dat hij zijn plek in de groep moest verdienen door dat ‘geloofwaardig mannelijk gedrag’?
Wordt het dan niet potsierlijk? Geen enkele vorm van asbak-gooien-op-de-snelweg is goed te praten, toch?
Of die winkelier die luidkeels verkondigde aan mij, kersverse vader met baby op de buik, dat hij zijn kinderen pas leuk begon te vinden toen ze zeven werden. Ik zou kunnen uitleggen hoe slopend opvoeden is: het is opperst geluk dat binnen de minuut weer kan omslaan in radeloosheid. Misschien had hij wel zeven jaar niet geslapen, je weet het niet.
En die trainingsacteur die mij na een oefening voor de groep belachelijk maakte, vernederde. Ik kan mijn dochters vertellen dat hij… Nou ja, misschien was hij wel gewoon een rotvent. Die heb je ook.
Hoe krijg ik de complexiteit van dit alles uitgelegd en wapen ik mijn dochters tegelijkertijd voor een wereld waar vrouwenhaat en geweld tegen vrouwen onverholen heerst, waar gevaar lonkt, online, op schoolpleinen en boten, in een krantenwinkel of in de auto, terwijl ik ze een onbevangen opgroeien gun?
Dikke vrienden
Als ik mijn oudste dochter ’s middags van school ga halen, zit de gebeurtenis van die ochtend me nog dwars. Ik had haar toch strenger terecht moeten wijzen. De deuren zwaaien open, ze rent naar me toe, duwt haar rugtas en jas in mijn armen en huppelt naar de boomstronk. Een van de jongens van vanochtend staat er al op, hij lacht naar haar, zij trekt een gekke bek en springt op een andere stronk. Hij giert, springt haar achterna en er ontstaat zo’n kleuterspel, waarin regels als vanzelf ontstaan.
Het valt me op dat mijn dochter ruwer speelt, ze valt harder, struikelt vaker. Als we naar huis lopen, vertelt ze honderduit over haar dag, over hoe ze met de jongen gespeeld had. Ze vraagt of hij een keertje bij ons mag komen spelen. Ze rent voor me uit, roept: „Want wij zijn dikke vrienden!”
Het is niet aan mij gericht, deze mededeling, maar aan de wereld, aan de auto’s die langzaam voorbijrijden, aan de hondenpoep in de berm, aan de waterhoentjes. Maar ik doe alsof haar woorden voor mij zijn, alsof ze mij met haar onbevangenheid probeert te besmetten. Alsof ze dit alles, in al zijn bodemloze complexiteit, beter begrijpt dan ik.
De gemiddelde Nederlander zet jaarlijks duizenden euro’s opzij aan spaargeld. Maar wat kun je eigenlijk met zo’n bedrag? Hoe meer spaargeld je hebt, hoe complexer het wordt. Tegelijkertijd zijn spaaralternatieven voor lagere bedragen in opkomst. We zetten daarom de belangrijkste vragen over sparen op een rij.
1Wat is het verschil tussen een betaal- en een spaarrekening?
We beginnen met een inkopper. Een betaalrekening is er om mee te betalen, een spaarrekening voor het sparen. Om dat te faciliteren, zijn er wat praktische verschillen: op een spaarrekening krijg je rente, op een betaalrekening (vrijwel) niet. En met een betaalrekening kun je zo geld uitgeven, bij een spaarrekening moet je het eerst overmaken naar je betaalrekening.
Waarom dit verschil? Omdat de bank geld kan verdienen aan jouw spaargeld – bijvoorbeeld door het weer uit te lenen met rente of in andere zaken te investeren. Daar krijg je een beetje van terug, maar het betekent ook dat de bank in de problemen komt als te veel mensen te snel te veel geld opnemen. Om al dat spaargeld terug te betalen, moet de bank dan leningen terugvragen – anders is er niet genoeg geld beschikbaar.
2Wat voor soorten spaarrekeningen zijn er?
