Francesca Patella: ‘Soms schrik ik ervan hoeveel levens ik geleid blijk te hebben’

‘Trek jij ook maar een schort aan”, zegt ze. Het idee was om voor dit gesprek even te kijken bij de workshop letterzetten die Francesca Patella geeft in de Grafische Werkplaats Amsterdam. Maar ik moet ook aan het werk. „Je weet het pas als je handen het weten”, zegt ze. Een tekst zetten uit de collectie in spiegelbeeld gesneden houten biljetletters in verschillende groottes. En die vervolgens afdrukken op een van de vele drukpersen in de werkplaats op het NDSM-terrein in Amsterdam-Noord.

Een cursist drukt de woorden ‘Art’ en ‘Play’ speels over elkaar. Een ander schuift Paul van Ostaijens man en zijn kano onder de maan naar de zee. Patella laat een lange reeks varianten zien van haar poster met het woord ‘THROUGH’ in dansende kapitalen, elk in een andere kleur, totdat het naar haar zin was: blauwe letters op blauw papier, dat je in het licht moet draaien om het goed te zien. ‘Through’ betekent: shortcuts bestaan niet, zegt ze. „Als je iets goed wilt doen, moet je er dwars doorheen.”

Ik moet de naam van deze interviewrubriek zetten. Ik kies mijn letters, maar maak meteen een beginnersfout: ik leg ze van rechts naar links, zodat ik ‘…nevel teh tkaam taw’ zou drukken. Na een uur: kramp in de vingers en een zwaar hoofd.

Allora!

Ze legt het drukraam onder een negentiende-eeuwse gietijzeren kniehevelpers en inkt mijn letters. Ik vraag of ze eerst een proefdruk maakt. „Elke druk is een proefdruk”, zegt ze.

Francesca Patella (55) tekende, zong en speelde piano, ze werd fotograaf en vormgever van boeken, cd-hoezen en tentoonstellingen. Letters zetten en drukken, nu als autonoom kunstenaar en docent, is sinds vijf jaar haar nieuwste artistieke incarnatie. Ze was rusteloos, zegt ze, en misschien ongelukkig. Maar in deze vorm van vrije typografie, die veel met concrete poetry deelt, heeft ze eindelijk haar stem gevonden.

Foto Lars van den Brink

„Het is de schuld van die twee dat ik naar Amsterdam ben gekomen”, zegt ze een dag later bij een zwart-witfoto aan de muur van haar keuken: Misha Mengelberg (1935-2017), jazzpianist en componist, en slagwerker Han Bennink (1942). Ze studeerde musicologie in haar geboortestad Bologna, zou een scriptie schrijven over componist Maurice Ravel, maar toen iemand haar een cassettebandje met ‘die twee’ liet horen, was ze verkocht. „Ik wist: dit is het, hier wil ik bij zijn en mijn scriptie over schrijven.”

Dan moet je naar het Bimoes, want daar spelen ze, zei haar docent. En ze ging, een weekend. Het was 1993 en Koninginnedag. Op dag twee ging ze naar het Bimhuis – het oude Bimhuis aan de Oudeschans – en zag vanaf de eerste rij hoe Simon Nabatov zijn vleugel liet schudden. Hoe Ray Anderson zijn trombone neerzette en begon te zingen. Comes love, nothing can be done.

„Zo gaat het altijd in mijn leven, alles begint met” – ze legt een hand op haar borst – „krak”. Na de zomer kwam ze opnieuw, met de trein, op een Erasmusbeurs. In een mantelpakje. Het internet bestond nog niet, ze had nog lang haar en ze was 22. Die scriptie is er nooit gekomen. En in het Bimhuis heeft ze meer dan twintig jaar ongeveer gewoond.

Ze ging voor het Willem Breuker Kollektief werken. Voor Mengelberg en Bennink en hun Instant Composers Pool Orchestra. Kantoorwerk, productiewerk. En ze werd een van de vaste fotografen van het Bimhuis, waar ze geen concert oversloeg. De foto’s in New Dutch Swing, Kevin Whiteheads klassieke boek uit 1998 over de geïmproviseerde muziek in Amsterdam, zijn háár zwartwitfoto’s. Ze ordende de chaos in het fotoarchief van het Bimhuis, ging zich met het drukwerk bemoeien. Ontwerpen deed ze al eerder: cd-hoezen voor altvioliste en componiste Ig Henneman, die haar onder haar vleugels nam toen ze net in Nederland was – 23 zijn het er intussen. Ze laat nog een eigen lievelingsfoto zien: Bennink en Mengelberg, schakend in de trein, in 2001 op de terugweg uit Leipzig. „De enige keer dat Han van Misha heeft gewonnen.”

‘Ik hou van dingen waar je langer naar moet kijken voor je weet wat je ziet’

Ze kreeg twee kinderen, scheidde en stopte bij het Bimhuis. Een tijdje had haar leven weinig richting, zegt ze. In 2019 vertelde een vriendin haar over de Grafische Werkplaats, waar ze mensen zochten voor de opleiding. En daar was het weer: krak. „Dit keer ging het via de neus”, zegt ze, „de geur van inkt, papier, van metaal en de zware Heidelberg-pers – ik dacht: ik wil jou beter leren kennen.”

Natuurlijk was ze al veel vaker in een drukkerij geweest, maar toen was het wonder niet gebeurd. Misschien omdat dat offsetdruk was, geen ouderwetse hoogdruk. „Misschien vond het universum dat ik er nog niet klaar voor was”, zegt ze. „Misschien ook was het een herinnering aan mijn vader, die in zijn vrije tijd altijd aan het werk was in zijn garage. Dingen repareren, lassen, lampen maken, kasten. Daar hing de geur van maken.”

Foto Lars van den Brink

Ze werd trouwens niet aangenomen; ze had geen grafische studie gedaan en nog nooit lesgegeven. „Maar ik dacht: jammer voor jullie, want in mijn hoofd is een klepje opengegaan, en dat gaat nooit meer dicht. Jullie komen niet van mij af.”

Ze ging bij de Grafische Werkplaats werken als vrijwilliger, volgde cursussen en had maar één verlangen: doorzetten. „Ik dacht: verdomme, ik ben al vijftig en pas nu komt dit op mijn weg. Ik heb niet genoeg tijd om alles te doen wat hier kan, wat ik wil. Dit was de grootste kanteling in mijn leven, hier kwam alles samen: techniek, precisie, en verbazing, verwondering.”

Verwondering?

„Ik hou van dingen waar je langer naar moet kijken voor je weet wat je ziet. In beeldende kunst, foto’s, en ook in typografie. Gelaagd, letterlijk door meerdere lagen over elkaar te drukken. Ken je de componist Alkan? Charles-Valentin Alkan, tijdgenoot van Chopin en Liszt. [Pianist] Gerard Bouwhuis heeft zich daarin vastgebeten. Hij gaf me carte blanche voor de cd-hoes. Ik wilde die pianoklanken, die clusters van monsterklanken, vertalen en dat werd Alkans naam in kloeke letters, magenta, cyaan, geel, die over elkaar vallen en abrupt nieuwe kleuren maken.

„Hier, een heel boek over kleur. Ik kreeg acht pagina’s. Ik koos Nina Simone’s versie van ‘You ain’t never been blue/ no, no, no / ’til you’ve had that mood indigo’. En dan laat ik die woorden over de pagina dansen en als je de bladzijde omslaat zie je twee hele pagina’s volledig…”

… indigo.