De gemiddelde Nederlander heeft een ‘gewone’ spaarrekening. Daar kun je heel snel weer geld van afschrijven als je het wil. Daarom is dit minder betrouwbaar geld voor de bank en krijg je er doorgaans een lagere rente voor – de laatste jaren meestal minder dan 2 procent in Nederland.
Maar banken bieden ook andere vormen van sparen aan die iets meer opleveren, maar ook meer risico met zich meedragen. Deposito’s, bijvoorbeeld: dan leg je je geld voor langere tijd vast. Pas als die tijd is verlopen, van een maand tot een paar jaar, kun je je geld opnemen. Je krijgt dan een hogere rente.
Lang boden veel banken alleen deposito’s aan voor grote bedragen – een paar duizend euro, of zelfs een ton of meer. Tegenwoordig zijn er meer tussenvormen mogelijk. Bijvoorbeeld een rekening met ‘tijdslot’, waarbij je het opnemen van geld een paar maanden vooruit moet plannen. Dat kan ook voor kleinere bedragen. Er zijn ‘kinderspaarrekeningen’ waarbij je kind vanaf zijn of haar achttiende verjaardag toegang krijgt tot het geld, en speciale pensioenspaarrekeningen waar je pas na je pensioenleeftijd bij kan. Ook daar is de rente (iets) hoger.
3Wat voor verschillen zijn er tussen banken?
Laten we kort zijn: volgens de Autoriteit Consument & Markt (ACM) veel te weinig, althans op de spaarmarkt. Feitelijk maken vier banken de dienst uit: de zogeheten grootbanken. ING, ABN Amro, de Rabobank en de Volksbank (o.a. ASN Bank, SNS) zijn goed voor 90 procent van alle spaartegoeden. Volgens de ACM verhogen en verlagen die de rente min of meer op hetzelfde moment. Er zou niet genoeg concurrentiedruk op de banken liggen om met spaarrentes of producten te concurreren.
Wel heeft de ene bank misschien net iets andere spaarvormen dan de andere. Zo biedt Rabobank Tijdslotsparen aan, een vorm van sparen waarbij je drie maanden van tevoren moet aangeven dat je geld wilt opnemen. In ruil daarvoor krijg je een hogere rente.
Verder zijn er naast de vier grootbanken nog andere spelers op de markt, zoals Bunq en Triodos. Die verschillen enigszins, maar vooral op de details en rentepercentages. Zo krijg je bij Bunq wekelijks rente, in plaats van per kwartaal of jaarlijks, terwijl Triodos inzet op duurzaam bankieren met je spaargeld. Bij een internationale digitale bank als Revolut kun je dan weer gemakkelijk geld in verschillende valuta’s tegelijkertijd stallen, waardoor het goedkoper wordt om internationaal betalingen te doen (je hoeft dan minder transactiekosten te betalen). Maar heel veel verschil maakt het niet.
4Wat doet inflatie met mijn spaargeld?
Simpel gezegd: door inflatie wordt je spaargeld minder waard. Dat betekent dat je het jaarlijkse percentage aan rente op je rekening eigenlijk moet afstrepen tegen inflatie. Als je 1,5 procent rente krijgt, maar de inflatie is dat jaar 3 procent, dan is je spaargeld dus feitelijk 1,5 procent minder waard dan het jaar ervoor.
5Hoe werkt rente precies en hoe wordt die bepaald?
Rente is simpelweg een percentage van een geleende som geld die je betaald krijgt bovenop de lening zelf. En het geld dat jij op je spaarrekening hebt, is eigenlijk een soort lening aan de bank, die dat geld weer kan gebruiken om leningen te verstrekken aan anderen.
Rentes worden grotendeels bepaald door marktfactoren. Hoeveel spaargeld is er in omloop, en hoeveel vraag is er naar leningen? Als er weinig aanbod van geld is en veel vraag, dan gaat de rente omhoog. Andersom zakt die juist.
Om ervoor te zorgen dat die schommelingen niet te hard gaan, zijn er centrale banken. Bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank in Nederland en de Europese Centrale Bank in Europa. Deze centrale banken zijn een soort veilige basisoptie, waar een bank altijd geld kan stallen als het nodig is. Omdat zij bepalen hoeveel rente andere banken moeten betalen als ze geld lenen van de centrale bank, en hoeveel rente banken krijgen als ze juist geld bij de centrale bank stallen, bepalen de centrale banken feitelijk ook de basisrente voor de hele markt.
Wat de bank precies met jouw spaargeld doet, varieert. Grootbanken lenen doorgaans veel geld uit aan bedrijven en voor hypotheken. Andere banken stallen het geld gewoon bij een centrale bank. Vaak beloven dergelijke banken een hogere rente, iets minder dan wat de centrale bank zelf aan je bank betaalt. Alleen staat jouw geld dan alleen rente te vergaren; de bank kan het niet inzetten voor hypotheken of leningen elders. Leningen en hypotheken zijn nodig om het economisch verkeer gaande te houden.
6Kan ik mijn spaargeld ook op een buitenlandse rekening zetten?
Ja, dat kan. Een klein deel van alle Nederlanders doet dat ook: 1,8 procent had in 2023 geld op een buitenlandse bank binnen Europa staan. Dat heeft vooral te maken met de hogere spaarrentes in die landen.
Tot 100.000 euro is je spaargeld op zo’n bank gewoon beschermd via het Europese depositogarantiestelsel: als er iets met de bank gebeurt, dan kun jij dat geld terugkrijgen. Daarboven loop je dus risico, mocht de bank omvallen. Dat geldt overigens ook voor Nederlandse banken.
Let wel op dat dit depositogarantiestelsel niet altijd geldt voor banken buiten de EU. Controleer bij dergelijke banken altijd wat voor garanties ze bieden – anders ben je bij tegenslag je geld kwijt.
Lees ook
Gelokt door hoge rentes zetten Nederlanders steeds meer spaargeld op buitenlandse rekeningen
7Heeft het nut mijn spaargeld te spreiden over meer banken?
Bang dat je je geld kwijtraakt als er een bank omvalt, zoals dreigde te gebeuren bij de val van de IJslandse bank Icesave in 2008? Dankzij het hierboven beschreven depositogarantiestelsel is de eerste 100.000 euro die op je bankrekening staat verzekerd – die krijg je sowieso terug als er iets fout gaat bij de bank.
Daarom wordt spreiden vaak aangeraden als je meer dan dat verzekerde bedrag bezit. Heb je namelijk 200.000 euro op een Rabobank-rekening staan en valt de Rabobank om, dan krijg je maar 100.000 euro terug. Heb je echter 100.000 euro bij de Rabobank en 100.000 euro bij de ABN Amro, dan krijg je in principe altijd je geld terug – ook als beide banken tegelijkertijd failliet gaan.
Het depositogarantiestelsel geldt voor zowel persoonlijke rekeningen als zakelijke rekeningen. Waar wel verschil in zit, is hoe die 100.000 euro precies wordt berekend. Is jouw bedrijf een eenmanszaak, dan worden jouw bezittingen in privé en zakelijk bij elkaar opgeteld en krijg je in totaal 100.000 euro terug. Is het bedrijf een bv, dan krijg je 100.000 euro terug voor je persoonlijke rekening en nogmaals 100.000 euro voor je zakelijke rekening.
Lees ook
Zo haal je het uiterste uit je spaargeld
8Wat is een deposito?
Jouw spaargeld is dus eigenlijk een lening aan de bank. Maar als jij op elk moment je spaargeld kan opnemen, dan neemt de bank een risico. Je zou immers geld kunnen opnemen, net op het moment dat de bank dat geld wilde uitlenen aan iemand anders.
Een deposito is daar een oplossing voor. Je geeft je spaargeld dan voor een bepaalde periode aan de bank. Pas aan het einde van die periode kun je het weer terugkrijgen. Omdat dit ‘betrouwbaarder’ geld is voor de bank, hoort daar ook een hogere rente bij. Overigens bieden niet alle banken de mogelijkheid van een deposito.