„Elk jaar op 1 april lees ik T.S. Eliots The Waste Land. Drie jaar geleden was dat gedicht honderd jaar oud en heb ik de eerste zestien regels gezet, in de Times-letter, 24 punt, en gedrukt. Die tekst zetten, dat is zo intens, je leest niet in een keer een woord, maar letter bij letter bij letter en een spatie en dán pas heb je een woord. Het was bijna een mystieke ervaring. ‘April is the cruellest month, breeding/ Lilacs out of the dead land, mixing/ Memory and desire, stirring/ Dull roots with spring rain’ en zo verder. En toen heb ik het stapeltje onder de snijmachine gelegd en de rechterhelft van de regels – tsjak! Want, ja, april is de wreedste maand.”

Foto Lars van den Brink

De vorm maakt de inhoud waar.

„Achteraf gezien was de voedingsbodem er natuurlijk al. In 1986, ik was zestien, heb ik in Venetië, de stad van mijn grootmoeder, de Futuristen gezien in Palazzo Grassi. Govoni’s zelfportret uit woorden en zinnen. Parole en Libertà, van Marinetti. Geef de woorden de vrijheid. En later ontdekte ik de ‘druksels’ van H.N. Werkman. Hij was ook een letterbevrijder.”

Wat gaat vóór: kunst of ambacht?

„Drukkers kijken eerst door de achterkant van het papier. Om te zien of de letters niet doordrukken, uitsteken zodat je, zeggen wij, je jas eraan kunt ophangen. En pas daarna kijken we of het mooi is, wat je kunt veranderen, verschuiven tot de witte ruimte klopt. Eerst werken, dan spelen.”

Is dat wat je voldoening geeft?

„‘Wat maakt het leven de moeite waard’ is geen stomme vraag. Iedereen zou die af en toe moeten stellen. Het is een fantastische oefening om je intenties na te gaan, je af te vragen: wie ben ik en hoe kom ik hier? Soms schrik ik ervan hoeveel levens ik geleid blijk te hebben. Nietzsche zei: je bent pas genezen als je vergeet dat je ziek was.

Foto Lars van den Brink

„Ik was onrustig en ongelukkig omdat ik mijn Steen van Rosetta nog niet had gevonden. Het magische veertje dat Dombo laat vliegen. Het klinkt misschien gek, maar als ik aan het zetten en drukken ben, voel ik me onoverwinnelijk.

„Mijn missie is vooral enthousiasme aanwakkeren. Aan het begin van de les zeg ik altijd: we gaan zakken van híer, van het hoofd, naar de handen. Pubers denken dan: o, de juf wil grappig zijn. Maar dan maken we de eerste druk en is het Wow! En moet ik ze afremmen. Een van mijn studenten zei: je staat zelf altijd te dansen.”

‘Ik probeer perfectie na te streven, de perfectie van dit moment’

Ben je fanatiek?

„Eindelijk heb ik een vak waar precisie de kern is en waar ik mijn letterliefde en obsessie voor detail mag uiten, zonder schuldgevoel, zonder dat iemand zegt: waarom is het nog niet af? Perfectionisme wordt vaak als iets negatiefs gezien. Maar daarvoor ga ik nu even spezzare una lancia, een lans breken, zeg je ook in het Italiaans. Want waarom moet ik met minder genoegen nemen? Ik probeer perfectie na te streven, de perfectie van dit moment. En ja, morgen verder, want misschien krijg ik een ander idee als ik slaap, in mijn dromen.”

Hopen dat je intuïtie het goede doet?

„Het gaat niet om goed of slecht. Het gaat om hard werken en dan durven het te laten gebeuren. Het gaat om nu. Net als live muziek. Impro, improvisatie, moet je zien. Ik ga meestal alleen naar concerten. Ik wil niet dat iemand zegt: o, dat was niet zo’n leuk concert. I don’t care. Ik wil het proces zien. Wat er gebeurt op het podium.”

Je werkt autonoom, maar lesgeven en vormgeven is ook dienstbaar.

„Ja, maar vergeet niet dat ik zelf enorm leer van mijn studenten. Lesgeven is niet: ik geef jullie iets; het is wisselwerk. Ik moet constant oplossingen met ze proberen te vinden, ze fouten laten maken, want anders leer je niks. Dat geldt ook voor mij. Wat je zoekt kun je alleen vinden door hard te werken. En als het komt, is het zonder waarschuwing en moet je het zien te vangen. Dat geldt voor veel makers. Het blijven zoeken, bijna als morele waarde. In een tijd als deze, waarin alles met een klik bereikbaar lijkt, is het nog belangrijker te wensen… nee, dat is het verkeerde woord. Het verlangen, snakken, desiderio, naar iets wat nog niet bestaat.”


‘Taal zorgt voor verbinding in een gemeenschap’

Hoe stel je jezelf voor in het Darija (Marokkaans-Arabisch)? Of hoe zeg je dat je moe bent? Dat je van watermeloen houdt? Voor Marokkaanse Nederlanders is het niet altijd meer vanzelfsprekend dat ze dit weten. Opgroeien in Nederland heeft als gevolg dat ze de moedertaal minder goed onder de knie hebben. Er is veel interesse de taal beter te leren, ziet arabist Jan Hoogland (68): „Bij Nederlanders met Marokkaanse wortels, tweede, derde en vierde generaties.” Het is een van de redenen dat hij een woordenboek Nederlands-Marokkaans Arabisch (en andersom) samenstelde, in samenwerking met Roel Otten. Vorig jaar verscheen het in papieren vorm, sinds kort is het ook online beschikbaar.

Marokkaanse Nederlanders lopen een hoog risico op taalverlies en dat komt volgens Hoogland ook door de complexe situatie in Marokko. In Marokko wordt Darija of Tamazight (Berbers) gesproken, afhankelijk van de regio. Standaard-Arabisch is daarnaast de officiële voertaal voor onder meer het onderwijs en de media. Een deel van de bevolking spreekt als extra taal ook nog Frans of Spaans.

Wat het volgens Hoogland extra ingewikkeld maakt, is dat Darija en Tamazight niet of nauwelijks geschreven werden. „Al begint daar verandering in te komen. Tamazight is sinds twintig jaar een geschreven taal en door de opkomst van sociale media begint ook Darija steeds meer geschreven te worden.” Je ziet het Darija ook meer op straat in Marokko: zo zijn er vaker reclameborden met een boodschap in het Darija.

Het gebrek aan geschreven bronnen maakte het samenstellen van een woordenboek ingewikkeld; regels ontbreken. Hoogland: „Ik zie bijvoorbeeld weleens op Instagram dat iemand iets in het Darija schrijft. Dat lijkt nergens op. Dan is een zin volledig als één woord geschreven, met geen enkele spatie ertussen.”

Zonder ‘ingewikkelde accenten’

Marokkanen doen onderling wat taal betreft eigenlijk maar wat, zegt Hoogland. „Maar als het je moedertaal is, kan de ander het toch wel begrijpen. Als ik ‘outo’ schrijf, dan begrijpen mensen ook wel wat ik bedoel.”

Voor onderwijsdoeleinden is dat niet genoeg. Hoogland ontwikkelde daarom zelf een systeem om de woorden op een taalkundig verantwoorde manier te schrijven. Zowel in Arabisch schrift als fonetisch. „Maar zonder ‘ingewikkelde’ accenten. Het is met elk toetsenbord of telefoon te schrijven”, zegt hij. De tekens zijn ontleend aan het International Phonetic Alphabet, een notatiesysteem voor de klanken die in menselijke spraak voorkomen, dat grotendeels gebaseerd is op het Latijns alfabet.

Het Arabisch kent klanken die je niet met het Latijnse alfabet kunt schrijven. Zo zijn er twee soorten ‘s’ in het Arabisch, de een klinkt wat voller dan de ander. Hoogland gebruikt een hoofdletter om het verschil tussen de twee letters fonetisch te noteren. Arabieren schrijven de letter ‘ayn’ met een 3 in het fonetisch-Arabisch, dat nam Hoogland ook over.

Toen Hajiba Aouragh (35) een reader wilde maken voor haar lessen Darija, liep ze aan tegen het feit dat ze de taal, die ze goed spreekt, niet kon schrijven. Ze bestudeerde een aantal boeken, onder meer die van Hoogland (hij stelde onder andere ook een cursus Darija samen). Aouragh is docent Frans op een internationale school en geeft ook online lessen in Marokkaans-Arabisch. Het idee daarvoor ontstond toen ze zwanger was van haar eerste kind, en erover nadacht met welke talen ze haar kind wilde opvoeden. „Ik had een internationale kinderopvang gevonden, die focuste op Engels en Nederlands. Er zitten ouders die hun kinderen bewust meertalig opvoeden, heel interessant. Maar ik wil ook graag het Darija doorgeven aan mijn kinderen. Ik ben gaan kijken: wat hebben wij als tweede generatie, wat ik ben, nodig om deze taal niet uit te laten sterven?”

Ik wil ook graag het Darija doorgeven aan mijn kinderen

Hajiba Aouragh
Taaldocent

Aouragh vindt het Darija belangrijk omdat het sterk verbonden is met haar identiteit. Ze heeft een sterke band met Marokko en denkt dat dat de reden is dat ze de taal zo goed beheerst. „Ik voel me heel erg verbonden met mijn familie, nichtjes, ooms en tantes. Mijn nichtjes spreek ik op wekelijkse basis, zo blijf je de taal doorontwikkelen.”

Thuis spreekt Aouragh met haar man en inmiddels drie kinderen enkel Darija. De jongste is twee, de oudste zes. Engels krijgen ze op de internationale crèche en Nederlands is de dominante taal die ze verder overal horen, in de supermarkt, bij de buren. Haar oudste zoon gaat inmiddels ook naar school en spreekt daardoor meer Nederlands.

Taalwetenschapper Khalid Mourigh (43) van het Meertens Instituut zegt dat het taalverlies onder Marokkaanse Nederlanders begon in de jaren tachtig, nadat hun ouders in de jaren 60 en 70 naar Nederland waren komen. „Je zag dat Marokkaans-Nederlandse kinderen al heel snel Nederlands als voorkeurstaal hadden.”

Eind jaren negentig werd er onderzoek gedaan naar het taalbehoud onder de kinderen, waarbij is gekeken naar het Tamazight. „Als ze thuis Tamazight praatten, dan bleef het niveau hangen op het niveau van het moment dat ze naar school gingen. Tot dan liep de taalontwikkeling van hun moedertaal gelijk met de kinderen in Marokko. Zodra ze naar school gaan, zie je dat het stagneert.” En dat geldt waarschijnlijk ook voor het Marokkaans-Arabisch.

Kernidentiteit

Omdat Nederlands de voorkeurstaal is, is de moedertaal bij veel Marokkaanse Nederlanders geen deel van hun kernidentiteit. Dat geldt ook voor Nederlanders in het buitenland, zegt Mourigh. Nederlanders die bijvoorbeeld na de Tweede Wereldoorlog naar Australië migreerden, spraken thuis Engels met hun kinderen. Daardoor was die generatie het Nederlands al snel niet meer machtig. Bij Turkse Nederlanders ligt dat weer anders, zij hechten veel waarde aan het Turks en praten dat onderling veel met elkaar.

Wat ook meespeelt is de status die een taal heeft. Darija wordt niet gezien als een echte taal. De echte taal, dat is het standaard-Arabisch, zegt Mourigh. Tamazight wordt gezien als een lokaal dialect. „Die ideeën hebben ze meegenomen uit Marokko.” Daarnaast wordt het als gek gezien om als tweede of latere generatie de hele tijd Arabisch te praten onderling. „Dan zeggen mensen: waarom praat je geen Nederlands?”

Hajiba Aouragh: „Ik ben gaan kijken: wat hebben wij als tweede generatie, wat ik ben, nodig om deze taal niet uit te laten sterven?”

Foto’s Hedayatullah Amid

Wat de taal betreft is de situatie in de Arabische wereld volgens arabist Jan Hoogland vergelijkbaar met Zuid-Europa in de Middeleeuwen. Toen gebruikte men Latijn voor wetenschap en godsdienst, en daarnaast waren er talen die mensen wel spraken, maar niet schreven. „Dat is in de hele Arabische wereld nu ook zo. Je hebt het klassiek Arabisch, de taal van de wetenschap, literatuur, godsdienst en media. Aan de andere kant heb je de omgangstalen, het Marokkaans-Arabisch, Algerijns-Arabisch en Tunesisch-Arabisch.” Die talen lijken op elkaar, maar verschillen ook weer.

Hoogland woonde jarenlang in Marokko, onder andere van 2009 tot 2015 toen hij directeur was van het Nederlands Instituut Marokko (Nimar) in Rabat. Hij heeft destijds veel „als een spons opgezogen. Ik heb toen niet veel gewerkt aan het woordenboek, maar wel aan mijn Darija.”

Omdat Hoogland eerder heeft meegewerkt aan het samenstellen van woordenboeken, hoefde hij niet bij nul te beginnen. Zo is er een referentiebestand, een soort half woordenboek bij de Taalunie met Nederlandse woorden, waar hij uit kon putten. „Je hoeft daar ‘alleen nog maar’ de vreemde taal aan toe te voegen.”

In haar cursussen wil Aouragh mensen op een laagdrempelige manier Darija leren. Er komen praktische thema’s aan bod, die ingezet kunnen worden in het dagelijks leven. De cursisten zijn divers: van mensen die passieve woordenschat hebben – woorden die je wel herkent, maar zelf niet gebruikt – tot Nederlanders met een partner die Marokkaanse wortels heeft.

Voor ze met de cursussen begon, deelde ze filmpjes op Instagram, waarin ze liet zien hoe ze haar kinderen Darija leerde. Ze deelt nog steeds filmpjes, tegenwoordig ook met voorbeelden voor volwassenen. Ze vindt het zonde als het Darija zou verdwijnen uit Nederland. „Het is meer dan alleen een taal. Het zorgt ook voor verbinding binnen de gemeenschap.”


‘Wanneer laat je een meisje alleen fietsen?’

Moeder: „Wanneer laat je een meisje alleen fietsen? We wonen in een middelgrote stad en onze dochter van vijftien wil lid worden van een sportvereniging. Dat moedigen we aan, maar het is dertig minuten fietsen door een plantsoen en een groot stil industrieterrein. Het is twee keer per week, het hele jaar door. Ze fietst er om 19.00 uur naartoe, en om 21.30 uur weer weg. Er fietst helaas niemand anders dezelfde kant op. Omfietsen door een woonwijk is tien minuten extra. Halen kan bij uitzondering, maar meestal niet vanwege onze eigen sportvereniging op hetzelfde tijdstip. Zelf vindt ze het kunnen, maar wij twijfelen. Hoe wegen we af of dit oké is voor een meisje van deze leeftijd? We willen haar niet bang maken, maar ook waarschuwen dat je beter niet in je eentje op afgelegen plekken kunt fietsen. Ik wil niet met tracking werken, want dat geeft schijnveiligheid. Is het verantwoord om haar te laten fietsen, of moeten we zelf andere dingen omgooien? Ze sportte eerst dichterbij en dat fietste ze al drie jaar zelf.”