Lang kon je eigenlijk alleen geld in een deposito plaatsen als je véél spaargeld had, bijvoorbeeld een ton of meer. Maar banken hebben steeds meer mogelijkheden om ook een klein beetje geld in een deposito te stoppen – doorgaans onder een naam als Depositosparen of Spaar Deposito.
9Wat voor belastingen zijn er op spaargeld?
Je kent het waarschijnlijk wel van de belastingaangifte: box 3 is waar je alle inkomsten vanuit sparen en beleggen moet bijhouden. Er is een stukje van je vermogen waar je geen belasting over hoeft te betalen, het ‘heffingsvrij vermogen’ – op dit moment 57.684 euro, vanaf volgend jaar een stuk lager: 51.396 euro.
Al het geld dat je méér hebt dan die grens, wordt niet zomaar belast. De overheid rekent je af op het geld dat ze denken dat je aan je vermogen hebt verdiend. Daarvoor berekenen ze een gemiddeld rendement dat je waarschijnlijk behaald hebt. Je vermogen kan bestaan uit alleen spaargeld, maar de overheid kijkt ook naar beleggingen zoals aandelen en verrekent alles met je schulden.
Een rekensom
Wil je weten hoeveel belasting je zult moeten betalen in box 3? Reken dan eerst uit over welk deel van je vermogen überhaupt belasting wordt geïnd. Je telt je beleggingen en je spaargeld bij elkaar op. Dan kijk je naar je schulden (behalve je hypotheekschuld): alles boven een drempel van 3.800 euro (voor alleenstaanden) of 7.600 euro (als je een fiscaal partner hebt) kan worden afgetrokken van je spaargeld. De Belastingdienst gebruikt de uitkomst van deze som om uit te rekenen hoeveel rendement (dus rente en winst op beleggingen) je waarschijnlijk dit jaar behaald hebt.
Ingewikkeld? Behoorlijk. Want je betaalt niet over die hele som belasting. Over het al eerder genoemde ‘heffingsvrij vermogen’, dit jaar een bedrag van 57.684 euro, wordt geen belasting geheven. Je betaalt dus uiteindelijk belasting over slechts een percentage van dat waarschijnlijk behaalde rendement. Stel dat je 100.000 euro aan spaargeld hebt, dan hou je nog 42.316 euro over als je het heffingsvrije vermogen daarvan aftrekt. 42.316 van 100.000 is 43 procent. Je betaalt dus belasting over 43 procent van je geschatte rendement. Die belasting is nu zo’n 36 procent, ofwel: er wordt belasting geheven over 36 procent van 43 procent van je spaargeld.
Voor dat geschatte rendement maakt de Belastingdienst elk jaar overigens een nieuwe inschatting. Ze berekenen een gemiddelde spaarrente en een gemiddeld rendement op beleggen.
De overheid werd de afgelopen jaren door de rechter herhaaldelijk op de vingers getikt over dit zogenoemde fictieve rendement. Want lang niet iedereen krijgt 1,44 procent rente over zijn spaargeld. Of 6 procent rendement op aandelen. Vanaf deze zomer mogen spaarders bezwaar aantekenen en hun echte rendement aangeven als dat lager is dan waar de overheid vanuit gaat. De Belastingdienst gaat pas vanaf 2028 zelf ook kijken naar het echte rendement op sparen en beleggen.
Wil je weten wat deze berekeningen voor jou betekenen? Probeer het dan zelf met deze tool.
10Vanaf wanneer kan je spaargeld beleggen?
Vroeger had je vaak veel geld nodig om aandelen te kopen. Met de opkomst van beleggingsapps is die drempel heel laag: met een paar tientjes kun je al gaan beleggen. Wil je beleggen met behulp van een adviseur, dan zul je vaak veel meer vermogen nodig hebben – in sommige gevallen enkele honderdduizenden euro’s.
11Wat moet de Belastingdienst weten over je beleggingen?
Beleggingen die je privé doet, moeten in box 3 worden aangegeven. Op je aangifte moet je aangeven hoeveel geld je precies belegd hebt als privépersoon. En of je dividend hebt ontvangen. Dat geldt ook voor cryptovaluta en andere beleggingen zoals in goud, kunst of vastgoed.
Een zogenoemd groenfonds of groenspaarrekening is een vorm waarbij geïnvesteerd geld wordt uitgeleend aan duurzame projecten. Dit soort investeringen leveren vaak wat minder rendement op. Daar staat tegenover dat er een hogere belastingvrijstelling is voor groene beleggingen. Deze verloopt in 2027.
12Wat voor vormen van beleggen zijn er?
Bij beleggen denken mensen al snel aan aandelen. Dat zijn een soort briefjes waarop staat dat jij een deel van een bedrijf bezit – al zijn die briefjes al lang niet meer fysiek. Ook zijn er obligaties: koop je een obligatie, dan leen je feitelijk geld uit aan de verstrekker (vaak een bedrijf of overheid). Die betaalt jou weer rente.
Buiten deze relatief simpele beleggingsvormen zijn er nog veel meer, complexere constructies. Van fondsen en ETF’s – ‘mandjes’ met obligaties en aandelen – tot derivaten als futures die inspelen op de vermoedelijke toekomst van beurskoersen.
Beleggen kan via je bank of via beleggingsapps als DeGiro en Brand New Day. Het verschil zit doorgaans vooral in de kosten en in de mogelijkheden. Zo kan bij de bank een vermogensbeheerder het beheren van je beleggingen jou uit handen nemen, en kan je daar natuurlijk ook afzonderlijke rekeningen openen naast je beleggingen. Doe je het handelen zelf, dan moet je je wel goed laten informeren – dat is niet altijd even gemakkelijk.
Lees ook
Aandelen, beursindices, bearmarkt: wat betekent het ook alweer? Even terug naar de economische basis
13Wat zijn de risico’s van beleggen?
Over beleggen wordt vaak gezegd: doe het alleen met geld dat je niet per se nodig hebt. Je moet altijd een buffer hanteren. Het Nibud (onafhankelijk voorlichtingsinstituut) heeft een goede rekentool om te bepalen of je genoeg buffer hebt voor onvoorziene uitgaven. Dat is geld dat je het beste achter de hand kan houden.
Aandelenkoersen fluctueren veel. Stop je al je geld in aandelen van één bedrijf of één sector, dan kun je het kwijtraken als dat bedrijf failliet gaat of die sector begint te krimpen. Daarom wordt vaak aangeraden om je geld te spreiden over verschillende sectoren, bedrijven en typen beleggingen.
De sommen geld in je portefeuille zijn eigenlijk fictief. Je bezit met een aandeel gewoon een papiertje, dat soms meer, en soms minder waard is. Verkoop je dat papiertje op een moment dat dat minder waard is dan de oorspronkelijke aankoop, dan ben je geld kwijt. Maar kan je je het veroorloven om te wachten, dan kun je er op termijn juist aan verdienen. Winst of verlies vertaalt zich pas in reëel geld als je verkoopt.
Realiseer je daarbij dat elk mens een andere risicotolerantie heeft. Wil je veel rendement opbouwen, dan kan het aanlokkelijk zijn om veel geld in agressieve aandelen te stoppen. Maar je maakt dan wel meer kans om je geld kwijt te raken. Kun je daar slecht tegen, dan zijn er behoudendere opties.
Ten slotte is het goed om te weten dat aandelenbeurzen in Nederland onder toezicht staan van de Autoriteit Financiële Markten. Die zorgt ervoor dat handelaren op de beurs zich aan de regels houden.
14Hoe zit het met sparen voor je pensioen?