De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]

Brengen en halen

Louis Tavecchio: „Uw 15-jarige bevindt zich in wat wetenschappers ‘de midden-adolescentie’ noemen. Jongeren hebben in deze fase een sterke behoefte aan losmaking en onafhankelijkheid, maar tegelijkertijd nog niet de vaardigheden risicovolle situaties helemaal te overzien. Uw dochter zegt: ‘Ik kijk echt wel uit hoor!’ maar daar gaat het hier natuurlijk niet om; u vreest het gedrag van anderen.

„Alleen in het donker door een afgelegen gebied fietsen is eigenlijk voor niemand een goed idee, en zeker niet voor een 15-jarig meisje. Als mensen worden aangevallen, is het vaak op dit soort plekken. Leg dat uit: ‘Ik wil je natuurlijk niet bang maken, maar we moeten wel realistisch zijn: ik vind dit te onveilig.’

„Als met anderen fietsen geen optie is, en u staat achter haar besluit naar deze vereniging te gaan, zit er niets anders op dan haar afwisselend met uw partner te brengen en halen, of een stuk mee te fietsen. Of uw dochter te vragen de langere route door de woonwijk te kiezen.

„Op een dag moeten we onze kinderen uiteraard loslaten, maar dan zijn ze vaak wat hersenontwikkeling betreft beter in staat rekening te houden met risicovolle factoren.”

Veilige opties doornemen

Tischa Neve: „Vraag als u twijfelt altijd bedenktijd. Zo ziet uw dochter dat u haar wensen serieus afweegt. Of tieners zonder ouders kunnen fietsen, hangt af van hun persoonlijkheid, hun vaardigheden in het verkeer, of ze in gezelschap fietsen, de locatie en het tijdstip.

„In dit geval zouden het afgelegen gebied en het late uur de doorslag moeten geven. U kunt uw dochter uitleggen: ‘Ik snap dat jij daar graag wilt sporten, maar dat je daar in het donker alleen fietst is geen optie voor mij. Dat vind ik echt te onveilig. Ik zou dat zelf al niet doen, dus ik vind het voor jou al helemaal een slecht idee.’

„Laat haar dan eerst eens zelf uitzoeken wat de mogelijkheden zijn om toch veilig op die vereniging te komen. Bespreek waar ze mee komt. Denk mee. Kunnen jullie toch halen en brengen, of meefietsen? Valt er iets te regelen met andere ouders van die vereniging? Is het voor jullie financieel haalbaar om een elektrische gezinsfiets aan te schaffen die ze voor de langere rit door de woonwijken zou kunnen gebruiken?

„Fiets dat langere stuk sowieso eerst eens een paar keer samen voor ze haar besluit neemt. Dertig tot veertig minuten heen en terug is best veel na een lange schooldag en intens sporten.”

Louis Tavecchio is emeritus hoogleraar gezinspedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Tischa Neve is kinderpsycholoog en opvoedkundige.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.


‘We waren een gezinnetje met mij als liefdeskind’

‘Zomer 1965, Else en Teun Stekelenburg. Dolverliefd op een zomerkamp in Wilnis. Ze hadden elkaar net leren kennen via hun beide broers, die bevriend waren. Binnen een jaar werd het een moetje, want ik was op komst. Ze trouwden in juni 1966.

We werden een liefdevol gezinnetje met mij als liefdeskind. In 1976 werd mijn zus geboren en drie jaar daarna nog een tweeling. Dat veranderde ons gezin totaal. Er was voor mij als dertienjarige puber nauwelijks meer aandacht. Ik moest vaak meehelpen in het verzorgen van de kleintjes. Zodra ik achttien werd, vertrok ik. Ik was aangenomen op de Filmacademie in Amsterdam en ging mijn eigen weg.

Mijn vader werkte met plezier 35 jaar lang bij dezelfde organisatie. Mijn moeder was ondernemender. Ze bestierde naast het gezin een antiekwinkel, vervolgens een tweedehands boekwinkel, organiseerde boekenmarkten en werd antiquaar.

Na het pensioen van mijn vader in 2005 verhuisden ze van Zeist naar Bergen aan Zee: de droomplek van mijn moeder. Daar genoten ze jarenlang van. We beleefden met z’n allen mooie momenten met inmiddels een grote familie met negen kleinkinderen en (sinds 2022) mijn kleinzoon.

Mijn vader overleed op 4 oktober 2023 aan alvleesklierkanker, na een feestelijk bourgondisch leven met te weinig beweging. Niet lang daarna ging mijn moeder hard achteruit en kreeg in februari 2024 de diagnose alzheimer. Ze woont nu beschermd in een verzorgingstehuis in Zeist en verliest stukje bij beetje de grip op haar leven. Zo verloor ik na mijn vader ook mijn moeder, de sterke vrouw die ze was.

Ik vond deze foto bij het opruimen van hun huis. Het geeft me troost en ik denk aan die gelukkige eerste tien jaar van mijn leven.”


De Toyota Corolla is een auto voor wie zijn exhibitionisme meester is

Naar Amerika. Kicken!, kraaiden vrienden. Huur een pick-up! Een monster-suv, een muscle car, een Mustang-cabrio! Je leeft maar één keer!

Nee. Een cabriolet is te heet, een pick-up te groot, een Mustang te luid. Waarom zou ik scheuren in een land waar de geringste overtreding tot een bankroet leidt? Verder trek ik met testauto’s te vaak meer aandacht dan me lief is. Ik wil twee weken lang de normaalste, onopvallendste wagen van de wereld.

Dat werd de Toyota Corolla. Die is in de VS populairder dan bij ons, waar hij uitsluitend als hybride wordt geleverd. Dat is mijn huurauto met zijn tweeliter-benzinemotor niet, wel een stuk cultuurgeschiedenis dat ik wil meemaken. Dit is met de Honda Civic de Japanner die de Amerikanen na de oliecrisis van 1973 zuinig leerde rijden, het perfecte gemiddelde van nuttige eigenschappen. Wendbaar, efficiënt, discreet. Hij is wat voor de letteren Goethes Faust en voor de muziek Beethovens Negende is, een klassieker die je hoort te kennen.

Ik huur de simpelste uitvoering van de bij ons niet meer geleverde sedanversie. Die hier in onbruik geraakte, in de VS nog altijd geliefde carrosserievariant heeft een aangeplakte, van de zitruimte gescheiden kofferbak waarvan de praktische voordelen zijn vergeten. Door de extra lengte van de auto schuif je er moeiteloos twee forse rolkoffers in, wat je met een hatchback niet hoeft te proberen. En hij is spotgoedkoop. Voor 23.000 dollar, ruim 20.000 euro, krijg je airco en automaat, elektrische ramen en spiegels, comfortabele stoelen en een doorsneeverbruik van 1 op 17.

In Nederland zou hij dankzij de fiscus duurder uitvallen, maar waarom heeft Toyota hier niet zo’n Dacia-achtige prijsvechter in de showroom? Omdat wij hem saai vinden. Zijn non-esthetica stamt uit een tijd waarin het als beschaafd gold juist niet op te vallen. Ruim 50 miljoen kopers vonden dat net als ik een aanbeveling. Mooi zijn heeft in Trump-land toch geen zin. Slechte wegen en bruuske parkeergewoonten laten niets van je auto heel. Men parkeert in steden zo dicht op elkaar dat het schaderisico levensgroot is. Nergens zie je zoveel auto’s met ernstige frontschade als in Los Angeles. Moderne auto’s hebben geen simpel vervangbare, effectief beschermende losse bumpers meer. Wat zich tegenwoordig bumper noemt is op zijn gunstigst een in een groter carrosseriepaneel opgenomen, uitstulpend stuk plastic. Wie dat frontaal raakt, verwoest meteen de halve voorkant. En helaas hebben in de VS veel oude auto’s geen achteruitrijcamera’s of parkeersensoren. In Yosemite National Park zie ik na een wandeling een bizarre deuk in mijn motorkap. Daar moet zich het fietsenrek van een bejaarde camper in hebben geboord. De rest van het front is krasvrij, maar door de druk op de neus is het volumineuze carrosseriepaneel met de complete grille ontzet. Gelukkig was ik goed verzekerd.

Een deuk in de motorkap. Daar moet zich het fietsenrek van een camper in hebben geboord.

Foto Bas van Putten

Death Valley

Verder blijkt mijn sedannetje perfect voor een roadtrip. Aan een stillere auto had ik niets gehad. Door de staat van het wegdek was het lawaai aan boord ook in duurdere modellen oorverdovend geweest. De Corolla is de postkoets naar geluk dat boven auto’s uitstijgt. Hij brengt me naar de grootste sequoia van Yosemite, verbijsterende monsterboom die met een geschatte leeftijd van tussen 1.900 en 2.400 jaar misschien Jezus nog heeft meegemaakt. Hij voert me ijskoud onvermurwbaar door het macabere en bloedhete Death Valley. Ik kijk mijn ogen uit zonder een seconde aan mijn huurauto te denken. Ook in een achtcilinder-monstertruck of open Mustang was ik glad vergeten wat ik reed. Ik werd betoverd door iets groters. Dáárom hadden ruim 50 miljoen Corolla-rijders schijt aan hun zichtbaarheid. Ze kachelden saai maar tevreden naar de Jezusboom, een wonder waar geen Ferrari aan kan tippen. Van die betrekkelijkheid zou de hedonistische belevingsjager in de Europese automens iets mogen opsteken. Hij moet wel diep ongelukkig zijn, dat hij zoiets banaals najaagt als openbare aandacht. De Corolla ontmaskert de achilleshiel van de westerse identiteitsobsessie, de onverzadigbare drang gezien te willen worden. Dat is in het ik-tijdperk wel iets om over na te denken in een land waar mensen zo een jaarsalaris stukslaan op exact dezelfde auto als hun buren. Enfin, voor wie zijn exhibitionisme meester is, zijn in Nederland nog 26 gebruikte Corolla-sedans te koop in de tot 2023 geleverde hybride-versies, voor tussen de 15- en 20.000 euro niet kapot te krijgen en spatzuinig. Van harte aanbevolen.


Bedrijfsnamen voor puzzelaars

Een logisch leesbaar ontwerp maken is niet de ambitie van elke vormgever of typograaf. Op boekomslagen zien we het ook veel, de drang om in een verticaal vlak zo veel en zo groot mogelijke letters te kunnen plaatsten, die je vervolgens zelf bij elkaar moet puzzelen. Het zijn vele zijpaden op het door typografen zo gewaardeerde lettermatje, waar ontwerper Walter Nikkels ooit bekend mee is geworden. De mkb-varianten op die zienswijze zien we bij schoenenzaak PA ST in Horst of bij WO ON ZO OI in Groningen (allebei inmiddels gesloten). In Naaldwijk bestaat Makelaar MALK ENH ORST die zijn huizen TEK OOP zet, iets waar ik als letterconsument het schuim van op de bek krijg. Vooral als de afbreking dus niet op de lettergreep is. Zoals het FRI ESM USE UM in Leeuwarden. Het waarom laat zich raden, het is net als de irritante wasmiddelreclames uit de jaren negentig. Als iets de overtreffende trap van irritant is, dan hebben we het erover én blijft het plakken. Degene die dit spelletje wat mij betreft uit heeft gespeeld, is Yoni Drijfhout, verantwoordelijk voor de marketing en merchandise bij TivoliVredenburg in Utrecht. Drijfhout: „Het was eerst het ontwerp voor onze stempel als je naar binnen en buiten ging. Het was leuk dat het precies paste in een vier-bij-vierontwerp, maar letterlijk achter elkaar vond ik stom. Nu is het dit en ja, missie geslaagd denk ik. Onze medewerkers snappen het, het publiek pas na tien keer kijken. Maar ja, jij staat het toch ook weer te fotograferen, hè?’

Foto’s Jan Dirk van der Burg


‘Real Spicy Thai Food’? Geen woord aan gelogen

Thailand was een van mijn mooiste eetvakanties van de voorbije jaren. De levendige, zijdezachte jungle curry’s in een hutje langs de weg, in de zwoele, klamme tropische avondwarmte, met de lekkerste, sappigste verse tofu. De trosjes groenepeperkorrels, vers van de stok, de levende degenkrabben op de markt. Ik heb daar compleet nieuwe smaken geproefd, zoals water bug: een soort kakkerlakachtig waterinsect dat door de feromonen die het mannetje produceert iets droppigs en tegelijk een enorm stuivend perenijs-parfum heeft. In hetzelfde restaurant nabij Krabi aten we plompe rauwe garnalen met chili en rauwe knoflook op hele schijfjes limoen, met schil en al. Kortom: allemaal dingen die ik in een Thais restaurant hier nog nooit was tegengekomen.

Tot vorige week.

Ik herkende dat rauwe-garnalengerecht meteen op de website van Khaosaan Road – Real Spicy Thai Food, in Den Haag. „Thai food is not only about ‘Tom Yam Kung’ (…) The restaurant concept is original Thai flavour, not Westernized like other Thai restaurants abroad. You may experience eating authentically hot Thai food just like eating in Thailand”, schrijven ze erbij.

Hell yeah, bring it on!

Khaosaan Road – een klein zaakje met twee verdiepingen aan de Nobelstraat – verwijst naar een beroemde, drukke uitgaanstraat in Bangkok, waar alle toeristen dronken worden. Het voelt onmiddellijk als een écht Thais eethuisje: de kokossuiker staat in dozen tegen de balie opgestapeld, een nieuwe koelkast staat in de hoek achter de tafeltjes nog in het karton, om een servetje of het bestek moet je af en toe zelf vragen. Maar wat het echt authentiek maakt is het bordje op de wc waarop een pictogram ons sommeert niet met je schoenen op de bril te staan en hurken.

Dan dat ‘real spicy Thai food’ – geen woord aan gelogen: het is echt Thais en echt pittig. De kaart – een plastic multomapje met insteekhoesjes – bestaat uit drie delen: een menu in het Thais, in het Chinees en in het Engels. Deels overlappen ze, maar de gerechten achterin lijken wat plichtmatig te zijn opgenomen, omdat die nu eenmaal bij een Thais restaurant verwacht worden. De penang curry is in ieder geval niet van het niveau van wat we nog meer eten, die is vooral enorm stoffig door een overmaat aan kurkumapoeder.