In Nederland sparen we nog altijd voor ons pensioen via pensioenfondsen, gezamenlijke potjes beleggingsgelden waaruit weer wordt uitgekeerd aan mensen die op dit moment de AOW-leeftijd hebben. Vaak ben je via je werkgever aan een pensioenfonds verbonden. Dat gaat automatisch: je kiest in zo’n geval niet zelf voor een pensioenfonds. In totaal zit er nu zo’n 1.500 miljard euro in Nederlandse pensioenfondsen.
Dit systeem kampt met problemen vanwege de vergrijzing. Er zijn steeds meer ouderen die uitkeringen moeten krijgen uit het fonds en steeds minder jongeren die er juist voor betalen. Daarom is de nieuwe pensioenwet in 2023 aangenomen.
Met het nieuwe pensioenstelsel, dat de komende jaren wordt ingevoerd, verandert dat. Het pensioen wordt nu persoonlijk, een potje gebonden aan een individu. De eisen voor pensioenverstrekkers worden verlaagd – ze hoeven niet meer zulke grote buffers aan te houden. Aan de andere kant raken pensioenen zo steeds meer verbonden aan de beurskoersen. Dat betekent dat de waarde van je pensioen flink kan schommelen. Pensioenfondsen houden ook op met het geven van beloftes over de toekomstige uitkering.
15Kan ik ook zelf pensioen opbouwen?
Naast pensioen opbouwen via je werk, kun je er ook voor kiezen om zelf geld in je pensioen te stoppen. Bijvoorbeeld als je zzp’er bent, of aanvullend pensioen wil.
Ook kunnen er gaten in je pensioen ontstaan, bijvoorbeeld als je een paar maanden werkloos bent. Een optie om zo’n gat te vullen is een zogenoemde lijfrente, een aparte rekening waar je telkens wat geld in bijlegt. Je kan pas vanaf een bepaalde tijdsspanne aanspraak maken op dit geld – doorgaans als je AOW ingaat. Dat levert vaak belastingvoordeel op, omdat de belasting pas verrekend wordt als je de lijfrente gaat ontvangen. Op dat moment heb je vaak een lager inkomen en hoef je dus ook minder belasting af te dragen – je valt onder een lager tarief. Ten slotte wordt een lijfrente niet belast onder box 3.
In totaal mag je jaarlijks 30 procent van je inkomen in een pensioenproduct stoppen (tot vorig jaar was dat nog 13,3 procent). Dat heet de jaarruimte. Dit geldt ook met terugwerkende kracht: niet-gebruikte jaarruimte kun je tot 10 jaar meenemen.
Lees ook
Extra pensioen opbouwen? Dat is niet altijd verstandig
Op de pont in Kaag, wiegend op het water op weg naar restaurant Tante Kee, moet ik denken aan de film The Menu. Tante Kee ligt op een eiland, net als het restaurant in The Menu, met de Britse acteur Ralph Fiennes in de rol van sadistische chef. De film was een hit, waarschijnlijk mede omdat die de foodie- en influencercultuur onbarmhartig op de hak neemt; en daar valt meer dan genoeg mee te spotten. Maar goed, dit is geen filmbespreking, maar een stuk over mijn bezoek aan Tante Kee. En dat is gelukkig geen nachtmerrie-achtige ervaring, zoals in The Menu.
Het restaurant is vernoemd naar de vrouw die rond 1930 een pannekoekenrestaurant begon in hetzelfde pand waar het huidige Tante Kee is gevestigd. Pal aan het ’s Gravenwater, waar plezierbootjes gemoedelijk voorbij varen of aanleggen voor een maaltijd in het restaurant. Dit soort idyllische locaties herinneren me er altijd weer aan hoeveel aangename plekken Nederland heeft die je het gevoel geven ver weg te zijn.
We krijgen een tafel op het terras middenin de ongenadige zon en moeten vragen om een plek in de schaduw. Hierna neemt een zeer sympathieke jongeman de bediening over en verandert de wat afstandelijke ontvangst in een hartelijke sfeer.