Huilende tijger

Voor in de klapper is waar je wezen moet. Daar moet wel Google Translate aan te pas komen. Dat levert soms wat vage vertaalde omschrijvingen: ‘tuin waadvissen’ blijkt gewoon dorade te zijn; wat ‘huilende tijger’ is blijft vooralsnog raadselachtig, die was op.

De verse garnalen liggen hier niet op schijfjes limoen, maar zijn wel besprenkeld met snippers kaffir-limoenblad en een gulle plas limoensap, waardoor het rauwe garnaalvlees licht wit uitslaat als ceviche, het limoenzuur haalt ook net de scherpe randjes van de overdadige hoeveelheid rauwe knoflook (je moet nog steeds niet willen zoenen dezelfde avond). Het doet in ieder geval eer aan de herinnering van het gerecht in Thailand. Maar nog lekkerder en verrassender is de rauwe krab. Een hele blauwe krab, in stukken, met eenzelfde soort dressing van vissaus, limoensap, suiker en chili, maar in een andere verhouding én met bladselderij. Een perfecte balans van zuur, zoet-pittig en die hartige selderijsmaak tegenover dat zachte, zoete verse krabvlees, mooi op kamertemperatuur. Wat een genot.

Larb – of laab – zie je in Nederland vaker. Een soort lauwe salade van gehakt vlees, meestal kip of varken, meestal in Noord-Thaise stijl, met veel limoen en citroengras. De larb ped hier is meer Isaan-stijl (een regio in het noordoosten) met rode ui, munt, geblakerde chilipepers en gemalen specerijen die een meer aardse smaak geven, die goed past bij de vlezigheid van de gehakte eend. Net zoals de notigheid van de geroosterde korreltjes sticky rice. Die horen er echt bij, maar worden lang niet altijd gebruikt bij de gemiddelde Thai. Ze geven niet alleen smaak en crunch, ze binden ook de saus aan het rulle gehakt, door het een beetje op te zuigen.

Wat het ook heel authentiek maakt is dat de larb echt ontzettend heet is. De vriendelijke dame in de bediening vroeg nog: hoe spicy willen jullie eten? Wij zeiden heel stoer: gewoon zoals het hoort. Tijdens het eten ging het nog wel, het was vooral de volgende ochtend echt geen plezier. Maar dat hoort bij het werk, ik heb het graag voor u over.

Een prominent gerecht op de kaart is de ‘knapperige Duitse varkenspoot’. Het betreft een goed in kleurzout gepekelde, want intens roze, maar niet té zoute hamschijf, zachtgegaard en vervolgens knapperig diepgoud gefrituurd. Het vlees is megazacht (je trekt het bot er zonder enige moeite uit) en niet droog, de huid crispy als buikspek, het vet loopt eruit als je het mes erin zet. Niets mis mee, maar het wordt echt interessant door de sausjes. De één is donkerbruin, aards-zuur van de tamarinde, met schilfers geblakerde chili en geroosterde chilipoerder en vermoedelijk iets van soja. De ander superfris, fruitig van limoensap en verse chilipeper, met rauwe knoflook, vissaus, suiker en limoenblad. Allebei heel anders, maar allebei heel Thais en lekker zuur, om door dat vette varken heen te snijden.

Het enige dat we niet hebben gezien vanavond is koriander. De dames uit de keuken zeggen het niet te gebruiken omdat veel van hun Chinese clientèle daar allergisch voor is. Dat is dan weer niet zo authentiek. Aan de andere kant is die Chinese clientèle wel de reden dat we hier de avontuurlijke, échte Thaise gerechten kunnen eten, gerechten waar de gemiddelde Nederlander zich doorgaans niet aan zal wagen. You win some, you lose some. Khaosaan Road is een heerlijke ontdekking.


Rabarbercollege

Upside down rabarbertaartjes met aardbeien-rabarber- slagroomijs

Zowel de taartjes als het ijs zijn heel eenvoudig om te maken. Voor het ijs heeft u niet eens een ijsmachine nodig. Wel een sterke blender of keukenma chine. Heeft u die niet, of heeft u geen zin het ijs te maken? Weet dan dat de taartjes ook erg lekker zijn met een bol kant-en-klaar vanilleroomijs.

Voor 4 personen.

Voor het aardbeien-rabarber-slagroomijs: 125 g rabarber (schoongemaakt gewicht), in smalle plakjes; 125 g aardbeien (vers of diepvries), gehalveerd; 50 g suiker; sap en rasp van 1 limoen; 2 tl maïzena; 125 ml slagroom.

Verder nodig: ijsblokjesbakje; blender of keukenmachine

Doe de rabarber en aardbeien in een pan, voeg de suiker, het limoensap en 1 eetlepel water toe en breng aan de kook. Roer even om, leg een deksel op de pan, draai het vuur laag en laat 15 minuten zachtjes koken.

Roer de maïzena los met 1 el water en voeg toe aan de rabarber-aardbeienmoes. Laat 1-2 minuten al roerend koken, tot de moes gebonden is. Roer van het vuur af de limoenrasp door de moes en laat afkoelen.

Verdeel de moes over de vakjes van het ijsblokjesbakje en vries minimaal 6 uur in.

Doe de blokjes bevroren rabarber-aardbeienmoes in een blender of keukenmachine, voeg de slagroom toe en pureer tot een softijsachtige substantie.

Voor de upside down rabarbertaartjes: 125 g rabarber (schoongemaakt gewicht) in smalle plakjes; 8 tl suiker; 4 plakjes bladerdeeg, ontdooid; 4 tl vloeibare honing; 1 eidooier

Verder nodig: ronde steker (12 cm) (of laat de taartjes vierkant)

Schep de plakjes rabarber om met 4 tl suiker en laat een kwartiertje staan, zodat de rabarber wat van z’n vocht loslaat.

Verwarm de oven voor op 200 g Celsius. Laat de plakjes bladerdeeg ontdooien. Steek er met een steker rondjes met een diameter van 12 cm uit. Als u geen steker bezit, kunt u de plakjes eventueel ook vierkant laten.

Bekleed een bakplaat met bakpapier en druppel hierop, met voldoende afstand, 4 tl honing. Laat de rabarber uitlekken en schik de plakjes rabarber bovenop de honing. Een beetje stapelen mag. De bedoeling is dat er 4 rondjes rabarber met een diameter van ongeveer 7 à 8 cm ontstaan, elk met een beetje honing eronder.

Leg de uitgestoken bladerdeegrondjes bovenop de rabarberrondjes. (Aandrukken is niet nodig.) Klop de eidooier los met 2 tl water en een ieniemienie snufje zout en kwast hiermee de deegrondjes in. Bestrooi elk deegrondje met 1 tl suiker.

Bak de tartelettes in het midden van de oven in 15-18 minuten goudbruin en krokant. Schep ze met een spatel van de bakplaat en leg ze omgekeerd op 4 gebaksbordjes. Serveer met een bol aardbeien-rabarberslagroomijs (of met een bol kant-en-klaar vanilleroomijs).

De smartphone verbieden? Nee, tém dat beest

De propvolle trein komt tot stilstand in een weiland, ik heb geen zitplaats en kijk neer op een zee van schermpjes. Een vrouw is aan het videobellen met familie in Nieuw-Zeeland; een jongen leert Arabisch; iemand lacht om een serie, een ander leest de krant, weer iemand zoekt de liefde van zijn leven – werkelijk niemand staart zoals vroeger wezenloos uit het raam.