Tante Kee is van Raymond Reeb en Kim Edwards. Sinds 2003 zijn zij de eigenaren van het restaurant dat aangesloten is bij de Jeunes Restaurateurs Europe, een vereniging van jonge restauranthouders en chefs, die door Michelin worden aangeraden. Grote troef is de locatie op het eiland en het terras dat direct, en zeker op de warme zondag dat wij er zijn, een vakantiegevoel oproept.
Doordeweeks serveert het restaurant een vast menu en op zondag doorlopend een viergangen-keuzemenu (79,50 inclusief water en koffie of thee). Daarnaast zijn er bij het aperitief diverse hapjes te bestellen, waaronder oesters, misschien wel de feestelijkste manier om een maaltijd te beginnen. De wijnkaart bevat, naast de huiswijnen (7 euro per glas), ‘serieuze’ wijnen van 28 euro per glas. Dat is nogal een verschil. Tussen die 7 en 28 euro ligt een wereld aan wijnen om te ontdekken, maar mijn tafelgenoot is zeer te spreken over de huiswijnen.
IJs van groene kruiden
De kennismaking met de keuken komt in de vorm van een kleine amuse van getoaste brioche met vegetarische filet americain gemaakt van tomaat. Dat zie je steeds vaker in restaurants; vleesloze herinterpretaties van klassiekers. De geraspte boerenkaas en crème van bieslook geven het luchtige hapje wat volle ziltigheid en kruidige frisheid.
Ook aangenaam fris is een gerecht met plakjes makreel met saus en schuim van jalapeño en kropsla en ijs gemaakt van groene kruiden. Makreel kan met zijn vettige, sterke smaak zwaar zijn en een gerecht domineren, maar dat is hier niet het geval. De makreel is opvallend licht en zacht en alle smaken in dit gerecht zijn mooi in evenwicht. Alleen het ijs heeft qua structuur meer weg van kruimelige, samengeperste boter dan ijs zoals we dat kennen; ofwel romig of in sorbetvorm.
De stijl van Tante Kee is klassiek, maar uitgevoerd volgens de hedendaagse trends en technieken: een heilbot wordt geserveerd met beurre blanc van paling en lavas en met krokante aardappel en witte kool. Het is, net als alle andere gerechten, degelijk, maar niet uitzonderlijk. De keuken leunt zwaar op tried and tested elementen die laagdrempelig zijn en de meeste gasten wel lekker zullen vinden, zoals bijvoorbeeld die beurre blanc-saus in verschillende variaties en een vegetarisch gerecht met asperges, gebakken ei en knapperige velderwtjes. Daar kun je je geen buil aan vallen, maar heel opwindend is het ook weer niet.
Hetzelfde geldt voor de hoofdgerechten: een roodbaars met asperge en gnocchi en een parelhoen met witlof en knolselderij met een saus op basis van hoisin die te zoetig en peperkoek-achtig is. Nu hoort Chinese hoisinsaus zoetig te zijn, dat is ook de charme van de saus, maar deze heeft iets ongeraffineerds waardoor de zoete bijsmaak overheerst en blijft hangen.
Dit wordt goedgemaakt met een vrolijk, zomers dessert van mango en kokos dat past bij het warme weer en het zonlicht dat onophoudelijk in het water reflecteert. Dat dessert, kaas of zoet, moesten we overigens meteen aan het begin kiezen, dat is behoorlijk rigide.
Restaurants als deze vind ik het moeilijkst om te beoordelen, omdat ik eigenheid of een verhaal mis. Eigenlijk is de locatie het verhaal, de keuken blijft achter. Tante Kee houdt het veilig; het restaurant is trendvolgend, braaf. Het zou allemaal wat geïnspireerder kunnen. De chefs mogen zichzelf gerust uitdagen om de dertien-in-een-dozijnstijl – om het wat oneerbiedig te stellen – te ontstijgen. Dat dwingt de locatie eigenlijk ook af en zou de prijs ook meer rechtvaardigen.