Zelf veeg ik ook mijn ontsnappingsluikje open. In de notitie-app begin ik dit essay te schetsen: een onbeschaamde ode aan mijn smartphone, mijn kraakheldere venster op de wereld, mijn gedroomde, alwetende reisgenoot, mijn alles.

Want er is al genoeg kwaad op dit apparaat geprojecteerd. De smartphone is vergif, de smartphone is een sigaret, de smartphone maakt de jeugd doodongelukkig – dit alles stond recent in de krant. In de Netflix-serie Adolescence pleegt een kind van twaalf jaar een moord onder invloed van social media. Fictie, maar de schrijver van de serie stelde in The Guardian onomwonden: smartphones moeten voor kinderen verboden worden.

Lees ik zulke dingen, dan denk ik aan Joost Klein, de autonome kleinkunstenaar en Songfestivalheld. Hij groeide op in een rotdorp waar hij als artistiek buitenbeentje gepest werd. Zijn vader en moeder overleden toen hij piepjong was (vader kanker, moeder hartaanval), hij werd opgevoed door YouTube. Daar maakt hij filmpjes en verwerkte er zijn ellende met muziek (‘Op de basisschool sloegen ze mij soms in elkaar/Toen ging ik maar huilend op de fiets naar ’t middelbaar’). Hij vond er digitale, echte vrienden, soulmates met wie hij nu op het podium staat. Alwaar hij vertelt over zijn zieleroerselen met een jaloersmakende openheid, ook dat leer je op YouTube.

Wat zou er van Klein geworden zijn als men zijn smartphone had afgepakt?

Telefoons verbieden is boeken verbranden: je vernietigt geen voorwerp, maar vermoordt een universum.

Van excessief boeken lezen als kind krijg je later een bril. De uitvinding van elektrisch licht zorgde ervoor dat we een uur korter zijn gaan slapen. Gingen we die vermaledijde gloeilampen dan verbieden? Deden we boeken in de ban? Waarom dan wel schermpjes verbieden? Al het goede komt met iets kwaads.

Illustratie Kazuma Eekman

Natuurlijk kan je kind via zijn telefoon terechtkomen bij extremisten. Laatst was de baas van de AIVD, Erik Akerboom, op televisie. De spion des vaderlands zei dat ouders hun kinderen ook moeten bespioneren, kijken of ze online niet aan het radicaliseren zijn. Mijn kinderen gaan nog naar de basisschool, maar je kunt er niet vroeg genoeg bij zijn. Dus ik stuurde ze weg van hun schermpjes (Hup naar buiten! In bomen klimmen en er heel hard uitvallen zoals vroeger!) en nam een kijkje.

Al een poosje maakte ik me zorgen dat ze zelden met Lego speelden. Kinderen horen toch twee blokjes op elkaar te stapelen en dan te zeggen: kijk papa, een hondje? Maar nee, gekluisterd aan schermpjes waren ze Engels gaan brabbelen. Ender Pearl, villagers, pickaxe. Hun breintjes moesten haast wel stukgemalen zijn door al die shorts en reels.

Wat bleek, ze waren inderdaad een konijnenhol in gekukeld, een parallelle, feitenvrije fantasiewereld genaamd Minecraft. Daar bouwden ze met digitale blokjes de meest fantastische wonderen. Ik vergaapte me aan hun digitale Sagrada Família en schaamde me. Zelf speelde ik op de pc een ander blokkenspel: Tetris. Daar krijg je pas breinrot van.

En nee ik heb geen wonderkinderen; honderden miljoenen kinderen spelen Minecraft. Niet Snake of Candy Crush maar Minecraft is het meestverkochte spel wereldwijd ooit: een uiterst complexe wereld die draait om fantasie, logica en samenwerken. Geweldig nieuws! Maar toen laatst de Minecraft-film in de bioscoop draaide – een aanstekelijke ode aan fantasie – ging het nieuws vooral over een stomme rage om tijdens de film met popcorn te gooien. Dat paste kennelijk beter bij het beeld van de verdorven jeugd, wier aandachtsspanne zo vertiktokt is dat ze zelfs een speelfilm onderbreken voor een foodfight.

Smartphonefobie

Wat hier speelt is breder dan smartphonefobie: we beleven een nieuwe cultuurpessimistische golf. Zie bijvoorbeeld de voortdurende obsessie met fatbikes. Ooit bewoog de jeugd zich voort op stinkende Puchs en knetterende Zundapps, nu zoeven pubers milieuvriendelijk en fluisterstil voorbij – vaak met zo’n oranje kubus achterop, omdat ze liever werken dan comazuipen – maar voor de goegemeente is het kennelijk nog niet goed. Wanneer dan wel, als ze met houten speelgoed spelen?

Na de Eerste Wereldoorlog zaten we ook in zo’n dipje, toen publiceerde de Duitse filosoof Oswald Spengler de culthit De Ondergang van het Avondland. Zijn somberte snap ik, er waren destijds miljoenen tieners en twintigers gedood met hypermoderne machinegeweren; maar tegenwoordig is één fatbike in het straatbeeld al voldoende om en masse ‘sic transit’ te jeremiëren.

Ik vrees dat we collectief conservatiever zijn geworden. We zijn in elk geval ouder geworden: de bevolkingspiramide van Nederland en andere westerse landen is topzwaar, veel ouderen, weinig jongeren. Er is zelfs zo’n tekort aan jeugd, dat universiteiten tegenwoordig buitenlandse jongeren moeten importeren (een verdubbeling in tien jaar!), anders krijgen ze hun collegezalen niet vol.

Illustratie Kazuma Eekman

Zo’n seniore bevolking kan leiden tot culturele aderverkalking. Het overgrote deel van de Nederlanders is nog opgegroeid in een wereld waarin antieke vaardigheden essentieel waren, zoals zakelijke brieven schrijven in het Frans; urenlang stilzitten achter een tafel. Langs die antieke meetlat lijkt de jeugd al gauw stuk.

Tuurlijk, technopaniek is iets van alle tijden. Vorige eeuw was de radio de duivel: de hele dag naar jazz luisteren zou het hartritme opjagen. In de jaren negentig zagen conservatieve Amerikanen in rapmuziek en videogames de bron van alle kwaad. Thierry Baudet ageerde tegen moderne seksspeeltjes, technologie die échte liefde zou ondermijnen. Nieuw is dat nu ook hippe progressieven zijn gaan somberen over moderne wonderen.

„Ik realiseer me dat ik behoorde tot de laatste generatie tieners die altijd buiten waren, ik was laatst terug op de speelplaats waar ik altijd rondhing en er was daar niemand”, aldus de Amerikaans-Vietnamese dichter en schrijver Ocean Vuong (1988), onlangs in NRC. „De jongeren zitten binnen op hun iPhones. Dan kan er geen correctie meer plaatsvinden, doordat je echte mensen ontmoet die anders zijn dan jij, die je verrassen, die je kunnen tegenspreken. Dat is hoe ideologieën vrij spel krijgen.”

Al het hedendaags cultuurpessimisme zit in Vuongs woorden vervat: het dédain voor schermpjes, de vermeende superioriteit van het echte leven buiten, de dreiging van radicalisering, het anekdotisch bewijs (ik was laatst bij de speelplaats); de apocalyptische gevolgtrekkingen (‘laatste generatie’), de nostalgie. Je zou zijn woorden prima kunnen zingen op de wijze van ‘Het Dorp’ van Wim Sonneveld, over dat tuinpad van zijn vaad’ren: („Ze speelden buiten, nooit online; niet vatbaar voor ideologieën”).

Doemprediker

Ik ken zijn pleintje niet, in Rotterdam spelen de kinderen gewoon nog buiten. Mochten ze toch op een iPhone zitten, maken ze daar heus echte vrienden. En ideologieën? Daar hadden we vooral last van in de vreselijke 20ste eeuw, die geheel smartphonevrij was.

Soms denk ik dat we zelf lijden aan de breinrot die we aan schermpjesverslaafden toeschrijven: het oppervlakkige denken, het angstige wereldbeeld, het zwichten voor de eerste de beste influencer.

Neem een beïnvloeder als Jonathan Haidt, de Amerikaanse bestsellerauteur die wereldwijd miljoenen mensen vertelt dat de jeugd stuk en depressief is vanwege smartphones. Zijn boek The Anxious Generation kwam op nummer 1 van de bestsellerlijst van The New York Times. Laatst luisterde ik naar een interview met deze Haidt en schrok me een hoedje. Niet vanwege zijn onheilspellende uitspraken – dat we mogelijk nog maar een paar jaar hebben om de wereld te redden, dat de jeugd op hun telefoon alleen maar bezig is met „troep, oppervlakkigheden en onzin” – maar vanwege het gebrek aan bewijs.

Illustratie Kazuma Eekman

Terwijl ik luisterde naar de doemprediker, leidde mijn smartphone me naar diepgravende replieken (zoals in The New Republic ‘Are Cell Phones Really Destroying Kids’ Mental Health?’ van Siva Vaidhyanathan; of ‘Are Smartphones Driving Our Teens to Depression?’ van David Wallace-Wells in de The New York Times; ook het Trimbos-instituut schreef dat Haidts beweringen ‘ongefundeerd en problematisch’ zijn.) Samengevat: er is geen hard bewijs voor een verband tussen smartphonegebruik en depri jeugd. Misschien is de jeugd zelfs wel helemaal niet depressiever. Zie de landen met hoge smartphonedichtheid en juist een blijere jeugd.

Hoe kan het dan dat zo’n prediker zo serieus genomen wordt? En sinds wanneer zijn we over die moderne techniek gaan denken zoals de Amish over elektronica?

Los van die demografie, is er natuurlijk ook nog Trump. Nog maar kort geleden associeerden ‘we’ smartphones en social media nog met hip, links, progressief, Steve Jobs, Alexander Klöpping, Obama. Tegenwoordig denken we aan Elon Musk, Trump en de rest van de broligarchy. De smartphone is nu de ideale zondebok voor alles wat er mis is: nepnieuws, polarisatie, populisme, depressieve pubers.

Zonder bewijs één boosdoener aanwijzen is meer dan slordig, het is gevaarlijk. Dan laat je andere oorzaken van depressie of populisme ongemoeid. En andersom: je ziet de heilzame werking van techniek over het hoofd.

Wat als de jeugd bijvoorbeeld beter is geworden in het uiten van gevoelens dan hun ouders, dat ze makkelijker zeggen wanneer het niet goed met ze gaat? Voor depressie bestaat geen thermometer, alleen vragenlijsten. Het lijkt me logisch dat de jongste generaties op vraag ‘ben je depri’; tegenwoordig veel eerder ‘ja’ antwoorden, niet per se omdat ze zich zoveel slechter voelen, maar omdat het taboe weg is. Superpositief, de kinderen kroppen de dingen niet meer op! Het Joost Klein-effect, zeg maar.

De telefoon activeert

Of misschien zijn ze wel écht depri, bijvoorbeeld omdat ze vanwege die smartphones beter zicht hebben op ellende. De misstanden knallen nu rechtstreeks in je gezicht. Behalve tot neerslachtigheid leidt dat ook tot actie. Het Greta Thunberg-effect. Of denk aan Gaza: de genocide live zien gebeuren is gruwelijk genoeg, maar goddank duurt het niet decennia, zoals bij de Vietnamoorlog of het apartheidsregime in Zuid-Afrika, voor er massaprotesten tegen ontstaan. (En er zijn geen fotorolletjes kwijt.)

Schermpjes activeren mensen. Daarom zijn jongeren nu minder onverschillig dan twintig jaar terug en zijn er grotere straatdemonstraties. En ja, wat je ziet maakt soms somber. Verbieden, dat ding? Dan straf je de boodschapper, de problemen blijven. Beter is: leren hoe je het beest temt.

Ooit vond ik mijn telefoon ook een duivel, maar ik heb het monster gedresseerd. Zodat ik geniet van de voordelen met zo min mogelijk nadelen. In de slaapkamer moet-ie uit. En er zitten wat slotjes op, zoals de apps Freedom en AppBlock. Notificaties uitgeschakeld. Geen tijd verdoen met X of LinkedIn.

Illustratie Kazuma Eekman

Ik schaar mijn smartphone nu in die zeldzame categorie van zaken die plezierig zijn en niet per se slecht, zoals koffie en seks.

Honderden keren per dag grijp ik naar dat ding, elke keer grijp ik raak. Ik spreek alle talen van de wereld, zie sterrenstelsels, ken de namen der dieren en planten, lees als een malle, fotografeer als een pro en lach me kapot.

Ik merk absoluut hoe dat toverdoosje mijn brein heeft veranderd: ik heb geen geduld meer met de werkelijkheid die ik krijg voorgeschoteld. Ik zie ertegen op in de bioscoop twee uur naar zo’n scherm te turen. Of om andermans magnum opus van duizend pagina’s te lezen. Mijn aandachtsspanne kapot? Welnee, mijn brein wil niet passief zijn, maar zelf dingen maken, zelf de regie, weg uit de tirannie van het hier en nu, uit deze ene trein met uitzicht op dat ene weiland.

Heel af en toe heb ik nog de aanvechting om dat ding woest weg te smijten. Dan dwing ik mijzelf om een paar pagina’s te lezen uit De Avonden, de klassieke roman over een jongeman die nog bij zijn ouders woont, maar geen smartphone heeft, en noodgedwongen naar het tikken van de klok luistert, om in de avond te constateren dat weer een dag zinloos voorbij is gegaan.


Dit is een blijvertje!

Precies het juiste recept op het juiste moment. Op vrijdag had ik namelijk een Waste Warriors Box met een verzameling zoete aardappelen, pastinaak en wortelen gekocht. De dag erop dit recept in de krant en maandag een verjaardag te vieren. De bereiding was niet moeilijk, wel even het hoofd erbij houden met alle verschillende ingrediënten en hoeveelheden. Fijn gehakt, grof gehakt, gemalen, en wat moet waarin? Het resultaat is een heerlijk en feestelijk uitziende verjaardagsmuffin waarbij zelfs de oudste dochter als pastinaakhater deze variant met smaak heeft verorberd. Omdat ik niet voldoende roomkaas had, heb ik niet alles met glazuur en ook zonder de viooltjes geserveerd. Ook zonder deze toevoeging waren ze heerlijk. Het was een heerlijke zachte smaak en het leek wel of de pastinaak was opgelost in de cake. Misschien is het niet de gezondste manier om pastinaak te eten, maar zeker wel een blijvertje! De verjaardagsvisite ging in ieder geval met het recept naar huis.